Gepubliceerd: 20 februari 2018
Indiener(s): Isabelle Diks (GL)
Onderwerpen: economie landbouw natuur en milieu organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34860-5.html
ID: 34860-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 20 februari 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben geen verdere vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben geen vragen of opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele suggesties voor verduidelijking van enkele bepalingen in de Wet natuurbescherming.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel XII (Wet Natuurbescherming)

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de voormalige Flora- en Faunawet was bepaald dat een jachthouder alleen anderen mee kon laten jagen als hij beschikte over een jachtakte. In de Wet natuurbescherming is deze bepaling niet op deze manier teruggekomen, zodat nu onduidelijk is of de jachthouder in dit geval over een jachtakte moet beschikken. Zonder jachtakte hoeft de jachthouder geen verzekering te hebben en is lidmaatschap van de wildbeheereenheid niet verplicht. Dat kan risico’s met zich meebrengen. Deze leden vragen of de regering bereid is artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming zo aan te passen dat de voorwaarde, zoals eerder opgenomen in artikel 36 van de Flora- en Faunawet, duidelijk terugkomt in de Wet natuurbescherming.

De leden van de SGP-fractie willen ook wijzen op een onduidelijkheid ten aanzien van artikel 3.23 van de Wet natuurbescherming. Het eerste lid van artikel 3.23 geeft ruimte voor wederverhuur van het jachtrecht. In de Flora- en Faunawet was expliciet bepaald dat wederverhuur korter mocht duren dan de minimale termijn van zes jaar voor huur van het jachtrecht. Hoewel bij de invoering van de Wet natuurbescherming op dit punt geen inhoudelijke wijziging was beoogd, kan artikel 3.23 zo gelezen worden dat ook voor wederverhuur de minimale termijn van zes jaar zou gelden. Dat levert in de praktijk problemen op, omdat de wederverhuur door benodigde administratieve handelingen niet direct kan volgen op de verhuur. Is de regering bereid in het voorliggende wetsvoorstel de gewenste verduidelijking van artikel 3.23 op te nemen?

De voorzitter van de commissie, Diks

De griffier van de commissie, Nava