Gepubliceerd: 13 september 2017
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34766-5.html
ID: 34766-5
Origineel: 34766-2

Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 september 2017

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na onderdeel A van artikel I wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. In afwijking van het zesde lid, onderdeel b, sub 1°, is het woord «dichtstbijzijnde» niet van toepassing wanneer:

a. het kind een beroepsopleiding volgt aan een niet uit ’s Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; of

b. het kind een beroepsopleiding volgt aan een uit ’s Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de dichtstbijzijnde instelling een niet uit ’s Rijks kas bekostigde instelling is als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

2

Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IVA. BURGERLIJK WETBOEK

In artikel 672, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt na «artikel 671a, lid 1» ingevoegd: of lid 2.

3

Na artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIA. TOESLAGENWET

Artikel 44g van de Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) vervallen de onderdelen a en b.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2019.

4

Na onderdeel D van artikel XV wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

Aan artikel 38g wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Bij de gegevensverwerking die nodig is op grond van het vierde en vijfde lid kan door de werkgever die de arbeidsbeperkten ter beschikking stelt en de werkgever aan wie deze arbeidsbeperkten ter beschikking zijn gesteld om onder zijn toezicht en leiding arbeid te verrichten, het burgerservicenummer worden gebruikt.

5

Artikel XVI wordt als volgt gewijzigd:

a. Boven de bestaande tekst wordt de aanduiding «B» geplaatst.

b. Voor onderdeel B (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «eerste lid» vervangen door: eerste en tweede lid.

2. In het vierde lid wordt «het eerste of tweede lid» vervangen door: het eerste, tweede of derde lid.

6

Voor onderdeel A van artikel XIX wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

0A

In artikel 3a, derde lid, wordt «artikel 59, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» vervangen door: artikel 59, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

7

Na artikel XX worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXA. WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015

Artikel 5.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en inning van een bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 of 2.1.5 indien de betaling reeds is verricht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank op grond van artikel 57, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 20, tweede lid, van de Algemene ouderdomswet, artikel 39, tweede lid, van de Werkloosheidswet, artikel 57, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 2:55, tweede lid, en 3:47, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 30, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, artikel 54, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 71, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 40, tweede lid, van de Ziektewet.

2. In het derde lid (nieuw) wordt na «het eerste lid» ingevoegd: en het CAK is de verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het tweede lid.

ARTIKEL XXB. WET MELDING COLLECTIEF ONTSLAG

In artikel 3, eerste lid, van de Wet melding collectief ontslag wordt na «faillissement» ingevoegd: of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

8

Na artikel XXXI wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXXIA. WET ZIEKTEVERZEKERING BES

In artikel 5, tweede lid, van de Wet ziekteverzekering BES wordt na «loon per dag van de werknemer» een zinsnede ingevoegd, luidende: , en 100% van het loon per dag van de werknemer gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in het eerste lid.

9

Artikel XXXII wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel L, tweede subonderdeel, wordt «en gedurende ten minste 52 weken recht had» vervangen door: gedurende ten minste 52 weken recht had.

2. Na onderdeel Q worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Qa

In artikel 63a, eerste lid, wordt na «gebleken ongeschiktheid» ingevoegd: tot het verrichten van arbeid wegens ziekte.

Qb

Artikel 63c komt te luiden:

Artikel 63c

1. De eigenrisicodrager laat zich ter zake van de begeleiding bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte van de personen, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, bijstaan door een bedrijfsarts of arbodienst. Hetgeen bij of krachtens de artikelen 14, tweede, vierde tot en met elfde, en vijftiende lid, 14a, 16, eerste lid, tweede lid, onderdeel b, vierde lid, onderdeel b, en tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald met betrekking tot de bedrijfsarts of arbodienst is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «werkgever» wordt gelezen «de eigenrisicodrager» en voor «werknemer» «de persoon, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, van de Ziektewet» en dat de verplichting tot schriftelijke vastlegging door of vanwege een overeenkomst, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, slechts betrekking heeft op de taak, bedoeld in de eerste zin.

2. Met het toezicht op de naleving en met de uitoefening van specifieke handhavingsbevoegdheden ten aanzien van het eerste lid is belast de toezichthouder, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet, respectievelijk de aangewezen toezichthouder of ambtenaar, bedoeld in de artikelen 27, 28a, 28b, 30 en 34 van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij de uitoefening van het toezicht op en de handhaving van het eerste lid, beschikken de toezichthouder en de aangewezen toezichthouder of ambtenaar over dezelfde bevoegdheden als waarover zij, ten aanzien van de artikelen, genoemd in het eerste lid, tweede zin, beschikken in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet, met dien verstande dat in artikel 24 en de genoemde artikelen van de Arbeidsomstandighedenwet voor «werkgever» wordt gelezen «de eigenrisicodrager» en voor «werknemer» «de persoon, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, van de Ziektewet».

3. Het niet naleven van het eerste lid, eerste zin, en van de in het eerste lid, tweede zin, van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 14, tweede lid, onder a tot en met f, vierde en vijfde lid, en 14a, tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt als overtreding aangemerkt. Het niet naleven van het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 16, tiende lid, en van de krachtens de in het eerste lid, tweede zin, genoemde artikelen vastgestelde voorschriften voor zover het niet naleven van die voorschriften op grond van het genoemde artikel 16, tiende lid, als overtreding is aangemerkt, wordt als overtreding aangemerkt. De artikelen 34 tot en met 43 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn van overeenkomstige toepassing.

4. De werkgever legt bij de aanvraag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, een afschrift over van de schriftelijke vastlegging, bedoeld in het eerste lid, tweede zin.

5. Indien de eigenrisicodrager zich met betrekking tot de begeleiding, bedoeld in het eerste lid, niet meer laat bijstaan door een bedrijfsarts of een arbodienst meldt hij dat zo spoedig mogelijk aan de inspecteur, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 455 indien de eigenrisicodrager deze verplichting niet is nagekomen. De artikelen 45a, derde, vierde en vijfde lid, 45c, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

6. De toestemming, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen kan, onverminderd het tiende lid van dat artikel, door de inspecteur, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, zonder aanvraag van de eigenrisicodrager met onmiddellijke ingang bij voor bezwaar vatbare beschikking worden beëindigd, indien de eigenrisicodrager zich met betrekking tot de begeleiding, bedoeld in het eerste lid, niet meer laat bijstaan door een bedrijfsarts of een arbodienst.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Deze nota van wijziging bevat enkele kleine beleidsmatige wijzigingen en technische verbeteringen van het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2018. De enigszins beleidsmatige wijzigingen worden in het algemeen deel van deze toelichting besproken. De overige wijzigingen komen in de artikelsgewijze toelichting aan de orde. Wijzigingen die niet zijn toegelicht, zijn louter technisch. Het gaat dan vooral om verbetering van schrijf-, taal- of verwijzingsfouten of om het technisch aanpassen van artikelen in de verschillende wetten of wetsvoorstellen van SZW.

2. Dubbele kinderbijslag voor niet-bekostigde opleidingen in de AKW

Met ingang van 1 januari 2015 zijn in artikel I, onderdeel A, van de Wet hervorming kindregelingen de voorwaarden voor de dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangescherpt. Toekenning van dubbele kinderbijslag voor bij ministeriële regeling aan te wijzen erkende, maar niet door het Rijk bekostigde beroepsopleidingen was tot nu toe door het ontbreken van voldoende gegevens nog niet mogelijk. Inmiddels zijn voldoende gegevens beschikbaar om deze beroepsopleidingen bij ministeriële regeling aan te wijzen en ligt het openen van de mogelijkheid voor het toekennen van dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen voor ook deze niet-bekostigde beroepsopleidingen in de rede. Deze uitbreiding van de aangewezen beroepsopleidingen zou er echter toe kunnen leiden dat ouders voor een beroepsopleiding die verder dan de bij ministeriële regeling bepaalde afstandseis van 25 km vanaf het woonadres van het kind is gesitueerd, geen dubbele kinderbijslag kunnen krijgen wanneer een gelijksoortige, maar niet bekostigde beroepsopleiding binnen deze afstandseis is gesitueerd. Andersom kan zich dit ook voordoen als het kind een bij ministeriële regeling aangewezen niet bekostigde beroepsopleiding volgt en er een gelijksoortige door het Rijk bekostigde beroepsopleiding binnen deze afstandseis is gesitueerd. Voor deze onwenselijke situatie wordt daarom in artikel 7 van de AKW een uitzondering opgenomen. Dit leidt ertoe dat de SVB niet toetst of zich een vergelijkbare, niet-bekostigde beroepsopleiding binnen de afstandseis vanaf het woonadres van het kind bevindt of in het omgekeerde geval niet toetst of een vergelijkbare wel bekostigde beroepsopleiding zich binnen de afstandseis bevindt. Het gaat hierbij om de BOL- en BBL-opleidingen waarbij sprake is van hoofdzakelijk begeleide onderwijstijd op locatie. Dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen is niet beschikbaar wanneer sprake is van hoofdzakelijk afstandsonderwijs. Als sprake is van afstandsonderwijs, is de noodzaak dat het kind niet meer thuis woont immers niet aanwezig en wordt niet voldaan aan de eis dat het kind niet thuis woont «in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding» (artikel 7, zesde lid, onder b, van de AKW).

Budgettaire effecten

Het voorstel kan tot een zeer beperkt aantal extra toekenningen van dubbele kinderbijslag leiden. De toename in uitkeringslasten is naar verwachting verwaarloosbaar.

3. Second opinion voor eigenrisicodragers in de Ziektewet

In antwoord op vragen van de leden Karabulut (SP) en Kerstens (PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over misstanden bij het ziekteverzuimbedrijf Acture is gewezen op de recente wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) waarin het recht op een second opinion met ingang van 1 juli 2017 wordt ingevoerd voor werknemers. Op grond van dat recht moet de bedrijfsarts (tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten) een verzoek honoreren van de werknemer om zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts te raadplegen over onder meer het advies van de bedrijfsarts met betrekking tot de verzuimbegeleiding. Aangegeven werd dat deze uitbreiding van de Arbowet, en met name het recht op een second opinion, ook moet gaan gelden voor (ex-)werknemers van de eigenrisicodragende werkgever, maar dat dit juridisch nog wel adequaat geborgd moest worden door middel van wijziging van de ZW. Met de voorgestelde wijziging van artikel 63c wordt daarin thans voorzien. Daarbij wordt opgemerkt dat artikel 63c er nu weliswaar al toe strekt de werkgeversverplichtingen met betrekking tot ziekteverzuimbegeleiding van werknemers ook van toepassing te laten zijn op de eigenrisicodragende werkgever ten aanzien van zijn (ex-)werknemers, maar dat de huidige formulering bij nader inzien voor verbetering en verduidelijking vatbaar is.

Budgettaire effecten

Dit voorstel betreft een verheldering van beoogd beleid voor eigenrisicodragers in de Ziektewet. Het voorstel heeft daarmee geen budgettaire gevolgen.

4. Broninhoudingen door het UWV en de SVB ten behoeve van het CAK

In de Verzamelwet VWS 2016 (Stb. 2016, 206) is voorzien in de mogelijkheid dat de eigen bijdrage in de Wmo 2015 in het kader van beschermd wonen voor cliënten die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet, de Algemene ouderdomswet, de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en de Ziektewet, door de SVB dan wel het UWV op de uitkering of inkomensvoorziening (zonder machtiging) ingehouden mag worden. Deze inhouding wordt ook wel «broninhouding» genoemd. Voor de inhouding van de bijdrage van de cliënt voor de kosten van beschermd wonen onder de Wmo 2015 bestond als gevolg van een omissie nog geen juridische basis, slechts voor de Wlz was die basis reeds gelegd. In de voornoemde verzamelwet is destijds met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 alsnog een wettelijk basis geregeld.

Bij deze reparatie is echter niet voorzien in expliciete grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens van het UWV en de SVB door het CAK. Voorgesteld wordt om deze grondslagen voor de verwerking en verstrekking van persoonsgegevens nader te regelen ter invulling van de algemene grondslagen in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wijzigingen vormen het sluitstuk van de reparatie van de broninhouding die reeds vanaf de overheveling van het beschermd wonen naar de Wmo 2015 is beoogd en ook is uitgevoerd.

Hoewel deze uitwisseling van gegevens reeds toegestaan is op grond van artikel 8, onder e, van de Wbp (uitvoering publiekrechtelijke taak) wordt het beter geacht deze verwerking door middel van een specifieke wettelijke grondslag expliciet tot uitdrukking te brengen. Door middel van onderhavige wijziging in de Wmo 2015 wordt daarom een expliciete wettelijke grondslag gecreëerd voor het CAK om ontvangen gegevens van het UWV en de SVB in het kader van beschermd wonen te mogen verwerken.

5. Werkgeverslasten zwangerschaps- en bevallingsverlof Caribisch Nederland

In Caribisch Nederland blijft gedurende het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof thans 20% van de loonkosten voor rekening van de werkgever. Het ontbreken van een volledige loonkostenvergoeding gedurende het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof, zoals in Europees Nederland wel het geval is, moet worden aangemerkt als een omissie. Gegeven het door de wetgever opgelegde arbeidsverbod, kan het voor rekening van werkgever laten van de loonkosten – voor zover deze het maximum dagloon niet te boven gaan – in redelijkheid niet worden gevergd. Met de met ingang van 1 januari 2017 gerealiseerde uitbreiding van het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof van 12 naar 16 weken is dit probleem nog pregnanter geworden. Tegen die achtergrond zijn er bij de voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt om de situatie waarin 20% van de loonkosten tijdens het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof voor rekening van de werkgever komt, te beëindigen. De meerkosten voor de Rijksbegroting vloeien voort uit het feit dat de huidige 80% loondervingsvergoeding vanuit de Wet ziekteverzekering BES gedurende het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt omgezet naar een (gemaximeerde) 100% vergoeding. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat gedurende tijdvakken waarin de zwangere werknemer buiten de 16 wekenperiode van het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof arbeidsongeschikt is, de loondervingsuitkering op 80% van het (gemaximeerde) dagloon blijft gebaseerd. Indien een zwangere werknemer bij het van kracht worden van deze wetswijziging reeds een deel van het wettelijke zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft «verbruikt», geldt voor dat voorbije deel van het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof het vergoedingsniveau van 80%. Voor het resterende deel van het verlof geldt het nieuwe vergoedingsniveau van 100%.

Het hiertoe strekkende voornemen tot wetswijziging is reeds aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 13 juni 2017, waarbij de wenselijkheid is uitgesproken om de omissie zo spoedig als gelet op de noodzakelijke wetswijziging en inpassing in de uitvoering mogelijk is, te repareren.

De in Caribisch Nederland gepositioneerde RCN-unit SZW, die met de uitvoering van de Wet ziekteverzekering BES is belast, heeft aangegeven dat het voorstel uitvoerbaar is. De RCN-unit SZW heeft hierbij voor wat betreft het haalbare tijdstip van inwerkingtreding een voorbehoud gemaakt in verband met de aanpassing van de ICT.

Budgettaire effecten

Als gevolg van de reparatie van de werkgeverslasten in zwangerschaps- en bevallingsverlof nemen de uitkeringslasten voor de Ziekteverzekering Caribisch Nederland vanaf 2018 toe met € 130.000. Het betreffende budget is met dit bedrag verhoogd.

6. Regeldruk

Dubbele kinderbijslag voor niet-bekostigde opleidingen in de AKW

De omvang van de doelgroep is zeer beperkt voor dit voorstel. De toename in de regeldruk is daarom verwaarloosbaar.

Second opinion voor eigenrisicodragers in de Ziektewet

De omvang van de doelgroep van dit voorstel is zeer beperkt. De wijziging borgt het recht op een second opinion. De toename in de regeldruk is daarom verwaarloosbaar.

Werkgeverslasten zwangerschaps- en bevallingsverlof Caribisch Nederland

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk. De vaststelling van begin- en einddatum van het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof wijzigt niet. De wijziging heeft enkel betrekking op de hoogte van de uitkering gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof.

7. Uitvoeringsaspecten

Door het UWV, de SVB, de Belastingdienst en de Inspectie SZW is een toets uitgebracht op de voorstellen. De voorstellen zijn beoordeeld als uitvoerbaar. De voorstellen hebben geen gevolgen voor de uitvoeringskosten.

Artikelsgewijs

Onderdeel 1 (Artikel I)

Wanneer een kind een beroepsopleiding volgt aan een instelling die niet door het Rijk wordt bekostigd, maar die wel is aangewezen bij ministeriële regeling als een beroepsopleiding waarvoor dubbele kinderbijslag kan worden verstrekt als ook verder aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt niet getoetst of zich een vergelijkbare, wel door het Rijk gefinancierde opleiding dichterbij het woonadres van het kind bevindt. In het voorgestelde tiende lid, onderdeel a, van artikel 7 van de AKW wordt dit geregeld.

Verder zal de SVB ook dubbele kinderbijslag kunnen verstrekken voor een bij ministeriële regeling aangewezen beroepsopleiding aan een bekostigde instelling wanneer zich een gelijksoortige bij ministeriële regeling aangewezen niet-bekostigde beroepsopleiding binnen de afstandseis vanaf het relevante adres is gesitueerd. In die gevallen wordt de niet-bekostigde instelling niet beschouwd als de dichtstbijzijnde instelling die zich binnen de bij ministeriële regeling aangegeven afstand bevindt. Dit wordt geregeld in het voorgestelde tiende lid, onderdeel b, van artikel 7 van de AKW.

Het is wenselijk om aan deze bepaling terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2017 te verlenen. Deze ingangsdatum vloeit voort uit de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag.

Onderdeel 2 (Artikel IVA)

Beoogd was in artikel 7:672, vijfde lid, BW te regelen dat de duur van de periode die benodigd is om toestemming voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst te verlenen in mindering gebracht mag worden op de opzegtermijn. Dit geldt zowel voor de toestemming door UWV (artikel 7:671a, eerste lid, BW) als voor de toestemming door de ontslagcommissie (artikel 7:671a, tweede lid, BW). Ten onrechte werd niet verwezen naar het tweede lid van artikel 7:671a, waardoor niet duidelijk geregeld was dat de duur van de periode die benodigd is voor het verkrijgen van toestemming door de ontslagcommissie ook in mindering mag worden gebracht op de opzegtermijn. Deze omissie wordt nu hersteld.

Onderdeel 3 (Artikel VIA)

Geconstateerd is dat is verzuimd in artikel 44g van de Toeslagenwet op overeenkomstige wijze als in artikel 44f van die wet te regelen dat het artikel en onderdelen daarvan vervallen als ze zijn uitgewerkt. Dit verzuim wordt thans gecorrigeerd.

Onderdeel 4 (Artikel XV)

In het nieuwe artikel 38g, zevende lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt voorzien in een grondslag voor de in- en uitlenende werkgever om het burgerservicenummer te mogen gebruiken bij de gegevensuitwisseling die noodzakelijk is om de verloonde uren van een arbeidsbeperkte die bij een inlenende werkgever werkzaam is, mee te laten tellen bij de inlenende werkgever in plaats van bij de uitlenende werkgever. Een inlener zal akkoord moeten geven op deze toekenning, maar zal moeten weten op welke werknemer de overgedragen uren betrekking hebben. Voor een goed uitvoeringsproces is het noodzakelijk dat hij daartoe het burgerservicenummer van de betrokken arbeidsbeperkte werknemers mag gebruiken.

Onderdeel 5 (Artikel XVI)

Dit onderdeel voorziet in een redactionele wijziging. Abusievelijk zijn met de Wet van 23 juni 2017 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (Stb. 2017, 285) enkele onjuiste verwijzingen in artikel 6, derde en vierde lid, van de Wet inburgering opgenomen. Met de voorgestelde wijziging worden deze onjuiste verwijzingen hersteld.

Onderdeel 6 (artikel XIX)

Artikel 3a van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (hierna: IOW) regelt dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte oudere na de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering recht kan hebben op een IOW-uitkering. Ook in de situatie dat betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering geen recht heeft op een WGA-vervolguitkering of -loonaanvulling omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan recht ontstaan op een IOW-uitkering. De voorwaarden voor het ontstaan van dat recht zijn overeenkomstig de ontstaansvoorwaarden voor het recht op een IOW-uitkering voor de oudere werkloze. Daarin voorziet ten dele het derde lid van artikel 3a: er bestaat geen recht op een IOW-uitkering voor de werkloze werknemer die op grond van het eerste lid recht zou hebben – omdat hij weliswaar al 60 jaar of ouder was op de dag dat het recht op loongerelateerde WGA-uitkering ontstond – waarvan het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering aansloot op een WW-periode en de werkloze werknemer bij het ontstaan van het betreffende WW-recht nog niet 60 jaar was. Een werknemer die werkloos is geraakt voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar heeft immers ook geen recht op een IOW-uitkering (vgl. artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de IOW).

In het derde lid staat echter abusievelijk een verkeerde verwijzing. Op dit moment wordt verwezen naar artikel 59, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA). In dat lid wordt echter bepaald hoe de duur van het arbeidsverleden moet worden berekend, ten behoeve van de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Indien artikel 3a, derde lid, van de IOW daarom nu strikt wordt gelezen, is niet te begrijpen wat de opbouw van de duur van het arbeidsverleden te maken heeft met het al dan niet recht hebben op een IOW-uitkering. De verkeerde verwijzing is op 1 januari 2016 ontstaan met artikel XXXIII, onderdeel 00A, van de Verzamelwet SZW 2015. Met dat onderdeel zijn enkele leden in artikel 59 van de Wet WIA ingevoegd, onder vernummering van het oude vierde lid tot het zesde lid. Verzuimd is hierop artikel 3a, derde lid, van de IOW aan te passen. Met dit wijzigingsonderdeel wordt hierin alsnog voorzien.

Gezien het duidelijke doel van artikel 3a (en het derde lid daarvan) wordt voorgesteld terugwerkende kracht te verlenen (tot en met 1 januari 2016) aan dit wijzigingsonderdeel, waardoor deze kennelijke misslag ook voor het verleden wordt hersteld.

Onderdeel 7 (Artikel XXA)

Zie de algemene toelichting onder 4.

Onderdeel 7 (Artikel XXB)

Ten tijde van de invoering van de Wet schuldsanering natuurlijke personen is alleen in artikel 4 van de Wet melding collectief ontslag de verwijzing naar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen toegevoegd. Verzuimd is deze verwijzing ook aan artikel 3, eerste lid, van die wet toe te voegen. Dit ligt wel in de rede aangezien de situatie waarin de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op een werkgever van toepassing is, als gevolg waarvan werknemers ontslagen worden, vergelijkbaar is met de situatie waarin het ontslag het gevolg is van faillissement. In beide gevallen is er sprake van de beëindiging van de werkzaamheden die voortvloeit uit een rechterlijke beslissing, waarvoor in Richtlijn 98/59/EG betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag de mogelijkheid is opgenomen om te bepalen dat de melding aan de overheidsinstantie alleen op verzoek van dat orgaan hoeft te worden gedaan.

Onderdeel 8 (Artikel XXXIA)

Zie de algemene toelichting onder 5.

Onderdeel 9 (Artikel XXXII)

Onderdeel L

Deze wijziging strekt ertoe om een overbodig geplaatste «en» te verwijderen.

Onderdeel Qa

In dit onderdeel wordt de formulering van artikel 63a, eerste lid, Ziektewet (ZW) verduidelijkt door aan te geven dat het bij ongeschiktheid in dat artikellid gaat om ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. Met deze formulering wordt aangesloten op de formulering die is gebruikt in de artikelen 19, eerste lid, en 19aa, eerste lid, ZW, waarin gesproken wordt over «ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als (...) gevolg van ziekte» en «ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte».

Onderdeel Qb

Een eigenrisicodragende werkgever is, zoals omschreven in artikel 1, eerste lid, onder h, van de ZW, een werkgever die toestemming heeft gekregen om zelf het risico te dragen voor de betaling van het ziekengeld aan zieke ex-werknemers, bijvoorbeeld werknemers waarvan het contract voor bepaalde tijd tijdens ziekte is afgelopen en zieke uitzendkrachten. Omdat er in die situaties geen sprake meer is van een werkgever-werknemerrelatie en de Arbowetgeving dus niet meer van toepassing is, wordt in artikel 63c, eerste lid, voorgeschreven dat de eigenrisicodrager zich bij de ziekteverzuimbegeleiding van zijn ex-werknemers moet laten bijstaan door een bedrijfsarts of arbodienst. Deze verplichting komt overeen met de in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, jo. artikel 14a, tweede en derde lid, van de Arbowet opgenomen verplichting voor de werkgever om zich bij de ziekteverzuimbegeleiding van zijn werknemers te laten bijstaan door een erkende bedrijfsarts of gecertificeerde arbodienst. In artikel 1, eerste lid, onder m en n, van de ZW zijn de begrippen bedrijfsarts en arbodienst thans al gedefinieerd, als respectievelijk de persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbowet, die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet, en een dienst als bedoeld in artikel 14a, tweede en derde lid, van de Arbowet.

Verder wordt hetgeen bij of krachtens de artikelen 14, tweede, vierde tot en met elfde, en vijftiende lid, 14a, 16, eerste lid, tweede lid, onderdeel b, vierde lid, onderdeel b, en tiende lid van de Arbowet is bepaald met betrekking tot de bedrijfsarts of arbodienst van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent onder meer dat bij de ziekteverzuimbegeleiding de in artikel 14, tweede lid, van de Arbowet omschreven kwaliteitseisen in acht moeten worden genomen. Zo dient de bijstand doeltreffend te worden uitgevoerd, dienen de personen die bijstand verlenen een zodanige uitrusting, zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd te zijn dat zij de bijstand naar behoren kunnen verlenen. Maar ook dat er een doeltreffende toegang tot de bedrijfsarts moet zijn, dat de bedrijfsarts een verzoek van de (ex-)werknemer om zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts te raadplegen (vragen om een second opinion) moet honoreren en dat er een doeltreffende klachtenprocedure moet zijn. Met de van overeenkomstige toepassingverklaring van hetgeen krachtens de artikel 16, eerste lid, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b, van de Arbowet is bepaald wordt bereikt dat ook afdeling 3, Arbodiensten en deskundigen, van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) van overeenkomstige toepassing wordt. Dat betekent dat ook de met ingang van 1 juli 2017 ingevoerde bepalingen in het Arbobesluit met betrekking tot de raadpleging van een andere bedrijfsarts (second opinion) (artikel 2.14d) en de klachtenprocedure (artikel 2.14e) van overeenkomstige toepassing worden. Omdat in de Arbowetgeving de begrippen «werkgever» en «werknemer» worden gehanteerd en in de ZW de begrippen «eigenrisicodrager» en «personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a,b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden» is «met dien verstande» toegevoegd, zodat voor de toepassing van de ZW in plaats van werkgever en werknemer de ZW-begrippen worden gelezen.

Op de naleving van de in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, jo. artikel 14a, tweede en derde lid, van de Arbowet opgenomen verplichting voor de werkgever om zich bij de ziekteverzuimbegeleiding van zijn werknemers te laten bijstaan door een erkende bedrijfsarts of gecertificeerde arbodienst wordt toezicht gehouden door de Inspectie SZW (I-SZW), die op grond van artikel 24, eerste lid, van de Arbowet daartoe bij ministeriële regeling is aangewezen.

Het is de bedoeling dat de I-SZW ook toezicht gaat houden op de in artikel 63c, eerste lid, van de ZW voor de eigenrisicodrager opgenomen verplichting en van overeenkomstige toepassing verklaarde bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit. Dat toezicht houden impliceert dat daarbij waar nodig ook gebruik kan worden gemaakt van de specifieke bevoegdheden in de Arbowet. Daartoe wordt voorgesteld in artikel 63c, tweede lid, te regelen dat de toezichthouder, bedoeld in de Arbowet, belast wordt met het toezicht op de naleving van artikel 63c, eerste lid, en dat de aangewezen toezichthouder of ambtenaar, bedoeld in de artikelen 27, 28a, 28b, 30 en 34 van de Arbowet wordt belast met de uitoefening van specifieke handhavingsbevoegdheden. De toezichthouder, bedoeld in de Arbowet is volgens artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbowet de toezichthouder, bedoeld in de Algemene Wet bestuursrecht, als zodanig aangewezen op grond van artikel 24 van de Arbowet. De aangewezen toezichthouder of ambtenaar, bedoeld in de artikelen 27, 28a, 28b, 30 en 34 van de Arbeidsomstandighedenwet betreft de ambtenaren van de I-SZW, de Inspecteur-generaal en de boeteoplegger.

In verband met de beboetbaarheid wordt in het derde lid het naleven van de van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen aangemerkt als overtreding en worden ook de bepalingen van de Arbowet met betrekking tot het opleggen van bestuurlijke boeten van overeenkomstige toepassing verklaard.

In de praktijk zal het toezicht op de eigenrisicodrager op zelfde wijze en direct in aansluiting op het normale toezicht van I-SZW op de werkgever kunnen plaatsvinden, omdat vrijwel altijd de eigenrisicodrager tevens werkgever is. Voor wat betreft het toezicht zal er dus niets behoeven te veranderen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher