Kamerstuk 35300-V-72

Verslag van een notaoverleg, gehouden op 29 juni 2020, over consulaire zaken

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2020

Gepubliceerd: 15 juli 2020
Indiener(s): Pia Dijkstra (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-V-72.html
ID: 35300-V-72

Nr. 72 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 15 juli 2020

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft op 29 juni 2020 overleg gevoerd met de heer Blok, Minister van Buitenlandse Zaken, over:

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 19 juni 2020 inzake Staat van het Consulaire – editie 2020 (Kamerstuk 35 300 V, nr. 69);

  • de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 10 december 2019 inzake resultaten van onderzoeken naar innovaties in dienstverlening paspoorten (Kamerstuk 25 764, nr. 125);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 maart 2020 inzake subsidieverlening gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023 (Kamerstuk 30 010, nr. 48);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 16 maart 2020 inzake impact van COVID-19 op de consulaire dienstverlening (Kamerstukken 32 734 en 25 295, nr. 41);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 23 maart 2020 inzake het Convenant bijzondere bijstand buitenland als gevolg van de impact van het coronavirus (COVID-19) (Kamerstukken 32 734 en 25 295, nr. 42);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 maart 2020 inzake beantwoording vragen commissie over het Convenant bijzondere bijstand buitenland als gevolg van de impact van het coronavirus (COVID-19) (Kamerstuk 32 734, nr. 44);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 27 maart 2020 inzake maatregelen consulaire dienstverlening ten aanzien van COVID-19-uitbraak (Kamerstuk 32 734, nr. 45);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 7 april 2020 inzake het Convenant bijzondere bijstand buitenland en verlenging tijdelijke bedrijfsreductie wereldwijde consulaire dienstverlening (Kamerstukken 32 734 en 25 295, nr. 46);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 26 april 2020 inzake stand van zaken bijzondere bijstand buitenland en consulaire ontwikkelingen (Kamerstukken 32 734 en 25 295, nr. 48);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 mei 2020 inzake toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg Consulaire dienstverlening over de opkomst bij de briefstembureaus op ambassades tijdens de EP-verkiezing (Kamerstuk 35 300 V, nr. 67);

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 20 mei 2020 inzake aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (alleen hoofdstuk 6 over Reisadviezen en de reactie van de Minister daarop) (Kamerstuk 35 470 V, nr. 2);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 10 juni 2020 inzake verkeersnotificaties van overtredingen die zijn begaan met een diplomatiek voertuig (Kamerstuk 35 300 V, nr. 68).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: Van Ojik

Griffier: Van Toor

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Koopmans, Kuiken, Van Ojik, Ploumen en Sjoerdsma,

en de heer Blok, Minister van Buitenlandse Zaken.

Aanvang 9.33 uur.

De voorzitter:

Ik open deze vergadering over het dossier consulaire zaken of de Staat van het Consulaire, zoals het jaarlijkse rapport heet. Er staan ook een aantal andere stukken op de agenda die te maken hebben met de actualiteit van de laatste maanden, zoals de repatriëring en een rapport van de Rekenkamer. Ik heet de Minister van harte welkom in dit notaoverleg en uiteraard ook de medewerkers van de Minister. Ik heet iedereen welkom die op beeld ergens meekijkt. Rest mij nog te zeggen dat dit een notaoverleg is, hetgeen betekent dat er niet alleen vaste spreektijden zijn, maar ook dat de mogelijkheid bestaat voor de Kamerleden om in tweede termijn moties in te dienen. Daar zal dan de Minister namens het kabinet in zijn tweede termijn op reageren.

Er is nog een enkele huishoudelijke mededeling. Mevrouw Ploumen, die als eerste zal spreken straks, moet deze vergadering helaas om 10.30 uur verlaten om naar een ander overleg in deze Kamer te gaan. De heer Van Helvert van de fractie van het CDA heeft zich afgemeld wegens dringende andere verplichtingen.

Dit alles gezegd hebbende geef ik graag het woord aan mevrouw Ploumen van de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Ik wilde stilstaan bij drie onderwerpen. Allereerst natuurlijk de repatriëring van Nederlanders tijdens de coronacrisis, de lessen die daar geleerd zijn en de vragen die daar nog over leven. Twee: het onderwerp huwelijksdwang en achterlating van vooral meisjes. Drie: het onderwerp gedetineerden in het buitenland. Maar eerst over de repatriëring.

We hebben het allemaal mee kunnen krijgen. Veel Nederlanders waren gestrand op andere plekken in de wereld omdat de coronacrisis de mogelijkheid om vrij te reizen ernstig inperkte. De meeste Nederlandse burgers zijn terug, gelukkig, veilig in Nederland. Ik denk dat echt wel een woord van dank op zijn plek is aan de mensen van Buitenlandse Zaken die daar dag en nacht aan gewerkt hebben. Want dat moeten we ook even zeggen: wij horen vooral over de mensen die nog vast zitten, erg genoeg, maar het goede nieuws van de mensen die terug zijn, wordt altijd een beetje bedolven onder de problemen, terwijl natuurlijk net zo hard aan gewerkt is.

Net als de collega's krijg ik nog elke dag berichten van mensen die in Marokko zijn en terug zouden willen naar Nederland. Is er een beeld van hoeveel mensen dat nog zijn? Weet het ministerie dat? Wat doet Nederland op dit moment om de mensen te ondersteunen? Want ik krijg de indruk uit die berichten dat nu de crisishulpverlening afgeschaald is, mensen niet goed meer weten waar ze terechtkunnen. Zijn er mogelijkheden om niet alleen te zorgen dat mensen terug kunnen komen, maar kan er ook voor onderdak gezorgd worden als dat nodig is? Is er nog steeds extra inzet via de diplomatieke kanalen? Is er samenwerking met andere landen? Tot slot. Als ik het goed heb, is de ambassade in Rabat nog steeds gesloten. Ik krijg berichten van mensen die zeggen «goh, kan die ambassade nou niet open?» want ook de dienstverlening waar in deze tijd zo veel behoefte aan is, stokt daardoor. Kortom, veel zorgen van die zijde. Graag van de Minister antwoord op de vragen.

De Minister geeft aan dat er lessen zijn geleerd. Er moet een consulaire crisisstructuur komen. Ik meen dat collega's Sjoerdsma en Van Ojik daar ook wat over zullen zeggen. De samenwerking tussen de landen van de EU is van groot belang. Op welke manier gaat de Minister aan de slag met deze lessen?

Dan huwelijksdwang. Ik begin met een citaat van een campagne die het ministerie via Instagram en Snapchat is gestart, en een website die daarbij hoort. «Het is weer zomervakantie! Tijd voor een gezellige vakantie met je gezin of familie. Een leuke periode, maar helaas niet voor iedereen. Ieder jaar weer worden Nederlandse meisjes en jongens door hun ouders achtergelaten in het buitenland of gedwongen te trouwen.» Vorig jaar is deze campagne actief onder de aandacht van Nederlanders gebracht. De vraag is of de Minister dat ook dit jaar weer gaat doen, want ondanks de reisbeperkingen zijn er natuurlijk toch weer mogelijkheden om op reis te gaan.

Voorzitter. Een onderzoek alweer uit 2015 van het Verweij-Jonker Instituut rapporteerde dat er 181 gevallen van huwelijksdwang zijn en dat er 178 meisjes en jongens achtergelaten zijn. Dat zijn echt verschrikkelijke aantallen, maar de aantallen die het ministerie rapporteert voor 2019 en 2018 zijn significant lager, namelijk 3 en 6 of 21 en 15. Nu zou dat op zichzelf heel goed nieuws kunnen zijn, ware het niet dat het verschil tussen de aantallen wel heel groot is. Kan de Minister dit duiden? Tot slot over dit onderwerp: kan de Minister aangeven wat de Nederlandse ambassades, mocht er van huwelijksdwang of achterlating sprake zijn, kunnen en willen doen in de landen waar zich dat afspeelt?

Voorzitter. Dan gedetineerden in het buitenland. Nederland staat gedetineerden in het buitenland bij, maar regelmatig horen we natuurlijk dat die dienstverlening niet altijd op rolletjes loopt. Dus zou ik graag van de Minister willen horen hoelang het gemiddeld duurt voordat de verdachte een eerste bezoek vanuit de ambassade krijgt. De situatie in veel gevangenissen in andere landen is schrikbarend slecht. Lokale autoriteiten kijken ook anders naar de kwaliteit van de rechtspraak dan wij doen. Wat kan de ambassade doen om druk op de lokale autoriteiten te leggen om fatsoenlijk om te gaan met Nederlandse gedetineerden?

Voorzitter, hier wilde ik het bij laten. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u zeer, mevrouw Ploumen. Dan geef ik het woord aan de heer Koopmans van de fractie van de VVD.

De heer Koopmans (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Nederlanders zijn wereldkampioen reizen. Ze verdienen dan ook een consulaire dienst die op de eerste plaats staat. Gelukkig hebben we in het begin van de coronacrisis gezien dat er echt een prijs is verdiend door de mensen die zo hard hebben gewerkt aan de consulaire ondersteuning van al die Nederlanders over de hele wereld die vastzaten. Net als mevrouw Ploumen en waarschijnlijk ook alle andere collega's heb ik veel telefoontjes en berichten gehad van mensen in de problemen, maar we hebben ook gezien dat die mensen uiteindelijk geholpen zijn. Daarnaast zijn er heel veel succesverhalen. Ik denk dat het hier ook onze taak is om complimenten te geven, niet alleen aan de Minister maar ook aan zijn staf die enorme prestaties heeft geleverd.

Ik wilde verdergaan met de crisis en wat daaruit voortvloeit en apart iets zeggen over de staat van de consulaire dienst. Ik kijk even naar u, voorzitter, om aan te geven hoeveel tijd ik nog heb.

De voorzitter:

U heeft nog wel even.

De heer Koopmans (VVD):

Het is overigens niet alleen het werk van het ministerie maar ook van de hele reissector, die heeft samengewerkt met het ministerie om in die crisis die honderdduizenden Nederlanders terug naar huis te helpen. Ook die verdienen complimenten. Collega Ploumen zei het al: tegelijkertijd zijn er nog steeds mensen, met name in Marokko maar misschien ook elders, die niet terug kunnen. De tegenwerking van de regering van Marokko, die hier het probleem is, is verwerpelijk. Ik vraag dus ook naar de stand op dit moment. Welke steun krijgt de Minister op dit moment van zijn Europese collega's om die mensen terug naar huis te brengen? Overigens erkennen wij dat iedereen met een Nederlands paspoort natuurlijk het recht heeft om naar Nederland te komen. Maar voor mensen die permanent in een ander land wonen, hoeven we niet apart een repatriëring te organiseren. Hoe beoordeelt het kabinet deze gevallen? Dus het onderscheid tussen de mensen die daar permanent wonen en de mensen die op reis zijn en vast komen te zitten? Hoe doen we dat? Ik heb al gezegd dat er nog steeds mensen met problemen zijn. Dat is ook niet verrassend in zo'n enorme crisis. Er waren ook mensen die geen contact konden krijgen met consulaten en ambassades en soms gebrekkige informatie kregen. Ik wil de Minister vragen welke lessen we hieruit kunnen trekken voor de toekomst. Ik wil niemand iets kwalijk nemen, maar we moeten toch profiteren van het feit dat daarvan lessen geleerd kunnen zijn.

Verder krijg ik berichten van mensen die een langeafstandsrelatie hebben. Dat zijn mensen die niet getrouwd zijn, maar een liefde hebben in een ver buitenland. Ik begrijp dat het heel moeilijk is om mensen te helpen, maar ik weet dat sommigen van hen ook naar dit debat kijken. Ik zou de Minister willen uitnodigen om te zeggen hoe we daarmee kunnen omgaan en welk perspectief we die mensen, die dus voor maanden gescheiden zijn van hun geliefde in een buitenland, kunnen bieden. Welk perspectief is daar mogelijk, zonder dat wij daarbij de veiligheidsmaatregelen die nodig zijn en de bescherming die mensen in Nederland verdienen, schade toebrengen?

Gelukkig kunnen mensen deze zomer weer op reis, in ieder geval in Europa. De Minister-President heeft terecht gezegd dat reizen op eigen verantwoordelijkheid is en dat het kabinet niet nog een keer een repatriëringsactie zal opzetten. Maar hoe kunnen wij helpen voorkomen dat als er ergens een nieuwe uitbraak is, vakantievierende Nederlanders bijvoorbeeld massaal op de vlucht slaan en ongecontroleerd weer in ons land terugkomen? Wat zijn de mogelijkheden voor bijvoorbeeld vrijwillige reisregistratie, pushberichten naar het buitenland en eventuele screening bij terugkomst? Zijn dat mogelijkheden of is dat onmogelijk? Ik wil in ieder geval de vraag stellen.

Voorzitter. Dan kom ik bij mijn vragen over de Staat van het Consulaire. Overigens heb ik er begrip voor dat die gezien de crisis in een wat minimalere vorm is dan standaard. Dat vloeit logisch voort uit wat we de afgelopen maanden hebben meegemaakt. De Tweede Kamer heeft een vergelijkend onderzoek laten doen – ik heb dat samen met collega Sjoerdsma en een deel van de staf van de Kamer gedaan – naar hoe het zit met consulaire hulp in verschillende landen. De conclusie daarvan was dat we het in Nederland eigenlijk heel goed doen, maar de gedachte erachter is dat het een bijdrage is aan hoe we ervoor kunnen zorgen dat we een nog betere consulaire dienst hebben. Ik wil daarbij ook memoreren dat wij, de VVD, de consulaire dienst altijd als een prioriteit hebben gezien. Er zijn zo veel Nederlanders die werken en wonen in het buitenland dat wij alles eraan willen bijdragen om de consulaire dienst zo goed mogelijk te houden. Ik ben dus ook blij te zien dat wij op het juiste pad zijn. In dat kader vraag ik – mevrouw Ploumen vroeg dat ook al – wat de mogelijkheden zijn voor het opstarten van visumverlening waar die op dit moment nog niet is opgestart. Nogmaals, ik heb begrip voor alle moeilijkheden die er zijn, maar er zijn natuurlijk mensen die die vraag hebben. We willen kijken wat voor perspectief we kunnen bieden.

Dan nog iets over de verdere toekomst. Consulaire dienstverlening omvat ook de business support officers, die wij in steeds meer landen hebben. Is het mogelijk om te kijken, om een soort planning te maken, waar die support officers in de toekomst zouden kunnen komen als er weer nieuwe mogelijkheden zijn? Hoe houdt de Minister het oog op de ontwikkelingen van het bedrijfsleven in de wereld en waar Nederland dat kan ondersteunen, al dan niet met nieuwe van dit soort support officers?

Nog iets anders, wat ook voortvloeit uit de crisis. Ik heb gemerkt dat er veel honorair consuls zijn – mensen die het eigenlijk helemaal voor niets doen omdat zij Nederlandse reizigers een warm hart toedragen – die zich enorm hebben ingezet voor die Nederlanders in het buitenland. Ik heb gehoord van honorair consuls in Peru die boodschappen gingen doen voor de mensen die vastzaten in een hostel. Ik vind dat bewonderenswaardig. Ik denk dat wij daar los van het geven van een compliment ook de vraag kunnen stellen wat het kabinet in de toekomst eventueel nog meer kan doen met honorair consuls. Is het altijd wel zo'n succesverhaal als de indruk die ik nu krijg? Ik zou benieuwd zijn naar een verdere reflectie op de inzet van honorair consuls.

Mevrouw Ploumen sprak al over kwesties als huwelijksdwang, genitale verminking en achterlating. Daar hebben wij samen het vaker over. De VVD heeft met steun van de PvdA en anderen een amendement op de begroting ingediend afgelopen jaar, waardoor er veel meer geld komt voor die verschrikkelijke gevallen van vaak jonge mensen die worden gedwongen tot een huwelijk of die naar het buitenland worden gehaald om daar genitaal verminkt te worden en dat soort dingen. Ik wil de Minister vragen naar de voortgang hiervan. Hoe staat het met de samenwerking met andere landen die dit tot een prioriteit hebben gemaakt? Ik noem daarbij het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Zij hebben daar veel ervaring mee.

Tot slot, voorzitter, de zeevarenden die door visumproblemen niet kunnen worden afgelost. Ik heb daar met mijn collega Weverling Kamervragen over gesteld. Er zijn mensen die soms al maanden vastzitten in het buitenland omdat zij zelf of de bemanning op het schip waarop zij zitten geen visum kunnen krijgen om afgelost te worden. Ik begrijp ook op dit punt dat er problemen zijn met veiligheid en op vele andere vlakken, maar ik vraag toch welk perspectief er is voor deze mensen. Wat is de stand van zaken? Ik vraag dus eigenlijk om een soort sneak preview van antwoorden op de Kamervragen die ik heb gesteld.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Koopmans. U heeft straks voor uw tweede termijn nog drie minuten spreektijd. U bent nu één minuutje over de tijd gegaan. Dat kunt u straks compenseren. Dan geef ik nu het woord aan de heer Sjoerdsma van D66.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dank, voorzitter. Dit zou eigenlijk het drukst bezochte debat moeten zijn van de commissie voor Buitenlandse Zaken. Het is natuurlijk altijd goed om te praten over politieke ontwikkelingen en mensenrechtenontwikkelingen, maar de kerntaak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ervoor zorgen dat Nederlanders in het buitenland goede dienstverlening mogen ontvangen, in goede, maar ook in slechte tijden. Op dit moment blikken we terug op een bijzonder roerig jaar voor de consulaire dienstverlening, een jaar waarin corona over de wereld raasde en waarin deze Minister en zijn ambtenaren een gigantische inspanning hebben geleverd om meer dan 200.000 Nederlanders terug naar huis te halen. Ik heb het al vaker gezegd, maar ik zal het nu weer doen: petje af daarvoor. Wij wisten het natuurlijk al, maar heel Nederland weet nu dat het werk dat u doet vaak letterlijk van levensbelang is.

Voorzitter. Toch moeten we ook constateren dat er dingen zijn die beter kunnen. Collega Koopmans zei dat ook al. Dat zeggen we niet om u dingen aan te wrijven, maar om er lessen uit te trekken die nodig zijn. Niemand had deze pandemie zien aankomen, maar we moeten er wel van leren. Zo zijn er bijvoorbeeld praktische zaken die in een volgende situatie beter geregeld kunnen worden. Ik denk aan het sneller opschalen van de contactcentra en het sneller in de lucht brengen van een registratiewebsite. Eén ding springt er wat mij betreft echt boven uit, namelijk duidelijkheid. Duidelijkheid over wat je als Nederlander in nood wel en niet van Buitenlandse Zaken mag verwachten, over de plichten die Buitenlandse Zaken heeft bij repatriëring in geval van nood en over de kosten die daarbij komen kijken. Hoe hoog zijn die kosten en wie moet die dragen? Maar er moet ook duidelijkheid zijn over de reguliere dienstverlening. Collega's hadden het daar ook al over. Op sommige posten en bij de IND lag die stil. Ik snap dat dit was vanwege de veiligheid van de medewerkers, maar dat had heel vervelende consequenties voor veel reizigers en partners van Nederlanders. Nederlanders die eigenlijk recht hadden om naar Nederland te komen, konden vervolgens niet naar Nederland komen omdat de dienstverlening er tijdelijk uit lag. Dat ging over langeafstandsrelaties, zoals al werd gezegd. Dat ging over het feit dat mensen eigenlijk al wel een visum hadden gekregen, maar het niet konden ophalen omdat de betreffende ambassade of het consulaat dicht was. We zien dat nu nog steeds in Marokko. Ik sluit me aan bij de collega's die vragen hebben gesteld over het weer openen van consulaten en ambassades, uiteraard met inachtneming van de veiligheid, om zo snel mogelijk de dienstverlening weer te hervatten.

Voorzitter. Om die duidelijkheid – dat is de kern wat ons betreft – te vergroten, roepen D66 en GroenLinks vandaag de regering op om te kijken naar een consulaire wet, een wet die rechtszekerheid en houvast biedt en die de minimumstandaarden vastlegt richting Nederlanders in het buitenland. Dat zou bijvoorbeeld kunnen naar het voorbeeld van Duitsland, dat zo'n wet al heeft. Daar is de rechtszekerheid geborgd en is er geen onduidelijkheid. Daar kan het Auswärtiges Amt nog steeds goed maatwerk verrichten als dat nodig is.

Wat in ieder geval in zo'n wet moet worden vastgelegd, is wanneer en hoe we omgaan met repatriëring en de kosten daarvan. Veel Nederlanders die vastzaten hebben tal van vliegtickets gekocht voor vluchten die uiteindelijk niet bleken te gaan. Ze hebben torenhoge mobiele kosten gemaakt en extra verblijfkosten moeten betalen. Dat was natuurlijk allemaal tegen hun zin in. Zelfs na die duizenden euro's kwam alsnog de rekening voor de repatriëringsvlucht. Nagenoeg de hele Kamer heeft aan deze Minister gevraagd of er voor bepaalde mensen een coulanceregeling getroffen kan worden. De Minister zei: nee, dit is iemands eigen verantwoordelijkheid. Maar toch vraag ik de Minister hoe hij dat nou precies zó kan zeggen tegen mensen die in principe netjes de regels hebben gevolgd, die de reisadviezen hebben gelezen en die zich aan de regels hielden, maar simpelweg niet via een andere weg terug konden. Ik vraag de Minister om toch nog een keer te kijken naar een coulanceregeling op maat.

Voorzitter. De introductie van zo'n consulaire wet biedt, denk ik, ook in normale omstandigheden grote voordelen. Ten eerste als het gaat om de reisadviezen. Die zijn vaak van hoge kwaliteit, maar uit onderzoek van de Rekenkamer blijkt tegelijkertijd dat slechts in 11% van de gevallen het reisadvies binnen 24 uur werd aangepast na een ramp of een verslechtering van de veiligheidssituatie. Nou weten we allemaal dat 100% in dit soort gevallen niet kan, maar 11% is dan wel weer een heel erg laag percentage. Nú ligt die termijn vast in een zelfopgelegde «zachte» doelstelling van de Minister; ik denk dat het goed is om dit in de wet op te nemen als een harde doelstelling. Ik vraag de Minister hoe hij ervoor gaat zorgen dat er inderdaad binnen 24 uur na een ramp ten minste een waarschuwing verschijnt op de reisadviessite.

Het tweede voorbeeld waarbij ik denk dat zo'n wet in reguliere tijd kan bijdragen, is gedetineerdenbezoek. Dat is belangrijk vanwege resocialisatie en re-integratie en het lijkt een beetje een ondergeschoven kindje te worden. Het is grotendeels uitbesteed, met subsidiekaders, met als resultaat dat veel Nederlanders die vastzitten in het buitenland te weinig hulp en bezoek krijgen. Ook hier wil ik graag dat zo'n wet een minimumstandaard neerlegt. In de tussentijd vraag ik de Minister wanneer die aantallen bezoeken weer op orde zijn. Neemt hij de aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek naar gedetineerdenbegeleiding over?

Voorzitter. Dan heb ik nog twee andere punten over Nederlanders in het buitenland. Zij zijn onze ambassadeurs. Zij zijn onze oren en ogen in het buitenland.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat ... O nee, de heer Koopmans wil nu niet interrumperen. Gaat u rustig verder.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat is goed.

Het is goed om te zien dat de dienstverlening voor de 1 miljoen Nederlanders in het buitenland langzaam wordt verbeterd. Een belangrijke afspraak in het regeerakkoord is dat zij voor al het contact en alle diensten bij de Nederlandse overheid 24 uur per dag en zeven dagen per week digitaal terechtkunnen via het zogenoemde Loket Buitenland. We zien dat er voor de oprichting van dat loket stappen worden gezet, goede stappen, maar ik zou eigenlijk graag zien dat dat loket aan het eind van de kabinetsperiode volledig in werking is. Ik zou de Minister willen vragen of hij dat kan toezeggen en welke problemen er nog mee zijn.

Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over de paspoortverlenging. Ik zie daarover mooie dingen in het rapport zelf staan, zoals het toegenomen gebruik van de mobiele teams voor paspoortverlenging en onderzoek naar de alternatieven voor de verschijningsplicht. Het lijkt me zaak om dat door te zetten. Mijn vraag aan de Minister is: is het mogelijk om zo'n mobiel team op aanvraag te bestellen? Wanneer verwacht de Minister dat er stappen kunnen worden gezet voor alternatieven voor de verschijningsplicht?

Tot zover.

De voorzitter:

Exact binnen de u toebedeelde zes minuten, meneer Sjoerdsma. Dank u wel. Er leek even een interruptie voor u te zijn van de heer Koopmans. Die is er inderdaad nog.

De heer Koopmans (VVD):

Ja, ik wilde de heer Sjoerdsma even laten uitspreken. De heer Sjoerdsma en ik hebben in de afgelopen anderhalf jaar dat we hier mogen samenwerken heel vaak plannen gehad om de consulaire dienst op een of andere manier te verbeteren. We zaten ook allebei achter dat onderzoek van de Kamer. Daarbij hebben wij volgens mij ook gezien dat flexibiliteit belangrijk is, ook om steeds weer ruimte te hebben voor de nieuwe plannen die wij hebben. Daarom vraag ik, nu de heer Sjoerdsma voorstelt dat er een wet komt die vaste minimumstandaarden regelt, of dat niet die flexibiliteit in de weg gaat zitten. En mijn vraag is ook: wat zou die wet dan eigenlijk veranderen? We hebben allemaal complimenten uitgesproken voor de fantastische hulp die er was; de heer Sjoerdsma heeft dat ook gedaan en ik sluit me daar natuurlijk bij aan. Is er dan nu toch nog, met terugwerkende kracht, allemaal kritiek? Ik probeer even te begrijpen waarom die wet nu ineens nodig is, ondanks dat het voorheen dus altijd goed was.

De heer Sjoerdsma (D66):

Het is altijd belangrijk om honing niet in azijn te veranderen, dus mijn complimenten blijven staan. Laat dat even heel erg duidelijk zijn. Mijn complimenten blijven staan, voor al die ambtenaren die zich 24 uur per dag het leplazarus hebben gewerkt om Nederlanders in veiligheid te brengen. Zonder enige twijfel. Dat staat als een paal boven water. Waarom is er wel een wet nodig? Dat gaat over de minimumvereisten waaraan die dienstverlening moet voldoen, het minimum aan dienstverlening. Als ik bijvoorbeeld kijk naar de reguliere tijden dan zakt het aantal gedetineerdenverzoeken onder de doelstelling. Waar het gaat om de doelstelling inzake de reisadviezen zakt het aantal ook weg; slechts 11% van de reisadviezen wordt tijdig geüpdatet. Een belangrijke les van deze hele repatriëringsoperatie, wat ook iets is wat de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gesteld, is dat de rol van Buitenlandse Zaken bij de repatriëring te onduidelijk blijft. Dat is met heel veel creatief kunst- en vliegwerk in deze crisis opgelost en er is van alles mee gedaan maar op welk moment Buitenlandse Zaken in actie komt en wie dat gaat betalen, is eigenlijk niet vastgelegd. Wat wij met deze wet beogen en wat de heer Koopmans die inderdaad samen met mij altijd strijdt voor deze dienstverlening gerust zou moeten stellen, is het vastleggen van een minimum. Als de Minister en zijn ambtenaren daarboven nog dingen noodzakelijk achten, dan moet de wet dat natuurlijk niet in de weg staan, maar het lijkt ons wel verstandig om die minimumvereisten, zoals die ook in Duitsland goed werken, goed vast te leggen.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Koopmans.

De heer Koopmans (VVD):

De heer Sjoerdsma en de heer Van Ojik hebben gisteren in de krant hierover iets gezegd en dat ging over een situatie zoals die van de pandemie en dat daar dan dingen voor moeten worden geregeld. Ik probeer het een beetje te begrijpen want we willen allemaal een consulaire dienst die zo goed mogelijk functioneert. Kan je nou een wet maken die vooruitziet op een volgende pandemie? Als er zoiets gebeurt, is er als ik u goed begrijp geen sprake meer van een eigen verantwoordelijkheid maar is er een soort gegarandeerde reddingsoperatie van de overheid, ongeacht de crisis die we nu dus nog niet kennen. Maak je daarmee niet dat de verantwoordelijkheid van mensen die op reis gaan, bij voorbaat wordt weggenomen, in de zin dat je zegt: de Staat moet de mogelijkheid zo en zo inkleden, waardoor je dus ook geen flexibiliteit meer hebt die we hier juist allemaal zo prijzen? Dus ik probeer het te begrijpen.

De voorzitter:

De heer Sjoerdsma gaat proberen om het u verder toe te lichten.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ja, en mocht mij dat niet lukken, dan kunt u dat wellicht in een volgende ronde als woordvoerder van GroenLinks nog een keer trachten. Je kan niet in een wet het hele crisisbeheersingsplan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vastleggen en ik denk ook dat niemand dat beoogt, maar we moeten wel vaststellen dat zeker in het begin van deze pandemie er grote onduidelijkheid was bij de reizigers maar ook bij de reisorganisaties en misschien ook nog wel bij anderen, over wie welke rol speelt. Wie heeft nou welke verantwoordelijkheid als het gaat om het ophalen van Nederlanders in nood? Bij dit soort zaken zou ik die onduidelijkheid graag bij voorbaat weg willen nemen. Volgens mij is dat ook belangrijk. De op zich heldere afspraken die gaandeweg de crisis op papier zijn gezet tussen Buitenlandse Zaken en de reisorganisaties, zijn bijvoorbeeld een hele goede aanzet voor hoe zoiets zou moeten kunnen gaan werken, denk ik. Dat hoeft misschien niet allemaal een-op-een in een dergelijke wet opgenomen te worden, maar het moet wel duidelijker zijn wat de rol van Buitenlandse Zaken is. Dat adviseert de Rekenkamer ook.

Voorzitter. De heer Koopmans is heel bezorgd dat dit tot minder dienstverlening gaat leiden. Ik denk dat het juist tot meer dienstverlening zal leiden, niet alleen door een hogere kwaliteit dienstverlening, maar ik denk dat ook de frequentie van bepaalde dienstverlening zal toenemen, of het nu gaat om gedetineerdenverzoeken of om andere zaken. Dat is wel belangrijk. Onze collega's in andere commissies, bijvoorbeeld de transportcommissie, willen het namelijk tot achter de komma hebben over de punctualiteit van de NS. Het is daarbij allemaal wettelijk vastgelegd hoe de dienstverlening eruit moet zien. Maar hierbij is er eigenlijk heel erg weinig vastgesteld over hoe de dienstverlening eruit moet zien. En met het voorstel om de minimumwaarden eens goed vast te leggen, kan de heer Koopmans het eigenlijk alleen maar eens zijn, denk ik.

De voorzitter:

We gaan het hierbij laten, meneer Koopmans. U kijkt verwachtingsvol mijn kant op, maar u heeft uw vragen duidelijk gesteld. De heer Sjoerdsma heeft daar het antwoord op gegeven dat hij daarop wil geven. We komen hier wellicht later in het debat, bij het antwoord van de Minister, nog op terug.

Ik vraag mevrouw Ploumen om even het voorzitterschap over te nemen, zodat ik nog kort een aantal opmerkingen kan maken.

Voorzitter: Ploumen

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Ojik voor zijn bijdrage namens de fractie van GroenLinks. Gaat uw gang.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik kan het kort houden, denk ik. Veel van de opmerkingen die ik vanochtend wilde maken, zijn namelijk al door collega's gemaakt.

Dat geldt uiteraard voor het voorstel om te kijken naar een mogelijke wet op consulaire zaken. Als ik straks weer voorzitter ben, is interrumperen wellicht een beetje moeilijk, dus misschien mag ik van mijn spreektijd gebruikmaken om aan het adres van de heer Koopmans misschien wel een zorg van hem weg te nemen. Zo'n mogelijke wet is er namelijk juist niet op gericht om alle verantwoordelijkheid bij burgers weg te nemen, om het zo te zeggen, maar juist om duidelijk te maken waarin de burger zelf de verantwoordelijkheid heeft en waarin de Minister of het kabinet de verantwoordelijkheid heeft. Zoals de heer Sjoerdsma ook al zei, gaat het er juist om te regelen wat er wél van de overheid verwacht kan worden, maar uiteraard ook om daarmee te regelen wat er níét van de overheid verwacht kan worden en waarvoor burgers zelf de verantwoordelijkheid moeten dragen. Dat zou misschien een deel van de zorg van de heer Koopmans kunnen wegnemen, althans dat hoop ik.

Voorzitter. Ik had het nog niet gedaan, maar ik sluit mij heel graag aan bij alle complimenten die door de collega's zijn gemaakt over de manier waarop het ministerie deze ongekende consulaire uitdaging heeft aangepakt. Ik denk namelijk niet dat er ooit eerder in de geschiedenis van dit ministerie iets is geweest wat zo'n gigantisch beroep heeft gedaan op de consulaire ondersteuning. Ik heb heel veel bezorgde telefoontjes gehad, maar ik heb later bij navraag van heel veel mensen gehoord dat hun situatie inderdaad naar tevredenheid was opgelost. Dat is de andere kant van de medaille. Dat verdient heel veel lof.

Er komt nog een onafhankelijke evaluatie en dat is goed, maar ik vind het ook goed dat er al in de Staat van het Consulaire een eerste poging wordt gedaan om al een aantal lessen te formuleren. Tegelijkertijd zou ik de Minister wel willen uitdagen om nog iets duidelijker te zijn over wat er dan precies goed en mis is gegaan. Ik heb de lessen nu vooral gelezen als: dit en dit en dit is belangrijk. Veel zaken die daarin staan, gaan over elementen die belangrijk zijn voor een goede consulaire dienstverlening. Dat is belangrijk om te weten, maar ik ben ook heel nieuwsgierig naar de specifieke lessen die kunnen worden getrokken uit de geschiedenis van deze ongekende laatste maanden.

Mevrouw Ploumen vroeg al naar de huwelijksdwang en de achterlating. De heer Koopmans sprak daar ook over. Ook mij viel het op dat er een grote discrepantie zit in de cijfers. Ik vond datgene wat er in de Staat van het Consulaire staat dus heel positief, want bijna alle gevallen zijn opgelost, om het maar even huiselijk te zeggen. Maar het gaat dan maar om een vrij kleine deelverzameling van de grote aantallen die bijvoorbeeld door het Verwey-Jonker Instituut worden genoemd. Net als mevrouw Ploumen vroeg ik me af hoe dat te verklaren is.

Ik sluit me ook graag aan bij de vraag van de heer Koopmans over hoe het nou zit met de repatriëring – «de komst naar Nederland», moet ik zeggen – van geliefden. Waar mensen die getrouwd zijn wel de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen, geldt dat niet voor geliefden die samenwonen of op een andere manier samenzijn. Uit de vele mails die ik heb gehad, begrijp ik dat er bijvoorbeeld in Denemarken inmiddels een regeling is – die is dit weekend ingegaan – waarin juist een verruiming is geregeld van het aantal mensen dat naar Denemarken kan komen. Ik zou de Minister willen vragen of dat voor Nederland niet ook een model zou zijn.

Voorzitter. Ten slotte – daar is ook al door collega's over gesproken – de gedetineerdenbegeleiding. Ik wil nog heel specifiek terugkomen op de discussie die we vorig jaar hadden naar aanleiding van het uitreisverbod vanuit Turkije van onze SP-collega in de Eindhovense gemeenteraad. We herinneren ons dat allemaal nog. Dat is uiteindelijk goed afgelopen. Toen hoorden we van de Minister dat er enkele tientallen mensen met ook een Nederlands paspoort om politieke redenen – het waren politieke gevangenen, zo zou je kunnen zeggen – in Turkije vastzaten en niet de mogelijkheid hadden om uit te reizen. Ik zou het goed vinden als in de Staat van het Consulaire specifiek aandacht besteed zou kunnen worden aan deze groep, die misschien klein maar wel belangrijk is. Misschien kan dat in de toekomst gewoon standaard. Maar ik zou de Minister willen vragen of hij nu iets specifieker in kan gaan op de vraag om hoeveel mensen het op dit moment gaat en wat het ministerie consulair kan doen, en doet, om deze mensen bij te staan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Meneer Van Ojik, er is een vraag voor u van de heer Koopmans. Gaat uw gang, meneer Koopmans.

De heer Koopmans (VVD):

Net als de heer Van Ojik wil ook ik natuurlijk een zo goed mogelijke consulaire dienst. We prijzen steeds de enorme flexibiliteit van die consulaire dienst. Ik probeer toch te begrijpen wat de heer Van Ojik zegt, namelijk: ondanks de goede ervaringen en de flexibiliteit hebben we nu een wet nodig die bepaalde dingen vastlegt. Uiteindelijk vraag je je dan namelijk voor een situatie die we nog niet kennen – want het gaat over een toekomstige crisis, die we dus niet kunnen analyseren enzovoort – af of we dit niveau van hulp willen. Als je dat vastlegt, is dan niet juist het probleem dat je de flexibiliteit die je nodig hebt om misschien iets meer of iets minder te doen, frustreert? Want dan zegt de ene partij «ja, maar u vraagt meer dan de wet, dus dat willen we niet» en zegt de andere partij misschien het tegenovergestelde. Dan leg je dus juist iets vast voor die onbekende, toekomstige situatie.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik denk dat je het risico dat de heer Koopmans ziet, heel makkelijk kunt ondervangen door zo'n wet. Het is uiteraard uiteindelijk aan de Minister om met zo'n wet te komen. Je kunt die wet zo formuleren dat daarin een aantal duidelijke minimumvereisten, om het zo maar te zeggen, zijn geformuleerd. Denk bijvoorbeeld aan het aantal bezoeken waar een gedetineerde aanspraak op kan maken, het aantal dagen dat mag verstrijken voordat een reisadvies wordt aangepast – dat is een punt waar de Rekenkamer op heeft gewezen en waar de heer Sjoerdsma net over sprak – of de manier waarop kosten worden toegedeeld op het moment dat er van repatriëring sprake zou zijn. Je kunt in zo'n wet wel degelijk een aantal zaken regelen die zekerheid geven over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen burger en overheid en tegelijkertijd ruimte bieden. Ik heb zelf overigens niet het idee dat die wet alleen bedoeld is voor crisissituaties. Die wet is gewoon bedoeld om ook tussen crisissen in, dus in normale situaties, mensen duidelijkheid te geven over waar ze aan toe zijn. Als er dan een crisissituatie is, zul je sommige dingen moeten opschalen. Dan heb je een vloer gelegd in wat je minimaal moet blijven doen. Volgens mij is een van de lessen van deze pandemie dat zo'n vloer, zo'n bodem, heel nuttig is.

De voorzitter:

De heer Koopmans, in tweede instantie.

De heer Koopmans (VVD):

Ik denk graag met de heer Van Ojik mee, maar ik begrijp hem nog steeds niet helemaal. Want de landen die, naast Nederland, relatief de meeste reizigers hebben, zijn Ierland en Australië en die hebben zoiets ook nog niet. We hebben, zo begrijp ik ook weer uit dit overleg, ook helemaal geen groot probleem dat we moeten oplossen. Ik zoek dus nog steeds naar een reden: waar biedt zo'n wet nou een oplossing voor? Ik zit ook nog steeds met een andere grote vraag. De heer Van Oijk zegt ook in dat interview weer dat er standaarden moeten komen, maar wat die standaarden zijn, kunnen we niet zeggen; dat laten we aan de beleidsmakers. Dan maak je dus een wet die wel een kader geeft, een wet die het allemaal zwaarder, ingewikkelder en minder flexibel maakt, maar wat die wet daadwerkelijk doet, wil je niet zeggen. Ook laat je achterwege welk probleem we nou eigenlijk aan het oplossen zijn, want gaat er nou iets helemaal mis dat zo'n wet moet oplossen? Ik denk graag mee, maar ik snap dus het probleem én de oplossing niet. Ik vrees dat we het alleen maar rigider en moeilijker maken.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik heb geprobeerd om dat heel kort aan te geven, met drie voorbeelden: de kostentoerekening bij repatriëring, een minimumaantal bezoeken aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland en de aanpassingstermijn voor reisadviezen. Dat zijn drie voorbeelden waarvan de heer Sjoerdsma van D66 en ik van GroenLinks hebben gezegd: daar zou je in zo'n wettelijk kader standaarden voor kunnen afspreken die altijd gelden. Dan weten burgers ook meteen waar ze geen recht op hebben. Als een gedetineerde recht heeft op twee keer per jaar bezoek, dan heeft hij geen recht op vier keer per jaar bezoek; maar één keer is dan te weinig. De heer Koopmans zegt dat hij niet weet voor welk probleem dit een oplossing is. Nou, bijvoorbeeld voor het feit dat het vaak te lang duurt voordat reisadviezen worden aangepast. Bijvoorbeeld voor het feit dat gedetineerden soms geen bezoek krijgen. Bijvoorbeeld voor het feit dat het tijdens de covidpandemie vaak tot heel laat in het proces onduidelijk was of iemand zelf voor repatriëring moest zorgen of dat de reisorganisatie of de Minister dat zou doen. Dat zijn maar een paar voorbeelden. Natuurlijk is het uiteindelijk aan de regering, aan het kabinet – althans in ons voorstel – om die standaarden verder in te vullen, zodat wij er als Kamer weer met de Minister over kunnen debatteren. Op die stoel gaan we niet zitten, voorzitter.

De voorzitter:

Nee, meneer Van Ojik, maar u neemt nu wel de voorzittersstoel in.

Voorzitter: Van Ojik

De voorzitter:

Dat doe ik met heel veel genoegen, onder dankzegging aan u, mevrouw Ploumen.

Hiermee zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik kijk naar de Minister, die zegt dat hij tien minuten nodig zal hebben om zijn antwoord voor te bereiden. Ik schors de vergadering dus tot 10.25 uur.

De vergadering wordt van 10.14 uur tot 10.26 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de Minister van Buitenlandse Zaken voor zijn antwoord namens de regering in eerste termijn.

Minister Blok:

Dank u wel, voorzitter. Allereerst natuurlijk mijn dank voor uw dank aan de BZ'ers die zich inderdaad enorm hebben ingespannen voor de repatriëring. Dat was indrukwekkend. Ook ik heb, net als u, contact gehad met mensen die begrijpelijkerwijs heel bezorgd waren omdat ze zelf vastzaten of familie vast hadden zitten, maar ook met mensen die enorm blij en dankbaar waren toen het was opgelost. Uw dank, die u overigens eerder had geuit, is ook luid en duidelijk ontvangen bij BZ. Ik zou daaraan overigens willen toevoegen de goede samenwerking die we hebben gehad met een aantal private partners, de alarmcentrales, de verzekeraars, reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen. Ik vond het bijzonder dat we heel snel, heel Hollands zijn gaan polderen tussen alle betrokken partijen, met wat mij betreft gewenst resultaat. Ik zal zo nog specifiek ingaan op mensen in Marokko die nog steeds de wens hebben naar huis terug te keren, maar overall is dat heel behoorlijk verlopen.

Ik begrijp ook de wens bij eigenlijk alle Kamerleden om de ervaringen met de consulaire dienstverlening tijdens zo'n grote crisis, die misschien nog eens terug kan komen in een andere vorm, nog eens uitgebreider te evalueren. We moeten alleen constateren dat we in feite nog in de crisis zitten. Als je naar de wereldwijde cijfers kijkt, dan hebben we in Nederland en West-Europa gelukkig over het algemeen te maken met een enorme afname van het aantal infecties, maar wereldwijd geldt dat zeker niet. Voor het onderwerp waarover we het vandaag hebben, consulaire dienstverlening en reisadviezen en wat die betekenen voor het werk van Buitenlandse Zaken en voor de dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland, kan ik nu dus alleen maar tussenstanden geven. Het lijkt mij dus het meest logisch dat ik u toezeg dat we volgend jaar in de Staat van het Consulaire uitgebreid ingaan op de lessen die wij getrokken hebben, hopelijk in een situatie waarin we kunnen zeggen dat de crisis echt onder controle is. Als dat niet zo is, dan hebben we in ieder geval de gelegenheid om de lessen tot op dat moment uitgebreid uit te werken. Nu zou het, in alle eerlijkheid, heel erg een tussenstand zijn.

Ik zal mijn antwoorden opdelen in de volgende onderwerpen: repatriëring, het loket buitenland en de visumverlening, huwelijksdwang en gedetineerdenbegeleiding.

Ik begin met de repatriëring, waarbij ik ook zal ingaan op het voorstel van D66 en GroenLinks om te komen tot een aparte visumwet. Allereerst mevrouw Ploumen, die ons inmiddels ongetwijfeld op afstand volgt, de heer Koopmans en de heer Sjoerdsma, die vroegen naar de huidige stand van zaken rond Nederlanders in Marokko. Wij hebben negen repatriëringsvluchten kunnen uitvoeren. Langs die route zijn in totaal zo'n 3.000 mensen terug naar huis kunnen keren. Dat is ook het aantal mensen dat zich gemeld heeft toen we de regeling Bijzondere Bijstand Buitenland openstelden. Het zijn niet een-op-een dezelfde mensen. Ik heb al eerder rond repatriëring aangegeven dat het onvermijdelijk ook een beetje schuivende panelen zijn. Mensen die in eerste instantie geen behoefte hadden, hebben zich later laten toevoegen. Daarnaast zijn er mensen die zich eerder gemeld hadden, maar die toen ze benaderd werden ofwel onvindbaar waren ofwel aangaven bij nader inzien toch niet weg te willen.

Daarbij is er ook een heel grote tussencategorie. Toen wij de operatie startten, hebben we direct aangegeven dat we ons zouden richten op toeristen, op reizigers die redelijkerwijs geen vast onderdak hebben, overvallen zijn door de crisis, vastzitten in een hotel of een hostel en hun vakantiebudget aan het verstoken zijn in een land waar ze echt totaal vreemdeling zijn. We hebben direct aangegeven dat we ons realiseren dat er feitelijk natuurlijk honderdduizenden Nederlanders min of meer permanent buiten Nederland wonen en dat er ook een heel grote tussengroep is, niet alleen in Marokko, maar ook in heel veel andere landen. Die mensen brengen een deel van het jaar in dat land door, bijvoorbeeld vanwege het klimaat, en een ander deel van het jaar in Nederland. Dat zie je ook bij de aanmeldingen voor repatriëring. Dat zie je in Marokko, maar ook in andere landen. Mensen die zich aanvankelijk niet gemeld hadden omdat ze er bijvoorbeeld toch iedere winter zitten en er onderdak hebben, vonden het op een gegeven moment toch wel lang duren. Het is ook mogelijk dat ze zich oncomfortabel gingen voelen vanwege andere medische voorzieningen of vanwege de wens om in deze situatie in Nederland te zijn.

Vanaf het begin heb ik steeds gezegd: als er Nederlanders in het buitenland een beroep op ons doen, dan staan we voor ze klaar. Die uitspraak blijft staan. Voor Marokko betekent dat dat wij blijven inzetten op het kunnen terugbrengen van mensen. U heeft mij in de praktijk steeds deze formulering horen gebruiken. Gelukkig heeft dat geleid tot negen vluchten. Het is ook nu de praktijk. De regeling Bijzondere Bijstand Buitenland is gesloten, maar dat neemt niet weg dat wij kijken naar de mogelijkheid om luchtverbindingen te organiseren voor mensen die alsnog naar huis willen. Kortom, daar zetten wij ons zeer voor in.

Is de ambassade bereikbaar? De ambassade in Marokko werkt binnen de lokale regelgeving. Dat betekent: zo veel mogelijk thuis en beperkte visumverlening. De ambassade is wel 24/7 bereikbaar omdat we dat ook via ons contactcentrum hier kunnen leiden. Maar visumverlening op de schaal waarop we dat voor de crisis konden doen, kan ook in Marokko nog niet. In die zin is het vergelijkbaar met de situatie in heel veel andere landen. Als je nog niet met de volle bezetting op kantoor kunt werken, kan de dienstverlening ook nog niet op dat niveau plaatsvinden. Het is onze inzet om, naarmate de regels versoepeld worden, mee te bewegen en terug te kunnen naar de verstrekking van visa en reisdocumenten op de oude schaal. Het is nu dus nog niet helemaal het geval, maar de bereikbaarheid is er.

De heren Koopmans, Sjoerdsma en Van Ojik vroegen hoe we omgaan met mensen van wie de partner zich bevindt in een land dat op dit moment valt onder het inreisverbod van EU-Schengen.

De voorzitter:

Voordat u daarnaartoe gaat, is er een interruptie op het vorige punt van de heer Sjoerdsma.

De heer Sjoerdsma (D66):

Even voor de zekerheid. Is het blokje Marokko hiermee afgesloten?

Minister Blok:

Ja.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dan toch even de vraag hoeveel Nederlanders nog in Marokko vastzitten die eigenlijk graag terug naar huis zouden willen.

Minister Blok:

Daar moet ik in tweede termijn even op terugkomen. Maar nogmaals, het zijn altijd glijdende cijfers. Ik wil wel even kijken wat nu de stand van zaken is, maar ik zeg er meteen bij dat als wij gaan bellen, er heel veel no-shows blijken te zijn. Dat geldt voor Marokko of voor een ander land. Overigens krijgen we ook heel veel no-shows als we een vliegtuig boeken. Ik kom even terug op wat wij nu aan meldingen hebben. Helaas is het geen een-op-eensysteem. We kunnen niet met bijvoorbeeld een aantal van 500 beginnen en die mensen dan een voor een afturven.

De heer Sjoerdsma (D66):

Nee, dat snap ik. Nederland is erin geslaagd om heel veel mensen terug te halen. Daarvoor mijn complimenten. Marokko is in die zin anders dan heel veel andere landen, dat het deze regering heeft belet om vliegtuigen te sturen om mensen op te halen. Vandaar mijn vraag en vandaar dat ik er waarde aan hecht om te weten hoeveel Nederlanders daar nog vastzitten. Ik snap dat het een glijdende schaal is en dat het nooit een actueel beeld is. De Minister zou kunnen zeggen dat er nog enkele honderden zijn die eigenlijk naar huis zouden willen maar dat niet kunnen. Het gaat mij om die orde van grootte. Het is misschien overbodig omdat de Minister er zelf ook achteraanzit. We zijn nu al zo veel maanden in deze crisis dat het van de gekke is dat Marokko nog steeds mensen van Nederlandse komaf vasthoudt. Dat wil ik in ieder geval gezegd hebben. Ik roep de Minister op om zijn inspanningen te vervolgen.

Minister Blok:

Inmiddels krijg ik een briefje toegeschoven met het aantal mensen dat zich gemeld heeft bij het 24/7-punt. Dat zijn er 1.800. Voor het overgrote deel zijn dit mensen die na de sluiting niet terug konden. Daarvoor geldt dat wij nog steeds proberen om voor hen vluchten te regelen. Maar nogmaals, probeer niet van 1.800 terug te tellen naar nul, want ook bij de vliegtuigen die wel zijn gegaan waren er heel veel no-shows.

De voorzitter:

U was net begonnen aan het volgend punt van de beantwoording.

Minister Blok:

Ja, de vraag van een aantal van u over de gevolgen van reisbeperkingen voor mensen die gescheiden zijn van hun partner. Er wordt een uitzondering gemaakt op het EU-Schengen-inreisverbod voor mensen van wie de partner overkomt. Dit geldt overigens ook voor mensen die al beschikken over een verblijfsvergunning of een mvv. Als er een vorm van registratie van het partnerschap is, huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan kan een beroep op die uitzondering worden gedaan. Als er geen registratie van het partnerschap is, dan kunnen wij natuurlijk ook geen oplossing bieden, want dan is er geen juridische grondslag voor het inreisverzoek. Mensen kunnen nog wel zelfstandig een verzoek doen, maar dan kunnen ze geen beroep doen op de uitzonderingsclausule voor geregistreerde en gehuwde partners.

De heer Koopmans vroeg ...

De voorzitter:

De heer Koopmans heeft eerst nog een interruptie op dit punt.

De heer Koopmans (VVD):

Ik begrijp wat de Minister zegt. Ik vraag dit omdat ik weet dat mensen die in zo'n situatie verkeren nu meekijken. Hun partner woont bijvoorbeeld in Japan of ergens in Zuid-Amerika. Deze mensen zijn nu een halfjaar gescheiden van hun geliefde. Ik begrijp dat de Minister zegt dat het moeilijk is om dit op pakken als er geen registratie is. Is er niet toch iets mogelijk? Ik wil de Minister niets voorschrijven, maar mensen in andere landen kunnen proberen aan te tonen dat ze al een duurzame relatie hebben. Is zoiets denkbaar of is dat onmogelijk?

Minister Blok:

Ik hoorde een van u verwijzen naar een Deens voorbeeld, dat ik niet ken. Ik ben graag bereid naar het Deense voorbeeld te kijken, maar dan moet ik daar even schriftelijk op terugkomen. Het dilemma zal helder zijn: als wij geen registratie hebben, hoe dan te controleren dat die partner er is? Tegelijkertijd kan ik mij ook het leed heel goed voorstellen als mensen een relatie hebben, die niet geregistreerd hebben om wat voor reden dan ook en zeggen: we houden van elkaar, maar we zitten 10.000 kilometer van elkaar vandaan. Dat begrijp ik ook. Ik kom daar schriftelijk op terug.

De heer Koopmans ging in op de situatie die nu gaat ontstaan dat er weer gereisd kan worden, maar tegelijkertijd nog steeds het risico bestaat dat het virus weer oplaait en mensen weer vast komen te zitten. Dat is precies de reden waarom de reisadviezen nergens op groen staan, maar altijd ten minste op geel: let goed op, bereid u goed voor; kortom, bedenk of u op reis wil, wetend dat dit risico nog steeds bestaat. Mensen kunnen zich individueel of, als je met een groep reist, met een groep registreren bij Buitenlandse Zaken. Langs die route kunnen wij contact met ze houden. We kunnen ze ook pushberichten sturen als zo'n situatie zich voordoet. Daarnaast hebben we natuurlijk de bestaande reisadviezen, die met grote frequentie worden geüpdatet. We hebben bijvoorbeeld net Denemarken gelukkig van oranje naar geel over kunnen zetten, omdat Denemarken weer open is voor Nederlandse reizigers. Hiervoor geldt ook wat ik gezegd heb toen we aangaven dat heel veel landen weer op geel gaan, maar dat we niet meer zo'n grote repatriëring gaan doen. Dat betekent niet dat u niet terechtkunt bij Buitenlandse Zaken. U kunt u voor die pushberichtenservice registreren. Onze 24/7-dienstverlening staat altijd voor u open. Maar we willen wel helder zijn. Dit was een heel bijzondere situatie. Dat kunnen wij niet nog een keer doen.

De heer Koopmans vroeg ook wanneer wij weer visa gaan afgeven. Dat hangt af van de besluitvorming die as we speak in Brussel bediscussieerd wordt. De landen die nu op geel staan hebben geen visumverplichtingen, maar dan komen er mogelijk landen aan de orde waar wel visumverplichtingen voor gelden. Dan zullen we dat natuurlijk weer gaan opschalen.

De vraag over hoe we omgaan met het repatriëren van Nederlanders die permanent in een ander land wonen heb ik bij de inleiding al beantwoord.

Dan de zeevarendenproblematiek. Dat is inderdaad een vraagstuk dat heel veel landen maar ook Nederland als belangrijk zeevarend land met grote havens raakt. Dat is voor ons de reden om in een aantal landen waar veel bemanningen vandaan komen zoals de Filipijnen en Rusland ter plekke de visumverlening op te schalen. Dat is al gebeurd. Zowel in Manilla als in Moskou kunnen weer ruim honderd visa per dag worden verstrekt. Daarnaast hebben we de mogelijkheid geboden om in Nederland zowel in lucht- als in zeehavens visa af te laten geven door de marechaussee of de zeehavenpolitie, zodat bemanningen gewisseld kunnen worden. Dat is een zeer reëel vraagstuk.

De heer Sjoerdsma vroeg hoe we omgaan met reizigers die kosten gemaakt hebben voor vluchten die niet doorgingen in pogingen om terug naar Nederland te komen en die vervolgens een beroep hebben gedaan op de BBB-vluchten. Voor de BBB-vluchten hebben we een standaardtarief berekend dat heel oprecht heel redelijk is: € 300 Europa en de ring daaromheen, € 900 daarbuiten. Dat was voor veel landen veel goedkoper dan wat mensen zelf betaald hadden. Ik kan dus niet zeggen dat ik overspoeld ben door berichten van mensen die zeggen «wat een onredelijke prijs». We hebben mensen niet gevraagd ter plekke te betalen. We hebben ze verteld dat we ze een berekening zouden sturen. Dat doen we ook. Die worden over het algemeen ook netjes betaald.

Ik realiseer me dat er mensen zijn die vluchten geboekt hebben die niet door zijn gegaan – in die situatie, maar overigens ook in andere situaties. Daarvoor geld het gewone consumentenrecht, waar de Europese Commissie ook extra druk op heeft gezet. Aanvankelijk hebben heel veel luchtvaartmaatschappijen aangegeven als enige optie een voucher te willen bieden. De Europese Commissie heeft gezegd: dat is niet redelijk, je moet ook geld terug kunnen krijgen. Dat geldt ook voor deze mensen. Dus dat is een privaatrechtelijke verhouding. Dat staat wat mij betreft los van het feit dat wij een redelijke vergoeding vragen. Ik kan moeilijk tegen al die mensen die keurig die vergoeding betaald hebben, zeggen dat andere mensen die niet hoeven te betalen omdat zij nog een dispuut hebben met welke luchtvaartmaatschappij dan ook. Dat zou niet eerlijk zijn.

De heer Sjoerdsma (D66):

Als het gaat over tickets die geboekt zijn en waarvoor nog geen geld is terugbetaald, daar ga ik de Minister niet mee complimenteren. Mijn fractiegenoot, de heer Paternotte, heeft behoorlijk wat werk moeten besteden om zowel de premier als Minister van Nieuwenhuizen te overtuigen om hier het Europees recht uit te voeren. Nu krijgen inderdaad mensen hun geld terug in plaats van vouchers. Dus misschien dat ik gewoon mijn collega Paternotte een compliment geef. De Minister zegt dat hij niet mensen de kans gaat geven om gratis te hebben gevlogen waar anderen gewoon netjes hebben betaald. Voor een deel snap ik dat. Ik ben een echte Nederlander. Als iemand anders het gratis krijgt, had ik het dan ook niet gratis moeten krijgen? Tegelijkertijd zijn er mensen – de Minister zegt dat hij niet wordt overspoeld, maar ik heb die berichten wel ontvangen – die hier echt problemen aan zeggen over te houden. Dat gaat over dingen als de komende maanden echt heel erg krap bij kas zitten of niet zo goed weten waar het geld vandaan moet komen, omdat niet was gerekend op deze extra uitgaven boven op de andere extra uitgaven die moesten plaatsvinden. Dat is ook wat de Kamer in schriftelijke vragen heeft gevraagd en waarvan de Minister heeft gezegd: nee, dat doe ik niet. Niet een algemene coulanceregeling, maar wel de mogelijkheid voor de Minister om over zijn hart te strijken als mensen aangeven een probleem te hebben. Ik wil hem toch nog eens vragen om daarop te reflecteren.

Minister Blok:

Door de manier van betalen die we gekozen hebben – redelijke bedragen, niet vooraf, maar achteraf te betalen, wat ook de mogelijkheid biedt om te zeggen «mag het twee weken later?» of «kan ik het in drieën betalen?» – denk ik dat we mensen heel erg tegemoetkomen. Ik vind het, nogmaals, heel ingewikkeld om tegen een deel van de mensen te gaan zeggen dat ze niet meer hoeven te betalen. Dan word je in feite de medewerker van de sociale dienst bij de gemeente die moet gaan controleren of iemand andere bronnen van inkomsten of vermogen heeft. Dat vraagt een enorme bewerkingsslag, die je in het kader van de rechtsgelijkheid dan toch wel zou moeten doen. Want, nogmaals, de meeste mensen betalen de rekening. Niemand vindt dat leuk, maar men realiseert zich dat uiteindelijk dat vliegtuig betaald moest worden. Dus met wat ik schets – het is betaling achteraf, wat met zich meebrengt dat je in tijd of deelbetalingen iets kan doen – zie ik geen mogelijkheid die tegelijkertijd recht doet aan het maatwerk dat soms nodig is – dat ben ik met de heer Sjoerdsma eens – en tegelijkertijd binnen de rechtsgelijkheid blijft naar de enorme massa mensen die zegt: het is ook wel fair dat als ik word teruggevlogen, ik € 300 of € 900 betaal.

De voorzitter:

De heer Sjoerdsma in tweede termijn.

De heer Sjoerdsma (D66):

Zo kan je dat uitleggen. Je zou ook de andere route kunnen kiezen: de route die het kabinet heeft gekozen bij het overeind houden van heel veel banen in Nederland. Daar werd namelijk op geen enkele manier gevraagd: bewijs dat u dit nodig heeft. Er werd gezegd: «we vertrouwen u; er zullen ongetwijfeld mensen misbruik maken van die regeling, en er zullen ongetwijfeld bedrijven zijn die deze regeling aanvragen terwijl ze er eigenlijk geen recht op hebben of die haar niet nodig hebben, maar het algehele belang hier was groter, en wij vertrouwen erop dat het in het algemeen goed komt». Analoog hieraan zou de Minister, als hij zo hecht aan rechtsgelijkheid, hier prima kunnen zeggen: we hebben er vertrouwen in dat iedereen die dit kan betalen, het ook betaalt; maar we hebben er ook een dusdanig vertrouwen in dat als mensen zich melden en zeggen dat het hun een groot probleem oplevert, we dat geloven. Daar hoeft de Minister niet een heel bureau voor op te tuigen – ik zou dat zijn medewerkers ook niet willen aandoen; die hebben volgens mij belangrijker werk te doen – maar het zou toch een oplossing kunnen zijn voor die mensen die wel een probleem hebben. De Minister zegt dat zijn mailbox niet overloopt, maar ik geloof ook niet dat er geen enkel geval bij de Minister bekend is.

Minister Blok:

Ik geloof niet dat de vergelijking met de regelingen voor bedrijven helemaal opgaat. Die is gekoppeld aan omzetterugval. Inderdaad, de uitbetaling vooraf is royaal, nog even los van de KLM- of IHC-casus, die apart met de Kamer worden besproken. Maar de regelingen voor ondernemingen die met omzetverlies te maken hebben, kennen wel degelijk een controle achteraf. Ik heb zelf niet alle details van de regelingen voor ogen, want ik ga daar niet over, maar de regelingen die ik zo uit het hoofd ken, houden inderdaad een soepele betaling vooraf maar daarna een controle op omzetverlies in.

De voorzitter:

De Minister vervolgt zijn betoog.

Minister Blok:

Dan kom ik op het voorstel van de heren Sjoerdsma en Van Ojik om een wet voor consulaire dienstverlening te maken waarin een aantal basisrechten staan. Ze verwijzen daarbij enerzijds naar ervaringen tijdens deze crisis, en anderzijds naar het feit dat een aantal landen zo'n wet heeft. Het vastleggen van een aantal rechten in een wet roept onvermijdelijk een aantal klassieke vragen op rond de uitvoerbaarheid, rond de kosten en rond de verwachtingen die je wekt. Als ik een aantal van die criteria zo langs mijn ogen laat passeren, en ik daarvoor de huidige crisis als illustratie gebruik, dan vraag ik mij af wat een wet daaraan toevoegt. De mensen die ernstig knel zaten, zaten over het algemeen in een land waar sprake was van een vorm van lockdown en reisverbod. Marokko is het meest scherpe voorbeeld. In heel veel landen bestond een belangrijk onderdeel van de inzet van onze medewerkers erin mensen eerst in het land zelf te mogen verplaatsen. Daar was toestemming voor nodig. Onze medewerkers hebben zelfs bussen geregeld in heel veel landen. Men moest dus de lokale autoriteiten om toestemming vragen. De landelijke autoriteiten hadden we vaak nodig voor landingsrechten; ik heb zelfs nog gebeld om schepen door het Panamakanaal te mogen laten varen. Kortom, het liep tegen lokale regelgeving aan. Die kan ik niet met Nederlandse regelgeving ondervangen. Dus ook als wij hier in een wet zouden schrijven «u heeft altijd recht op repatriëring», kan ik dat deel niet ondervangen.

Het tweede is de ingewikkelde balans tussen eigen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid die de Staat op zich neemt. Er is geen algemeen recht op repatriëring. Ik zeg ook niet dat u dat bepleit, maar het is meer een gedachte-experiment. In de situatie waarin we ons nu bevinden, hebben we heel duidelijk onderscheid gemaakt tussen de grote crisis waarbij we hebben gezegd «dat gaan we voor u doen samen met verzekeraars, alarmcentrales en anderen», en de situatie nu, waarin we ook heel duidelijk zeggen: dat gaan we niet doen. Het is heel moeilijk om dat onderscheid in een wet te kunnen maken. Het is al moeilijk om het eerste deel dat we, gelukkig, met private ondernemingen gedaan hebben, goed in een wet te regelen. Dit was echt maatwerk op basis van bereidheid van beide kanten. Het is ook moeilijk om in een wet ruimte te laten voor het tweede deel, namelijk zeggen: u weet in welke situatie we ons nu bevinden en dat leidt ertoe dat we u van tevoren zeggen dat we u niet gaan repatriëren. Dat geldt ook voor het onderscheid in verschillende reisvormen. Een beetje beschrijvenderwijs: aan het begin van de crisis hadden we veel te maken met cruiseschepen. Toen kreeg ik weleens de vraag waarom ik geen vlucht regelde. Die vraag kreeg ik nooit van de cruisemaatschappijen, want als er iets hun vak is, dan is het wel om mensen heen en weer te vliegen naar schepen. Toch las ik in allerlei kranten: de Minister moet vluchten gaan regelen. Het enige wat die cruisemaatschappijen aan mij of mijn mensen vroegen was om toestemming te regelen om de mensen te mogen ontschepen en vliegen. Dat is één deel. Een ander deel is dat er gelukkig ook mensen zijn die met weinig geld met de rugzak of de fiets de wereld in trekken. Zij zullen waarschijnlijk meer vragen dan alleen maar toestemming voor een vlucht. Dan kom je in de discussie als ik net met de heer Sjoerdsma had over wat een redelijke kostenverdeling is en wat voor voorzieningen mensen zelf moeten treffen.

Een ander dilemma – sorry dat ik er een aantal schets, maar als je een wet gaat maken, moet je daar heel precies in zijn – is wat je met mensen doet die tegen reisadviezen in zijn gaan reizen en zich toch in een bepaald gebied bevinden. Dat geldt nu vanwege het feit dat wij hebben gezegd: wij gaan u niet repatriëren. Wij hebben met de BBB-operatie een heleboel mensen teruggehaald uit gebieden waar zij niet hadden moeten zijn, tot rode gebieden aan toe. Ik wou eigenlijk nooit in een wet gaan zetten dat dit recht bestaat. Nogmaals, wij doen ons best voor iedereen, maar mensen hebben echt niet het recht om teruggehaald te worden uit een rood gebied, waar ze niet hadden moeten zijn.

Ik zeg het nu even wat scherp omdat een wet naar zijn aard nogal digitaal is. Want anders wordt een wet heel vaag, en dan leert de praktijk dat die in rechterlijke uitspraken verfijnd moet worden. Dat is over het algemeen een nogal onwenselijke situatie. Ik zie voor een heel aantal van de situaties die ik u schets, geen goede mogelijkheid om goede wetgeving te maken. U wijst er in uw voorstel logischerwijs op dat er een aantal landen met dergelijke wetgeving zijn. Als ik naar de praktijk van de uitvoering kijk tijdens de crisis, kan ik nou niet zeggen dat het in Nederland heel anders is gegaan dan in Duitsland, waarmee ik het het beste kan vergelijken. Er is goed samengewerkt met andere EU-landen, ook met Duitsland. Die liepen tegen precies dezelfde dilemma's en mogelijkheden aan als Nederland.

Kortom, ik begrijp de wens om lessen te trekken. Nogmaals: dat doen we nu, maar dat gaan we ook nog gestructureerder doen. Maar voor wetgeving leent dit onderwerp zich mijns inziens vrij slecht. Ik begrijp dat u teleurgesteld bent, maar dit is wel een eerlijk antwoord.

De voorzitter:

Ik geloof niet dat iedereen teleurgesteld is, maar de heer Sjoerdsma wil toch nog wat vragen, wellicht mede namens de andere indiener, die nu voorzit.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb heel veel verstandige argumenten gehoord, maar het zijn argumenten die maar heel weinig met ons voorstel te maken hebben. Het was een lange opsomming van terechte punten, bijvoorbeeld hoe je omgaat met Nederlanders die in rood gebied zitten, zoals dat in reisadviestermen heet, en hoe je het probleem van de lokale regelgeving oplost, waar heel veel Nederlanders last van hadden. Dat is allemaal waar, maar dat is ook niet waar dit voorstel van wet over gaat. Ik zou de Minister eigenlijk willen vragen om deze exercitie nog een keertje te doen. Ik kan me voorstellen dat dit misschien wat meer tijd vergt. Hij zal ongetwijfeld nog niet de gelegenheid hebben gehad om het hele voorstel te lezen. De kern van wat we willen vastleggen in deze wet, omvat een aantal zaken. Dat zijn ook een aantal zaken die wel degelijk verbetering behoeven, zoals de rol van Buitenlandse Zaken als repatriëring nodig is. Dat was onduidelijk aan het begin van deze crisis. In 2019 heeft ook de Rekenkamer daar het en ander over gezegd. Dat behoeft verduidelijking, en dat kan met een wet gebeuren. Ik zeg niet wanneer moet worden gerepatrieerd en of het kabinet dan mensen uit de rode gebieden moet halen. Ik laat het graag aan de Minister van Buitenlandse Zaken over hoe je, als het moment daar is, daarop moet acteren. Maar het gaat wel om welke rol er is. Hetzelfde geldt voor de kosten. De Minister en ik verschillen erover van mening waar die kosten moeten liggen, maar ook dat was aan het begin onduidelijk. En dan heb ik het nog niet eens over de reguliere dienstverlening, waarvoor de Minister een aantal zachte doelstellingen heeft geformuleerd, bijvoorbeeld hoe vaak een gedetineerde per jaar moet worden bezocht of hoe snel een reisadvies moet worden geüpdatet. Ik wil eigenlijk dat dat soort minimumafspraken een afspraak met de Kamer worden. Ik zou de Minister dus willen vragen – hij kan dat nu doen; hij kan er ook later nog een keer op terugkomen – om daar echt een keer naar te kijken, want dat is het voorstel, en niet hetgeen waar hij nu op reageert.

Minister Blok:

De heer Sjoerdsma heeft natuurlijk gelijk dat het voorstel dat hij met de heer Van Ojik heeft gedaan, recent gedaan is en dat ik daar dus een eerste reactie op geef. Maar dat is wel mijn eerste reactie tegen de achtergrond van het feit dat ik nogal wat wetten heb mogen maken, als Kamerlid en als Minister. Tegen die achtergrond wijs ik op het nogal zwart-witte en onverbiddelijke karakter van een wet. Een wet kent een aantal rechten toe – dat is de gedachte hierachter – en het toekennen van een recht betekent altijd het opleggen van een plicht aan iemand anders. Die iemand anders is dan de overheid/de belastingbetaler. Je moet dus heel goed de vragen waarmee ik begon aan de orde stellen. Kunnen we dat? Welke verwachtingen wekken we daarmee? Welke invloed heeft dat op de verantwoordelijkheidsverdeling? En hoe betalen we het? Ook bij een snelle doordenking van een voorstel kom je daarop.

De heer Sjoerdsma noemde bijvoorbeeld het verduidelijken van de rol van BZ, maar die is heel erg situatieafhankelijk. Die rol is tijdens een crisis echt een andere dan onder normale omstandigheden, en weer een andere in de situatie waarin we ons nu bevinden. We zijn eigenlijk nog steeds in crisis, maar gelukkig is het overgrote deel van de mensen thuis. Daarbij zeggen we: we gaan u tijdens deze crisis dus ook niet repatriëren als u nog een keer zou gaan. Dus op die eerste vraag, om de rol van BZ te verduidelijken: ik zie dus niet goed hoe dat mogelijk is in wettelijke termen. Het kostendeel idem. Je krijgt dan een heel ingewikkelde verhouding. Je hebt de mensen die ervoor kiezen om tegen lage kosten op eigen gelegenheid te gaan reizen. Ik heb daar alle respect voor. Ik hoop dat ze de reisadviezen volgen; dat adviseer ik ze dwingend. Maar het is niet aan mij om te beoordelen of mensen met de rugzak of liftend de wereld in trekken, of dat ze een all-inclusivecruise boeken, waarbij ze dus ook een beroep kunnen doen op de cruisemaatschappij voor de repatriëring. Als ik in een wet iets moet gaan zeggen over kosten, dan moet dat toch voor beide groepen gelden. Het kan zelfs zijn dat ik daarmee dus ook invloed ga uitoefenen op de geneigdheid van mensen om zich te verzekeren of om pakketreizen te boeken, terwijl dat nu gelukkig een private afweging is.

Dan de snelheid waarmee reisadviezen gewijzigd worden. Ik had die vraag iets verder op de stapel liggen, maar ik zal hem nu aan de orde stellen. Ik ben het met de Rekenkamer eens dat wij helderder moeten registreren wat ons afwegingskader is. Dat gaan we ook doen. Daarover zal ik de Kamer op de hoogte houden. Ik ben het niet eens met de stelling dat je vooraf aan kunt geven of je een reisadvies binnen een bepaalde tijd kunt wijzigen. Het maakt enorm veel uit of zich een ernstig incident voordoet waardoor je opeens van groen naar rood omschakelt, bijvoorbeeld een terroristische aanslag of een tsunami, een geleidelijk incident – denk aan een vulkaan die een tijd rommelt en dan opeens uitbarst, waardoor alle vliegvelden gesloten worden – of een geleidelijke verslechtering of verbetering van situaties. Reisadviezen hebben ook betrekking op veiligheidssituaties. Dat is over het algemeen een nogal sluipend proces. Je ziet bijvoorbeeld de criminaliteit toenemen of je ziet dat drugsbendes een gebied overnemen. Gelukkig zie je het ook weleens de andere kant op gaan. Waar ik bij een grote vulkaanuitbarsting makkelijk binnen 24 uur – dat moet dan ook – kan zeggen dat de vliegvelden dicht zijn en dat je niet meer moet gaan, kan ik als we langzaam de drugscriminaliteit zien oprukken of juist zien afnemen, niet binnen 24 uur zeggen dat we ons reisadvies gaan veranderen. Nogmaals, ik vind dat we deze afwegingen beter moeten structureren en delen, dus dat gaan we doen, maar dit kan ik niet in een wet vastleggen.

De heer Sjoerdsma sprak ook over hoe vaak we een gedetineerde bezoeken. We hebben daar duidelijke streefcijfers voor. Ook die zijn weer sterk afhankelijk van wat de ruimte is die wij lokaal krijgen, hoe snel wij de informatie krijgen waar iemand zich bevindt en of wij toestemming krijgen om daarheen te gaan. Daar loopt heel vaak het ingewikkelde vraagstuk doorheen dat wij iedereen met een Nederlands paspoort als Nederlander beschouwen en regelmatig mensen hebben die ook de lokale nationaliteit hebben. Tegen die achtergrond worden zij niet bij ons gemeld of wordt hun recht op consulaire dienstverlening ontzegd. Dus ook daarover kan ik in een wet niet geloofwaardig iets opschrijven wat ik ook in al die situaties uit kan laten voeren. Ik ben dus heel graag bereid om zo veel mogelijk helderheid te geven bij de afwegingen die wij maken op al deze terreinen – natuurlijk controleert u mij daarop – maar dit is niet hard genoeg te maken om in een wet op te schrijven. Ik moet u hier toch in teleurstellen.

De voorzitter:

De heer Sjoerdsma in tweede instantie. Dit was naar aanleiding van zijn eerste vraag op dit punt. Hij wil nog een vervolgvraag stellen. Misschien kan dat relatief kort?

De heer Sjoerdsma (D66):

De Minister zegt dat dit het zwart-wit en heel onverbiddelijk maakt. Dat is in zekere zin ook wel zo. Ik denk dat bepaalde criteria en bepaalde minimumvereisten ook onverbiddelijk moeten zijn. Ik vind dat de Minister hier relatief gemakkelijk praat over gedetineerdenbegeleiding waarbij je niet aan de doelstellingen zou kunnen voldoen. Ik denk dat dat onterecht is. Het argument waarmee de Minister zegt dat het hem onverstandig lijkt om dit in een wet vast te leggen, deel ik ook niet. Als ik naar Duitsland kijk, om maar eens een voorbeeld te noemen, zie ik dat het daar wel vanaf dag één duidelijk was wie verantwoordelijk was voor de repatriëring. Het hielp dat die dingen waren vastgelegd. Ook de kostenverdeling was duidelijk. Ik zou de Minister dus toch willen vragen om zijn zwart-witte oordeel over onze voorstellen, die misschien zwart-wit zijn, wat meer te voorzien van grijswaarden en grijstinten. Ik denk dat dat de discussie zou kunnen helpen en er ook voor zou kunnen zorgen, en dat is denk ik ons gezamenlijke doel, dat de consulaire dienstverlening regulier, maar ook in geval van rampen, verbeterd kan worden.

Minister Blok:

Ik ben het eens met de ambitie om te blijven verbeteren. Ik ben het ook eens met de grijstinten, maar die leiden bij mij nou juist tot een andere conclusie dan bij de voorstellers. Juist omdat er zo veel grijstinten zijn, vind ik het verstandig om zo transparant mogelijk te zijn over onze doelen en afwegingen. Nogmaals, wat betreft de reisadviezen ben ik het ermee eens dat dit nu niet het geval is. Voor de gedetineerdenbegeleiding hebben we doelstellingen, die we helaas niet altijd halen, maar vaak wel, waarbij je tegen die dwingende lokale omstandigheden aan loopt. Maar juist het feit dat er zo veel grijstinten zijn, brengt mij tot de conclusie dat de manier van transparantie en protocolleren logisch is. Wetgeving leent zich juist niet voor grijstinten en vind ik daarom niet logisch. We zouden ook kunnen concluderen dat het verschil gelukkig niet groter is dan dat, want het doel van goede en steeds betere dienstverlening delen we. Het belang van transparantie over hoe we dat vormgeven en waar mensen redelijkerwijs op mogen rekenen of niet, is wat mij betreft ook niet voor discussie vatbaar. Maar bij het nogal rigide instrument van wetgeving zit ons verschil van mening. Ik zou ook kunnen zeggen: gelukkig op niet meer dan dat.

De voorzitter:

Goed, we komen hier wellicht in tweede termijn nog op terug. Ik stel voor dat de Minister nu zijn betoog voortzet.

Minister Blok:

Dan ga ik naar de vragen die gesteld zijn over visumverlening en over de verdere inrichting van het elektronische Loket Buitenland. De heer Koopmans vroeg hoe de voortgang is bij de inzet van externe dienstverleners. Wij hadden het voornemen om die ruimer in te zetten, omdat dat de mogelijkheid biedt om meer loketten te kunnen bieden aan Nederlanders in het buitenland, tegen redelijke kosten. Dat proces is nu, onvermijdelijk, vanwege de coronacrisis bevroren. De achterliggende doelstelling blijft; we willen meer en betere dienstverlening bieden, dus we zetten externe dienstverleners in.

De heer Koopmans vroeg ook wat onze inzet is voor de «business support offices», zoals hij ze noemt. Ik ken één business support office. Dat is in Taipei. Dat valt weer niet onder Buitenlandse Zaken, maar onder Economische Zaken. Ik neem aan dat de achtergrond van zijn vraag is: wat doet u aan economische dienstverlening? Dat is eigenlijk onderdeel van het consulaire werk. Het is natuurlijk een van de speerpunten van het werk van Buitenlandse Zaken, van ons postennetwerk. U heeft gezien dat een onderdeel van de uitbreidingsoperatie, dankzij het extra geld in het regeerakkoord, ook was: een aantal extra mensen of zelfs posten, specifiek gericht op economische dienstverlening. Dat blijft natuurlijk altijd werk in uitvoering. Als zich nieuwe kansen voordoen én we daar budget voor hebben, dan zullen we het niet laten om daarop in te zetten.

De heer Koopmans (VVD):

De Minister corrigeert mij natuurlijk geheel terecht wat betreft de naamgeving. De vraag sloeg natuurlijk – ik denk dat de Minister het ook zo heeft begrepen – op de posten, binnen onze posten, die specifiek gericht zijn op het ondersteunen van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland. Dan wordt er natuurlijk een keus gemaakt in de zin van «hier maken wij daar meer een zwaartepunt van dan elders». De vraag was dus, even los van de specifieke naamgeving: is er, gezien de veranderende economische situatie in de wereld en de veranderende interesse van het Nederlandse bedrijfsleven, een soort planning, een soort survey, een soort middellangetermijnvisie of langeretermijnvisie in ontwikkeling over waar wij daarbij specifiek op inzetten?

Minister Blok:

Dit is voor een deel het terrein van mijn collega Kaag. Ik wil dus even kijken of ik daar in tweede termijn op kan terugkomen. Uw vraag is eigenlijk: houden we periodiek een review van de economische diplomatie? Dat wil ik even kunnen checken. Ik hoop dat dat in tweede termijn kan.

De heer Koopmans zwaaide ook terecht lof toe aan de honorair consuls. Dat is een enorm netwerk waar we tijdens deze crisis, maar ook daarbuiten, heel veel profijt van hebben gehad. Ik had anderhalf jaar geleden, geloof ik, het plezier om te mogen spreken op de terugkomdag van de honorair consuls. Ik weet eigenlijk niet eens of de Kamer toen ook in het programma zat. Ik hoop het wel; anders moeten we dat bij een volgende terugkomdag doen. Het deel waar ik sprak, was in het Kurhaus. Een Kurhaus vol. Het zijn er ongelofelijk veel, ook in landen waar we überhaupt geen posten hebben. Ze bieden een fijnmazig netwerk, dicht in de buurt, in Europa – vorige week was ik in Spanje en hoorde daar over wat de honorair consuls gedaan hebben bij de repatriëring – maar ook ver buiten Europa, in gebieden waar het echt vaak lastig is om zaken te doen en contacten te leggen. Ze zijn dus ongelofelijk waardevol. We koesteren ze. Nogmaals, voor de volgende terugkomdag vind ik het een goede gedachte om te kijken of er ook een contactmoment met de Kamer mogelijk is.

De heer Sjoerdsma vroeg naar de voortgang van het project Loket Buitenland. Ik wilde toch beginnen met te zeggen dat ik ook daar een beetje trots op ben, dit ook namens alle mensen die daar druk mee bezig zijn. Ik ben het met de heer Sjoerdsma eens dat die verbeteringsslag dringend noodzakelijk was. Inmiddels hebben we goede stappen kunnen zetten rond DigiD, de registratie van niet-ingezetenen, het burgerservicenummer en inmiddels ook de AOW. De heer Sjoerdsma vroeg of het af zal zijn aan het einde van deze kabinetsperiode. In alle eerlijkheid, dat kan ik niet garanderen. Het is ook een beetje de vraag of je kunt zeggen «het is nu af», omdat we ook binnenlands de dienstverlening proberen te verbeteren, hoe moeilijk ook, en dat het ook buitenlands zijn weerslag heeft. Daarnaast moet ik ook heel praktisch toegeven dat we automatiseringsinspanningen van uitvoeringsdiensten vragen die al veelgevraagd zijn. Dan heb ik het over de Belastingdienst, het UWV, de SVB en het CBR. Dus we willen blijven uitbreiden en we willen dat ook zo snel mogelijk doen en zullen daar ook transparant over blijven rapporteren. We gaan de website vernieuwen en verbeteren. Dat zal het komend jaar gebeuren. Maar als ik zou zeggen «helemaal af», dan zou ik te veel pretenderen.

Verder vroeg de heer Sjoerdsma of de inzet van het mobiel aanvraagstation voor paspoorten meer vraaggestuurd kan worden. De afgelopen tijd zijn ze massaal ingezet in landen met een grote Nederlandse diaspora. Het is in alle eerlijkheid ook best kostbaar. Het is niet zo dat wij er een rem op zetten, maar als we de vraag krijgen inzake een plaats of regio die nu nog niet in de planning staat, zullen we natuurlijk wel de afweging maken hoeveel mensen we dan verwachten die er gebruik van zullen maken. Als ik het dus zo mag formuleren dat mensen welkom zijn om op de posten in het buitenland zo'n aanvraag in te dienen, dan kan ik dat zeker onderschrijven. We zullen daar dan naar vermogen aan meewerken, maar wel binnen de randvoorwaarde dat er voldoende volume moet zijn.

Dan ga ik naar de vragen rond huwelijksdwang. Mevrouw Ploumen vroeg daar als eerste naar. Later deden anderen dat ook. Men vroeg naar de verschillen in de cijfers. De cijfers die u van ons krijgt, betreffen alleen de gevallen waarin onze posten echt hebben opgetreden. Helaas moeten we inderdaad constateren dat er, ondanks onze inzet en de publiciteit, ook gevallen waren waarin we niet konden optreden. We blijven er wel vol op inzetten.

Dan de vraag: hoe doet u dat dit jaar? Daarop is het eerlijke antwoord dat we dat nog niet weten, want op dit moment is het reisadvies oranje voor reizen naar landen buiten Europa. Mocht dat voor gevoelige landen teruggaan naar geel, dan wil ik echt op dat moment bekijken hoe we ons alsnog gaan inzetten, specifiek gericht op dat land of die landen. Maar het zou nu echt een ongericht schot zijn, omdat er überhaupt niet naar buiten Europa gereisd kan worden.

Dan de gedetineerdenbegeleiding. De heer Sjoerdsma vroeg ...

De voorzitter:

De heer Koopmans heeft nog een interruptie op het vorige punt.

De heer Koopmans (VVD):

Ik heb ook gevraagd of er sprake is van een soort van structurele samenwerking met andere landen die hierop beleid hebben, zoals het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen en misschien anderen.

Minister Blok:

Ja, die is er. Daar heeft u gelijk in. Die samenwerking is er, en ook precies met die twee landen, in een aantal landen waarin we te maken hebben met relatief veel gevallen van huwelijksdwang.

De heer Sjoerdsma vroeg hoe lang het duurt voordat er bezoek komt. Dat sluit een beetje aan bij de discussie die we net hadden. Wat ons betreft gebeurt dat zo snel mogelijk. Daar gaat toch een traject aan vooraf. Punt 1, we moeten de melding krijgen. Punt 2, de autoriteiten moeten eraan meewerken. Dat klinkt allebei heel pragmatisch, maar in sommige landen is het wel degelijk moeilijk om toestemming te krijgen voor een telefoontje naar de post, zeker als het om mensen gaat die ook nog een andere nationaliteit dan de Nederlandse hebben. Daar ging ik eerder al op in. Ten tweede moeten wij soms lang duwen en trekken voordat we toestemming krijgen om iemand te bezoeken. Maar onze inzet is om dat snel te doen, want ik ben het met de heer Sjoerdsma eens dat in veel landen de omstandigheden waarin mensen gevangen zitten zo schrijnend zijn dat het onze bijzondere aandacht verdient. Dat zeg ik even los van de vraag of ze wel of niet terecht gevangen zitten.

De heer Van Ojik deed de suggestie om in de Staat van het Consulaire een overzicht te geven van gevangenen in het buitenland. Hij noemde zelf het voorbeeld van Turkije. Volgens mij zit dat er nu in. Ik kijk nog even achterom richting mijn ambtenaren, en het zit er inderdaad in. Ik heb dus behoefte aan een nadere toelichting op waar het hem om gaat. Hij gebruikte zelf overigens de term «politieke gevangenen». Dat is een oordeel dat niet aan ons is. Soms is dat wel zo, maar ik herinner me dat daarover in het geval van Turkije nogal een discussie plaatsvond. Wij moeten dan natuurlijk eerst een proces en een veroordeling afwachten. We kunnen dus niet zomaar zo'n kwalificatie gebruiken. Maar kortom, er is al zo'n registratie, dus het is mij niet helemaal helder welke toevoeging wij daaraan kunnen doen.

De voorzitter:

Ik wil dat graag even verhelderen. Formeel moet ik dan iemand anders vragen om even het voorzitterschap over te nemen.

Voorzitter: Koopmans

De voorzitter:

Ik neem dat over en ik geef u het woord, meneer Van Ojik.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dank u wel.

De achtergrond van mijn opmerking is als volgt. In de classificatie die nu in de Staat van het Consulaire wordt gegeven, wordt bijvoorbeeld wel gesproken over drugsgerelateerde detentie. Maar de discussie van vorig jaar, waarnaar ik verwees, ging over mensen met de Nederlandse nationaliteit die in Turkije worden vastgehouden omdat ze politieke uitspraken hebben gedaan, althans daarvan beschuldigd worden, en daardoor niet kunnen uitreizen. Daar is vorig jaar veel aandacht naar uitgegaan; misschien dit jaar ook wel, maar dat weet ik niet. Ik dacht: het is goed om dat als een aparte categorie van gedetineerden in het buitenland te kunnen herkennen. Wellicht is de term «politieke gevangene» dan voor mijn rekening. Maar volgens mij begrijpt de Minister wat ik bedoel. Het gaat om mensen die niet vanwege drugsgerelateerde activiteiten of andere criminele activiteiten vastzitten, maar vanwege bepaalde uitlatingen die ze hebben gedaan, bepaalde lidmaatschappen die ze hebben of bepaalde artikelen die ze hebben geschreven. Dat was de achtergrond van mijn opmerking.

Minister Blok:

Dat begrijp ik. Ik denk wel dat het mogelijk is om een categorie te maken langs de lijn «verdacht van of veroordeeld wegens uitingen of het organiseren van activiteiten». Daar zal ik voor een volgende rapportage naar kijken.

De voorzitter:

Wilt u een volgende vraag stellen, meneer Van Ojik?

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Nee, ik ben blij met deze toezegging van de Minister.

De voorzitter:

Dan bent u weer de voorzitter.

Voorzitter: Van Ojik

De voorzitter:

Dan geef ik weer het woord aan de Minister.

Minister Blok:

Die hoopt dat hij hiermee de vragen in de eerste termijn beantwoord heeft.

De voorzitter:

Er rest nog een vraag, een interruptie, van de heer Sjoerdsma. Kort.

De heer Sjoerdsma (D66):

De vraag over hoe lang het duurt voordat je iemand kan bezoeken in detentie was niet van mij. Ik had nog wel een vraag gesteld over hetgeen de Minister had geschreven over het onderzoek naar een alternatief voor de verschijningsplicht. Mijn vraag daarbij was: wanneer verwacht de Minister dat er stappen kunnen worden gezet op weg naar deze alternatieven voor de verschijningsplicht?

Minister Blok:

Omdat ik daar ook Binnenlandse Zaken bij nodig heb, kom ik daar of in tweede termijn of schriftelijk op terug. Het heeft te maken met de paspoortwetgeving.

De voorzitter:

Dan zijn wij hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn en de beantwoording van de vragen van de Kamer door de Minister. Ik ga ervan uit dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik moet daar wel meteen een punt van orde bij maken, want er is in deze vergadering geen quorum aanwezig om de indiening van eventuele moties in voldoende mate te ondersteunen. Daarvoor heeft de indiener van een motie de ondersteuning van vier leden nodig. Wij kunnen dat met z'n drieën niet garanderen. Misschien is het goed om – dat wijkt af van wat gebruikelijk is – de leden even te vragen of er de intentie is om een motie in te dienen. Meneer Koopmans? Nee. Meneer Sjoerdsma? Ja. Tot mijn spijt moeten we even schorsen en kijken hoe we dit snel kunnen oplossen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij hebben even overlegd en een oplossing gevonden voor het punt van de moties, zeg ik even voor de mensen die meekijken. Wij kunnen dus beginnen met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Koopmans. Hij had nog drie minuten, zeg ik uit mijn hoofd.

De heer Koopmans (VVD):

Ik heb uw voorstel eerlijk gezegd nog niet gehoord.

De voorzitter:

Daar komt de heer Sjoerdsma straks op. Hij was van plan om een motie in te dienen. Hij zal straks toelichten waarom hij dat nu niet doet. Dan lost het zich vanzelf op. Er kan op dit moment in deze setting geen motie worden ingediend. Dat is duidelijk.

De heer Koopmans (VVD):

Dat begrijp ik. Ik dacht alleen dat u mij nodig had voor die oplossing, waar ik graag over meedenk, maar als dat niet zo is ...

De voorzitter:

Vaak wel, maar in dit specifieke geval niet. Gaat uw gang, voor uw tweede termijn.

De heer Koopmans (VVD):

Dank, voorzitter. Ik dank de Minister voor het beantwoorden van de vragen. Afijn, de complimenten hebben we geuit, maar nogmaals: mijn dank aan alle staf, inclusief de honorair consuls, die het enorme werk hebben gedaan ten tijde van de crisis. Ik dank de Minister ook voor de toezegging dat hij zal terugkomen op het punt van de niet-geregistreerde geliefden die elkaar nu niet kunnen zien. Ik vraag nog wel: per wanneer? Want ik weet dat er mensen zijn die hun geliefden nu al maanden niet hebben gezien. Ik verwacht ook geen wonderen van de Minister, maar ik denk dat helderheid al een stap vooruit is.

Ik dank de Minister ook voor zijn antwoord over de zeevarenden. De Kamervragen die ik met de heer Remco Dijkstra heb ingediend, worden vast nog beantwoord. Ook daarvoor zou het fijn zijn als we inzicht krijgen in wanneer we dat antwoord ongeveer kunnen verwachten, want ook dat betreft mensen die verstoken zijn van de aanwezigheid van hun geliefden.

Tot zover. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Koopmans. Het woord is aan de heer Sjoerdsma.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter, dank. Ook dank aan de Minister voor zijn beantwoording. Het is denk ik heel goed dat we vandaag uitgebreid hebben stilgestaan bij de dienstverlening voor die 1 miljoen Nederlanders die zich in het buitenland bevinden, die weliswaar vaak ver weg van ons zijn, maar die wij toch in ons hart houden en die ook de beste dienstverlening die wij kunnen bieden, verdienen.

We hebben hier over een aantal zaken gepraat. Ik zou nog een paar vragen willen stellen naar aanleiding van de antwoorden van de Minister. Kan hij aangeven op hoeveel posten er op dit moment geen functionerende consulaire dienstverlening is of hoeveel posten er daadwerkelijk dicht zijn? Ik snap dat hij dat misschien niet tot op de komma nauwkeurig kan zeggen, maar het gaat meer om een schatting van het aantal. Ik zou ervoor willen pleiten dat die posten zo snel als dat veilig mogelijk is, weer opengaan, zodat die dienstverlening hervat kan worden. Ik heb ook goed gehoord wat de Minister heeft gezegd over de afspraken die in Brussel moeten worden gemaakt om een bepaalde dienstverlening weer op te starten. Ik hoop dat ik de Minister goed heb begrepen dat het zijn intentie is om er in Brussel voor te pleiten om dat voor elkaar te gaan boksen.

We komen een Kamerlid tekort om een motie te kunnen indienen over het voorstel van de heer Van Ojik en mijzelf om een consulaire wet te introduceren in Nederland die in ieder geval vastlegt wat de minimumstandaarden zijn waaraan die dienstverlening moet voldoen en wat de rolverdeling is, dus de rol die Buitenlandse Zaken op zich moet nemen. Ter vervanging van die motie zou ik via de bode dit document aan de Minister willen aanbieden. Excuus, ik zie dat de bode ook andere dingen te doen heeft. Is de Minister bereid om hier schriftelijk op te reageren? Dan laten we deze motie heel even liggen tot na zijn reactie. Ik vermoed dat er bij een volgend debat wel een quorum zal zijn; dan zullen we even kijken hoe we die reactie moeten wegen. Maar we zouden in eerste instantie graag van de Minister horen hoe hij aankijkt tegen dit voorstel, alles gelezen hebbende, want dan geven we hem de kans om de nuances van dit voorstel tot zich te nemen. Ik denk dat dat voor iedereen verstandig is.

Voorzitter, hierbij laat ik het in tweede termijn.

De voorzitter:

In mijn rol als voorzitter dank ik mevrouw Kuiken heel hartelijk voor haar alertheid. Het heeft nog niet tot een volledig quorum geleid, want wij missen daarvoor nog één Kamerlid. Maar het voorstel dat de heer Sjoerdsma zojuist heeft gedaan, is voor nu een goede oplossing, zeker als we straks horen dat dat op de instemming van de Minister kan rekenen en dat hij schriftelijk wil reageren. Dank dus aan mevrouw Kuiken. Drinkt u rustig uw koffie op.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Nee, ik ga. Voor de Handelingen zeg ik dat dit niet mijn commissie is, dus ik kwam echt even aanwaaien. Meestal tel ik wel voor twee, maar vandaag helaas niet.

De voorzitter:

Het wordt zeer op prijs gesteld. Dank u wel. Wil de heer Koopmans het voorzitterschap even op zich nemen? Volgens mij ben ik nu aan de beurt.

Voorzitter: Koopmans

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Ojik namens GroenLinks.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij het verzoek van de heer Sjoerdsma aan de Minister om schriftelijk op ons voorstel te reageren. Inderdaad heeft hij een aantal punten naar voren gebracht die u kunt beluisteren als argumenten tegen een wet. Er zijn ook argumenten ervoor. De heer Sjoerdsma en ik hebben beiden geprobeerd die in eerste termijn naar voren te brengen. Er zijn natuurlijk ook landen als Duitsland en de Verenigde Staten die werken met een consulaire wet en kennelijk de afweging hebben gemaakt dat dat alles bij elkaar toch te prefereren is boven bijvoorbeeld het Nederlandse model. Het zou dus heel fijn als we daar schriftelijk nog wat meer over kunnen vernemen van de zijde van de Minister.

Voorzitter. Nog heel kort het punt van de achterlating en de huwelijksdwang. Ik herhaal wat ik in eerste termijn zei: als je kijkt naar de cijfers uit de Staat van het Consulaire, dan hebben onze Nederlandse posten echt succesvol gewerkt. Maar dat gaat helaas maar om een heel klein deel van de waarschijnlijke gevallen – we kennen de getallen natuurlijk niet precies – van huwelijksdwang en achterlating. Dan resteert natuurlijk toch de vraag aan de Minister wat zijn ambitie is om de kloof te verkleinen tussen het aantal gevallen waarin een diplomatieke vertegenwoordiging van Nederland daadwerkelijk handelend optreedt en het aantal gevallen van achterlating dan wel huwelijksdwang dat zich in de praktijk in zo'n land voordoet. Met andere woorden: ziet hij kans om in meer gevallen handelend op te treden als Nederlandse overheid?

Voorzitter, hierbij zou ik het graag laten in mijn tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de Minister en het voorzitterschap aan de heer Van Ojik.

Voorzitter: Van Ojik

Minister Blok:

De heer Koopmans vroeg wanneer ik terug kan komen op de positie van gescheiden partners die geen geregistreerd partnerschap of huwelijk hebben. Ik gaf aan dat we naar het Deense voorbeeld zullen kijken. Ik hoop daar volgende week een antwoord op te hebben, want ik realiseer me dat daar met smart naar wordt gekeken.

De vragen over de zeevarenden komen deze week op mijn bureau, zo hoor ik, dus u krijgt deze week antwoord.

De heer Sjoerdsma vroeg hoeveel posten dicht zijn en geen consulaire dienstverlening bieden. In welk tempo schalen we dat weer op? Ik wil even een koppeling maken met zijn volgende vraag. Onze inzet is inderdaad om in Brussel te komen tot Europese overeenstemming over de landen buiten Europa. Ik wilde in de brief die ik u daarover ga sturen, ook terugkomen op hoe wij omgaan met visaverlening in in ieder geval die landen. Ik zal daaraan wat algemener toevoegen hoe het in de rest van de wereld is. Dat lijkt het meest aan de vraag van de heer Sjoerdsma te beantwoorden. Dat zal, hoop ik, deze week zijn. Ik weet dat er nu stoom komt uit de Brusselse overlegzalen, maar het is bijna 1 juli.

De verschijningsplicht is er om begrijpelijke redenen. Een identiteitsdocument doet wat de naam ook zegt met alle voor- en nadelen en frauderisico's. De wet kent op dit moment een uitzondering wanneer men zegt dwingende lichamelijke of psychische beperkingen te hebben. Dan wordt er gebruikgemaakt van een derde partij. In de praktijk wordt daar regelmatig, een paar honderd keer per jaar, gebruik van gemaakt.

Die uitzondering zal in de loop van 2021 komen te vervallen, omdat er dan een nieuwe Nederlandse identiteitskaart wordt vervaardigd. Dan zullen wij een oplossing zoeken met mobiele apparatuur. Samen met de collega van BZK – dat is het eerste departement dat over identiteitskaarten gaat – zal ik in het traject naar die nieuwe identiteitskaart bekijken hoe we dan een oplossing kunnen bieden voor die mensen die dat ook echt niet kunnen. Ik denk dat het onvermijdelijk is dat er altijd een moment is waarop een vingerafdruk of andere identiteitskenmerken op een heel betrouwbare manier vastgesteld moeten worden. Het gaat er wat mij betreft om om dat zo in de tijd en de plaats te schuiven – mensen kunnen dan bijvoorbeeld vooraf een vingerafdruk achterlaten en dan op een andere plaats een document ontvangen – dat het zo behapbaar mogelijk is. Op dit moment doen wij dit via de uitzonderingsmogelijkheid die er is en in het traject naar de nieuwe identiteitskaart zullen we kijken naar het maatwerk dat er dan nodig is.

De heren Sjoerdsma en Van Ojik gingen in op mijn reactie op hun voorstel voor een consulaire wet. Ik vind hun vraag logisch. Mijn reactie was welgemeend en fris van de lever. Wij zullen er uitgebreider op terugkomen, maar ik vraag wel de ruimte om dat niet voor het reces te hoeven doen. Dat lukt sowieso niet. Onze consulaire mensen zijn drukbezet. Dat wordt dus aan het begin van het nieuwe parlementaire jaar.

De heer Van Ojik vroeg wat de ambitie is met betrekking tot huwelijksdwang, gezien het verschil in de cijfers. De heer Van Ojik en ik zullen het onmiddellijk met elkaar eens zijn dat het het allerbelangrijkste is om huwelijksdwang te voorkomen. Vandaar de aandacht voor voorlichting en preventie, die dit jaar bijzonder is, maar continu de ruggengraat is van wat we doen. Ik sta open voor suggesties om het verschil in cijfers kleiner te maken. Tegelijkertijd heb ik op dit moment geen reële handelingsopties voor ogen. We zijn afhankelijk van meldingen van over het algemeen jongeren die zich in een nogal kwetsbare positie bevinden. Die dwang – het woord zegt het al – brengt met zich mee dat de ouders of familieleden die mensen uit de buurt zullen houden van Nederlandse vertegenwoordigers en contacten daarmee. Ik ben graag bereid om nog eens in overleg te gaan met betrokkenen om te kijken hoe we het kunnen verbeteren, maar ik heb geen pasklaar antwoord, want dan zouden we het overigens ook doen. Er gaat een wereld van leed achter schuil; daar zijn we het allemaal over eens. Dit kunnen we niet goed genoeg doen.

Voorzitter. Hiermee hoop ik de vragen in tweede termijn te hebben beantwoord.

De voorzitter:

Dank u zeer. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van zowel de tweede termijn als het overleg zelf. Ik zal alleen nog de toezeggingen van de Minister voorlezen.

  • De eerste toezegging luidt dat in de Staat van het Consulaire van volgend jaar aandacht zal worden besteed aan de geleerde lessen uit de huidige crisissituatie, en wel uitgebreider dan in de Staat van het Consulaire die we vandaag hebben besproken.

  • De tweede toezegging luidt dat de Minister volgende week schriftelijk terugkomt op het voorbeeld van Denemarken inzake het laten overkomen van personen met een langeafstandsrelatie, om het maar even zo samen te vatten.

  • Ten derde wordt de Kamer nader geïnformeerd over de afwegingen die worden gemaakt bij het opstellen van de reisadviezen. Daar staat geen termijn bij.

Minister Blok:

Na de zomer.

De voorzitter:

Na de zomer, aan het begin van het nieuwe politieke jaar.

  • Ten vierde zal de Minister bezien of hij in de Staat van het Consulaire specifiek aandacht kan besteden aan de categorie gedetineerden die gevangen zitten vanwege de redenen die wij hebben opgenoemd, zoals het uiten van een politieke opvatting, het publiceren van een artikel et cetera, et cetera. Ik zeg dit nu even zo om de term «politieke gevangenen» te vermijden. Ik doe dat op verzoek van de Minister, zoals u zult begrijpen.

  • Ten vijfde komt er een schriftelijke reactie van de Minister op het verzoek van D66 en GroenLinks om wetgeving inzake consulaire ondersteuning te maken.

  • Ten slotte heeft de Minister op het punt van huwelijksdwang zojuist gezegd dat hij graag nog eens in overleg wil gaan om te kijken of er meer gedaan kan worden. Wat dat betreft, is hij afhankelijk van de meldingen die bij Buitenlandse Zaken worden gedaan.

Ik zie de Minister knikken. Met deze lijst van in het debat gedane toezeggingen zijn we gekomen aan het einde van dit notaoverleg.

Ik dank de Minister en uiteraard ook degenen die de Minister in dit overleg hebben bijgestaan. Ik dank iedereen die van een afstand heeft meegekeken. Ik dank de collega's, de griffier, de ondersteuning en iedereen die heeft meegewerkt. Dank u wel.

Sluiting 11.41 uur.