Kamerstuk 34775-VI-98

Reactie op het verzoek van het lid Kuiken, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 10 april 2018, over maatregelen tegen de haatimam die de burgemeester van Rotterdam bedreigt

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2018

Gepubliceerd: 17 april 2018
Indiener(s): Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-VI-98.html
ID: 34775-VI-98

Nr. 98 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2018

Tijdens het debat met uw Kamer op 27 maart jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 2) heb ik aangegeven dat het Openbaar Ministerie (OM) geen grond zag voor een vervolging van de heer Fawaz Jneid op basis van een publicatie op zijn Facebook-pagina op 10 januari jl. van een preek met de titel «De burgemeester van Rotterdam en het salafisme». De uitzending van Nieuwsuur van 5 april jl. richtte zich op de communicatie hierover tussen mijn ministerie en het OM. In de regeling van werkzaamheden van 10 april 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 71, Regeling van Werkzaamheden) is naar aanleiding van deze uitzending gevraagd om een brief.

Al jarenlang zijn de uitingen van de heer Fawaz Jneid een onderwerp van zorg voor OM, politie, lokaal bestuur en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarover zijn steeds tussen alle betrokkenen contacten onderhouden. Deze brief richt zich op de periode van mijn ministerschap.

De beoordeling of een concrete uitlating het vermoeden van een strafbaar feit oplevert, is voorbehouden aan het OM. Op 18 januari 2018 is het arrondissementsparket Rotterdam tot de conclusie gekomen dat hetgeen de heer Fawaz Jneid heeft gezegd niet strafbaar is. Daarbij heeft, zoals gebruikelijk bij de beoordeling van de strafbaarheid van uitingen, ook een contextuele toetsing plaatsgevonden. De beoordeling van het OM was niet beperkt tot het delict omschreven in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht. Ook het arrondissementsparket Den Haag is, onafhankelijk van het arrondissementsparket Rotterdam, tot dezelfde conclusie gekomen. Ik ben over de uitingen van de heer Jneid en het ontbreken van de mogelijkheid van strafvervolging op diverse momenten mondeling geïnformeerd door mijn ambtenaren, onder meer in het kader van het voornemen tot verlenging van het gebiedsverbod. Het college van procureurs-generaal heeft mij op 29 maart tijdens een regulier overleg gezegd dat het de conclusie dat de uitingen geen strafbaar feit opleveren onderschrijft.

Ik moet constateren dat ik in mijn uitspraken in het vragenuurtje van 27 maart jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 2) preciezer had moeten zijn over de wijze waarop bovenstaande informatie bekend was bij mijn departement en hoe de informatie mij bereikte. Het was ook verstandiger geweest als er voorafgaande aan het vragenuurtje van 27 maart over de beoordeling van het OM over de strafbaarheid van de uitingen was gesproken met het College. Dit had misverstanden richting uw Kamer kunnen voorkomen.

Voordat ik de diverse contacten tussen betrokken instanties rondom de uitingen van de heer Fawaz Jneid in beeld breng, ga ik kort in op de relatie tussen strafrechtelijke vervolging en het opleggen van een bestuursrechtelijk gebiedsverbod. De vraag of een bepaalde uiting een strafbaar feit oplevert in de zin van het Wetboek van Strafrecht vraagt een andere beoordeling dan de toets of aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan een maatregel kan worden opgelegd op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. Deze bestuursrechtelijke maatregelen kunnen worden ingezet indien het gevaar dat van een persoon uitgaat voor de nationale veiligheid (nog) niet kan worden weggenomen door de inzet van het strafrecht. Voor het opleggen van een gebiedsverbod is niet vereist dat sprake is van een verdenking of aanwijzingen dat een terroristisch misdrijf zal worden gepleegd. In de brief die ik heb toegezegd over mogelijkheden om extremistische predikers aan te pakken zal ik uitvoeriger ingaan op bestuurs- en strafrechtelijke mogelijkheden.

Ook wil ik graag een nadere toelichting geven bij de door Nieuwsuur op 5 april geciteerde mail van 12 januari. Deze is afkomstig van de afdeling bewaking en beveiliging van de NCTV en betreft een analyse in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen gericht op de veiligheid van de burgemeester van Rotterdam. Daarnaast is in de uitzending een tweede, verdiepende analyse geciteerd. Deze verdiepende analyse over de heer Fawaz Jneid is gedaan in het kader van duiding ten behoeve van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) en mogelijke implicaties voor de nationale veiligheid. Beide analyses zijn niet bedoeld om te beoordelen of uitingen strafbaar zijn.

In de afgelopen maanden zijn de uitingen van de heer Fawaz Jneid meermalen onderwerp van gesprek geweest tijdens reguliere overleggen over de aanpak van radicalisering.

  • Op 10 januari deed de heer Fawaz Jneid op Facebook zijn uitingen.

  • Op 12 januari werden de uitingen door de NCTV geduid. Deze duiding werd in het kader van persoonsbeveiliging gedeeld met medewerkers van de gemeente, het OM en de politie in Rotterdam.

  • Op 18 januari concludeerde het arrondissementsparket Rotterdam dat de uitingen niet strafbaar zijn. Het arrondissementsparket Den Haag trok een gelijkluidende conclusie.

  • Op 18 januari informeerde de politie Den Haag mede de NCTV dat het OM Rotterdam tot de conclusie was gekomen dat de uitingen van de heer Jneid geen strafbaar feit opleverden.

  • In januari is er op verschillende momenten naar aanleiding van de uitingen van de heer Fawaz Jneid contact geweest tussen het parket Rotterdam en de NCTV over de beslissing van het OM en de duiding van de NCTV.

  • Op 22 januari is de bestuurlijke rapportage van de politie Den Haag besproken in de driehoek van Den Haag.

  • Op 22 januari ontving de NCTV de bestuurlijke rapportage van de politie Den Haag aangaande een advies tot verlenging van het gebiedsverbod van de heer Fawaz Jneid. De uitingen van 10 januari maakten onderdeel uit van de bestuurlijke rapportage en vormden mede aanleiding voor het voornemen voor verlenging.

  • Op 24 januari besliste ik na overleg met de NCTV over de brief met het voornemen tot verlenging van het gebiedsverbod en machtigde ik de NCTV de brief te tekenen en verder af te handelen. In dat overleg is ook in zijn algemeenheid aan de orde geweest dat het in de afgelopen maanden had ontbroken aan een kansrijk perspectief op strafvervolging.

  • Op 25 januari stuurde de NCTV de verdiepende analyse van de uitingen van de heer Fawaz Jneid naar de gemeenten Den Haag en Rotterdam, de politie-eenheden Den Haag en Rotterdam, en het OM in Rotterdam.

  • Op 30 januari vond op uitnodiging van de NCTV een overleg plaats tussen de gemeenten Rotterdam en Den Haag, de politie Rotterdam en Den Haag, en de NCTV om te spreken over de verdiepende analyse die de NCTV op 25 januari had rondgestuurd.

  • Op 14 februari is het besluit waarin het gebiedsverbod van de heer Fawaz Jneid wordt verlengd aan hem uitgereikt.

  • Op 23 maart nam de Telegraaf contact op met het ministerie met de mededeling dat men bezig was met een artikel over de heer Fawaz Jneid.

  • Op 25 maart is na mijn instemming aan de Telegraaf medegedeeld dat de uitingen van 10 januari bekend waren en mede de aanleiding vormden voor verlenging van het gebiedsverbod.

  • Op 26 maart publiceerde de Telegraaf het betreffende artikel.

  • Op 26 maart werd het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland nummer 47 gepubliceerd.1

  • Op 26 maart werd de NCTV door Nieuwsuur benaderd voor een interview naar aanleiding van de publicatie van het dreigingsbeeld en de uitingen van de heer Fawaz Jneid.

  • Op 26 maart informeerde de NCTV mij voorafgaand aan de uitzending over zijn optreden en spraken wij nogmaals over de duiding van de uitingen van de heer Fawaz Jneid.

  • Op 26 maart diende het lid Kuiken een mondelinge vraag in gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Imam valt in video Aboutaleb aan».2

  • Op 27 maart stelde het lid Kuiken een Kamervraag aan mij in het mondelinge vragenuurtje over de uitingen van de heer Fawaz Jneid (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 2).

Eerder heb ik de Kamer toegezegd in een brief uiteen te zetten welke mogelijkheden er momenteel zijn om extremistische sprekers aan te pakken. Ik zal uw Kamer daarover voor het einde van deze maand berichten.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus