Gepubliceerd: 18 september 2018
Indiener(s): Menno Snel (staatssecretaris financiƫn) (D66)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35027-2.html
ID: 35027-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2019 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen of technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

2. In onderdeel i, onder 2° en 3°, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

B

In artikel 3.18, vijfde lid, onderdeel a, vervalt «tweede volzin,».

C

In artikel 3.18, vijfde lid, onderdeel d, wordt «in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid» vervangen door «in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid, zwangerschap of bevalling».

D

In artikel 3.22, tiende lid, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

E

Artikel 3.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat». Voorts wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

2. In het vierde lid wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

F

In artikel 3.34, eerste lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

G

Artikel 3.36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

H

In artikel 3.37, eerste en tweede lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

I

Artikel 3.42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

2. In het zesde en achtste lid wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

J

Artikel 3.42a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat». Voorts wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

2. In het zevende lid wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

3. In het achtste lid wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

K

Artikel 3.52, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. In subonderdeel 1° wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat». Voorts wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

2. In subonderdeel 2° wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

L

In artikel 3.77, vierde lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

M

In artikel 5.14, derde lid, onderdelen a en b, en achtste lid, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat». Voorts wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

N

In artikel 10.10, tweede lid, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat». Voorts wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

O

In artikel 10b.1, eerste lid, wordt «1 januari 2019» vervangen door «1 januari 2020».

ARTIKEL II

In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in artikel 44a «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

ARTIKEL III

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel s, en derde lid, onderdeel c, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

2. In het vierde lid wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

B

In artikel 22, tweede en derde lid, artikel 23, eerste en vijfde lid, artikel 24, eerste en tweede lid, artikel 25, eerste lid, tweede lid, aanhef, en derde lid, artikel 26, eerste tot en met derde lid, artikel 27, eerste lid, vierde lid, zevende lid, aanhef, en achtste lid, artikel 28, eerste lid, artikel 29, aanhef, en artikel 30, tweede lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» telkens vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

ARTIKEL IV

In de Natuurschoonwet 1928 wordt in artikel 1, eerste lid, onderdelen d en e, «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

ARTIKEL V

In de Registratiewet 1970 wordt in artikel 3, derde lid, aanhef, en artikel 7, tweede lid, «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister voor Rechtsbescherming».

ARTIKEL VI

In de Algemene douanewet wordt in artikel 1:24, vierde lid, artikel 1:27, tweede lid, en artikel 11:7 «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

ARTIKEL VII

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt in artikel 16a, derde lid, «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

ARTIKEL VIII

In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt in hoofdstuk IX voor artikel 78 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 77a

  • 1. De inspecteur is bevoegd om op of aan de weg van een motorrijtuig met behulp van een technisch hulpmiddel kentekengegevens als bedoeld in het tweede lid te verwerken ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van deze wet. De aanwezigheid van een technisch hulpmiddel wordt op duidelijke wijze kenbaar gemaakt.

  • 2. Onder kentekengegevens wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: het kenteken, de locatie, de datum en het tijdstip van vastlegging en de foto-opname van het motorrijtuig.

  • 3. Verdere verwerking voor het doel, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats door de kentekengegevens door middel van een technisch systeem geautomatiseerd te vergelijken met andere gegevens die zijn verkregen ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van deze wet teneinde vast te stellen of de gegevens overeenkomen.

  • 4. Voor zover de gegevens na toepassing van het derde lid niet met elkaar overeenkomen, kunnen de kentekengegevens vervolgens verder worden verwerkt om de verschuldigde belasting na te heffen en eventueel voor het opleggen van een bestuurlijke boete of het vaststellen dat een strafbaar feit is begaan ingevolge de belastingwet.

  • 5. De vernietiging van de kentekengegevens in het technische systeem, bedoeld in het derde lid, vindt zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen zeven werkdagen plaats.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inzet van een technisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, de verwerking van de kentekengegevens en de wijze waarop de kentekengegevens verder worden verwerkt.

ARTIKEL IX

In de Wet belasting zware motorrijtuigen wordt in artikel 18, eerste lid, «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat». Voorts wordt «Ministerie van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat».

ARTIKEL X

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, artikel 29, derde lid, en artikel 47, tweede lid, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

B

In artikel 66, eerste en zesde lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

ARTIKEL XI

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 26a, eerste lid, wordt, onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de laatste bestuurder, aandeelhouder of vereffenaar in geval van een belastingaanslag die is vastgesteld met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 aan een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan of waarvan vermoed wordt dat deze is opgehouden te bestaan.

B

In artikel 84 wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

ARTIKEL XII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8 worden, onder vernummering van het tweede lid tot vijfde lid, drie leden ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de ontvanger een belastingaanslag ten name van een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan of waarvan vermoed wordt dat deze is opgehouden te bestaan bekendmaken door verzending of uitreiking van het aanslagbiljet aan het parket van een ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin de laatst bekende vestigingsplaats van de belastingschuldige is gelegen of aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag.

  • 3. Indien de belastingaanslag op de wijze, bedoeld in het tweede lid, is bekendgemaakt worden zo spoedig mogelijk de volgende gegevens ter publicatie aan de Staatscourant verzonden of uitgereikt:

    • a. de naam van de belastingschuldige;

    • b. de soort belastingaanslag;

    • c. de belastingsoort;

    • d. het belastingjaar;

    • e. de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid wordt een kopie van het aanslagbiljet verzonden of uitgereikt aan de laatste bestuurders, aandeelhouders en vereffenaars van de belastingschuldige, bedoeld in het tweede lid, voor zover die redelijkerwijs bij de ontvanger bekend kunnen zijn.

B

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «is opgehouden te bestaan» vervangen door «is opgehouden te bestaan of vermoedelijk is opgehouden te bestaan».

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een belastingschuldige is opgehouden te bestaan of vermoedelijk is opgehouden te bestaan en voor zover voor zijn belastingschuld geen aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, heeft plaatsgevonden, kan de ontvanger de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling stuiten door verzending of uitreiking van een schriftelijke mededeling, waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorhoudt, aan het parket van een ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin de laatst bekende vestigingsplaats van de belastingschuldige is gelegen of aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag.

  • 4. Indien de verjaring van een belastingaanslag op de wijze, bedoeld in het derde lid, is gestuit, worden zo spoedig mogelijk de volgende gegevens ter publicatie aan de Staatscourant verzonden of uitgereikt:

    • a. de naam van de belastingschuldige;

    • b. de soort belastingaanslag;

    • c. de belastingsoort;

    • d. het belastingjaar;

    • e. de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 5. Bij toepassing van het vierde lid wordt een kopie van de schriftelijke mededeling, bedoeld in het derde lid, verzonden of uitgereikt aan de laatste bestuurders, aandeelhouders en vereffenaars van de belastingschuldige, bedoeld in het derde lid, voor zover die redelijkerwijs bij de ontvanger bekend kunnen zijn.

C

Na artikel 33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 33a

  • 1. Hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen verschuldigd door degene die, al dan niet tezamen met anderen, een onverplichte handeling heeft verricht als gevolg waarvan de ontvanger is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden, is iedere begunstigde van die handeling tot ten hoogste het bedrag van de begunstiging, mits de belastingschuldige en de begunstigde wisten of behoorden te weten dat benadeling van de ontvanger het gevolg van die handeling zou zijn, overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.

  • 2. Vermoed wordt dat de belastingschuldige en de begunstigde wisten of behoorden te weten dat benadeling in de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger het gevolg van de onverplichte handeling zou zijn indien de ontvanger aannemelijk maakt dat de handeling die tot de benadeling heeft geleid:

    • a. onderdeel van een verhaalsconstructie is;

    • b. tot stand is gekomen in of na het tijdvak waarin de belastingschuld materieel is ontstaan dan wel op of na het tijdstip waarop de belastingschuld materieel is ontstaan; en

    • c. is verricht door of namens een gelieerde natuurlijk persoon of een gelieerd lichaam.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. begunstigde:

    degene die rechtens dan wel in feite direct of indirect voordeel heeft gehad van de onverplichte handeling, bedoeld in het eerste lid;

    b. bestuurder van een lichaam:

    bestuurder als bedoeld in artikel 36;

    c. gelieerde natuurlijk persoon:

    een natuurlijk persoon die al dan niet tezamen met anderen de handeling die tot benadeling heeft geleid, heeft verricht met of jegens:

    • 1°. zijn partner of zijn bloedverwant in de rechte lijn;

    • 2°. een lichaam waarvan hij, zijn partner of zijn bloedverwant in de rechte lijn bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is, dan wel waarin een of meer van die personen, afzonderlijk of tezamen, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben;

    d. gelieerd lichaam:

    een lichaam dat al dan niet tezamen met anderen de handeling die tot benadeling heeft geleid, heeft verricht met of jegens:

    • 1°. een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het lichaam is;

    • 2°. een natuurlijk persoon die partner of bloedverwant in de rechte lijn van de bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat, bedoeld onder 1°, is;

    • 3°. een natuurlijk persoon die al dan niet tezamen met zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft in het lichaam, bedoeld in de aanhef;

    • 4°. een natuurlijk persoon wiens partner of bloedverwant in de rechte lijn, afzonderlijk of tezamen, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft in het lichaam, bedoeld in de aanhef;

    • 5°. een ander lichaam en een van die lichamen is bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het andere lichaam;

    • 6°. een ander lichaam en een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is van een van die lichamen, of zijn partner of een bloedverwant in de rechte lijn, is bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het andere lichaam;

    • 7°. een ander lichaam en een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is van een van die lichamen, of zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn, afzonderlijk of tezamen, heeft een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in het andere lichaam; of

    • 8°. een ander lichaam en in beide lichamen wordt voor ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal direct of indirect deelgenomen door hetzelfde lichaam, dan wel door dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn;

    e. lichaam:

    de lichamen, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en de lichamen, genoemd in de artikelen 2 en 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    f. onverplichte handeling:

    handeling of samenstel van handelingen waarvan er ten minste een onverplicht is verricht;

    g. verhaalsconstructie:

    handeling of samenstel van handelingen die, onderscheidenlijk dat, in overwegende mate is verricht met als doel om de ontvanger te benadelen in zijn verhaalsmogelijkheden.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 2.14a en 10a.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 1, negende lid, van de Successiewet 1956 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aansprakelijkheid van de begunstigde, bedoeld in het eerste lid, geldt tevens indien die begunstigde niet in Nederland woont of is gevestigd.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld die bepalen bij welke combinatie van omstandigheden in ieder geval aannemelijk is dat sprake is van een verhaalsconstructie. Een krachtens de eerste zin vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

D

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «vermeerderd met het bedrag van hetgeen hem is gelegateerd» vervangen door «vermeerderd met het bedrag van hetgeen hem door de erflater is gelegateerd en vermeerderd met al wat hij van de erflater op grond van artikel 12, eerste lid, van de Successiewet 1956 krachtens erfrecht door het overlijden geacht wordt te hebben verkregen».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. schenkingen als bedoeld in artikel 33 van de Successiewet 1956, onderdelen 1°, 2°, 3°, 8°, 9°, 11° en 12° en, voor zover het een schenking betreft waarvoor de verhoogde vrijstelling geldt, 5° en 7°;

    • b. schenkingen waarvan de schenkbelasting is kwijtgescholden op grond van artikel 67 van de Successiewet 1956.

E

In artikel 55, eerste lid, wordt «artikel 33, eerste lid, onderdelen a, b of c, 34» vervangen door «de artikelen 33, eerste lid, onderdelen a, b of c, 33a, 34». Voorts wordt «Indien artikel 35, 35a of 35b van toepassing is» vervangen door «Indien de artikelen 35, 35a of 35b van toepassing zijn».

F

In artikel 56, eerste lid, wordt «artikelen 33, eerste lid, onderdelen b en c, 34» vervangen door «artikelen 33, eerste lid, onderdelen b en c, 33a, 34».

G

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «De belastingschuldige of een aansprakelijk gestelde» vervangen door «Ieder».

2. In het tweede lid wordt «Een ieder» vervangen door «Ieder».

ARTIKEL XIII

In de Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 wordt in artikel 6, tweede lid, artikel 40, eerste en tweede lid, en artikel 41 «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

ARTIKEL XIV

In de Conjunctuurwet wordt in artikel 1, eerste lid, «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

ARTIKEL XV

In de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit wordt in artikel V «1 januari 2019» vervangen door «1 januari 2024».

ARTIKEL XVI

In het Belastingplan 2018 wordt artikel IX als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel D komt te luiden:

D

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. bij toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdeel c: over het gewicht van de afvalstoffen die uit Nederland worden overgebracht ter verwijdering buiten Nederland, gemeten in kilogrammen.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Wanneer de afvalstoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in het buitenland op een zodanige wijze zijn gestort of verbrand dat bij een vergelijkbare verwerking in Nederland een lager belastingbedrag verschuldigd zou zijn, wordt ook voor de heffing ten aanzien van de uit Nederland overgebrachte afvalstoffen dit lagere belastingbedrag in aanmerking genomen.

  • 3. Het gewicht van de uit Nederland overgebrachte afvalstoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, alsmede, indien van toepassing, de wijze van verwerking in het buitenland, bedoeld in het tweede lid, blijkt uit een beschikking van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Artikel 1, derde lid, en hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn niet van toepassing met betrekking tot deze beschikking.

B

Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

Na artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

  • 1. De kennisgever, bedoeld in artikel 24, onderdeel b, dient de aanvraag tot het geven van de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, in bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Zodra de kennisgever constateert dat gegevens in de aanvraag onjuist of onvolledig zijn meldt hij dit onverwijld aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

  • 2. De kennisgever dient de aanvraag in binnen vier weken nadat de verklaring, bedoeld in artikel 16, onderdeel e, EVOA, is ontvangen, dan wel ontvangen had moeten zijn, voor alle afvalstoffen die zijn overgebracht uit Nederland met toepassing van de toestemming, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel c.

  • 3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat trekt de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, in indien na afgifte van de beschikking blijkt dat de in de aanvraag of de beschikking vermelde gegevens zodanig onjuist of onvolledig zijn, dat het gewicht, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b of de wijze van verwerking in het buitenland, bedoeld in artikel 25, tweede lid, niet juist kan worden vastgesteld.

  • 4. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat geeft de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, ambtshalve af indien:

    • a. de aanvraag niet binnen de termijn, genoemd in het tweede lid, is ontvangen; dan wel

    • b. de beschikking op grond van het derde lid is ingetrokken.

    Een ambtshalve afgegeven beschikking als bedoeld onder b vervangt voor de toepassing van artikel 25, derde lid, de op grond van het derde lid ingetrokken beschikking met ingang van het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt ingevolge artikel 26, aanhef en onderdeel c.

  • 5. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat verstrekt de gegevens van de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, aan de inspecteur ten behoeve van de belastingheffing.

  • 6. Bij of krachtens op voordracht van Onze Ministers vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze van indiening van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, waarbij in afwijking van de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden bepaald dat de aanvraag geheel of gedeeltelijk elektronisch wordt ingediend of in ontvangst wordt genomen;

    • b. de gegevens die de kennisgever verstrekt bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de wijze waarop de kennisgever gehouden is zijn administratie te voeren;

    • d. de inhoud en het afgeven van de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid;

    • e. de wijze waarop de melding, genoemd in het eerste lid, tweede zin, wordt gedaan.

  • 7. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens het zesde lid, onderdeel c, gestelde regels zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen ambtenaren.

  • 8. Van een besluit als bedoeld in het zevende lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 9. In geval van overtreding van de bij of krachtens het zesde lid, onderdeel c, gestelde regels kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een last onder dwangsom opleggen.

  • 10. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

C

In onderdeel E wordt «de beschikking» vervangen door «de toestemming».

D

Onderdeel H komt te luiden:

H

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. de overbrenging van afvalstoffen: € 13,21 per 1.000 kilogram.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Bij toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdeel c, wordt voor de gehele periode van overbrenging het laagste tarief toegepast dat gedurende deze periode op enig moment geldt ingevolge het eerste lid, onderdeel d. De periode van overbrenging vangt aan op het tijdstip van aanvang van de eerste fysieke overbrenging met toepassing van de toestemming, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel c, en eindigt op het tijdstip van de aanvang van de laatste fysieke overbrenging met toepassing van die toestemming.

  • 3. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde bij het tweede lid.

ARTIKEL XVII

  • 1. Artikel XII, onderdeel C, is uitsluitend van toepassing op onverplichte handelingen die zijn verricht op of na 18 september 2018, 15.15 uur.

  • 2. Artikel XII, onderdeel D, is uitsluitend van toepassing op schenkingen die tot stand zijn gekomen op of na 18 september 2018, 15.15 uur.

ARTIKEL XVIII

Indien het bij koninklijke boodschap van [PM] ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019) [Kamerstuknummer] tot wet is of wordt verheven en artikel VII van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel XVI, onderdeel D, van deze wet, komt artikel XVI, onderdeel D, van deze wet als volgt te luiden:

D

Onderdeel H, onder 2, komt te luiden:

2. In artikel 28 worden onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Bij toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdeel c, wordt voor de gehele periode van overbrenging het laagste tarief toegepast dat gedurende deze periode op enig moment geldt ingevolge het eerste lid, onderdeel d. De periode van overbrenging vangt aan op het tijdstip van aanvang van de eerste fysieke overbrenging met toepassing van de toestemming, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel c, en eindigt op het tijdstip van de aanvang van de laatste fysieke overbrenging met toepassing van die toestemming.

  • 3. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde bij het tweede lid.

ARTIKEL XIX

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2019, met dien verstande dat:

  • a. artikel I, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2015;

  • b. artikel XII, onderdelen C, D, E en F, terugwerkt tot en met 18 september 2018, 15.15 uur.

ARTIKEL XX

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2019.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,