Nr. 6 MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Er is veel maatschappelijk debat over de toename van ongelijkheid en meer specifiek over beloningsverhoudingen binnen grote ondernemingen. Beloningen van topbestuurders bij grote ondernemingen stijgen trendmatig veel sneller dan de beloningen van modale werknemers. Het gaat hier om een trend die al enige decennia zichtbaar is en een achtergrond kent in verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, zoals globalisering en technologische ontwikkeling (zie bijvoorbeeld WRR, 2014, Hoe ongelijk is Nederland). Hoe deze trend moet worden gekeerd is onderwerp van publiek en politiek debat en vraagt zoals de Afdeling advisering van de Raad van State stelt een brede aanpak die anders is dan de aanpak die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld voor de beloningen in de financiële sector. De Afdeling advisering lijkt te suggereren dat de beloningsontwikkeling in de financiële sector in dit bredere kader geplaatst dient te worden en er daarom niet alleen in de financiële sector een aanpak nodig is, maar tegelijkertijd ook in andere sectoren. Hier nemen de initiatiefnemers een andere positie in als het gaat om specifieke maatregelen voor de financiële sector. De financiële sector verschilt fundamenteel van andere sectoren in de markt met betrekking tot de functie die wordt vervuld en de regulerende rol die de overheid heeft. Stabiliteit en vertrouwen zijn in de financiële sector aspecten die wezenlijk anders zijn dan bijvoorbeeld bij supermarktketens of autobedrijven. De financiële sector vervult een nutsfunctie in onze moderne samenleving als het gaat om bijvoorbeeld het geldverkeer of kredietverlening. Die functie kan alleen vervuld worden als er sprake is van een grote mate van vertrouwen in de betrokken instellingen. Als vertrouwen wegvalt, dan kan dat via kapitaalvlucht en bankruns leiden tot maatschappelijke chaos. Dat is ook de reden waarom systeemrelevante banken eigenlijk niet failliet kunnen en mogen gaan. Stabiliteit is van het grootste belang. Vandaar dat er een complex web van internationale en nationale regelgeving is om vertrouwen en stabiliteit te waarborgen. Dit wetsvoorstel moet in deze context gezien worden.

Aanleiding en achtergrond

De crisis in de financiële sector, die in 2008 begon met het faillissement van Lehman Brothers in de Verenigde Staten, had een economische crisis tot gevolg en leidde ertoe dat overheden met veel publiek geld belangrijke financiële instellingen moesten redden. De afgelopen jaren is er zowel op nationaal als op Europees niveau veel wet- en regelgeving tot stand gekomen om de risico’s in de financiële sector te verminderen en het vertrouwen te herstellen. Ook de sector zelf neemt initiatieven, bijvoorbeeld via de Code Banken, om het vertrouwen in de sector te herstellen. De Nederlandse Vereniging voor Banken (NVB) publiceert jaarlijks een Vertrouwensmonitor Banken. In 2017 was het vertrouwen van burgers licht gestegen, maar blijft het op een bescheiden niveau. De heftige maatschappelijke discussie over het beloningsvoorstel van de topman van ING, de directe aanleiding voor dit wetsvoorstel, heeft het vertrouwen geen goed gedaan. Dat wordt door zowel functionarissen van ING als de NVB erkend, bijvoorbeeld in de hoorzitting in de Tweede Kamer naar aanleiding van de ING-casus. Zowel de Code Banken als de bestaande wetgeving formuleren niet voor niets dat beloningen in de sector beheerst moeten zijn omwille van het vertrouwen dat mensen in de sector moeten kunnen hebben.

Naast het aspect van vertrouwen gaat de discussie over de directe gevolgen die beloningen kunnen hebben voor het presteren van instellingen. Perverse beloningsprikkels worden internationaal gezien als één van de oorzaken van de financiële crisis. Deze prikkels stimuleerden onverantwoord gedrag, waarbij het belang van de consument niet voorop stond. Perverse beloningsprikkels stimuleren het najagen van korte termijn belangen en gaan ten koste van een duurzame financiële sector. Omdat een crisis in de financiële sector, vooral als het gaat om systeemrelevante banken, grote consequenties heeft voor het algemeen belang en voor de overheidsfinanciën, heeft de wetgever een belang om risico’s middels wet- en regelgeving te verminderen. Dat betekent dat er grenzen gesteld worden aan het eigendomsrecht. De overheid bemoeit zich met de wijze waarop financiële ondernemingen hun topbestuurders belonen.

Op beide aspecten – vertrouwen in de systeemrelevante banken en het aanpakken van perverse prikkels – bevat dit wetsvoorstel maatregelen. Het toestaan van financiële instrumenten in het vaste deel van het salaris heeft perverse prikkels in zich. Het kan betekenen dat de waardestijging van de aandelen op korte termijn belangrijker wordt gevonden dan de belangen op lange termijn. Daarom stellen de initiatiefnemers een aanscherping voor van de bestaande wetgeving. Daarnaast wordt er voorgesteld om de Minister van Financiën een instemmingsbevoegdheid te geven voor beloningsvoorstellen voor bestuurders van de vijf systeemrelevante banken voordat deze ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering worden voorgelegd. Hiermee wordt beoogd dat de eisen die in de wet en de Code Banken aan beloningen worden gesteld ook daadwerkelijk beoordeeld worden.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel bevat twee voorstellen die de mogelijkheden aanpakken om de huidige wet met betrekking tot beloningen te omzeilen. Ten eerste gaat het om het aanscherpen van de definitie van vaste beloningen. Ten tweede gaat het om een plicht voor systeemrelevante banken om een voorgenomen vaststelling van de vaste beloning van een nieuwe bestuurder of een verhoging van de vaste beloning van een zittende bestuurder eerst ter instemming aan de Minister van Financiën voor te leggen. In de praktijk betekent dit doorgaans dat een voorstel van de Raad van Commissarissen eerst naar de Minister van Financiën gaat alvorens de voorgenomen vaststelling of verhoging van de vaste beloning wordt voorgelegd aan de aandeelhoudersvergadering. De Minister informeert de betreffende systeemrelevante bank over de al dan niet verleende instemming. Indien sprake is van instemming stelt de Minister tevens de Tweede Kamer daarvan schriftelijk in kennis.

Vaste beloningen

Het reguleren van de beloningen in de financiële sector is een van de pijlers van de financiële wet- en regelgeving. In 2015 is de Wet op het financieel toezicht gewijzigd met de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. De wetgever heeft een pakket regels vastgelegd dat ziet op een beheerst beloningsbeleid waarbij tevens excessieve variabele beloningen aan banden zijn gelegd. Deze wijziging van de Wet op het financieel toezicht is unaniem door de Tweede Kamer aangenomen. Onderdeel van die wet was het stellen van een maximum aan de variabele beloning van 20% en een verbod op gegarandeerde variabele beloningen. In de huidige wet wordt onderscheid gemaakt tussen vaste en variabele beloningen. Vaste beloningen weerspiegelen de relevante werkervaring en organisatorische verantwoordelijkheden. Variabele beloningen zijn afhankelijk van doelen en prestaties. Een schemergebied ontstaat wanneer het vaste deel van de beloning kan bestaan uit aandelen in de onderneming of andere financiële instrumenten waarvan de waardestijging mede afhankelijk is van de waardestijging van aandelen in de onderneming of daaraan verbonden uitkeringen. Dan wordt middels een verplichte periode voor het vasthouden van die financiële instrumenten voorkomen dat er op heel korte termijn een prikkel ontstaat om in het beleid risico’s te nemen om invloed uit te oefenen op de beurskoers van de onderneming, maar wordt niet voorkomen dat die prikkel wel na verloop van tijd ontstaat.

In de Wet op het financieel toezicht is een bonusplafond vastgelegd van 20% van de vaste beloning op jaarbasis. Het voorliggende wetsvoorstel wijzigt deze verhouding niet. De wetgever was van mening dat met deze verhouding invulling wordt gegeven aan prudent beloningsbeleid. In de praktijk blijkt dat de vaste beloning als bedoeld in artikel 1:111 van de Wet op het financieel toezicht ook bestaat uit bestanddelen die een variabele waarde hebben, dat wil zeggen financiële instrumenten zoals aandelenpakketten. Dat betekent dat een groot deel van de vaste beloning toch variabel kan zijn, omdat de waardestijging van dat soort financiële instrumenten mede afhankelijk is van de waardestijging van de aandelen in de onderneming of daaraan verbonden uitkeringen. Ook al zijn hier geen prestaties aan gekoppeld en ook al wordt vastgelegd dat deze financiële instrumenten pas na enkele jaren verkocht kunnen worden, dan nog kan een prikkel ontstaan voor de betrokkene om het beleid van de onderneming af te stemmen op snelle koersstijgingen. Daarmee gaat deze vorm van vaste beloning in tegen de geest van de wet om perverse prikkels in de samenstelling van beloningen te beperken. Overigens gaat deze vorm van belonen in excessieve vorm ook in tegen de Code Banken; een code die de sector zelf heeft opgesteld.

Voor de initiatiefnemers is deze praktijk reden om middels dit wetsvoorstel de Wet op het financieel toezicht aan te scherpen en zo recht te doen aan de doelstellingen daarvan. Daarom wordt met dit wetsvoorstel de definitie van vaste beloning aangepast. Vaste beloningen mogen niet mede bestaan uit aandelen in de onderneming of andere financiële instrumenten waarvan de waarde mede afhankelijk is van de waardestijging van aandelen in de onderneming of daaraan gekoppelde uitkeringen. Enige urgentie is nodig om te voorkomen dat scheve verhoudingen gaan ontstaan in de beloningen bij verschillende instellingen. Omdat financiële ondernemingen op dit moment vaste beloningen uitkeren die niet in de geest van de wet zijn, zijn de initiatiefnemers van oordeel dat niet eerst gewacht kan worden op de evaluatie van de beloningsregels die met de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen in 2015 in de Wet op het financieel toezicht zijn vastgelegd. Het is zaak om de Wet op het financieel toezicht te verduidelijken en aan te scherpen om perverse prikkels en scheve beloningsverhoudingen in de financiële sector te voorkomen. De evaluatie van de Wet op het financieel toezicht wordt binnen afzienbare termijn verwacht en kan dan bij de behandeling van dit wetsvoorstel betrokken worden.

Instemming Minister van Financiën

De initiatiefnemers zien met de Afdeling advisering dat de formulering uit de Code Banken marginaal afwijkt van de formulering in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Volgens de initiatiefnemers gaat het hier om een redactioneel verschil, niet om een inhoudelijk verschil. De initiatiefnemers hebben deze formulering inmiddels aangepast om letterlijk aan te sluiten bij de Code Banken. De reden waarom de initiatiefnemers deze formulering opnemen in de wetstekst is dat er nu in de Wft slechts is opgenomen dat het beloningsbeleid beheerst dient te zijn. Ook dat is nu geen eenduidige norm, maar een norm die tegen een maatschappelijke context moet worden afgewogen. Dit wetsvoorstel vloeit voort uit de casus ING. Juist in deze casus is duidelijk geworden, niet alleen door de maatschappelijke commotie die is ontstaan, maar ook uit de verantwoording van de voorzitter van de Raad van Commissarissen in hoorzitting in de Tweede Kamer, dat de Raad van Commissarissen zich onvoldoende heeft afgevraagd, eerder het tegendeel, of het beloningsvoorstel maatschappelijk draagvlak zou kunnen krijgen. De initiatiefnemers kiezen er niet voor om een inhoudelijke norm vast te leggen of een bestaande norm aan te scherpen. Wettelijk wordt gevraagd dat, in aansluiting bij de Code Banken, het maatschappelijk draagvlak een belangrijk argument dient te zijn bij voorstellen voor beloningen van de bestuurders van systeembanken. Dat is ook precies waarom de Minister van Financiën instemming dient te verlenen, omdat zo de Minister zich ervan kan vergewissen of de Raad van Commissarissen bij een beloningsvoorstel zich daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van het maatschappelijk draagvlak.

Voor de criteria op basis waarvan de Minister van Financiën de hoogte van de vaste beloning van bestuurders bij systeemrelevante banken beoordeelt, sluiten de initiatiefnemers om te beginnen aan bij de huidige wetgeving. De hoogte van de voorgestelde vaste beloning moet passend zijn met het oog op een beheerst beloningsbeleid. Dit criterium wordt in het voorliggende wetsvoorstel nader uitgewerkt aan de hand van de afspraken die de banken zelf in de Code Banken hebben vastgelegd. In de Code Banken staat dat banken «een zorgvuldig, beheerst en duurzaam beloningsbeleid» moeten voeren, waarbij «rekening wordt gehouden met (...) het maatschappelijk draagvlak». Deze criteria geven aan dat de stabiliteit van de financiële sector en het maatschappelijk vertrouwen in de sector in ogenschouw moeten worden genomen. Na de crisis is er nog veel werk te verzetten om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen. Financiële instellingen dienen zich hiervan bewust te zijn. Het wetsvoorstel geeft de Minister de mogelijkheid om ingeval dat maatschappelijke omstandigheden daarom vragen, dit criterium middels een algemene maatregel van bestuur nader te preciseren. Een ontwerp van een dergelijke AMvB wordt dan eerst voorgelegd aan de beide Kamers.

De initiatiefnemers benadrukken dat de rol van de Minister van Financiën ziet op de vraag of bij beloningsvoorstellen de vraag is gesteld of er rekening is gehouden met het maatschappelijk draagvlak. Het wetsvoorstel laat onverlet dat er ook andere argumenten een rol spelen, zoals interne en externe beloningsverhoudingen. Beloningen moeten passend zijn ten aanzien van de complexiteit van de functie. Ten aanzien van de internationale arbeidsmarkt, een argument dat vaak gebruikt wordt bij forse verhogingen van beloningen, tekenen de initiatiefnemers ten eerste aan dat voortdurende vergelijking een mechanisme in zich houdt van haasje-over-springen wat betekent dat beloningen voortdurend fors toenemen, zonder dat dit beargumenteerd wordt middels de complexiteit van de functie of de interne beloningsverhoudingen – de verhouding tussen de top en de overige medewerkers. Dat effect van haasje-over-springen wordt versterkt als beloningsvoorstellen worden gedaan in vergelijking met beloningen bij andere grote ondernemingen in de marktsector, zoals autoproducenten of supermarktketens. Daarnaast en bovendien zijn er weinig aanwijzingen dat er daadwerkelijk sprake is van een internationale arbeidsmarkt voor topmanagers van financiële instellingen die op basis van prijs concurreren. De initiatiefnemers wijzen hierbij op het recente proefschrift van E. Lokin (2018), De bezoldiging van bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen.

De initiatiefnemers beperken deze plicht om beloningen ter instemming voor te leggen aan de Minister van Financiën tot de systeemrelevante banken. Deze banken worden door DNB aangemerkt als systeemrelevant op basis van richtsnoeren opgesteld door de Europese Bankautoriteit. Nederland heeft een belangrijke bankensector met vijf systeemrelevante banken. Dat betekent ook dat de Nederlandse economie en samenleving grote risico’s lopen als er financiële problemen bij deze banken ontstaan. Dat is in het verleden gebleken en reden geweest voor de Nederlandse wetgever om hogere eisen te stellen aan de financiële buffers van systeemrelevante banken en om strengere eisen te stellen ten aanzien van beloningen bij financiële ondernemingen dan in andere Europese landen en dan Europese regelgeving vraagt. Het voorliggende wetsvoorstel sluit hierbij aan. Wegens de omvangrijke financiële sector is het van belang voor Nederland om ten opzichte van de Europese regels te zorgen voor extra waarborgen voor financiële stabiliteit en grip te houden op de invulling van «een beheerst beloningsbeleid» opdat burgers vertrouwen kunnen blijven houden in de banken.

Vanuit zijn systeemverantwoordelijkheid en vanuit zijn rol als uitvoerder van de wet en hoeder van de overheidsfinanciën heeft de Minister van Financiën de verantwoordelijkheid om toe te zien op de stabiliteit van het financiële stelsel en de risico’s voor de overheidsfinanciën te beperken. De initiatiefnemers stellen voor dat beloningsvoorstellen van de Raad van Commissarissen voor leden van de Raad van Bestuur niet goedgekeurd kunnen worden door de aandeelhoudersvergadering dan nadat de Minister van Financiën met die voorstellen heeft ingestemd op basis van het voorgestelde artikel 1:130 van de Wet op het financieel toezicht.

Verhouding tot andere regelgeving en Europese internationale context

De voorstellen uit dit initiatiefwetsvoorstel sluiten aan bij de huidige Wet op het financieel toezicht. Ook de huidige wet wijkt af van, en gaat verder dan Europese regelgeving. Europese regelgeving staat dat toe omdat landen in Europa zelf ook een verantwoordelijkheid hebben voor de stabiliteit van en vertrouwen in de eigen financiële sector en het beperken van de financiële risico’s voor de overheid. Het wetsvoorstel doet niets af aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanningen om de gehele Europese financiële sector gezond te houden.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft twee belangrijke internationaal-rechterlijke vragen bij het wetsvoorstel. Ten eerste moet goed beargumenteerd worden waarom dit voorstel, met name het instemmingsvereiste van de Minister, nodig is in de context van het eigendomsrecht. De initiatiefnemers zijn van oordeel dat het wetsvoorstel aansluit bij de al bestaande nationale en internationale wet- en regelgeving die onder meer ziet op beloningen van topbestuurders. Voor systeemrelevante banken geldt dat er sprake is van een impliciete collectieve garantstelling. Deze banken zijn «too big to fail». Die mogen niet failliet gaan als het fout gaat. Het handelen van deze banken is om die reden strak gereguleerd, omdat de risico’s die gelopen worden uiteindelijk op het collectief kunnen worden afgewenteld. Daarom worden eisen gesteld aan bijvoorbeeld het eigen vermogen van banken en aan de beloningen van bankiers. Deze ingrepen in het eigendomsrecht van banken zijn gerechtvaardigd omdat het verlies dat zij mogelijk lijden niet beperkt blijft tot de bank zelf. Steeds opnieuw zullen nationale en internationale autoriteiten in het toezicht en de regulering zich de vraag stellen of banken veilig zijn in die zin dat zij verliezen niet kunnen afwentelen op het collectief, dan wel dat de risico’s van beleid van banken beperkt kunnen worden om afwenteling van verliezen te voorkomen. Systeemrelevante banken vervullen een rol in het maatschappelijk verkeer dat onvergelijkbaar is met andere grote bedrijven en het eigendomsrecht moet daarom anders gewogen worden, namelijk tegenover het risico dat verliezen gecollectiviseerd worden. Het beloningsbeleid speelt daarbij een rol in de prikkels die het heeft voor bankiers om te grote risico’s te nemen en in het mogelijke verdere verlies aan vertrouwen van burgers in de banken. De noodzaak perverse prikkels te voorkomen en de noodzaak om vertrouwen te houden en te verbeteren in grote systeemrelevante banken zijn daarvoor belangrijke argumenten. Daarnaast moet bedacht worden dat op het moment dat een Raad van Commissarissen een beloningsvoorstel voorlegt er nog geen sprake is van eigendomsrecht bij de betrokken bestuurder. Dat ontstaat pas als de aandeelhoudersvergadering het voorstel heeft goedgekeurd en de beloning van kracht wordt.

Belangrijk is het commentaar van de Afdeling advisering als het gaat om de rolverdeling tussen de Minister van Financiën en het prudentieel toezicht van de ECB. Het instemmingsvereiste kan volgens de Afdeling de in Europese verordeningen vastgelegde bevoegdheid van de ECB voor het prudentieel toezicht doorkruisen of er juist niets aan toevoegen. Dit commentaar is voor de initiatiefnemers aanleiding om de rolverdeling tussen Minister en ECB te verduidelijken in deze toelichting.

Op het moment van de instemming is er nog geen beloning. Er is slechts sprake van een voorstel. Pas als de aandeelhoudersvergadering het beloningsvoorstel heeft goedgekeurd kan het in de instelling worden geëffectueerd. Op dat moment is er voor de ECB de taak om prudentieel toezicht te houden zoals is vastgelegd in de Europese verordening, nr. 1024/2013. Het is deze volgorde die voorkomt dat de Minister de toezichthoudende rol van de ECB doorkruist en ervoor zorgt dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het prudentieel toezicht bij de ECB blijft. Pas als een voorstel wordt voorgelegd aan de aandeelhoudersvergadering en deze de voorgestelde beloning vaststelt, is er sprake van een nieuwe beloning en kan de ECB toetsen of de beloning voldoet aan de eisen van het prudentieel toezicht. Zo blijft de ECB verantwoordelijk voor het toezicht in laatste en doorslaggevende instantie. De rol die de initiatiefnemers voorstellen voor de Minister van Financiën doet daar niets aan af, maar is slechts een tussenstap in de totstandkoming van beloningen van bestuurders van systeemrelevante banken waar de ECB toezicht op blijft houden. In het geval dat de Minister instemming heeft gegeven aan een beloning, maar de ECB oordeelt vervolgens vanuit het prudentieel toezicht dat de beloning niet passend is, dan geeft het oordeel van de ECB de doorslag. De Minister kan het oordeel van de ECB in dat geval dus niet doorkruisen. Andersom kan het men zich voorstellen dat de Minister geen instemming geeft aan een beloningsvoorstel terwijl de ECB dat wellicht wel had gedaan. Of dat zo is, kan niet vastgesteld worden, omdat het beloningsvoorstel waaraan de Minister geen instemming geeft, niet bij de aandeelhoudersvergadering voor besluitvorming terechtkomt. Het kan zijn dat de ECB een beloning goedgekeurd zou hebben die niet door de toets van de Minister komt, maar dat doorkruist het toezicht van de ECB niet. Het voegt wel toe dat de Minister van Financiën kan toetsen of bij beloningsvoorstellen rekening is gehouden met het maatschappelijk draakvlak en dat deze niet ten koste gaan van het vertrouwen in en de stabiliteit van de systeemrelevante Nederlandse banken.

Uitvoering en handhaving

Aan de wijze van en verantwoordelijkheden voor de uitvoering en handhaving van de Wet op het financieel toezicht verandert dit wetsvoorstel niets, behalve dat de Minister van Financiën moet instemmen met de beloningsvoorstellen van de Raden van Commissarissen voor de Raden van Bestuur van de vijf Nederlandse systeemrelevante banken. Het betreft hier ING Bank, Rabobank, ABN Amro, BNG Bank en de Volksbank. Dit zijn de banken die qua omvang, complexiteit en internationale verwevenheid als systeemrelevant zijn aangemerkt. Deze banken zijn cruciaal voor de stabiliteit van het financieel stelsel en mogen niet failliet gaan. De rol van toezichthouders als ECB, DNB en AFM blijft ongewijzigd.

Gevolgen

In lijn met het gestelde in de voorgaande paragraaf zijn de uitvoerings- en nalevingskosten zeer beperkt. Er moet al informatie gegeven worden over vaste en variabele beloningen. Dit wetsvoorstel voegt daar slechts een aangescherpte definitie voor vaste beloningen aan toe. Het vereiste dat systeemrelevante banken met beloningsvoorstellen voor bestuurders eerst naar de Minister van Financiën moeten, is een extra handeling die te verwaarlozen extra kosten met zich meebrengt. Die kosten zijn alleen van toepassing op de vijf grote systeemrelevante banken.

Inwerkingtreding

Het streven is om dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden om te voorkomen dat men in verband met de aankondiging van het wetsvoorstel nog van de gelegenheid gebruik maakt bij lopende beloningsvoorstellen (alsmede bij beloningsvoorstellen die gedurende de periode dat dit wetsvoorstel nog niet in werking is getreden worden geëntameerd) te profiteren van de huidige wetgeving tot het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel is daarom opgenomen dat de inwerkingtreding plaatsvindt op de dag na publicatie in het Staatsblad. Beloningsvoorstellen voor bestuurders van systeemrelevante banken waarover op dat moment nog niet is besloten, moeten dan ter voorafgaande instemming worden voorgelegd aan de Minister van Financiën.

De vaste beloning moet vanaf dat moment voldoen aan het nieuwe vereiste en mag derhalve geen aandelen in de onderneming of andere financiële instrumenten waarvan de waardestijging mede afhankelijk is van de waardestijging van aandelen in de onderneming of daaraan verbonden uitkeringen, als bestanddeel bevatten. Dit nieuwe vereiste is niet van toepassing op overeenkomsten ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden voor de onderneming die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding, tot twee jaar na inwerkingtreding, tenzij de overeenkomst in die periode wordt verlengd.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

A

De definitie van vaste beloning in artikel 1:111 wordt zodanig aangepast dat aandelen in de onderneming of andere financiële instrumenten waarvan de waardestijging mede afhankelijk is van de waardestijging van aandelen in de onderneming of daaraan verbonden uitkeringen (hierna: andere financiële instrumenten), daar niet onder vallen. Dergelijke financiële instrumenten worden als gevolg van deze aanscherping aangemerkt als bestanddeel van de variabele beloning, ten aanzien waarvan op grond van artikel 1:121 geldt dat deze op jaarbasis in beginsel niet meer mag bedragen dan 20% van de vaste beloning van een natuurlijk persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van een financiële onderneming.

B

Met deze aanpassing van artikel 1:116, derde lid, wordt geregeld dat rechtshandelingen in strijd met de bij of krachtens het voorgestelde artikel 1:130 gestelde regels, nietig zijn. Dat betekent dat de desbetreffende rechtshandeling van rechtswege wordt geacht nooit te hebben bestaan en dus ook niet de met die rechtshandeling beoogde rechtsgevolgen heeft.

C

Het voorgestelde artikel 1:130, eerste lid, regelt dat een voorgenomen vaststelling van de vaste beloning van een nieuwe bestuurder alsmede een voorgenomen verhoging van de vaste beloning van een zittende bestuurder voorafgaande instemming behoeft van de Minister van Financiën, voor zover het betreft een bestuurder van een systeemrelevante bank. Het tweede lid brengt de voorgenomen vaststelling of verhoging van de vaste beloning van een bestuurder uit de (top)holding of eventuele tussenholding van een systeemrelevante bank eveneens onder de reikwijdte van dit artikel. Als systeemrelevante bank worden op dit moment aangemerkt ING, Rabobank, Volksbank, ABN AMRO en BNG Bank.

Het derde lid biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de aan de Minister van Financiën te overleggen gegevens. Daarbij valt te denken aan regels inzake de aard van de gegevens, het aantal gegevens en de wijze en termijn van aanlevering daarvan.

In het vierde lid is geregeld dat instemming met een voorgenomen vaststelling of verhoging van de vaste beloning van een bestuurder van een systeemrelevante bank wordt geweigerd indien de hoogte van de vaste beloning naar het oordeel van de Minister van Financiën niet passend is met het oog op een zorgvuldig, beheerst en duurzaam beloningsbeleid waarbij rekening wordt gehouden met het maatschappelijk draagvlak. Daarnaast voorziet het vierde lid in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de passendheid van de hoogte van een vaste beloning.

Op grond van het vijfde lid stelt de Minister van Financiën de Tweede Kamer der Staten-Generaal schriftelijk in kennis van instemming met een voorgenomen vaststelling of verhoging van de vaste beloning van een bestuurder van een systeemrelevante bank.

Tot slot onderwerpt het zesde lid een eventuele op grond van het derde of vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur aan een lichte voorhangprocedure. Dat betekent dat het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur aan de beide kamers der Staten-Generaal wordt overgelegd en dat zij gedurende vier weken in de gelegenheid worden gesteld om met de Minister van Financiën van gedachten te wisselen over het ontwerp.

Artikel II

Deze bepaling voorziet in een overgangsregime van twee jaar voor overeenkomsten ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden voor de onderneming die zijn aangegaan voor inwerkingtreding van deze wet. Op die overeenkomsten blijft de definitie van vaste beloning in principe nog twee jaar van toepassing. Dat betekent dat aandelen in de onderneming en andere financiële instrumenten, gedurende die periode een bestanddeel van de vaste beloning blijven vormen.

Ten aanzien van de overeenkomsten die voor inwerkingtreding van deze wet zijn aangegaan, maar die na inwerkingtreding van deze wet worden verlengd, geldt dat daarop de aangescherpte definitie van vaste beloning van toepassing is. Dat betekent dat aandelen in de onderneming en andere financiële instrumenten, een bestanddeel vormen van de variabele beloning, waarvoor in beginsel een maximum geldt van 20% van de vaste beloning van een natuurlijk persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van een financiële onderneming op jaarbasis.

Artikel III

Het streven is om dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden om te voorkomen dat men in verband met de aankondiging van het wetsvoorstel nog van de gelegenheid gebruik maakt bij lopende beloningsvoorstellen (alsmede bij beloningsvoorstellen die gedurende de periode dat dit wetsvoorstel nog niet in werking is getreden worden geëntameerd) te profiteren van de huidige wetgeving tot het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Deze inwerkingtredingsbepaling voorziet daarom in inwerkingtreding op de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst; oftewel onmiddellijke inwerkingtreding. Dat betekent dat een eventueel reeds voorgenomen vaststelling of verhoging van de vaste beloning van een bestuurder van een systeemrelevante bank, waarover nog niet is besloten door het orgaan dat of degene die binnen die bank de beloning vaststelt, ter instemming aan de Minister van Financiën moet worden voorgelegd alvorens dat orgaan of diegene daarover een besluit kan nemen.

Gelet op het overgangsregime in artikel II geldt dat de aangescherpte definitie van vaste beloning alleen ten aanzien van nog niet aangegane overeenkomsten onmiddellijk van toepassing is. Dat betekent dat vanaf de datum van inwerkingtreding bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten rekening moet worden gehouden met het feit dat aandelen in de onderneming en andere financiële instrumenten, niet langer een bestanddeel kunnen vormen van de vaste beloning. Dergelijke financiële instrumenten vormen standaard een bestanddeel van de variabele beloning, waarvoor een maximum geldt van 20% van de vaste beloning van de werknemer van een financiële onderneming op jaarbasis.

Snels Tony van Dijck Leijten Nijboer Van Raan Van Rooijen Azarkan