Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 28 februari 2018

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

ALGEMEEN

2

       

1.

Inleiding

2

2.

Regionale samenwerking

3

 

2.1

Noodzaak regionale samenwerking

3

 

2.2

Vormgeving regionale samenwerking

3

 

2.3

Hoofdlijnen van het voorstel

5

 

2.4

Flankerend beleid

8

3.

Delegatiebepaling uitvoeringslasten

9

 

3.1

Inleiding

9

 

3.2

Hoofdlijnen van het voorstel

10

4.

Advies en consultatie

14

 

4.1

Interdepartementale afstemming delegatiebepaling regionale samenwerking

14

 

4.2

Advies en consultatie ten aanzien van de delegatiebepaling vermindering uitvoeringslasten

14

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten (hierna: het wetsvoorstel). Genoemde leden zijn van mening dat passende zorg op het juiste moment op de juiste plek moet worden gegeven. Daarbij moeten de administratieve lasten voor zorgverleners zoveel mogelijk worden beperkt met inachtneming van de beleids- en uitvoeringsvrijheid van gemeenten. Deze leden hebben daarom nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Genoemde leden constateren dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de afspraken uit het regeerakkoord, waarmee de regering haar stelselverantwoordelijkheid beter kan waarborgen en waarmee de uitvoeringslasten aanzienlijk verlaagd kunnen worden. Deze leden hebben nog enkele vragen bij het wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wel hebben genoemde leden nog enkele vragen. Deze leden onderschrijven de opvatting dat samenwerking tussen gemeenten in bepaalde gevallen noodzakelijk is om goede specialistische jeugdhulp te kunnen aanbieden. Deze leden vragen in welke mate nu sprake is van ontbrekende samenwerking tussen gemeenten. Tevens vragen zij in hoeverre dit gebrek aan effectieve samenwerking ten koste gaat van behandelplekken voor jeugdigen, bijvoorbeeld de jeugdigen die zeer specialistische jeugdhulp nodig hebben.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze, en op basis van welke criteria, de regering beoordeelt dat samenwerking tussen gemeenten voldoende of onvoldoende effectief is. Genoemde leden vragen welke redenen gemeenten aandragen voor onvoldoende effectieve samenwerking. Deze leden vragen bovendien in hoeverre voorkomen wordt dat een verplichting tot samenwerking niet enkel op papier leidt tot samenwerking, maar ook in de praktijk tot stand komt. Deze leden vragen hoe de regering gemeenten ook in de praktijk wil motiveren tot samenwerking.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben daarbij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden hebben naar aanleiding hiervan de onderstaande opmerkingen en vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij willen de regering hierover graag een aantal vragen voorleggen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik hierover enkele vragen te stellen.

2. Regionale samenwerking

2.1 Noodzaak regionale samenwerking

De leden van de PVV-fractie zijn het met de regering eens dat het om meerdere redenen belangrijk is doelmatig samen te werken. Eén van die redenen is het beperken van lasten voor aanbieders. Genoemde leden vragen of de regering concrete voorbeelden kan geven hoe deze lasten beperkt zullen worden. De aanbestedingsprocedure is één van de lasten die enorm veel tijd in beslag neemt. Wordt deze procedure ook aangepast?

Deze leden willen voorts weten op welke manier (boven)regionale gespecialiseerde hulp veilig gesteld wordt met regionale samenwerkingsafspraken. Deze vormen van hulp moeten immers landelijk voldoende beschikbaar zijn. Zou een landelijke regeling voor deze soms zeer gespecialiseerde en schaarse vormen van hulp niet beter zijn? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen tenslotte of de afgelopen jaren aanbieders van zeer bijzondere en gespecialiseerde hulp verdwenen zijn omdat te weinig zorg ingekocht werd. Welke aanbieders betreft dit?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met het voornemen regionaal te gaan samenwerken. Zij vragen specifiek hoe met regionale samenwerking voldoende aanbod gecreëerd zal worden. Hoe worden de beschikbaarheid van kennis en de vergroting van expertise gewaarborgd?

2.2 Vormgeving regionale samenwerking

2.2.1 Zelf afspraken maken over regionale samenwerking

De leden van de PVV-fractie lezen dat gemeenten op grond van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de plicht hebben zelf tot afspraken te komen over de wijze waarop zij hun taken vormgeven indien samenwerking voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015 is aangewezen. Genoemde leden vragen waarom nog geen goed functionerende (boven)regionale afspraken zijn gemaakt. Hebben deze zaken wel prioriteit bij gemeenten, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat momenteel het advies van de commissie «van Beschermd Wonen naar Beschermd Thuis» geïmplementeerd wordt, waardoor onder meer middelen voor beschermd wonen worden verdeeld over alle gemeenten. Genoemde leden vragen wat de stand van zaken hiervan is.

De leden van de D66-fractie erkennen dat regionale samenwerking voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang van groot belang zijn. Voor deze twee aspecten van zorg binnen de Wmo 2015 zijn reeds afspraken gemaakt tussen de regering en 43 centrumgemeenten. Zoals in de toelichting reeds wordt aangegeven, wordt momenteel gewerkt aan de implementatie van het advies van de commissie «van Beschermd Wonen naar Beschermd Thuis». Dit betekent, zo lezen genoemde leden, dat middelen voor beschermd wonen verdeeld gaan worden over alle gemeenten zodat zij eenvoudiger combinaties kunnen maken met andere vormen van maatschappelijke en gemeentelijke ondersteuning. Ook het beleid rondom «Veilig Thuis» en de maatschappelijke (vrouwen)opvang zijn door de centrumgemeenten georganiseerd. Deze leden vernemen graag van de regering hoe de wijziging van het onderhavige wetsvoorstel zich verhoudt tot de ontwikkelingen zoals hierboven beschreven.

2.2.2 Regels over regionaal samenwerken

De leden van de PVV-fractie vragen of het niet duidelijker is om regels over regionale samenwerking op wetsniveau vast te stellen in plaats van in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Waarom is voor een AMvB gekozen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak in de afgelopen jaren samenwerking via een AMvB is opgelegd, of dat hier een voornemen toe was. Hoe vaak heeft op overeenstemming gericht overleg plaatsgevonden, waarna alsnog de samenwerking op vrijwillige wijze heeft kunnen plaatsvinden?

De leden van de D66-fractie onderschrijven dat het belangrijk is dat eerst gericht overleg gevoerd dient te worden met de betrokken gemeenten voordat een verplichting tot samenwerking opgelegd kan worden. Genoemde leden vragen in hoeverre naast het college ook gemeenteraden worden betrokken bij een mogelijke verplichting tot samenwerking, gezien het belang van democratische controle van samenwerkingsverbanden door gemeenteraden bij regionale en gemeentelijke samenwerking.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer sprake is van een «uiterste geval» waarbij samenwerking bij AMvB wordt gesteld. Tevens vragen zij hoe een dergelijke AMvB eruit gaat zien en welk dwingend karakter deze heeft. Genoemde leden zijn positief over het feit dat de AMvB in beide Kamers moet worden overgelegd.

De leden van de SP-fractie lezen dat in de toelichting wordt aangegeven dat enkel van de mogelijkheid tot verplichte samenwerking gebruik gemaakt wordt indien de noodzakelijke samenwerking op een specifiek gebied ontbreekt en nadat eerst een «op overeenstemming gericht overleg» is gevoerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister voor Rechtsbescherming (voor de Jeugdwet) en de betrokken colleges. Genoemde leden ontvangen graag een extra toelichting hierop. Worden dergelijke gesprekken geïnitieerd door de regering of kan een dergelijk gesprek ook verzocht worden door (een van de) betrokken colleges?

Over welke onderwerpen kan de noodzakelijke samenwerking precies worden afgedwongen? Wat gebeurt er als de colleges aangeven dat samenwerking op een bepaald thema niet voor de hand ligt en de regering een andere mening is toegedaan? Kan een dergelijke situatie zich voordoen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering een bepaling voorstelt waarin geregeld is dat iedereen de gelegenheid krijgt om het ontwerp van de AMvB te bestuderen en er binnen een maand wensen en bedenkingen over te uiten. Tegelijktijdig moet het ontwerp van de AMvB aan de beide Kamers worden overgelegd. Heeft de Kamer, zo vragen genoemde leden, na afloop van de vier weken nog de gelegenheid om over de wensen en bedenkingen die zijn ingebracht te debatteren, of wordt de AMvB direct na het sluiten van de vier weken gepubliceerd in het Staatsblad? Indien het laatste het geval is, waar vindt dan de weging van de Staten-Generaal plaats over de ingebrachte wensen en bedenkingen? Hoe kijkt de regering tegen het voorstel aan om de Staten-Generaal na afloop van de vier weken een eventueel gewijzigde AMvB te sturen, plus een brief waarin de wensen en bedenkingen worden vermeld, inclusief een toelichting waarom de regering deze al dan niet heeft geaccordeerd? Hoe kijkt de regering aan tegen een voorhangbepaling na afloop van de eerder genoemde vier weken?

2.3 Hoofdlijnen van het voorstel

2.3.1 Delegatiebepalingen over regionale samenwerking vervallen

De leden van de SGP-fractie constateren met de regering dat het idee achter de tijdelijkheid van de delegatiebepalingen in de Jeugdwet en de Wmo 20151 was dat de mogelijkheid om nadere regels te stellen op enig moment niet meer nodig zou moeten zijn, omdat het stelsel dan uitgekristalliseerd zou zijn, inclusief de benodigde samenwerking tussen gemeenten. In het wetsvoorstel wordt echter geconstateerd dat het moment van uitkristallisering van het stelsel, met sterke samenwerkingsbanden en goede afspraken over inkoop en behoud van goede specialistische zorg nog niet is bereikt. Genoemde leden beamen dat dit moment nog niet is bereikt, maar het verbaast hen dat de regering in dit wetsvoorstel een meerderheidsbesluit van de Kamer negeert door een permanente mogelijkheid tot verplichte samenwerking voor te stellen. Met de Raad van State zijn deze leden van mening dat opnieuw een tijdelijke delegatiegrondslag instellen op grond waarvan samenwerking tussen gemeenten kan worden verplicht de voorkeur heeft boven een permanente delegatiegrondslag. Dat de noodzakelijke samenwerking na drie jaar nog niet geheel is uitgekristalliseerd, betekent toch nog niet dat in het gedecentraliseerde stelsel een permanente delegatiegrondslag noodzakelijk is?

2.3.2 Behoud delegatiebepaling in de Jeugdwet

De leden van de VVD-fractie lezen dat de noodzakelijke samenwerking in de Jeugdwet steeds meer onder druk komt te staan, waardoor de beschikbaarheid van (boven)regionaal georganiseerde hulp wellicht onvoldoende geborgd kan worden. Kan de regering inzichtelijk maken in welke regio’s de noodzakelijke samenwerking onder druk staat, waardoor de continuïteit van zorg ook onder druk komt te staan? Welke redenen liggen ten grondslag aan de beperkte (boven)regionale samenwerking? Waarom vallen sommige regio’s uiteen? Welke stappen zijn gezet om de samenwerking in deze regio’s wel van de grond te krijgen?

Genoemde leden lezen dat de regering stelt dat ook waar regio’s wel stabiel zijn, het tempo soms dusdanig laag is dat specialistische functies binnen de jeugdhulp niet snel genoeg onderdeel worden van het regionale zorglandschap. In hoeveel regio’s is daarvan momenteel sprake? Kan de regering inzichtelijk maken in welke regio’s gemeenten wel goede afspraken maken over de specialistische zorg? Deze leden vragen voorts hoe het komt dat de specialistische functies onvoldoende onderdeel worden van het regionale zorglandschap. Weten partijen elkaar voldoende te vinden? Deze leden vragen of sprake is van wederzijds vertrouwen en respect.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de toelichting voorgesteld wordt een permanente delegatiegrondslag op te nemen in de wet. Deze leden vragen op basis van welk kader de regering zal besluiten samenwerking tussen gemeenten af te dwingen. Die samenwerking kan alleen worden afgedwongen als de noodzakelijke samenwerking ontbreekt. Wie bepaalt of de samenwerking noodzakelijk is? Genoemde leden vragen tevens wie concludeert of het op overeenstemming gerichte overleg wel of niet gelukt is. Wat is hier de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf? In hoeverre worden zij in de gelegenheid gesteld zelf oplossingen aan te dragen? Deze leden vragen op basis waarvan deze oplossingen vervolgens worden getoetst door de regering. Welke mogelijkheden krijgen gemeenten om zich te laten ondersteunen door regio’s waar de samenwerking wel goed verloopt?

Tenslotte vragen deze leden of de regering voornemens is om op korte termijn in één of enkele regio’s samenwerking te verplichten. Ziet de regering op dit moment al dat een preventief effect uitgaat van het voorliggende wetsvoorstel? Zo ja, op welke wijze?

De leden van de PVV-fractie lezen dat op dit moment nog geen sterke samenwerkingsbanden en goede afspraken over inkoop en behoud van goede specialistische zorg bereikt zijn. Genoemde leden willen hier graag de oorzaak van weten. Zij vragen of dit wellicht iets te maken heeft met de enorme bezuiniging en de snelheid waarmee de overheveling gepaard is gegaan. Kan de regering aangeven of kwetsbare inwoners de dupe geworden zijn van het ontbreken van goede samenwerkingsverbanden? Staan er nu mensen op wachtlijsten omdat goede afspraken over inkoop en behoud van specialistische zorg ontbreken?

Het voorliggende wetsvoorstel brengt de mogelijkheid om samenwerking af te dwingen terug. Deze bevoegdheid geeft de mogelijkheid om de nodige bestuurlijke druk uit te oefenen. De regering kan dus ingrijpen. Deze leden willen graag weten op welke wijze de regering zal ingrijpen als goede regionale samenwerking uitblijft.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan verduidelijken onder welke omstandigheden tot een verplichte samenwerking overgegaan kan worden. Zou bijvoorbeeld het uitstappen van diverse gemeenten uit een solidariteitsregeling2 reden kunnen zijn voor het opleggen van verplichte samenwerking? Of zou het verlaten van de gemeenschappelijke inkoop in een regio omdat dit door gemeenten als te bureaucratisch wordt gezien, terwijl hierdoor de bureaucratische lasten verschoven worden naar instellingen3, voldoende reden kunnen zijn om tot verplichte samenwerking over te gaan?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorbeeld dat de regering geeft van een regionale samenwerking waarin een vereveningssysteem is afgesproken, en waar een of meer gemeenten de samenwerking verlaten omdat zij meer hebben geïnvesteerd in preventie en daardoor niet meer de tekorten van andere gemeenten willen aanvullen. In een dergelijk geval kan de samenwerking onder druk komen te staan. De leden van de CDA-fractie vragen wat in een dergelijk geval de prioriteit heeft. Worden in dat geval de gemeenten die meer in preventie heeft geïnvesteerd gedwongen om alsnog mee te betalen aan de tekorten van andere gemeenten? Of wordt hier op een andere wijze samenwerking afgedwongen?

Voorts lezen genoemde leden in de toelichting dat alleen al het bestaan van de bevoegdheid om samenwerking af te dwingen de mogelijkheid geeft om de nodige bestuurlijke druk uit te oefenen en dat hier een preventief effect van uitgaat. Deze leden vragen wat de afgelopen jaren de ervaringen hiermee waren. Kan de regering een voorbeeld geven van een situatie waarin dit preventieve effect ervoor heeft gezorgd dat samenwerking alsnog van de grond kwam?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering regelmatig berichten ontvangt over beperkte (boven)regionale samenwerking. Genoemde leden vragen de regering deze berichten toe te lichten. Deze leden vragen of het gebrek aan samenwerking vooral plaatsvindt in specifieke deelgebieden van de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de noodzaak bestaat tot een permanente, in plaats van tijdelijke delegatiegrondslag. Zij vragen voorts in hoeverre de regering verwacht dat, ook gezien de beschreven noodzaak tot regionale samenwerking en na uitkristallisering van de Jeugdwet, nieuwe ongeregeldheden in samenwerkingsverbanden zullen ontstaan.

De leden van de SP-fractie vragen of een (opgelegd) besluit tot verplichte samenwerking voor (kleine) gemeenten ertoe leidt dat zij moeten meedoen in een (veel slechter georganiseerde) uitvoering van de Wmo 2015 of de Jeugdwet van een aangrenzende grote gemeente. Gedwongen regionale samenwerking kan ook leiden tot het buitenspel zetten van de lokale democratie. Indien de regering betere standaarden wil, moeten die dan niet landelijk worden vastgesteld met geldigheid voor álle gemeenten, in plaats van die ene gemeente in een regionaal verband te duwen, zo vragen genoemde leden. Heeft de regering oog voor de mogelijkheid dat de verplichting tot samenwerking contraproductief kan zijn vanwege de nadruk op groot en efficiënt, terwijl gestreefd moet worden naar dichtbij en kleinschalig als het gaat over jeugdzorg? Deze leden vragen of de verplichting tot samenwerken te maken heeft met schaalvergroting en verminderde inspraak van de lokale democratie. Indien de schaal te klein is voor een goede uitvoering, is decentralisatie dan wel de juiste oplossing, zo vragen deze leden. Die schaal is blijkbaar te fragiel om de taak te beleggen. Graag ontvangen de leden van de SP-fractie op deze vragen een antwoord met toelichting.

De leden van de SP-fractie lezen de onderbouwing van het belang van een verlenging van de delegatiegrondslag. Genoemde leden vragen hoe vaak, sinds de inwerkingtreding van deze delegatiegrondslag, gebruik gemaakt is van deze delegatiegrondslag. Hoe vaak zijn tot op heden gebieden aangewezen waarbinnen de colleges moesten samenwerken, wat was de aanleiding van deze aanwijzingen en hoe worden deze aanwijzingen gemonitord? Overkoepelend stellen deze leden de vraag in hoeverre deze delegatiegrondslag tot nu toe effectief geweest is bij het realiseren van het gewenste doel: een goede samenwerking en daardoor een betere zorgverlening.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe zij aankijkt tegen de benodigde samenwerking die al dan niet tot stand is gekomen in de afgelopen drie jaar, in de periode dat een delegatiebepaling in de wet stond. Is in de afgelopen jaren overwogen van deze delegatiebepaling gebruik te maken en een AMvB op te stellen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat volgens de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) de noodzakelijke samenwerking steeds meer onder druk is komen te staan en dat sommige regio’s niet meer stabiel zijn in samenstelling. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze knelpunten aan te pakken zonder gebruik te maken van de delegatiebepaling, zo vragen genoemde leden.

De regering stelt dat alleen al het bestaan van een delegatiebepaling de mogelijkheid geeft om de nodige bestuurlijke druk uit te oefenen. Tegelijkertijd stelt de regering dat de geconstateerde problemen bij de regionale samenwerking in de jeugdhulp en de mogelijke gevolgen daarvan tot zorg stemmen. Deze leden vragen of bestuurlijke druk dan nog wel voldoende is. Is niet het moment gekomen, zo vragen deze leden, om na opname van een delegatiebepaling, ook daadwerkelijk over te gaan tot het opstellen van een AMvB?

De leden van de 50PLUS-fractie vernemen graag binnen hoeveel regio’s de samenwerking bij de uitvoering van de Jeugdwet zo slecht verloopt dat ingrijpen nodig is. Is in de afgelopen drie jaar ingegrepen? Zo ja, heeft dat ertoe geleid dat de samenwerking nu goed verloopt?

De leden van de SGP-fractie lezen dat in de toelichting wordt opgemerkt dat de noodzakelijke (boven)regionale samenwerking gaandeweg onder druk is komen te staan, mede als gevolg van het afbrokkelen van de onderlinge solidariteit om financiële tekorten op te vangen. Daarnaast worden nog een aantal andere problemen genoemd waarom het draagvlak voor samenwerking tussen gemeenten afneemt. Genoemde leden vragen de regering waarom zij geen oplossingen verzint voor de gerechtvaardigde zorgen van gemeenten, maar gelijk kiest voor de van bovenaf opgelegde mogelijkheid om samenwerking af te dwingen.

2.3.3 Behoud delegatiebepaling in de Wmo 2015 en geen behoud delegatiebepaling in de Participatiewet

De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment geen signalen bekend zijn dat regionale samenwerking bij de uitvoering van de Wmo 2015 dusdanig slecht verloopt dat ingrijpen nodig is. Kan de regering nader toelichten waarom deze wetswijziging toch proportioneel is? Wat is de reden dat deze artikelleden voor de Participatiewet wel tot overbodige regelgeving leidt, en dit voor de Wmo 2015 niet van toepassing is? Tevens vragen genoemde leden hoe preventief ingrijpen zich verhoudt tot de gemeentelijke beleids- en uitvoeringsvrijheid, die ook tijd nodig heeft om zich volledig te ontwikkelen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering de delegatiebepaling waarmee samenwerking kan worden afgedwongen in de Wmo 2015 wil behouden, ondanks dat zij aangeeft dat geen signalen bekend zijn dat de regionale samenwerking bij de uitvoering van de Wmo 2015 slecht verloopt. Tegelijk wordt gekozen de delegatiebepaling in de Participatiewet wel te laten vervallen, omdat die tot overbodige regelgeving zou leiden. Genoemde leden vragen om een nadere toelichting op deze verschillende invalshoeken.

2.4 Flankerend beleid

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de regering verschillende stappen zet naar aanleiding van acute problemen rond het vinden van behandelplekken voor jongeren die zeer specialistische jeugdhulp nodig hebben. In hoeveel regio’s is op dit moment sprake van de genoemde casusoverleggen? Leiden deze overleggen daadwerkelijk tot een betere begeleiding richting de juiste behandelplek? In hoeveel regio’s is op dit moment geen of onvoldoende sprake van dergelijke coördinatie? Genoemde leden vragen voorts wanneer deze coördinatie in alle regio’s aanwezig moet zijn. Welke stappen worden door betrokken partijen gezet om meer transparantie te bieden met betrekking tot de beschikbare behandelplekken en eventuele wachttijden? Weten betrokken partijen informatie hierover voldoende te vinden? Deze leden vragen bovendien of informatie over beschikbare behandelplekken en wachttijden voldoende actueel wordt gehouden. Klopt het dat in de overeenkomsten voor 2018 concrete afspraken zijn gemaakt door gemeenten, regio’s en aanbieders? Deze leden vragen of er onderscheid is tussen verschillende vormen van specialistische jeugdhulp betreffende (boven)regionale afstemming. Wat voor verschillen zijn daarbij zichtbaar en welke verklaringen zijn daarvoor gevonden?

De leden van de PVV-fractie lezen dat in 2016 afspraken zijn gemaakt met gemeenten over het beteugelen van wachttijden en wachtlijsten. Is het op dit moment voor verwijzers al duidelijk welk aanbod regionaal beschikbaar is? Verder vragen genoemde leden of het op dit moment voor verwijzers al duidelijk is waar en of een plek beschikbaar is en op welke termijn.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de constatering dat wachttijden en wachtlijsten in de jeugdzorg beteugeld moeten worden en dat transparantie hierover noodzakelijk is. Genoemde leden lezen dat veel gemeenten en regio’s dit meenemen in overeenkomsten voor de jeugdhulp vanaf 2018. Deze leden vragen hoeveel gemeenten transparantie over wachttijden en -lijsten niet meenemen in deze overeenkomsten. Deze leden vragen voorts of de regering vanuit de verantwoordelijkheid voor het stelsel voornemens is om deze gemeenten en regio’s hierop aan te spreken en op welke wijze zij meer inzicht in wachttijden en -lijsten borgt.

De leden van de D66-fractie constateren dat er een aantal regionale (zorg)functies is, zoals de Kindertelefoon, de Doventolkvoorziening en Doelgroepenvervoer, waarbij vormgeving en uitvoering van deze functies door regio’s niet altijd leiden tot de beste uitkomsten voor de gebruikers ervan. Genoemde leden vragen of, en zo ja, hoe het onderhavige wetsvoorstel kan leiden tot een betere vormgeving en uitvoering van deze cruciale regionale (zorg)functies.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of al resultaten bekend zijn van de samenwerking tussen gemeenten over de Jeugdwet, bijvoorbeeld bij de verbetering van vrijwillige samenwerking. Wat zijn inmiddels de gevolgen van afspraken tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de branches van aanbieders? Werken de investeringen in collectief opdrachtgeverschap en het genereren van beter inzicht in het (boven)regionale zorglandschap? Voorts vragen genoemde leden wat het duidelijk bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor aanbieders en bovenregionale partijen binnen gemeenten precies inhoudt. Worden daarin inzichten over wachtlijsten uitgewisseld? Ten slotte vragen deze leden wanneer de Kamer over de voortgang van de casusoverleggen wordt geïnformeerd. Op welke termijn verwacht de regering welke regio’s hun coördinatie op orde hebben om de Jeugdwet goed te laten verlopen?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering veelal inzet op flankerend beleid via afspraken tussen het Ministerie van VWS, VNG en de vorengenoemde branches. Verwacht de regering dat dit flankerend beleid voldoende zal zijn, gezien de uitdagingen die er met name in de jeugdhulp zijn?

3. Delegatiebepaling uitvoeringslasten

3.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat veel aanbieders die te maken hebben met de Jeugdwet en de Wmo 2015 veel administratieve lasten ervaren. De reden hiervoor is niet in de laatste plaats dat zij vaak actief zijn in meerdere gemeenten dan wel regio’s, die elk hun eigen wijze van bekostiging, declareren en verantwoording hebben. Genoemde leden hechten veel belang aan de ruime beleidsvrijheid die gemeenten hebben gekregen bij de decentralisaties. Het stelt gemeenten immers in staat om in te spelen op de wensen en behoeften van de lokale bevolking. Tegelijkertijd zien zij dat op dit moment veel tijd op gaat aan administratieve lasten. Deze leden steunen daarom de delegatiebepaling uitvoeringslasten.

De leden van de SP-fractie hebben met betrekking tot het verlengen van de delegatiegrondslag tot verplichte samenwerking de volgende vragen. Genoemde leden lezen dat de verplichte samenwerkingsafspraken betrekking kunnen hebben op zowel financieringswijzen als op administratieve processen. Graag ontvangen deze leden nogmaals een toelichting op het onderdeel financieringswijzen. Waarom is dit onderdeel opgenomen in het wetsvoorstel? Hoe ver kunnen de verplichte afspraken op dit terrein straks gaan? In hoeverre krijgen de betrokken ministeries via deze wetswijziging invloed op het inkoopbeleid van de gemeenten, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie benoemen de lastige balans tussen een lage regeldruk en de grote gevraagde transparantie en verantwoording. Kan de regering aangeven hoe zij oordeelt over deze balans voor gemeenten in hun relaties tot de zorgaanbieders binnen de Jeugdwet en de Wmo 2015? Hoe kan voorkomen worden dat de wens tot inzicht in resultaten en ingrijpen bij (dreigende) problemen, ook door de Kamer, in de toekomst niet wederom leidt tot een toenemende regeldruk voor gemeenten en zorgaanbieders vanuit de Wmo 2015 en/of de Jeugdwet? Genoemde leden ontvangen hierover graag een reflectie van de regering.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het nu tijd is om nadere actie te ondernemen en daarmee de zorgpartijen en mensen die zorg ontvangen te ontlasten, aangezien het in drie jaar tijd blijkbaar niet gelukt is tot een vermindering van de bureaucratie te komen, waardoor kostbare tijd voor vele partijen verloren is gegaan. Genoemde leden menen daarbij dat het van het grootste belang is dat de (samenwerkings)verplichtingen, die straks opgelegd kunnen worden vanuit de aangepaste Jeugdwet en Wmo 2015, niet zullen leiden tot een lastenverzwaring. Deze leden vinden het tevens essentieel dat de gemeenten en andere betrokken partijen vanuit de Wmo 2015 dan wel de Jeugdzorg, continu meegenomen worden in de komende trajecten. Deze leden vragen de regering dan ook om een garantie op beide punten.

De leden van de 50PLUS-fractie lezen dat de te stellen regels van de regering betrekking kunnen hebben op de wijze waarop financiering en administratieve processen, behorende bij de bekostiging en de wijze waarop gegevensuitwisseling of verantwoording plaatsvindt. Betekent dit dat de regels ook betrekking kunnen hebben op andere onderdelen?

3.2 Hoofdlijnen van het voorstel

3.2.1 Uitvoeringslasten bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015

De leden van de PVV-fractie lezen dat in de afgelopen twee jaar de vermijdbare uitvoeringslasten gestegen zijn. Hierdoor gaat er naast de bezuinigingen nog minder geld naar jeugdhulpverlening en maatschappelijke ondersteuning. Genoemde leden vragen of de regering bereid is alsnog een deel van de bezuiniging terug te draaien.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel gemeenten en aanbieders het standaard berichtenverkeer niet gebruiken. Genoemde leden vragen of ook bekend is waarom deze gemeenten en aanbieders deze standaard niet gebruiken. Ook vragen deze leden of bekend is waarom gemeenten op dit moment zoveel verantwoordingsinformatie aan aanbieders vragen.

De leden van de SP-fractie constateren dat sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet en de Wmo 2015 per 1 januari 2015 tot op heden nog geen sprake is van een optimale samenwerking tussen gemeenten en een minimale hoeveelheid uitvoeringslasten. Ook uit de tussenevaluatie van de Jeugdwet komt het probleem van de hoge administratieve druk duidelijk naar voren. De hoge regeldruk waar gemeenten en zorgaanbieders mee te maken hebben wordt (onder andere) veroorzaakt doordat de invoering van Wmo 2015 en Jeugdwet een vooraf te verwachten uitbreiding van het aantal contractpartners van de gemeenten met zich meebracht. De decentralisaties moesten leiden tot veel minder bureaucratie, maar hebben geleid tot veel meer bureaucratie. Genoemde leden vragen de regering een analyse op het bovenstaande te geven. Kan de regering aangeven wat bijvoorbeeld de ontwikkeling is bij het verminderen van het aantal productcodes in de jeugdzorg en in de Wmo 2015? Hoeveel productcodes zijn er nu en hoeveel worden het er straks? Worden gemeenten verplicht zich aan deze productcodes te houden, zo vragen deze leden. Ook alle aanbestedingsprocedures waar gemeenten mee te maken hebben gekregen, hebben de administratieve druk doen toenemen. Deelt de regering het standpunt van deze leden dat het afschaffen van deze aanbestedingen een belangrijke stap is om echt de administratieve lasten omlaag te krijgen? Deze leden vragen de regering hoe ervoor gezorgd wordt dat niet meer aanbesteed hoeft te worden.

De leden van de SP-fractie lezen dat de afgelopen jaren verschillende initiatieven zijn genomen om de registratielasten voor zorgorganisaties en gemeenten te verminderen. Ook de komende tijd worden nog allerlei acties ondernomen. Genoemde leden hebben eerder aangegeven te hopen dat de op de rol staande acties merkbaar effect zullen opleveren, maar tegelijkertijd te vrezen voor weinig merkbaar succes. Deze leden steunen initiatieven om te komen tot een lagere administratieve druk.

3.2.2 Terugdringen uitvoeringslasten

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoeveel gemeenten op dit moment gebruik maken van de standaarden ontwikkeld in het kader van i-Sociaal Domein. Kan de regering daarbij een onderscheid maken tussen de drie bekostigingsvarianten, te weten inspanningsgericht, outputgericht en taakgericht? Hoeveel gemeenten gebruiken op dit moment nog hun eigen sjablonen? Genoemde leden vragen waarom zij eigen sjablonen gebruiken in plaats van de landelijke standaarden. Hoeveel gemeenten gebruiken bovenop de standaarden aanvullende sjablonen? Tenslotte vragen deze leden hoeveel gemeenten nog geen gebruik maken van de uitvoeringsvarianten.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering aangeeft dat ondanks eerder gemaakte afspraken veel gemeenten en aanbieders in de praktijk eigen sjablonen voor gegevensuitwisseling of verantwoording gebruiken. Ook maken nog niet alle gemeenten gebruik van de uitvoeringsvarianten van het programma i-Sociaal Domen. Genoemde leden vragen of de regering kan aangeven waarom afspraken hierover tot nog toe niet worden nagekomen.

De leden van de D66-fractie vragen waarom gemeenten, die ingestemd hebben met het gebruik van landelijke standaarden, in de praktijk eigen sjablonen gebruiken voor gegevensuitwisseling en verantwoording. Genoemde leden vragen hoeveel gemeenten kiezen voor een van de drie uitvoeringsvarianten. Deze leden vragen de regering om de ontwikkeling van het aantal gemeenten dat kiest voor een van de drie uitvoeringsvarianten toe te lichten alsmede om het meetpunt uit de brief van 30 maart 2017 toe te lichten.

De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat als oplossing voor de administratieve lasten met name het consequent gebruiken van standaard uitvoeringsvarianten wordt genoemd. Er zijn standaard uitvoeringsvarianten ontwikkeld, maar deze blijken nog onvoldoende de gewenste effecten te hebben. Zo blijkt dat nog niet alle gemeenten gebruik maken van deze ontwikkelde standaarden en dat gemeenten de standaarden aanpassen aan de eigen eisen en wensen. Genoemde leden vragen of inzichtelijk kan worden gemaakt hoeveel en welke gemeenten inmiddels met deze standaarden werken (zonder deze te hebben aangepast) en wat hun ervaringen hiermee zijn. Daarnaast vragen deze leden of inzicht gegeven kan worden per standaardvariant hoeveel gemeenten daar gebruik van maken. Bovendien vragen deze leden hoeveel en welke gemeenten werken met aangepaste standaarden en hoeveel en welke gemeenten de standaarden nog helemaal niet gebruiken. Wat waren daarbij precies de redenen om de standaarden aan te passen dan wel om deze niet te gebruiken?

De leden van de 50-PLUS-fractie lezen dat in 2014 al afspraken zijn gemaakt met de VNG om te voorkomen dat iedere gemeente zijn eigen administratief proces zou gaan inrichten. Waarom is niet eerder ingegrepen om dit te voorkomen? Kan de regering aangeven welke redenen gemeenten aandragen voor het niet toepassen van de landelijke standaarden in het administratief verkeer met zorgaanbieders?

Genoemde leden vragen hoeveel gemeenten zich niet houden aan landelijke standaarden. Zij vragen of voorbeelden bekend zijn van gemeenten die zich wel aan de landelijke standaarden houden. Leidt dat dan ook tot minder administratieve lasten bij zorgaanbieders? Hoe wordt gehandhaafd dat gemeenten zich houden aan genoemde standaarden? Wat zijn de consequenties als gemeenten zich niet aan deze standaarden houden? Deze leden vragen of er nog een evaluatie komt om vast te stellen of de gestelde regels ook daadwerkelijk leiden tot minder regeldruk. Zo ja, wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?

3.2.3 Instrumentkeuze

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de ministeriële regeling op diverse onderdelen regels kunnen worden gesteld, waaronder over de financieringswijzen en over administratieve processen behorend bij de bekostiging en gegevensuitwisseling. Kan de regering een toelichting geven hoe de voorgenomen ministeriële regeling eruit komt te zien? Op welke onderdelen zal de regering nadere regels stellen waaraan moet worden voldaan? Genoemde leden vragen of voor gemeenten voldoende beleidsvrijheid overblijft om te kiezen voor een bepaalde uitvoeringsvariant. Kan de regering toezeggen dat de ministeriële regeling evenzoveel ruimte laat voor innovatieve en nieuwe werkvormen? Deze leden vragen bovendien welke instrumenten die getoetst zijn op effectiviteit en doelmatigheid op dit moment beschikbaar zijn. Welke mogelijkheden zijn er om na inwerkingtreding van de ministeriële regeling nieuwe, innovatieve mogelijkheden om de uitvoeringslasten (drastisch) te beperken aan te dragen en te gebruiken?

De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat gedacht kan worden om in de ministeriële regeling op te nemen dat de uitvoeringsvarianten verplicht worden, en/of om het berichtverkeer en/of het landelijk verantwoordingsprotocol verplicht te stellen. Genoemde leden merken op dat het voornemen is om de ministeriële regeling al op 1 juli 2018 in werking te stellen. Deze leden vragen daarom of inmiddels al meer duidelijk is wat exact in de regeling wordt opgenomen. En als dat nog niet duidelijk is, kan de regering dan aangeven welke processtappen nog ondernomen worden en welke organisaties daarbij betrokken worden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manieren gemeenten en aanbieders op dit moment al bezig zijn om de administratieve processen te uniformeren. In hoeverre doorkruist dit wetsvoorstel de al lopende initiatieven?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of de ministeriële regeling alleen betrekking heeft op de wijze van bekostiging, gegevensuitwisseling tussen het college en aanbieder en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en de wijze waarop aanbieders richting het college verantwoording afleggen. Is deze opsomming uitputtend? Waarom is specifiek voor deze drie terreinen gekozen? Is de regering van mening dat op die gebieden de grootste problemen zitten? Genoemde leden vragen of uitbreiding op termijn te verwachten is. Bestaat bij het vaststellen van landelijke regels over de financieringsvormen niet het risico een optimale aansluiting bij de lokale infrastructuur in de weg te staan? Hoe ziet de regering dit?

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich goed vinden in het creëren van een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen om zo de vermijdbare uitvoeringslasten te verminderen.

Genoemde leden vragen de regering of zij ook voornemens is de wijze van bekostiging meer te uniformeren. Gemeenten kunnen nu namelijk kiezen om per uur/dag te financieren, per traject of anders door middel van gedefinieerde output of een lumpsum bekostiging. Dit levert voor zorgaanbieders veel verschillende wijzen van facturatie en declaratie op. Deze leden vragen wat de regering gaat doen om te zorgen dat gemeenten de afgesproken standaarden ook consequent gaan gebruiken. Deze leden vragen of de regering kan aangeven welke standaarden precies onder de wettelijke verplichting gaan vallen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat gemeenten en aanbieders bezig zijn de administratieve processen te uniformeren. Om dit proces te versnellen en de doelmatige besteding van publieke middelen te bevorderen, stelt de regering voor om op dit punt regels te stellen. Kan de regering aangeven wanneer de administratieve processen zonder deze wetswijziging gereed zouden zijn, en wanneer met deze wetswijziging? Rechtvaardigt het verschil hiertussen volgens de regering ingrijpen in de gedecentraliseerde bevoegdheden van gemeenten?

3.2.4 Beheer i-standaarden Jeugdwet en WMO 2015

De leden van de VVD-fractie hebben tot slot nog enkele vragen over de voorliggende bepaling dat het Zorginstituut Nederland (ZiNL), indien de Minister voor Medische Zorg daar goedkeuring voor heeft gegeven, werkzaamheden voor derden kan verrichten. In het geval van de gegevensstandaarden kunnen genoemde leden deze keuze begrijpen. Kan de regering toelichten welke mogelijke andere werkzaamheden voor derden in de toekomst door het ZiNL kunnen worden uitgevoerd? Op welke wijze zal worden bepaald of het uitvoeren van taken voor derden past binnen de taken en verantwoordelijkheden van het ZiNL? Genoemde leden vragen bovendien hoe rekening wordt gehouden met eventuele effecten op personeelsinzet en financiering.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Zorgverzekeringswet (Zvw) een delegatiebepaling wordt opgenomen waardoor het voor ZiNL mogelijk wordt om werkzaamheden voor derden te verrichten. Genoemde leden vragen of deze mogelijkheid wordt beperkt tot datgene wat bij dit wetsvoorstel bedoeld is, of dat hiermee de deur wordt opengezet voor het uitvoeren van werkzaamheden voor anderen dan de VNG in het kader van het beheer van de standaarden. Is de Minister van plan om de Kamer iedere keer te informeren als hij voornemens is om het ZiNL toe te staan om werkzaamheden voor derden uit te voeren?

De leden van de SP-fractie constateren dat het wetsvoorstel een in de Zvw op te nemen bepaling bevat op grond waarvan het ZiNL werkzaamheden voor derden mag verrichten, indien de Minister voor Medische Zorg hier goedkeuring voor verleent. In het kader van dit wetsvoorstel zou het gaan om goedkeuring van het beheer van gegevensstandaarden door ZiNL in opdracht van de VNG. Kan de regering uiteenzetten wat de voordelen zijn van het beheer van gegevensstandaarden door ZiNL in opdracht van de VNG? Kan de regering aangeven of zij verwacht dat met deze wijziging ZiNL naast de VNG ook werkzaamheden voor andere derde partijen zal gaan verrichten? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de goedkeuring door de Minister van dergelijke verzoeken van derden aan het ZiNL?

4. Advies en consultatie

4.1 Interdepartementale afstemming delegatiebepaling regionale samenwerking

De leden van de CDA-fractie vragen waarom geen consultatieronde heeft plaatsgevonden over de delegatiebepaling met betrekking tot de regionale samenwerking. De regering schrijft dat aan de VNG is verzocht om de gedane suggestie nader te onderbouwen. Genoemde leden vragen of dit inmiddels is gebeurd en of de Kamer hierover geïnformeerd kan worden.

De leden van de D66-fractie vragen waarom geen consultatieronde heeft plaatsgevonden bij het deel van dit wetsvoorstel dat gaat over de delegatiebepaling regionale samenwerking.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom geen consultatieronde heeft plaatsgevonden bij het deel van het wetsvoorstel dat gaat over de delegatiebepaling regionale samenwerking. Genoemde leden vragen voorts wat de reactie van de VNG is op dit deel van het wetsvoorstel.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen waarom geen consultatieronde heeft plaatsgevonden bij het deel van dit wetsvoorstel dat gaat over de delegatiebepaling regionale samenwerking.

4.2 Advies en consultatie ten aanzien van de delegatiebepaling vermindering uitvoeringslasten

4.2.1 De VNG

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de wens van de regering om een «zal-bepaling» te hanteren, strookt met het feit dat er in veel gemeenten al wel gestandaardiseerde werkwijzen zijn en dat deze groep ook steeds groter wordt. In hoeverre is het noodzakelijk dit op ministerieel niveau te regelen als dit al in voldoende mate is geregeld in onderlinge afspraken?

4.2.2 Cliëntenorganisaties

De leden van de CDA-fractie lezen dat de suggesties die Per Saldo heeft gedaan zullen worden meegenomen in een ander traject over het optimaliseren van de uitvoering van het pgb trekkingsrecht en de inrichting van het budgethoudersportaal. Genoemde leden vragen welk traject hiermee bedoeld wordt en wat de stand van zaken hiervan is.

4.2.3 Actal

De leden van de D66-fractie vragen hoe de zienswijze van de regering dat een eventuele delegatiebepaling voor de participatiewet tot overbodige regelgeving leidt zich verhoudt tot het oordeel van Actal dat het niet verplichten van informatiestandaarden in de participatiewet juist leidt tot onnodige regeldruk.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De adjunct-griffier van de commissie, Krijger