Kamerstuk 34693-4

Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport

Dossier: Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de definitieve invoering van begeleid rijden

Gepubliceerd: 14 maart 2017
Indiener(s): Piet Hein Donner (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: verkeer weg
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34693-4.html
ID: 34693-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 25 januari 2017 en het nader rapport d.d. 7 maart 2017, aangeboden aan de Koning door de Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 18 november 2016, no.2016002018, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de definitieve invoering van het begeleid rijden, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe om de systematiek van het begeleid rijden definitief in te voeren. Met het begeleid rijden voor jongeren tussen de 17 en 18 jaar is sinds 1 november 2011 geëxperimenteerd. Naar aanleiding van de positieve evaluatie van deze experimenten wordt nu voorgesteld deze mogelijkheid permanent te maken.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. De Afdeling adviseert in te gaan op de vraag of de jongere strafbaar is indien hij rijdt met een begeleider wiens begeleiderspas is vervallen en zo nodig op dit punt het voorstel aan te passen. Daarnaast adviseert zij de regeling op het punt van de beginnerstermijn aan te passen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 november 2016, nr. 2016002018, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 25 januari 2017, no. W14.16.0369/IV, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van de volgende inhoudelijke opmerkingen. De beantwoording is in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie.

1. Vervallen begeleiderspas

De jongere die uitsluitend onder begeleiding mag rijden is strafbaar indien hij zonder begeleider rijdt. Blijkens de toelichting is deze strafbaarheid ook van toepassing indien de begeleider niet op de zitplaats naast de bestuurder is gezeten, maar op de achterbank van de auto.2 De toelichting gaat echter niet in op de vraag of de jongere strafbaar is indien hij rijdt met een begeleider wiens bevoegdheid om te begeleiden is ingetrokken. Deze situatie kan zich voordoen indien het rijbewijs van de begeleider, nadat deze is aangewezen als begeleider, ongeldig is geworden of verklaard.3 Het voorstel noch de toelichting gaat in op de vraag of de jongere hiervan in kennis moet worden gesteld. Indien dit niet het geval is, hoeft de jongere niet op de hoogte te zijn van het feit dat een persoon die op zijn begeleiderspas is opgenomen niet langer als begeleider mag optreden. Het zou in dat geval niet rechtvaardig zijn om de jongere hiervoor strafbaar te stellen. Indien het wel de bedoeling is dat een jongere strafbaar is indien hij rijdt met een persoon wiens bevoegdheid tot begeleiding is ingetrokken, acht de Afdeling het aangewezen dat in de regelgeving worden voorzien in een kennisgeving aan de jongere over het intrekken hiervan.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.

1. Vervallen begeleiderspas

De toelichting gaat niet in op de vraag of de jongere strafbaar is, indien hij rijdt met een begeleider wiens bevoegdheid om te begeleiden is ingetrokken. Deze situatie kan zich voordoen indien het rijbewijs van de begeleider, nadat deze is aangewezen als begeleider, ongeldig is geworden of verklaard. Het voorstel noch de toelichting gaat in op de vraag of de jongere hiervan in kennis moet worden gesteld. Indien dit niet het geval is, hoeft de jongere niet op de hoogte te zijn van het feit dat een persoon die op zijn begeleiderspas is opgenomen niet langer als begeleider mag optreden. Het zou in dat geval niet rechtvaardig zijn om de jongere hiervoor strafbaar te stellen. Indien het wel de bedoeling is dat een jongere strafbaar is indien hij rijdt met een persoon wiens bevoegdheid tot begeleiding is ingetrokken, acht de Afdeling het aangewezen dat in de regelgeving worden voorzien in een kennisgeving aan de jongere over het intrekken hiervan.

In artikel 111a, derde lid, is – voor zover hier relevant – bepaald dat de jongere die op zeventienjarige leeftijd de beschikking heeft gekregen over het rijbewijs B tot zijn achttiende verjaardag alleen een motorrijtuig van die categorie mag besturen:

als er tijdens het besturen van een motorrijtuig van de categorie B een begeleider naast hem zit.

Overtreding van artikel 111a, derde lid, is strafbaar gesteld. In genoemd onderdeel c is niet de eis opgenomen dat de begeleider moet voldoen aan de krachtens artikel 111b gestelde eisen. Dit heeft als consequentie dat bij handhaving van de huidige tekst de jongere niet strafbaar is als hij een motorrijtuig van de categorie B bestuurt met een begeleider die wel op de pas staat, maar niet of niet meer voldoet aan de aan de begeleider gestelde eisen. De jonge bestuurder is alleen strafbaar als hij rijdt zonder begeleider of als de op de pas voorkomende begeleider niet naast hem zit.

Vooralsnog is ervoor gekozen deze situatie zo te laten en te volstaan met de strafbaarstelling van alleen de begeleider. Verwezen wordt naar de aangepaste memorie van toelichting op dit punt.

2. Beginnerstermijn

Iedereen die voor het eerst een rijbewijs haalt, valt onder de regeling van het beginnersrijbewijs. Voor dergelijke beginnende bestuurder gelden andere criteria voor een onderzoek naar de rijvaardigheid dan voor ervaren bestuurders. Het beginnersrijbewijs wordt toegekend voor een bepaalde termijn, de beginnerstermijn. In het voorstel wordt de beginnerstermijn voor jongeren die voor hun 18de verjaardag het rijbewijs B halen en onder begeleiding rijden op 5 jaar gesteld (dit was 7 jaar). Dit is dezelfde termijn voor jongeren die na hun 18de verjaardag het rijbewijs B halen. De gelijkstelling is blijkens de toelichting wenselijk om het aantrekkelijk te maken om deel te nemen aan het begeleid rijden. De Afdeling kan zich hierin vinden. Het valt de Afdeling echter op dat bij de beginnerstermijnen een onderscheid gemaakt wordt tussen jongeren die zonder eerst een ander rijbewijs te hebben behaald het rijbewijs B halen na de 18de verjaardag en jongeren die dat doen nadat zij al een rijbewijs AM, T of A1 hebben gehaald. Op de jongere die niet eerst een ander rijbewijs heeft gehaald en na zijn 18de verjaardag het rijbewijs B haalt is een beginnerstermijn van 5 jaar van toepassing. Voor een jongere die wel eerst een ander rijbewijs haalt en pas na de 18de verjaardag het rijbewijs B geldt echter een beginnerstermijn van 7 jaar die ingaat op het moment van afgifte van het rijbewijs AM of T. Dit betekent dat een jongere die net voor zijn 18de verjaardag een rijbewijs AM, T of A1 haalt en direct na zijn 18de verjaardag een rijbewijs B een beginnerstermijn opgelegd krijgt die aanzienlijk langer is dat een jongere die net na zijn 18de verjaardag het eerste rijbewijs haalt (ongeacht de categorie). Dit verschil in behandeling is onlogisch.

De Afdeling adviseert de regeling op dit punt aan te passen.

2. Beginnerstermijn

In het voorstel wordt de beginnerstermijn voor jongeren die voor hun achttiende verjaardag het rijbewijs B halen en onder begeleiding rijden op vijf jaar gesteld (dit was zeven jaar). Dit is dezelfde termijn voor jongeren die na hun achttiende verjaardag het rijbewijs B halen. De gelijkstelling is blijkens de toelichting wenselijk om het aantrekkelijk te maken om deel te nemen aan het begeleid rijden. De Afdeling kan zich vinden in het verkorten van de beginnerstermijn. Maar het valt de Afdeling echter op dat bij de beginnerstermijnen een onderscheid gemaakt wordt tussen jongeren die zonder eerst een ander rijbewijs te hebben behaald het rijbewijs B halen na de achttiende verjaardag en jongeren die dat doen nadat zij al een rijbewijs AM, T of A1 hebben gehaald. Op de jongere die niet eerst een ander rijbewijs heeft gehaald en na zijn achttiende verjaardag het rijbewijs B haalt is een beginnerstermijn van 5 jaar van toepassing. Voor een jongere die wel eerst een ander rijbewijs haalt en pas na de achttiende verjaardag het rijbewijs B geldt echter een beginnerstermijn van 7 jaar die ingaat op het moment van afgifte van het rijbewijs AM of T. Dit betekent dat een jongere die net voor zijn achttiende verjaardag een rijbewijs AM, T of A1 haalt en direct na zijn achttiende verjaardag een rijbewijs B een beginnerstermijn opgelegd krijgt die aanzienlijk langer is dat een jongere die net na zijn achttiende verjaardag het eerste rijbewijs haalt (ongeacht de categorie). Dit verschil in behandeling is onlogisch.

De Afdeling adviseert de regeling op dit punt aan te passen.

Anders dan de Afdeling is de regering van oordeel dat het verschil in beginnerstermijn tussen de jongere die net voor zijn achttiende verjaardag een rijbewijs AM, T of A1 haalt en direct na zijn achttiende verjaardag een rijbewijs B en de jongere die net na zijn achttiende verjaardag voor het eerst een rijbewijs haalt (ongeacht de categorie) niet onlogisch. Uitgangspunt is dat er een langere beginnerstermijn geldt voor jongeren die hun eerste rijbewijs halen op een jongere leeftijd dan achttien jaar. Er wordt alleen een uitzondering op dit beginsel voorgesteld voor jongeren die voor hun achttiende verjaardag in het kader van begeleid rijden het rijbewijs B halen. Zij mogen immers alleen rijden met een ervaren begeleider naast zich en zo kunnen ervaring opdoen in het verkeer. Hiermee wordt aangemoedigd om voor de achttiende verjaardag het B-rijbewijs te halen en hierdoor ervaring op te doen met begeleid rijden. Voor jongeren die na hun achttiende verjaardag een andere rijbewijscategorie behalen geldt een andere situatie. Deze jongeren kunnen er weliswaar vrijwillig voor kiezen om tips en ervaringen van een ervaren automobilist te ontvangen, maar zij mogen ook zelfstandig de weg op. Bovendien zouden er situaties kunnen ontstaan, waarbij iemand op zijn zestiende het AM-rijbewijs heeft behaald en op zijn achttiende het rijbewijs B, en dus al op zijn eenentwintigste verjaardag niet meer onder de beginnersregeling valt. Dit acht de regering onwenselijk.

De regering neemt dit advies van de Afdeling niet over, maar heeft wel de memorie van toelichting op dit punt verduidelijkt. Verwezen wordt naar de aanpassing op dit punt van de memorie van toelichting.

3. Overig

Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om op een punt een omschrijving te verduidelijken: in het voorgestelde artikel 111a, derde lid, onderdeel b, is verduidelijkt dat het moet gaan om een aan de betrokken rijbewijshouder afgegeven begeleiderspas.

Verder is gebleken dat in de Wet van 28 september 2016, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 2016, 353) enkele onzorgvuldigheden zijn geslopen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel aan te vullen met voorstellen tot herstel van deze onzorgvuldigheden.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U, in overeenstemming met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus