Gepubliceerd: 5 november 2018
Indiener(s): Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35041-5.html
ID: 35041-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 5 november 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

blz.

 

I

ALGEMEEN DEEL

1

 

1.

Algemeen

1

 

2.

Inleiding

2

 

3.

Adviezen

3

 

4.

Overig

3

II

ARTIKELSGEWIJS DEEL

3

I ALGEMEEN DEEL

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met het opheffen van de rechtspersoonlijkheid van het fonds, uitbreiding van de taakuitoefening tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede verduidelijking van de regeling van uitkeringen door het Schadefonds en het vorderingsrecht van het slachtoffer jegens derden (hierna: het wetsvoorstel). Zij dragen het Schadefonds Geweldsmisdrijven een warm hart toe. De dader moet de door hem veroorzaakte schade betalen. Het doet deze leden deugd dat dit uitgangspunt doorklinkt in het wetsvoorstel. Daarom steunen zij het van harte. Wel hebben zij behoefte aan een nadere uitleg bij sommige punten uit de memorie van toelichting. Ook doen voornoemde leden graag enkele suggesties om de positie van slachtoffers nog meer te verbeteren.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij kunnen zich vinden in de doelstelling van de regering te komen tot een betere regeling, die ervoor zorgt dat ook slachtoffers uit de openbare lichamen aanspraak kunnen maken op een uitkering ter tegemoetkoming van het slachtofferschap. Zij delen eveneens de mening dat er onvoldoende rechtvaardiging is voor behoud van de eigen rechtspersoonlijkheid van het Schadefonds. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

2. Inleiding

De leden van de CDA-fractie vragen waarom, bij de wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in 2012 teneinde aan te sluiten bij de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, niet is gekeken of werd voldaan aan de aanvullende eisen voor zelfstandige bestuursorganen die orgaan zijn van een publiekrechtelijk ingestelde rechtspersoon, niet zijnde de staat?

Deze leden vragen voorts naar de uitkomsten van het onderzoek naar verdere samenwerking tussen Slachtofferhulp Nederland, het Schadefonds Geweldsmisdrijven en het Centraal Justitieel Incassobureau zoals genoemd in het Kabinetsvoornemen per ZBO (bijlage bij Kamerstuk 25 268, nr. 83).

Voornoemde leden constateren dat het omvormen van het Schadefonds tot onderdeel van de Staat hogere kosten met zich mee zullen brengen vanwege het nieuwe aanbestedingsregime waar het Schadefonds onder komt te vallen. Deze kosten worden geschat op maximaal 162.000 euro op jaarbasis. Zij vragen op welke wijze deze verwachte hogere kosten zullen worden opgevangen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de onduidelijkheid over de relatie tussen de uitkering van het Schadefonds en het vorderingsrecht van het slachtoffer jegens derden wordt weggenomen. De leden gaan ervan uit dat er nu mogelijkheden bestaan in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba om enige vorm van schade als slachtoffer in geld te kunnen waarden en vervolgens in materiele vorm te kunnen verhalen op de dader. De leden vragen zich daarom af hoe de uitbreiding van de taakuitoefening tot de openbare lichamen zich verhoudt tot eventuele huidige mogelijkheden in Bonaire, Sint Eustatius en Saba met betrekking tot het claimen van schade bij slachtofferschap. Op welke wijze kunnen deze mogelijkheden elkaar overlappen en is die overlap noodzakelijk en efficiënt? Hoe kunnen deze overlappingen worden tegengegaan, indien blijkt dat zij niet noodzakelijk of efficiënt zijn? Komt dit beleid overeen met het Nederlandse beleid met betrekking tot het uitkeren van schade door de overheid en zo ja, op welke manier?

Verder merken de aan het woord zijnde leden op dat het Schadefonds door de overgang aanbestedingsvrijheid verliest omdat het verplicht kan worden bepaalde (mantel-)overeenkomsten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Ministerie van J&V) te gebruiken. De schatting is dat door de omvorming het nieuwe aanbestedingsregime in ten hoogste dertig procent van de gevallen hogere kosten zal meebrengen. Dit komt neer op een bedrag van maximaal € 162.000 euro op jaarbasis. Dergelijke kostenposten worden opgenomen in de begroting van het Ministerie van J&V. Er bestaat echter een mogelijkheid dat de totale kosten, anders dan geschat, fors zullen toenemen. Kan de regering haar risicoafweging op dit punt nader toelichten? Kan zij eveneens aangeven welke acties er zullen worden ondernomen als in een bepaald begrotingsjaar het budget wordt overschreden, aangezien dit een openeinderegeling betreft?

3. Adviezen

De leden van de CDA-fractie lezen in het advies van het Schadefonds Geweldsmisdrijven dat wordt verzocht een extra bepaling aan de wet toe te voegen, zodat een duidelijke grondslag bestaat voor gegevensuitwisseling met vooral de politie en het openbaar ministerie. Het Schadefonds geeft aan telkens veel tijd kwijt te zijn aan discussie over de grondslag van gegevensuitwisseling in gevallen waar zij uitvoering geeft aan enkele regelingen waar het Schadefonds ook verantwoordelijk voor is. Voornoemde leden zijn positief over het voorstel gehoor te geven aan de oproep van het Schadefonds een ministeriële regeling te treffen. Zij lezen echter wel dat er «zo nodig» zal worden ingegaan op de vraag welk regime van gegevensuitwisseling van toepassing is. Erkent de regering de door het Schadefonds geschetste problematiek? Zal de ministeriële regeling deze problematiek oplossen?

De leden van de D66-fractie lezen dat er vanuit Caribisch Nederland geen officiële reactie is ontvangen. Wel is er een werkbezoek afgelegd aan Bonaire om de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel met verschillende partijen te bespreken. Verder zou de wetswijziging op brede steun rekenen van de betrokken partijen op de eilanden. De aan het woord zijnde leden delen op zich de mening van de betrokken partijen dat dit een mooie stap is om de rechten van slachtoffers ook in Caribisch Nederland op een hoger niveau te krijgen. Kan de regering niettemin toelichten, en zo nodig navragen, wat de reden van Caribisch Nederland is geweest geen officiële reactie ten aanzien van dit wetsvoorstel in te sturen?

4. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat, zoals in een uitzending van BNR Nieuwsradio van 8 oktober 2018 is gesteld, slechts één op de vijf slachtoffers van geweldsmisdrijven schadevergoeding aanvragen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Zo ja, wat vindt de regering daarvan? Wat is de oorzaak van dat lage percentage? Is de regering van mening dat het Schadefonds te weinig bekendheid geniet? Wat gaat de regering daaraan doen?

II ARTIKELSGEWIJS DEEL

ARTIKEL I

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie lezen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 dat de wijze van financiering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven een open einde karakter heeft. Als er meer wordt uitgekeerd dan het budget omvat, wordt dit aangevuld. Dit hoeft echter nauwelijks te gebeuren, zo begrijpen deze leden, omdat doorgaans een goede prognose wordt gemaakt. Voornoemde leden vragen hoeveel slachtoffers van geweldsmisdrijven die gerechtigd zijn een beroep te doen op het Schadefonds hier daadwerkelijk een beroep op doen. Indien iedereen die daartoe gerechtigd is een beroep zou doen op het Schadefonds, met welk bedrag zou het budget dan moeten worden aangevuld?

Artikel 4

De leden van de VVD-fractie lezen dat de zin «Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.» wordt geschrapt. Het tweede lid van artikel 4 zal dan komen te luiden: «Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd». In de Regeling maximumbedragen uitkeringen schadefonds geweldsmisdrijven lezen deze leden vervolgens dat het gaat om maximumbedragen van 25.000, 10.000 en 35.000 euro. Deze regeling is in werking getreden met ingang van 1 januari 2012. Is het juist dat de bedragen sinds 1 januari 2012 niet meer zijn gewijzigd? Heeft er ook geen inflatiecorrectie plaatsgevonden? Is de regering bereid, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, de bedragen uit de Regeling maximumbedragen uitkeringen schadefonds geweldsmisdrijven te verhogen? Zo nee, waarom niet?

In het nader rapport staat de alinea over artikel 4, tweede lid, onder de paragraaf «Andere wijzigingen in het wetsvoorstel». Betekent dit dat de wijziging van artikel 4, tweede lid, nog niet was opgenomen in de versie die naar de Afdeling advisering van de Raad van State is gestuurd en dat de Afdeling hier dus niet over heeft kunnen adviseren? Zo ja, waarom is dit onderdeel van het wetsvoorstel pas later opgenomen?

Artikel 6, derde lid

De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt bedoeld met de zin: «Met de invoering van het zogeheten «all-in beleid» wordt de schade die het slachtoffer heeft geleden niet meer vastgesteld op grond van facturen, maar worden vaste, forfaitaire bedragen toegekend.». Wat is een all-in beleid? Waar is te vinden over welke forfaitaire bedragen dit gaat? Waarom is dit niet duidelijker opgeschreven in de memorie van toelichting?

Artikel 18a

De leden van de VVD-fractie lezen in de artikelsgewijze toelichting dat artikel 18a uitvoering geeft aan de Europese richtlijn nr. 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (Stb. 2005, 655). Ter uitvoering van deze richtlijn kan een gedeelte van de voorgestelde wet niet van toepassing zijn op de BES-eilanden. Kan de regering nader uitleggen waarom dit het geval is? Waar staat in de betreffende richtlijn dat deze niet van toepassing kan zijn op de BES-eilanden? Heeft dit nadelige gevolgen voor de positie van slachtoffers op de BES-eilanden? Zo ja, is daar niet een oplossing voor te vinden?

Artikel 20, eerste lid

De leden van de CDA-fractie lezen dat, nu de wet ook van toepassing zal zijn op Caribisch Nederland, aanpassingen in het werkproces gemaakt zullen worden. Ook lezen deze leden dat Slachtofferhulp Nederland vraagt of ook andere maatregelen worden overwogen om tot betere slachtofferzorg te komen op de BES-eilanden. Kan de regering aangeven of nog andere maatregelen worden overwogen om tot betere slachtofferzorg te komen op de BES-eilanden? Ook vragen deze leden de regering om een verdere toelichting op de plannen om een werkproces in te richten voor het behandelen van aanvragen.

ARTIKEL III

De leden van de VVD-fractie juichen het toe dat de Wet schadefonds geweldsmisdrijven straks ook zal gelden op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Dit wordt zeer gewaardeerd op de BES-eilanden. Ook slachtoffers daar verdienen ons respect en onze steun. Daarom zijn deze leden blij dat de wet op de BES met terugwerkende kracht in werking zal treden vanaf 1 januari 2017. In de memorie van toelichting lezen de aan het woord zijnde leden dat bij de invoering van het Schadefonds in de jaren zeventig van de twintigste eeuw «enige terugwerkende kracht <is> gegeven aan de wet». Destijds ging de terugwerkende kracht tot 1 januari 1973. In het nader rapport wordt ingegaan op de keuze om destijds de Wet schadefonds geweldsmisdrijven een beperkte terugwerkende kracht te geven. In voetnoot 18 van het nader rapport staat te lezen: «Bovendien wordt het, naarmate het tijdstip waarop het feit voorviel verder terug ligt, moeilijker tot een verantwoorde beslissing te komen over de grootte van de schade, de vraag of in de vergoeding daarvan op andere wijze had kunnen worden voorzien, enz.». In het Europese gedeelte van Nederland geldt de wet al meerdere decennia. Het is in de ogen van deze leden moeilijk te verdedigen dat de wet zo lang niet op de BES-eilanden heeft gegolden. Is het dan een goede rechtvaardiging om slechts voor een korte terugwerkende kracht te kiezen? Aangezien al ruime ervaring met de wet bestaat in Europees Nederland, is het toch veel eenvoudiger om te komen tot een verantwoorde beslissing over de grootte van de schade en de vraag of op een andere wijze in de vergoeding had kunnen voorzien, ook als het tijdstip waarop het feit voorviel verder terug ligt? Met andere woorden, is de rechtvaardiging die in de jaren zeventig in Nederland is gegeven, nu ook van toepassing bij de invoering van de wet op de BES-eilanden? Is de regering bereid uit te gaan van een langere terugwerkende kracht op de BES-eilanden, om ook de slachtoffers aldaar het recht te geven dat ze verdienen?

ARTIKEL IV

Wat wordt bedoeld met de zin in de artikelsgewijze toelichting onder artikel IV: «Als datum van inwerkingtreding is 1 januari 2019 voorzien.»? Gaat dat over de inwerkingtreding van de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Schoor