Kamerstuk 35007-9

Beantwoording vragen commissie over de wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs

Dossier: Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs

Gepubliceerd: 16 november 2018
Indiener(s): Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35007-9.html
ID: 35007-9

Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2018

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het wetsvoorstel inzake de wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs (kamerstuk 35 007).

1. Wat zijn de bedragen achter de 260 miljoen? Hoe is dit bedrag berekend: op welke studentaantallen/terugbetalingen is dit gebaseerd?

Wanneer alle studenten die aan het terugbetalen zijn onder het nieuwe renteregime vallen (omstreeks het jaar 2060), zal het bedrag aan uitstaande leningen volgens de raming oplopen tot circa € 33,5 miljard. Op basis van de gemiddelde rentes in de afgelopen tien jaren was de 10-jaarsrente 0,78 procentpunt hoger dan de 5-jaarsrente. Dit verschil in rentepercentages over het totaal aan uitstaande leningen leidt tot structurele extra rente ontvangsten van € 262 miljoen (0,78% van € 33,5 miljard). In deze berekening is er dus vanuit gegaan dat alle oud-studenten in de aflosfase het extra bedrag als gevolg van de hogere rente ook betalen. Omdat studenten echter worden beschermd tegen te hoge maandlasten wanneer zij onvoldoende verdienen, zal ook een deel extra worden kwijtgescholden. Dit is geraamd op € 36 miljoen aan extra kwijtscheldingen op basis van de door het Centraal Planbureau geraamde aflosquote van 86,4%1. Hierdoor is de totale opbrengst per saldo € 226 miljoen.

2. Wat kost het de student? Wat betaalt de student bij een studieschuld (bijv. van het gemiddelde van 21.000) aan extra rente voor de komende 35 jaar met dit voorstel?

De gemiddelde studieschuld inclusief rente-opbouw tijdens de studie is met de huidige 5-jaarsrente ongeveer € 21.000 bij afstuderen. Bij de 10-jaarsrente is die ongeveer € 21.500 bij afstuderen. Hierbij is er vanuit gegaan dat de 10-jaarsrente 0,78 procentpunt hoger is dan de 5-jaarsrente op basis van de gemiddelde rentes in de afgelopen tien jaren. Na het afstuderen is er een aanloopfase van circa 2 jaar waarin nog niet hoeft te worden terugbetaald. Daarna volgt de aflosfase van 35 jaar.

Onderstaande tabel bevat de maandbedragen bij een schuld van € 21.000 en verschillende toekomstige inkomens.

In de gearceerde cellen is weergeven welke inkomensgroepen met welke schuld onder de draagkrachtregeling vallen.

Bij een gemiddelde schuld van € 21.000 en een toekomstig jaarinkomen van bijvoorbeeld € 40.000 is er geen verschil in de maandelijkse bedragen. Als het inkomen gelijk blijft, zal dit voor de komende 35 jaar geen extra rentekosten betekenen. Bij een zelfde gemiddelde schuld en een inkomen van bijvoorbeeld € 80.000, is het verschil in maandbedragen € 12. Als de gehele terugbetaaltermijn van 35 jaar wordt benut, bedraagt het bedrag aan extra te betalen rente in dat geval circa € 5.000. Het gaat dan om circa € 12 euro per maand en dat 35 jaar lang. De praktijk laat zien dat een groot deel van de studenten vervroegd aflost. Wanneer een student zijn/haar studieschuld vervroegd aflost, zal het extra te betalen bedrag aan rente lager uitvallen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven