Gepubliceerd: 13 februari 2017
Indiener(s): Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA)
Onderwerpen: huisvesting natuur en milieu organisatie en beleid stoffen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34679-3.html
ID: 34679-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

I. Algemeen

1. Inleiding

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de Woningwet in verband met het invoeren van het landelijk asbestvolgsysteem (hierna: het wetsvoorstel) heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de naleving van de asbestregelgeving.

De asbestregelgeving heeft tot doel te voorkomen dat bij asbestsanering nadelige gevolgen optreden voor de gezondheid van de mens of voor het milieu of dat in dat kader risico’s ontstaan voor werknemers. De bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu is geregeld in het kader van de Wet milieubeheer en de Woningwet. De bescherming van werknemers is geregeld in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.

In 2008 concludeerde de Algemene Rekenkamer dat de naleving van de asbestregelgeving te wensen overliet2, zoals in paragraaf 2 wordt toegelicht. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de betrokken bedrijven en toezicht- en handhavingsinstanties zijn volgens de Algemene Rekenkamer kritische succesfactoren voor een goede naleving van de asbestregelgeving van het begin tot en met het eind van de asbestsaneringsketen.

Een asbestsanering omvat een keten van achtereenvolgende handelingen3, te weten de inventarisatie van de aanwezigheid van asbest in een bouwwerk of object door een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, de verwijdering van asbest door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, de eindbeoordeling van het resultaat van de asbestverwijdering door een geaccrediteerd eindinspectielaboratorium, de afvoer van het asbestafval door een daartoe bevoegd bedrijf en de stort van het asbestafval onder gecontroleerde omstandigheden op een stortplaats of een andere (toekomstige) vorm van verwerking van asbest.

Ter verbetering van de naleving van de asbestregelgeving beoogt het wetsvoorstel allereerst het feitelijk al bestaande en op vrijwillige basis functionerende digitaal landelijk asbestvolgsysteem (hierna: LAVS4) een wettelijke status te geven. Het LAVS is een landelijke voorziening waarin alle informatie die moet worden verstrekt over handelingen die in de loop van de asbestsaneringsketen worden verricht, systematisch wordt opgeslagen en voor de daarbij betrokken overheden en bedrijven toegankelijk wordt gemaakt. Betrokken overheden zijn de toezicht- en handhavingsinstanties voor asbestsaneringen, te weten de Inspectie SZW (I-SZW), certificerende instellingen5, Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), provincies en (omgevingsdiensten van) gemeenten, ieder voor zover het hun werkgebied betreft. Betrokken bedrijven zijn gecertificeerde asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven, ieder voor zover het de asbestsaneringen betreft waaraan zij meewerken.

Daarnaast beoogt het wetsvoorstel een wettelijke grondslag in te voeren om bij algemene maatregel van bestuur verplicht te stellen dat de volgens de vigerende regelgeving vereiste informatie over handelingen in het kader van asbestsaneringen uitsluitend nog met gebruikmaking van het LAVS langs elektronische weg wordt verstrekt. Dit betekent dat geen gebruik meer kan worden gemaakt van de mogelijkheid die de Algemene wet bestuursrecht biedt, om de wettelijk vereiste informatie naar keuze langs schriftelijke weg te verstrekken.

Door de invoering van het LAVS en de verplichtstelling van gebruikmaking van het LAVS voor het verstrekken van de wettelijke vereiste informatie kan de beoogde bijdrage worden geleverd aan de verbetering van de naleving van de asbestregelgeving.

In de eerste plaats maakt het LAVS het voor bedrijven eenvoudiger om te voldoen aan hun vigerende informatieverplichtingen met betrekking tot werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen. Bovendien zullen bedrijven die de werkzaamheden uitvoeren, elkaar naar verwachting eerder aanspreken op onjuiste of onvolledige informatie die over een asbestsanering in het LAVS is ingevoerd, omdat zij die informatie zelf nodig hebben om aan hun wettelijke informatieverplichtingen te voldoen. Dit zal leiden tot een betere naleving van de wettelijke informatieverplichtingen. Hierdoor wordt de informatie die over asbestsaneringen beschikbaar is, vollediger en betrouwbaarder.

In de tweede plaats helpt het LAVS toezichthouders om hun toezicht meer risicogestuurd in te richten doordat alle informatie over handelingen met asbest systematisch op één plaats wordt opgeslagen en die informatie digitaal overal kan worden geraadpleegd. Via het LAVS kunnen toezichthouders eerder onvolkomenheden in de informatieverstrekking op het spoor komen. Dit kan aanleiding zijn om tevens op de slooplocatie te controleren of aan de asbestregelgeving wordt voldaan, vanuit de gedachte dat als niet aan de informatieverplichtingen is voldaan, er een groter risico bestaat dat ook niet wordt voldaan aan de regels over de wijze waarop de saneringswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Bovendien kunnen toezichthouders die al op een slooplocatie zijn, ter plaatse alle informatie die in het LAVS over de asbestsanering op die locatie is ingevoerd, oproepen, waardoor zij gerichter kunnen controleren of de asbestregelgeving wordt nageleefd.

Het LAVS is een informatiesysteem, dat als zodanig niet geschikt is om te controleren in hoeverre werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen overeenkomstig de asbestregelgeving zijn uitgevoerd. Dit is dan ook geen doelstelling van het wetsvoorstel. De juiste uitvoering van de werkzaamheden moet door de toezichthouder op de gebruikelijke wijze worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door een bezoek aan de slooplocatie.

Evenmin heeft het wetsvoorstel tot doel nieuwe asbestsaneringsverplichtingen of informatieverplichtingen in te voeren.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel tevens enkele wijzigingen van technische aard op te nemen, die geen verband houden met asbestsanering. Deze zijn toegelicht in paragraaf 3 en in de artikelsgewijze toelichting (artikel I, onderdelen A, E, F, G en H).

2. Achtergrond en aanleiding

2.1 Asbesttoepassingen: nog steeds een probleem

Asbest is een verzamelnaam voor een aantal in de natuur voorkomende mineralen (silicaten), die zijn opgebouwd uit fijne, microscopisch kleine vezels. Asbestproducten hebben enkele tientallen jaren een wijd verbreide toepassing gekend in onder meer de woningbouw, utiliteitsbouw en installaties. Asbestproducten zijn namelijk sterk, slijtvast, isolerend, brandwerend en bovendien goedkoop. Een groeiend besef dat blootstelling aan asbestvezels een gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en in het bijzonder risico’s voor werknemers meebrengt, heeft ertoe geleid dat het gebruik van asbest gefaseerd aan banden is gelegd. Sinds 1 juli 1993 is het in Nederland verboden om asbest te bewerken, te verwerken of in voorraad te houden.6 Sinds 1 januari 2005 geldt een dergelijk verbod in de hele Europese Unie. Dit betekent echter nog niet dat het asbestprobleem is opgelost. Er is sprake van een belangrijke erfenis uit het verleden.

Er sterven jaarlijks nog steeds honderden mensen doordat zij in het verleden handelingen met asbest hebben verricht zonder dat zij voldoende beschermd waren tegen blootstelling aan asbestvezels7.

Daarnaast komen in Nederland nog steeds op grote schaal asbesttoepassingen van voor in bouwwerken of objecten8. De bekendste toepassingen zijn asbestcement (golfplaten, bouwmateriaal, waterleiding), asbestpapier/karton (vloerbedekking, plaatmateriaal), asbestisolatie (ovens, ketels, leidingen) en asbesthoudende pakkingen (industrie, verwarming).

Bij het slopen en verbouwen van bouwwerken of bij werkzaamheden aan objecten waarin asbest is toegepast, kan nog steeds blootstelling aan asbestvezels plaatsvinden. Om blootstelling te voorkomen gelden er strenge wettelijke regels voor handelingen met asbest. De ministeries van Infrastructuur en Milieu (hierna: IenM), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) zijn, ieder voor zover het zijn verantwoordelijkheid betreft, gezamenlijk verantwoordelijk voor de asbestregelgeving.

In de asbestregelgeving is de risicoklasse waarin het asbest of asbesthoudende product is ingedeeld, een onderscheidend criterium. Onderscheid wordt gemaakt tussen de risicoklassen 1, 2 en 2A9. De inventarisatie van asbest en de verwijdering van asbest in de risicoklassen 2 en 2A moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de certificatieschema’s die zijn opgenomen in de Arbeidsomstandighedenregeling10. Deze werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door bedrijven en personen die zijn gecertificeerd en beschikken over het vereiste procescertificaat, onderscheidenlijk persoonscertificaat. De verwijdering van asbest in risicoklasse 1 mag ook worden uitgevoerd door deskundige bedrijven zonder certificaat. Opdrachtgevers mogen voor de inventarisatie van asbest en voor de verwijdering van asbest in risicoklassen 2 en 2A alleen gecertificeerde bedrijven inschakelen11.

2.2. De ontwikkeling van het huidige LAVS

De complexe asbestregelgeving, de door de ketenpartijen ervaren regeldruk en de slechte naleving gaven aanleiding tot de bouw van een digitaal asbestvolgsysteem. Dit gebeurde in het kader van het programma Slim Geregeld Goed Verbonden (SGGV) van het Ministerie van Economische Zaken (hierna: EZ). In samenwerking met de branchevereniging van woningcorporaties Aedes, de branchevereniging van asbestverwijderaars VVTB12, Ascert13, het Landelijk Overleg Milieuhandhaving en de Arbeidsinspectie realiseerde het Ministerie van EZ het asbestvolgsysteem (AVS), dat nog niet alle schakels van de asbestverwijderingsketen (afvalfase) ondersteunde en nog maar een beperkt aantal deelnemers kende14. De ervaringen met het AVS hebben aangetoond dat dit systeem het asbestverwijderingsproces kan ondersteunen, de regeldruk kan verlagen en ondernemers kan helpen bij het voldoen aan hun wettelijke verplichtingen15. Vervolgens hebben de ministeries van IenM16 en van SZW17 gezamenlijk het initiatief genomen om het AVS uit te bouwen tot een landelijk asbestvolgsysteem dat alle schakels van de asbestverwijderingsketen ondersteunt. Het daaruit resulterende LAVS is een compleet informatie- en archiveringssysteem dat alle ketenpartijen (de bedrijven die zijn betrokken bij een asbestsanering) op alle momenten inzicht geeft in de status van een asbestsanering. Via het LAVS is alle informatie over een asbestsaneringsproject toegankelijk voor de ketenpartijen, voor zover het de asbestsanering betreft waarbij zij zijn betrokken, en de instanties die toezicht houden en handhaven, voor zover het hun werkgebied betreft. Toezichthouders kunnen het LAVS raadplegen en via het LAVS de informatie met elkaar delen. In elke schakel van de asbestverwijderingsketen moet de informatie die op grond van vigerende informatieverplichtingen over handelingen met asbest moet worden verstrekt, eenmalig in het LAVS worden ingevoerd. Via het LAVS krijgen alle ketenpartijen en toezichthoudende en handhavende instanties direct een bericht wanneer er nieuwe gegevens over een asbestsanering in het LAVS zijn ingevoerd.

Met ingang van 1 maart 2017 wordt de gebruikmaking van het LAVS verplicht voor bedrijven die op grond van de Arbeidsomstandighedenwet werken met een asbestprocescertificaat18.

Het Ministerie van IenM is eigenaar van het LAVS en beheert en bekostigt deze voorziening.

2.3 Verdere ontwikkeling van het LAVS

Omdat het LAVS een elektronische voorziening is, kan dit systeem de beoogde rol alleen vervullen indien de wettelijk vereiste informatie over handelingen in het kader van asbestsaneringen voortaan uitsluitend langs elektronische weg wordt verstrekt. Een dergelijke verplichting om informatie elektronisch te verstrekken kan alleen worden opgelegd indien hiervoor een wettelijke grondslag bestaat in de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet milieubeheer (hierna ook afgekort als: Wm) en de Woningwet. Voor de Wet milieubeheer en de Woningwet is dit nu nog niet het geval.

In de uitvoeringsregelgeving zal de verplichting tot het elektronisch verstrekken van de wettelijk vereiste informatie worden gesteld voor alle asbestinventarisaties en voor de verwijdering van asbest in risicoklasse 2 en 2A. Daardoor zal die verplichting alleen gelden voor gecertificeerde bedrijven.

In de vigerende uitvoeringsregelgeving op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet zijn met name de volgende informatieplichten gesteld:

  • het asbestinventarisatierapport (artikelen 4.54a, vijfde lid, en 4.54d, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit; artikel 5 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005; artikel 1.26, zesde lid, onder g, van het Bouwbesluit 2012);

  • een melding van het voornemen tot de verwijdering van asbest uit een bouwwerk (sloopmelding) aan burgemeester en wethouders (artikel 1.26, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012);

  • een startmelding van de verwijdering van asbest aan I-SZW (artikel 4.47c van het Arbeidsomstandighedenbesluit);

  • een melding van de geplande begin- en einddatum van de verwijdering van asbest aan I-SZW (artikel 4.47c, eerste lid, onderdeel e, van het Arbeidsomstandighedenbesluit) en aan burgemeester en wethouders (artikel 1.33, eerste en tweede lid, van het Bouwbesluit);

  • een eindbeoordeling (artikel 9 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005) door een geaccrediteerd eindinspectielaboratorium, resulterende in een vrijgavedocument;

  • het verstrekken van het vrijgavedocument en de resultaten van de eindbeoordeling aan burgemeester en wethouders op hun verzoek (artikel 1.33, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012);

  • het verstrekken van een afvalbegeleidingsbrief aan burgemeester en wethouders op hun verzoek (artikel 1.33, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012);

  • het registreren van de hoeveelheden afgevoerd asbestafval en de afvoerbestemming (artikel 10.38 Wm);

  • het verstrekken van een stortbon aan burgemeester en wethouders op hun verzoek (artikel 1.33, vierde lid, en artikel 1.26, zesde lid, onder f, van het Bouwbesluit 2012).

De operationalisering van de voorgestelde wet zal plaatsvinden in de uitvoeringsregelgeving op grond van de Wet milieubeheer en de Woningwet, waarin de vigerende informatieverplichtingen zijn gesteld, te weten het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Bouwbesluit 2012.

Het wetsvoorstel biedt de benodigde wettelijke grondslagen om daarin voor te schrijven dat de vereiste informatie langs elektronische weg moet worden verstrekt.

Voor de meeste informatieverplichtingen moet daarvoor gebruik worden gemaakt van het LAVS. De sloopmelding op grond van het Bouwbesluit 2012 moet echter worden ingediend bij de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), genaamd Omgevingsloket online (OLO). In paragraaf 3 wordt ingegaan op de beoogde koppeling tussen het OLO en het LAVS.

Wat betreft de informatieverplichtingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zal de verplichting om de vereiste informatie met gebruikmaking van het LAVS langs elektronische weg te verstrekken, van kracht worden met ingang van 1 maart 2017. Deze verplichting zal worden opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema voor Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering19. Deze verplichting geldt op grond van artikel 2.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit voor een werkgever of opdrachtgever die op grond van de Arbeidsomstandighedenwet informatie aan de toezichthouder moet verstrekken.

Verplichtstelling van het gebruik van het LAVS is nodig omdat de kracht van het LAVS zit in de volledigheid van de informatie over alle handelingen met asbest die achtereenvolgens in de asbestsaneringsketen plaatsvinden.

De informatie die in het LAVS wordt opgeslagen, is uniform van structuur. In het LAVS is per bouwwerk, installatie of object direct inzichtelijk wat er aan asbest is aangetroffen en wat er is verwijderd of nog aanwezig is. Bedrijven en toezichthoudende instanties kunnen te allen tijde en op eenvoudige wijze de informatie raadplegen die betrekking heeft op de projecten waarbij zij betrokken zijn, onderscheidenlijk projecten die plaatsvinden in hun toezichtsgebied. Doordat achtereenvolgende ketenpartijen van het LAVS gebruik maken om informatie op te halen of in te voeren, zal eerder opvallen als er informatie over handelingen in de asbestsaneringsketen ontbreekt of onvolledig of onjuist is. Bedrijven en opdrachtgevers kunnen elkaar daarop aanspreken. Aldus kan een verbetering van de informatie-uitwisseling tussen ketenpartijen worden verwezenlijkt en kan ook de naleving van de asbestregelgeving worden verbeterd.

Toezicht en handhaving kunnen eveneens worden verbeterd. Doordat alle benodigde informatie voor toezichthouders en handhavers op één plaats beschikbaar is en zij die informatie ook op locatie kunnen raadplegen, kunnen zij eerder illegale asbestsaneringen op het spoor komen. Asbesttoepassingen komen alleen voor in bouwwerken die voor 1993 zijn gebouwd, omdat toepassing van asbest sindsdien verboden was. Gelet op de grootschalige toepassing van asbest voor 1993, kunnen in beginsel bij elk ouder bouwwerk asbesttoepassingen voorkomen. Bij sloop van dergelijke bouwwerken is veelvuldig sprake van asbestsanering. Hierover moet derhalve de nodige informatie worden verstrekt, die in het LAVS moet zijn terug te vinden. Indien geen informatie in het LAVS is terug te vinden, kan dat aanleiding zijn voor een toezichthouder om het bouwwerk waar wordt gesloopt te bezoeken om te controleren dat daarin inderdaad geen asbesttoepassingen aanwezig zijn. Ook kan de toezichthouder bij een bezoek aan een te slopen bouwwerk waarin asbesttoepassingen voorkomen, ter plaatse controleren of het LAVS hierover informatie bevat en of de asbestsanering overeenkomstig de asbestregelgeving wordt uitgevoerd. Indien in het te slopen bouwwerk asbesttoepassingen aanwezig zijn, waarover het LAVS geen informatie bevat, is sprake van een illegale asbestsanering, in die zin dat de wettelijke informatieverplichtingen niet zijn nageleefd. Dit kan voor de toezichthouder aanleiding zijn om tevens te controleren of de werkzaamheden voor het overige overeenkomstig de wettelijke voorschriften worden of zijn uitgevoerd. Dit gebeurt op de gebruikelijke wijze, bijvoorbeeld door toezicht op de slooplocatie. Toezichthouders en handhavers kunnen zo risicogestuurd optreden en het toezicht doelmatiger verrichten.

Het is niet de bedoeling om in het LAVS ook informatie in te voeren over asbestsaneringsprojecten die in het verleden hebben plaatsgevonden en dus voor de verplichtstelling per 1 maart 2017 zijn afgerond. Bedrijven die al informatie hebben verstrekt, hebben daarmee aan hun informatieverplichting voldaan en kunnen niet worden verplicht om de informatie nogmaals te verstrekken langs elektronische weg, met gebruikmaking van het LAVS. Het LAVS is namelijk bedoeld om het toezicht op lopende asbestsaneringsprojecten te ondersteunen. De eerder verstrekte informatie heeft betrekking op werkzaamheden die voor het overgrote deel al zijn uitgevoerd en waarop geen toezicht op de juiste uitvoering meer mogelijk is. Indien er in een bepaald geval aanwijzingen bestaan dat bij de uitvoering van de werkzaamheden overtreding van de asbestregelgeving heeft plaatsgevonden, zal daar gericht onderzoek naar moeten worden gedaan, mede aan de hand van de informatie die daarover is verstrekt.

Indien een asbestinventarisatierapport al voor de verplichtstelling van het gebruik van het LAVS is opgesteld, hoeft dat niet alsnog in het LAVS te worden ingevoerd indien dat rapport niet wordt gebruikt voor de verwijdering van asbest uit het desbetreffende bouwwerk. Wanneer echter op grond van het asbestinventarisatierapport tot verwijdering van het asbest wordt overgegaan, moet daarvoor een sloopmelding op grond van het Bouwbesluit 2012 worden gedaan, die met gebruikmaking van het OLO langs elektronische weg moet worden ingediend. Onderdeel van de sloopmelding is een asbestinventarisatierapport. Daarbij zal dan dus ook het al eerder opgestelde rapport moeten worden verstrekt, dat dan alsnog wordt opgenomen in het LAVS. Dit kan een hulpmiddel zijn voor het toezicht op de verwijdering en daarop volgende handelingen die het verdere verloop van de asbestsaneringsketen plaatsvinden.

2.4 Redenen voor het wetsvoorstel

Het voorgaande noodzaakt om de volgende juridische redenen tot een wetswijziging. Deze redenen worden uitgebreider toegelicht in hoofdstuk 4.

Een eerste reden voor het wetsvoorstel is dat een elektronische landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) moet worden ingesteld en in stand gehouden, waarin informatie over asbestinventarisaties en asbestsaneringen wordt opgeslagen en toegankelijk gemaakt. Dit is nodig als ankerpunt voor de wettelijke informatieverplichtingen, waaraan met gebruikmaking van het LAVS moet worden voldaan. Er moet dan wel zijn gewaarborgd dat er een LAVS is en dat dit naar behoren functioneert. Met de zorg hiervoor is de Minister van IenM belast. In paragraaf 3.1 wordt hierop uitgebreider ingegaan.

Een tweede aanleiding voor het wetsvoorstel is de wens om een uitzondering te maken op het verbod op het verwerken van persoonsgegevens, dat voortvloeit uit de Wet bescherming persoonsgegevens. Een dergelijke uitzondering kan volgens die wet onder meer worden toegestaan indien de verwerking nodig is met het oog op de uitvoering van de wettelijke taak waarmee een bestuursorgaan is belast. Een dergelijke taak wordt bij voorkeur opgedragen bij wet in formele zin. In dit geval is dat de taak van de Minister van IenM om zorg te dragen voor het beheer van het LAVS. In paragraaf 4.1 wordt hierop uitgebreider ingegaan.

Een derde aanleiding is de wens om een verplichting op te leggen om wettelijk vereiste informatie met gebruikmaking van het LAVS langs elektronische weg te verstrekken. Hiermee wordt afgeweken van de standaardregeling in afdeling 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna ook afgekort als: Awb). Die regeling gaat uit van een mogelijkheid in plaats van verplichting om informatie elektronisch te verstrekken en houdt de mogelijkheid open om informatie desgewenst schriftelijk te verstrekken. Een verplichting om informatie uitsluitend langs elektronische weg te verstrekken, kan alleen worden opgelegd indien een wet in formele zin daarin voorziet. Hierin kan bijvoorbeeld een grondslag worden opgenomen om dit bij algemene maatregel van bestuur voor te schrijven. Hierop wordt uitgebreider ingegaan in paragraaf 4.2.

3. Inhoud van het voorstel

3.1 Instelling en beheer van het LAVS

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet allereerst in de instelling van het landelijk asbestvolgsysteem (LAVS)20. In deze landelijke elektronische voorziening worden alle gegevens en bescheiden opgeslagen, die volgens de vigerende regelgeving moeten worden verstrekt over asbestinventarisaties en de verwijdering van asbest in risicoklasse 2 en 2A. Die informatie moet worden verstrekt door de gecertificeerde bedrijven die de werkzaamheden verrichten, of door de professionele opdrachtgevers. Informatie over de verwijdering van asbest in risicoklasse 1 kan door gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven vrijwillig in het LAVS worden opgenomen en zal dus niet verplicht worden gesteld. De certificatieschema’s in de Arbeidsomstandighedenregeling, waarin het gebruik van het LAVS is geregeld, hebben namelijk geen betrekking op de verwijdering van asbest in risicoklasse 1. De verwijdering van asbest in risicoklasse 1 mag overigens ook door deskundige niet-gecertificeerde bedrijven worden uitgevoerd. Die bedrijven hebben echter geen toegang tot het LAVS, omdat het niet verplicht is om daarin informatie over de verwijdering van asbest in risicoklasse 1 in te voeren en zij niet betrokken kunnen zijn bij de verwijdering van asbest in risicoklasse 2 of 2A, waarover wel verplicht informatie in het LAVS moet worden ingevoerd.

De verantwoordelijkheid voor de instandhouding, het beheer, de toegankelijkheid en de beveiliging van het LAVS is opgedragen aan de Minister van IenM. Rijkswaterstaat treedt nu al als feitelijke beheerder van het LAVS op. Het is de bedoeling dat deze situatie wordt gecontinueerd.

De Minister is voorts belast met de specifieke taak om een koppeling tot stand te brengen tussen het OLO en het LAVS. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt dat gegevens en bescheiden die bij een sloopmelding op grond van artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 via het OLO moeten worden verstrekt, uit het LAVS worden opgeroepen, zoals projectgegevens en het asbestinventarisatierapport. Die gegevens en bescheiden moeten al met ingang van 1 maart 2017 via het LAVS worden verstrekt door asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven op grond van informatieverplichtingen die zijn opgenomen in de certificatieschema’s in bijlage XIIIa bij de Arbeidsomstandighedenregeling.

Voorts wordt een kopie van de sloopmelding die op grond van het Bouwbesluit 2012 via het OLO is ingediend, ook opgeslagen in het LAVS. De sloopmelding wordt gedaan aan burgemeester en wethouders als bevoegd gezag voor het Bouwbesluit 2012. Zo worden zij op de hoogte gesteld van sloopwerkzaamheden in hun gemeente, in het bijzonder de verwijdering van asbest. Naar aanleiding van een melding kunnen burgemeester en wethouders op grond van de Woningwet toezicht houden op de naleving van de asbestregelgeving en zo nodig handhavend optreden.

De toegankelijkheid van het LAVS zal worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.5.7, derde lid, Wm. Het is de bedoeling dat het LAVS zal kunnen worden geraadpleegd door instanties die in het kader van de asbestregelgeving taken vervullen, te weten de (omgevingsdiensten van) gemeenten, provincies, I-SZW, certificerende instellingen en ILT, ieder alleen voor zijn werkgebied. Daarnaast is het de bedoeling dat het LAVS kan worden geraadpleegd door asbestinventarisatiebedrijven, asbestverwijderingsbedrijven en professionele opdrachtgevers voor asbestsaneringen, zoals woningbouwcorporaties, echter alleen voor zover het de asbestsaneringen betreft waarbij zij betrokken zijn. Zij kunnen ook informatie in het LAVS invoeren om te voldoen aan wettelijke informatieverplichtingen.

Het ligt niet in de bedoeling ook niet-professionele opdrachtgevers (hierna: particulieren) toegang te geven tot het LAVS. Het LAVS is ontworpen voor bedrijven en professionele opdrachtgevers en is niet geschikt voor eenmalig gebruik door particulieren. Bedrijven kunnen met enige instructie en beperkte training het LAVS via eHerkenning21 gebruiken om te voldoen aan hun wettelijke informatie verplichtingen en om informatie te raadplegen. Door het veelvuldige gebruik dat zij van het LAVS maken, zullen zij al snel vertrouwd raken met dat systeem.

Particulieren hebben op dit moment geen toegang tot het LAVS, omdat die via eHerkenning verloopt en alleen bedrijven daarover kunnen beschikken. Dit heeft onder meer te maken met de achtergrond van het LAVS, dat in samenwerking met bedrijven is ontwikkeld voor gebruikmaking door bedrijven. De vigerende informatieverplichtingen waaraan via het LAVS moet worden voldaan, zijn namelijk gericht tot gecertificeerde asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven.

Particulieren kunnen informatie over hun project dus niet zelf in het LAVS invoeren. Hiervoor is gekozen omdat particulieren doorgaans eenmalig bij een asbestsaneringsproject zijn betrokken. Het zou een zware belasting van de beheerder van het LAVS betekenen om telkens assistentie te moeten verlenen om de incidentele gebruiker wegwijs te maken in het systeem. Bovendien bestaat er bij incidenteel gebruik van het LAVS een groot risico dat informatie verkeerd, onjuist of onvolledig wordt ingevoerd, waardoor de betrouwbaarheid en volledigheid van het LAVS in het geding komen en daarmee de bruikbaarheid ervan voor de doeleinden waarvoor het LAVS is opgericht.

Particulieren kunnen in de voorgestelde opzet van het LAVS de informatie die over hun project is opgenomen, ook niet zelf raadplegen. De huidige opzet van het LAVS voorziet hier niet in, omdat alleen bedrijven met eHerkenning toegang tot het LAVS hebben. Particulieren hoeven echter niet van die informatie verstoken te blijven. Doordat een particulier verplicht is voor handelingen met asbest gecertificeerde bedrijven in te schakelen, die wel toegang tot het LAVS hebben, kan hij als opdrachtgever aan het bedrijf vragen om hem de gewenste informatie over zijn project verstrekken. Een particulier kan die informatie ook aan de beheerder van het LAVS vragen en zo nodig vragen om rectificatie van informatie die in het LAVS is opgenomen. Overigens ontvangen particulieren de informatie ook rechtstreeks van het bedrijf waaraan zij opdracht hebben gegeven om werkzaamheden te verrichten, met name het inventarisatierapport en het rapport van de eindbeoordeling van de verwijdering.

Dit betekent dat is voldaan aan het vereiste van artikel 8, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin is bepaald dat een ieder recht heeft van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.

Indien er een breed draagvlak zou blijken te bestaan om het LAVS op termijn ook voor particulieren toegankelijk te maken om de daarin opgeslagen informatie over hun eigen project te kunnen raadplegen, kan worden onderzocht welke mogelijkheden daartoe kunnen worden verwezenlijkt en hoe dat kan worden gefinancierd. Deze eventuele wens tot verbetering van het LAVS is geen noodzakelijke voorwaarde waaraan moet zijn voldaan om het goede functioneren van het LAVS voor de verwezenlijking van de doelstellingen waarvoor het LAVS is ontwikkeld, te verzekeren, mede gelet op de mogelijkheden die er voor particulieren zijn om ook nu al kennis te nemen van de informatie die over hun projecten in het LAVS is opgenomen.

Bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.5.7, vierde lid, Wm zal nader worden bepaald welke informatie in het LAVS wordt opgenomen. Tevens zal daarbij worden bepaald welke instanties en bedrijven toegang tot het LAVS hebben om daarin informatie in te voeren of te raadplegen. Ook kunnen daarbij zo nodig regels worden gesteld over de inrichting, instandhouding, werking, toegankelijkheid en beveiliging van deze voorziening en het beheer van de daarin opgenomen gegevens en bescheiden. Het gaat om regels die nodig zijn om te kunnen verzekeren dat het LAVS naar behoren functioneert.

3.2 Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, mogen uitsluitend worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor het volgen van asbest in de loop van de asbestsaneringsketen. Er wordt volstaan met de vermelding van de contactgegevens van particulieren die in de sloopmelding zijn opgenomen, te weten hun naam, adres en woonplaats. Dit is belangrijke informatie om zicht te houden op de handelingen die in de asbestsaneringsketen worden verricht en degene die hiervoor als opdrachtgever mede verantwoordelijkheid draagt. Op de juridische aspecten van de bescherming van persoonsgegevens wordt ingegaan in paragraaf 4.1.

3.3 Elektronische informatieverplichting

Zoals in het voorgaande al is toegelicht worden in de Wet milieubeheer en in de Woningwet bepalingen22 opgenomen die een grondslag bieden om bij algemene maatregel van bestuur waarin een informatieverplichting is gesteld, tevens te bepalen dat de informatie uitsluitend langs elektronische weg kan worden verstrekt.

Alle informatieverplichtingen zijn gericht tot de bedrijven die in het kader van een asbestsanering werkzaamheden verrichten.

3.4 Technische bepalingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel tevens enkele technische wijzigingen mee te nemen van vigerende bepalingen van de Wet milieubeheer, die niets te maken hebben met het asbestdossier.

Volgens het vigerende artikel 16.35c, lid 2, Wm kan het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit bij de terugvordering van te veel ontvangen broeikasgasemissierechten die rechten invorderen bij dwangbevel op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling is echter niet bedoeld voor vermogensrechten, zoals broeikasgasemissierechten, maar voor geldsommen. Daarom wordt in het wetsvoorstel de bevoegdheid tot invordering van emissierechten bij dwangbevel vervangen door de bevoegdheid tot handhaving via een last onder dwangsom. Deze is toegevoegd aan artikel 18.6a Wm.

Verder wordt een wijziging van artikel 20.3 Wm voorgesteld. In het eerste lid van dat artikel is als hoofdregel opgenomen dat besluiten pas in werking treden nadat zij onherroepelijk zijn geworden of de termijn voor het indienen van bezwaar of het instellen voor beroep is afgelopen. Voor besluiten over genetisch gemodificeerde organismen blijkt deze zogenaamde uitgestelde inwerkingtreding echter in strijd te zijn met de toepasselijke richtlijn 2009/41/EG, die beoogden dat de aanvrager na toestemmingverlening onmiddellijk met zijn werkzaamheden moet kunnen beginnen. Daarom voegt het wetsvoorstel in artikel 20.3, tweede lid, Wm een uitzondering op de hoofdregel toe.

4. Enkele juridische aspecten

4.1 Bescherming van persoonsgegevens

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is een grondrecht. Dit recht is geregeld in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze regelgeving is verder uitgewerkt in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 7 Wbp bepaalt dat een organisatie alleen persoonsgegevens mag verzamelen en verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor een vooraf uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doeleinde. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moet daarbij zo klein mogelijk worden gehouden. De persoonsgegevens moeten bovendien goed worden beveiligd.

In de Wbp wordt onder een persoonsgegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon23. Het gaat binnen LAVS specifiek om:

  • persoonsgegevens: naam;

  • adresgegevens24: adres, woonplaats (verblijf- en correspondentie-adres);

  • contactgegevens: telefoonnummer, e-mailadres.

Het bijhouden van een landelijke voorziening als het LAVS valt onder de omschrijving van het begrip «verwerking van persoonsgegevens» in de Wbp25. Hieronder wordt verstaan «elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens». In het LAVS vinden dergelijke handelingen plaats. De informatie die volgens de vigerende wettelijke informatieverplichtingen over handelingen met asbest moet worden verstrekt, wordt op systematische wijze ingevoerd en opgeslagen opdat deze informatie beschikbaar is voor en kan worden geraadpleegd door overheden en bedrijven die bij asbestsaneringen betrokken zijn.

De Wbp bepaalt voor welke doeleinden persoonsgegevens uitsluitend mogen worden verwerkt26. Onder meer mogen persoonsgegevens door een bestuursorgaan worden verwerkt indien dat noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door dat bestuursorgaan27.

In het wetsvoorstel wordt aan de Minister van IenM de zorg voor de instandhouding en het beheer van het LAVS opgedragen. Met het LAVS wordt beoogd het toezicht en de handhaving, alsmede de informatie-uitwisseling tussen bedrijven die bij een asbestsanering zijn betrokken, te vergemakkelijken en aldus bij te dragen aan verbetering van de naleving van de asbestregelgeving. Dit gebeurt door in alle opeenvolgende fasen van de asbestsaneringsketen informatie over handelingen met asbest op te slaan en toegankelijk te maken voor de bestuursorganen die met het toezicht en de handhaving zijn belast, en de bedrijven die bij de desbetreffende asbestsanering zijn betrokken.

De publiekrechtelijke taak van de Minister van IenM moet in dit licht worden bezien. Zonder de persoonsgegevens kan het LAVS niet aan zijn doel beantwoorden, omdat dan niet alle schakels van de asbestsaneringsketen in beeld zijn en dan ook niet kan worden gevolgd welke handelingen met asbest worden verricht, wie daarvoor verantwoordelijk is en waar het asbest zich bevindt. Gegevensuitwisseling tussen de schakels van de keten is voor de naleving van de asbestregelgeving en het toezicht en de handhaving een kritische succesfactor, en daarmee voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de asbestregelgeving, te weten de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu en de bescherming van de werknemers die bij handelingen met asbest betrokken zijn. De verwerking van de eerder aangeduide persoonsgegevens is daarom noodzakelijk voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak van de Minister als beheerder van het LAVS en van de bestuursorganen die met het toezicht op de naleving en de verdere handhaving van de asbestregelgeving zijn belast.

De verwerking van de persoonsgegevens wordt in het licht van de doelstellingen waarop de asbestregelgeving is gericht, proportioneel geacht in verhouding tot de eventuele nadelen daarvan voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen.

Er mogen niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk. Die beperking moet ook in acht worden genomen bij de vaststelling van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.5.7, vierde lid, Wm, waarin de gegevens en bescheiden worden aangewezen die in het LAVS worden opgenomen.

De Wbp geeft geen concrete bewaartermijn voor persoonsgegevens. Organisaties mogen persoonsgegevens niet langer bewaren dan nodig is voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of worden gebruikt. In de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.5.7, vierde lid, Wm zullen regels worden gesteld ter beperking van de bewaartermijn van de gegevens en bescheiden die in het LAVS zijn opgenomen.

Een bestuursorgaan mag de persoonsgegevens die het heeft verzameld en verwerkt, alleen toegankelijk maken voor zover dat nodig is voor de verwezenlijking van de publiekrechtelijke taak waarmee het bestuursorgaan is belast. Bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.5.7, vierde lid, Wm zullen de bestuursorganen en bedrijven worden aangewezen voor wie het LAVS toegankelijk is om informatie in te voeren, op te halen en te raadplegen.

De informatie moet allereerst toegankelijk zijn voor bestuursorganen die voor de asbestregelgeving met het toezicht en de handhaving zijn belast, voor zover de asbestsaneringen plaatsvinden in hun werkgebied.

Daarnaast zal het LAVS ook toegankelijk zijn voor bedrijven die betrokken zijn bij de inventarisatie en verwijdering van asbest. De toegang is beperkt tot de gegevens en bescheiden over asbestsaneringen waarbij zij betrokken zijn. Deze bedrijven zijn verplicht van het LAVS gebruik te maken ter voldoening aan hun wettelijke informatieverplichtingen. Ook moeten zij met andere bedrijven in de keten gegevens kunnen uitwisselen, onder meer om te voldoen aan vigerende wettelijke verplichtingen om aan een ander bedrijf informatie te verstrekken. Tot slot moeten zij een beeld hebben van de werkzaamheden die in de asbestsaneringsketen hebben plaatsgevonden, omdat zij kunnen worden aangesproken op handelingen met asbest die in de loop van de asbestsaneringsketen hebben plaatsgevonden.

Ook professionele opdrachtgevers, zoals woningcorporaties, hebben voor de bouwwerken waaruit zij asbest laten verwijderen, toegang tot de gegevens in het LAVS. Zij zijn niet verplicht gegevens over hun projecten in het LAVS in te voeren, maar mogen dat wel. Zij kunnen zo de regie houden over hun projecten. Om dezelfde reden is het wenselijk dat professionele opdrachtgevers, die soms veel asbestsaneringsprojecten hebben lopen, de informatie die daarover in het LAVS is opgenomen, kunnen raadplegen om zo het overzicht te houden. Dit wordt proportioneel geacht in verhouding tot de eventuele nadelen van de toegankelijkheid van de informatie over deze projecten in het LAVS voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken particulieren.

Particulieren hebben geen toegang tot het LAVS. De redenen hiervoor zijn toegelicht in paragraaf 3.1. Mocht in de toekomst besloten worden het LAVS ook voor particulieren toegankelijk te maken, dan betreft dat uitsluitend informatie over hun eigen project, zodat de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer niet in het geding is.

4.2 Elektronische informatieverplichting

De verplichting voor bedrijven die betrokken zijn bij asbestsaneringen om via het LAVS informatie te verstrekken over handelingen met asbest die zij verrichten, kan worden onderscheiden in de volgende onderdelen:

  • a. de verplichting om bepaalde informatie te verstrekken,

  • b. de verplichting om deze informatie te verstrekken langs elektronische weg, en

  • c. de verplichting om daarvoor gebruik te maken van het LAVS, onderscheidenlijk het OLO (voor de sloopmelding).

De onder a bedoelde verplichting om bepaalde informatie te verstrekken wordt doorgaans bij algemene maatregel van bestuur gesteld. Hiervoor moet een grondslag bestaan in een wet in formele zin. De benodigde grondslagen voor het stellen van informatieverplichtingen over handelingen met asbest zijn momenteel al opgenomen in de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet. Er zijn geen nieuwe grondslagen nodig.

De onder b bedoelde verplichting om de informatie te verstrekken langs elektronische weg, wijkt af van de standaardregeling in de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 2.3 Awb biedt de mogelijkheid informatie elektronisch te verstrekken, maar bevat geen verplichting, en laat de mogelijkheid open om informatie desgewenst ook schriftelijk te verstrekken.

De Algemene wet bestuursrecht bevat nu geen algemene bepaling die het mogelijk maakt om bij algemene maatregel van bestuur een verplichting op te leggen om informatie langs elektronische weg te verstrekken. Dit moet telkens afzonderlijk worden geregeld in de wet die de grondslag voor de informatieverplichting biedt28. De Wet milieubeheer en de Woningwet kennen een dergelijke verplichting nog niet. Het wetsvoorstel voorziet in de benodigde wettelijke grondslagen in de Wet milieubeheer en de Woningwet om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat informatie langs elektronische weg moet worden verstrekt. Deze bepalingen die hierin voorzien, beperken zich tot informatieverplichtingen over handelingen met asbest.

De nieuwe wettelijke grondslagen maken het tevens mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat de wettelijk vereiste informatie moet worden verstrekt met gebruikmaking van het LAVS, onderscheidenlijk het OLO voor de sloopmelding.

Ten aanzien van de arbeidsomstandighedenregelgeving kan worden opgemerkt dat artikel 2.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit voorziet in melding langs elektronische weg.

4.3 Verhouding met andere regelgeving

Het wetsvoorstel brengt geen verandering in de verhouding tussen de relevante regelgeving, te weten de Arbeidsomstandighedenwet, de hoofdstukken 9 (stoffen en producten) en 10 (afvalstoffen) Wm, de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De arbeidsomstandighedenregelgeving bevat onder meer regels ter bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbestvezels op het werk. De Wet milieubeheer beoogt de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu. De Woningwet betreft asbesttoepassingen in bouwwerken en beoogt ook de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. De voorgestelde regeling in hoofdstuk 9 Wm betreft de instelling, de instandhouding, het beheer en het functioneren van het LAVS.

De inhoudelijke regelgeving is te vinden in de uitvoeringsregelgeving, die op de Arbeidsomstandighedenwet, hoofdstuk 9 Wm en de Woningwet is gebaseerd.

Op de verhouding met de Wet bescherming persoonsgegevens is ingegaan in paragraaf 4.1, op de verhouding met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in paragraaf 4.2.

Het gebruik van het LAVS is al wel verplicht wanneer men in aanmerking wil komen voor de subsidieregeling die sinds 4 januari 2016 bestaat voor het verwijdering van asbestdaken29 en met ingang van 1 maart 2017 in kader van bijlage XIIIa bij de Arbeidsomstandighedenregeling voor gecertificeerde asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven.

5. Gevolgen voor bedrijven en burgers

Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen en brengt geen verandering in rechten en verplichtingen, administratieve lasten of uitvoeringslasten teweeg. Het wetsvoorstel voorziet namelijk alleen in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur een verplichting op te leggen om de nu al wettelijk voorgeschreven informatie langs elektronische weg te verstrekken. Het gaat dus om de wijze waarop de informatie moet worden verstrekt, niet om extra informatie die moet worden verstrekt ten opzichte van de informatie die al op grond van de vigerende regelgeving moet worden verstrekt. Een dergelijke verplichting brengt voor de bedrijven die aan de informatieverplichting moeten voldoen, geen extra lasten mee ten opzichte van informatieverstrekking langs schriftelijke weg, welke mogelijkheid nu ook nog open staat. De bedrijven verstrekken de vereiste informatie nu doorgaans ook al langs elektronische weg en in elk geval mag van de bedrijven worden verwacht dat zij in staat zijn informatie zonder onoverkomelijke problemen langs elektronische weg te verstrekken.

6. Toezicht en handhaving

De voorgestelde wet roept geen nieuwe informatieverplichtingen in het leven, maar verschaft alleen een bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat aan vigerende informatieverplichtingen over handelingen met asbest uitsluitend nog langs elektronische weg kan worden voldaan. De verplichtingen houden dus alleen een beperking in van de wijze van informatieverstrekking tot de elektronische weg, met uitsluiting van de schriftelijke weg die nu ook nog open staat. Dit heeft geen gevolgen voor de regeling van het toezicht op de naleving en verdere handhaving van de informatieverplichtingen, waarvoor in het kader van de Wet milieubeheer en de Woningwet momenteel al in de benodigde regelgeving is voorzien. Indien de wettelijk vereiste informatie niet op de juiste, wettelijk voorgeschreven wijze, met gebruikmaking van het LAVS, is verstrekt, is niet aan de desbetreffende informatieverplichting voldaan, zoals ook het geval is wanneer de informatie die is verstrekt onjuist of onvolledig is.

De voorgestelde wet beoogt een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het toezicht en de handhaving. Zoals al werd opgemerkt in paragraaf 1 laat de naleving van de asbestregelgeving nog te wensen over. Het verbeteren van de samenwerking en de informatie-uitwisseling tussen de betrokken toezicht- en handhavingsinstanties is een kritische succesfactor voor het verbeteren van de naleving daarvan. De verplichtstelling van het gebruik van het LAVS voor het voldoen aan wettelijke informatieverplichtingen over handelingen met asbest is de belangrijkste maatregel om de beoogde verbetering van de informatievoorziening tot stand te brengen. De informatie beoogt de hele asbestsaneringsketen systematisch in beeld te brengen. Zij wordt centraal opgeslagen. Zij kan door toezichthouders op eenvoudige wijze worden geraadpleegd, zowel op kantoor als op de plaats van handeling. Hierdoor zal het naar verwachting eenvoudiger worden overtredingen van de asbestregelgeving te constateren, bijvoorbeeld indien een bedrijf dat handelingen met asbest verricht, geen informatie in het LAVS heeft ingevoerd, of indien informatie uit verschillende bronnen niet consistent is. Daardoor kan gerichter toezicht worden gehouden en handhavend worden opgetreden.

7. Gevolgen voor de Rijksbegroting

Overeenkomstig artikel 16 van de Comptabiliteitswet 2001 en Aanwijzing 215, zesde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt ingegaan op de gevolgen voor de rijksbegroting. De gevolgen voor de rijksbegroting vloeien voort uit de wettelijke status die aan het LAVS wordt toegekend. Deze heeft tot gevolg dat de Minister van IenM verplicht is zorg te dragen voor de instandhouding en het beheer van het LAVS. Voor de instandhouding van het LAVS en het goede functioneren daarvan is jaarlijks een bedrag van circa 800.000 euro nodig, waarvoor financiële dekking binnen de begroting van het Ministerie van IenM is geregeld. Inbegrepen in dit bedrag zijn kosten voor hosting, technisch beheer en applicatiebeheer, alsmede een bedrag voor correctief en adaptief onderhoud. Het betreft overigens geen nieuwe kosten omdat de Minister van IenM nu ook al als beheerder van het LAVS optreedt.

8. Totstandkoming van het wetsvoorstel

Over het wetsvoorstel heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden. Dit is volgens het kabinetsbeleid niet nodig in geval van «regelgeving zonder noemenswaardige gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen (geen verandering in verplichtingen en rechten administratieve lasten of uitvoeringslasten)».30 Zoals in paragraaf 5 al is toegelicht, is van dergelijke gevolgen geen sprake.

Om dezelfde reden hebben het Interprovinciaal overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen aangegeven dat zij geen behoefte hebben over de voorgestelde wet te worden geconsulteerd, heeft Rijkswaterstaat afgezien van een uitvoerbaarheidstoets en de ILT van een handhaafbaarheidstoets.

Wel is er een Privacy Impact Assessment (hierna: PIA) uitgevoerd.31 De uitkomst van de PIA is dat het LAVS geen inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer maakt doordat er geen bijzondere persoonsgegevens in het LAVS worden geregistreerd. Wel worden in een aantal gevallen gevoelige persoonsgegevens verwerkt, zoals de naam en het adres van particulieren. Verder is in de PIA geconcludeerd dat voor het LAVS voldoende privacybeschermende maatregelen zijn genomen. De bevindingen van de PIA zijn verwerkt in paragraaf 4.

Tevens is overeenkomstig artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens advies gevraagd aan de Autoriteit persoonsgegevens.

De autoriteit heeft op 8 november 2016 advies uitgebracht. De autoriteit had een beperkt aantal opmerkingen. Zij vraagt zich af of voor de verwezenlijking van het doel van het wetsvoorstel een lange bewaartermijn van de persoonsgegevens nodig is, zoals in deze memorie van toelichting was opgemerkt, en adviseert om die opmerkingen daaromtrent nader te onderbouwen. Naar aanleiding van het advies is afgezien van het opnemen van de opmerkingen over de lengte van de bewaartermijn. In de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.5.7, vierde lid, Wm (nieuw) zullen ook regels worden gesteld ter beperking van de bewaartermijn. De overwegingen hieromtrent zullen in de nota van toelichting bij dat besluit worden uiteengezet. In dat verband zal de bewaartermijn worden heroverwogen tegen de achtergrond van de functie van de registratie van gegevens over asbestsaneringen in het LAVS met het oog op de doelstellingen van het wetsvoorstel. Voorts verzoekt de autoriteit in de gelegenheid te worden gesteld om over die algemene maatregel van bestuur advies uit te brengen, aan welk verzoek vanzelfsprekend gehoor zal worden gegeven. De autoriteit kan zich dan ook uitspreken over de lengte van de bewaartermijn die daarin is opgenomen.

II Artikelsgewijs

Artikel I

A

De bepaling in onderdeel A herstelt een omissie die bij de wijziging van artikel 7.2a door artikel 10,3, onderdeel C, van de Wet natuurbescherming is ontstaan. Hierbij werd een verwijzing naar artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door een verwijzing naar artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Daarbij zijn abusievelijk de woorden «op grond van» weggevallen, die nu weer worden ingevoegd.

B

De bepaling in onderdeel B betreft een technische wijziging. Het vigerende artikel 9.2.2.1, tweede lid, onder i, van de Wm geeft de bevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat met betrekking tot een handeling als in die bepaling genoemd, een melding moet worden ingediend, al dan niet «onder overlegging van daarbij aangegeven gegevens». Strikt genomen omvat die bepaling niet de bevoegdheid om te bepalen dat gegevens over dergelijke handelingen ook los van een melding moeten worden verstrekt. In het geval van asbestsaneringen kan dit echter wenselijk zijn. De voorgestelde wijziging heeft tot doel mogelijke discussie of artikel 9.2.2.1, tweede lid, Wm hiervoor voldoende grondslag biedt te voorkomen.

C

De bepaling in onderdeel C beoogt voor artikel 9.2.2.2 Wm een nieuw artikel 9.2.2.1b in te voegen. Dit artikel wordt in feite ingevoegd na het beoogde artikel 9.2.2.1a Wm, dat nu echter nog niet bestaat maar is opgenomen in een andere voorgenomen wijziging van de Wet milieubeheer (wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (verwijdering asbest en asbestproducten)). Omdat het niet zeker is dat het andere wetsvoorstel eerder in werking zal treden dan het onderhavige wetsvoorstel en dus ook niet of artikel 9.2.2.1a Wm al bestaat op het moment waarop dit wetsvoorstel in werking treedt, is gekozen voor de enigszins ongebruikelijke formulering dat de nieuwe bepaling wordt ingevoegd voor het al wel bestaande artikel 9.2.2.2 Wm in plaats van de gebruikelijke formulering dat het wordt ingevoegd na artikel 9.2.2.1a Wm.

Hierin wordt de bevoegdheid gegeven om bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.2.1, eerste lid, Wm te bepalen dat informatie langs elektronische weg moet worden verstrekt, in het bijzonder artikel 2:15, eerste lid, Awb. Die regeling biedt de mogelijkheid om informatie langs elektronische weg te verstrekken, maar houdt geen verplichting daartoe in en sluit de mogelijkheid om informatie schriftelijk te verstrekken niet uit.

Deze mogelijkheid is beperkt tot handelingen met asbest en is daarom op genomen in artikel 9.2.2.1a Wm in plaats van artikel 9.2.2.1 Wm. Artikel 9.2.2.1a Wm heeft uitsluitend betrekking op handelingen met asbest, terwijl artikel 9.2.2.1 Wm een veel bredere reikwijdte heeft. Artikel 9.2.2.1a Wm zal bij een eerdere voorziene wijziging van de Wet milieubeheer (wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (verwijdering asbest en asbestproducten), die nu nog in voorbereiding is, worden ingevoegd.

Daarnaast is bepaald dat het tijdstip van inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. De reden hiervan is onder meer dat artikel I, onderdeel C, mogelijk pas later van kracht kan worden. Die bepaling houdt een wijziging in van artikel 9.2.2.1a Wm. Dat artikel moet echter nog bij een eerder wetsvoorstel in de Wet milieubeheer worden ingevoegd. Het desbetreffende wetsvoorstel (Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (verwijdering asbest en asbestproducten)) is nog in voorbereiding. Artikel I, onderdeel C, kan vanzelfsprekend niet eerder van kracht worden dan dat artikel 9.2.2.1a Wm van kracht is geworden.

D

De bepaling in onderdeel D voegt een nieuw artikel 9.5.7 in de Wet milieubeheer in.

Het eerste lid voorziet in de oprichting van het landelijk asbestvolgsysteem (LAVS). Het LAVS is een elektronische landelijke voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt bij het voldoen aan wettelijke verplichtingen tot het verstrekken van informatie over handelingen in het kader van asbestsaneringen. Deze informatie wordt in het LAVS systematisch opgeslagen en kan worden geraadpleegd door instanties en bedrijven die bij asbestsaneringen betrokken zijn. In zoverre is het LAVS tevens een register.

In het eerste lid is globaal aangegeven welke informatie in het LAVS zal worden opgenomen. Dit zijn gegevens en bescheiden (zoals rapporten) die betrekking hebben op handelingen met asbest die in de achtereenvolgende fasen van de asbestsaneringsketen worden verricht. De asbestsaneringsketen omvat de inventarisatie en verwijdering van asbest, de eindbeoordeling van het resultaat van de verwijdering, de afvoer van het asbestafval en de verwerking(stort) daarvan. Bij algemene maatregel van bestuur op grond van het vierde lid zal nader worden bepaald welke gegevens en bescheiden in het LAVS worden opgenomen. Dit zijn geen andere gegevens en bescheiden dan nu al moeten worden verstrekt om te voldoen aan vigerende wettelijke informatieverplichtingen met betrekking tot handelingen met asbest. Het is de bedoeling dat die gegevens en bescheiden voortaan uitsluitend nog langs elektronische weg, met gebruikmaking van het LAVS of het OLO, worden verstrekt.

Op grond van het tweede lid draagt de Minister van IenM de verantwoordelijkheid voor de inrichting, instandhouding, werking, toegankelijkheid en beveiliging van het LAVS en voor het beheer van de daarin opgenomen gegevens en bescheiden. In de praktijk is Rijkswaterstaat hiermee belast. Daarnaast moet de Minister de nodige voorzieningen treffen voor de elektronische uitwisseling van gegevens en bescheiden die op asbestsaneringen betrekking hebben tussen het LAVS en het OLO. Hierdoor kunnen de administratieve lasten van de informatieverstrekking en -verwerking worden beperkt, bijvoorbeeld doordat degene die bij het OLO een sloopmelding wil indienen, de daarvoor benodigde gegevens en bescheiden uit het LAVS kan ophalen.

Op grond van het vierde lid worden bij algemene maatregel van bestuur de gegevens en bescheiden aangewezen die in het LAVS worden opgenomen. Tevens worden regels gesteld met betrekking tot de toegankelijkheid van het LAVS. Hierbij zullen de instanties en bedrijven worden aangewezen die toegang krijgen tot het LAVS. Het is de bedoeling dat het LAVS geheel toegankelijk zal zijn voor de instanties die met het toezicht en de handhaving zijn belast, en gedeeltelijk toegankelijk voor bedrijven of professionele opdrachtgevers, voor zover het de asbestsaneringen betreft, waarbij zij betrokken zijn.

Deze beide onderwerpen moeten bij algemene maatregel van bestuur in elk geval worden geregeld, omdat dit van belang is voor een doeltreffende bescherming van de persoonsgegevens die in het LAVS worden opgenomen.

Voor een aantal andere onderwerpen geeft het vierde lid de bevoegdheid om regels te stellen. Het gaat om de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van het systeem en het beheer van de gegevens en bescheiden die daarin zijn opgenomen.

Uiteraard is de beveiliging van het LAVS ook een belangrijk punt van aandacht met het oog op de bescherming van de persoonsgegevens die daarin zijn opgenomen. Er zijn echter al veel regelingen, richtlijnen en handleidingen vastgesteld met het oog op de beveiliging van gegevens die door het Rijk worden beheerd.32 Daarom is het niet op voorhand zeker of het toegevoegde waarde heeft aanvullende regels op te nemen. Het is wel van belang dat zo nodig regels hierover kunnen worden gesteld.

Voor de andere onderwerpen geldt dat het ook niet zeker is dat het toegevoegde waarde heeft om regels te stellen, maar dat het wel wenselijk is dat de bevoegdheid bestaat zo nodig regels te stellen. Het LAVS bestaat namelijk feitelijk al en functioneert naar behoren. Het wetsvoorstel beoogt alleen het gebruik van het LAVS op basis van vrijwilligheid, voor zover het informatieverplichtingen op grond van de Wet milieubeheer en de Woningwet betreft, te vervangen door een verplichting om hiervan gebruik te maken, omdat de volledigheid van informatie over handelingen met asbest in het kader van asbestsaneringen cruciaal is voor de verbetering van de naleving, het toezicht en de handhaving. Voor informatieverplichtingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is het gebruik van het LAVS al vanaf 1 maart 2017 verplicht. Het wetsvoorstel heeft hierop geen betrekking.

Omdat de onderwerpen die in het vierde lid zijn genoemd, een zeer gedetailleerd karakter kunnen hebben en het wenselijk is flexibel te kunnen reageren op ontwikkelingen die zich kunnen voordoen, is ook de bevoegdheid opgenomen om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met het oog op een goede uitvoering van de bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels. Bij ministeriële regeling kunnen alleen nadere regels worden gesteld voor zover de algemene maatregelen van bestuur daarvoor een grondslag bevat.

E, F en G

De bepalingen in de onderdelen E, F en G wijzigen allereerst de artikelen 16.35c, tweede lid, Wm en 18.6a Wm Onderdeel E strekt tot correctie van een technische verschrijving. De hier voorgestelde wijzigingen houden geen verband met de asbestregelgeving.

De wijzigingen van de artikelen 16.35c, tweede lid, Wm en 18.6a Wm (F en G) betreffen een aanpassing van de bevoegdheid van het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) om te borgen dat bij de terugvordering van te veel ontvangen emissierechten de teruglevering van die rechten ook daadwerkelijk plaatsvindt.

In artikel 16.35c, tweede lid, Wm is bepaald dat de NEa de terug te vorderen broeikasgasemissierechten dan wel het met de waarde van die rechten corresponderende bedrag bij dwangbevel kan invorderen.

De hier bedoelde invordering bij dwangbevel is nader geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Die regeling strekt ertoe de betaling van een geldsom af te dwingen. Die regeling voor geldsommen is bij nader inzien niet geschikt voor toepassing op vermogensrechten zoals broeikasgasemissierechten omdat de teruglevering van die rechten daarmee niet gerealiseerd kan worden. Om die reden wordt ten aanzien van terug te vorderen broeikasgasemissierechten de mogelijkheid van invordering bij dwangbevel vervangen door handhaving van de verplichting tot teruglevering van die rechten door middel van een last onder dwangsom.

Daartoe wordt in artikel 16.35c, tweede lid, Wm de verwijzing naar terug te vorderen broeikasgasemissierechten geschrapt zodat het dwangbevel uitsluitend betrekking heeft op de invordering van het met de waarde van die rechten corresponderende bedrag. Het restant van dit artikelonderdeel wordt om taalkundige redenen anders geformuleerd en daarom opnieuw vastgesteld.

Vervolgens wordt in artikel 18.6a Wm de opsomming van de verplichtingen die door de NEa met een last onder dwangsom kunnen worden gehandhaafd, uitgebreid zodat ook de verplichting tot teruglevering van rechten door middel van een last onder dwangsom kan worden gehandhaafd. De uitbreiding betreft een nieuw tweede lid waarin expliciet is vermeld dat in geval van het niet tijdig terug leveren van teruggevorderde emissierechten als bedoeld in artikel 16.35c Wm, de NEa een last onder dwangsom kan opleggen. Op grond van de artikelen 16.30a, 16.31, 16.32, 16.34a, 16.34b en 16.34c Wm kan de Minister besluiten nemen waarin het aantal emissierechten dat aan een inrichting is verleend, wordt aangepast. Artikel 16.35c geeft de NEa de bevoegdheid in een dergelijk geval de te veel verleende emissierechten van de inrichting terug te vorderen. Uit het samenstel van deze bepalingen vloeit voor de exploitant de verplichting voort om de teruggevorderde emissierechten ook daadwerkelijk terug te leveren door die rechten over maken naar de EU-toewijzingsrekening. Het besluit tot aanpassing van de verlening houdt tevens de vaststelling in dat rechten onverschuldigd zijn verleend. Het besluit tot terugvordering houdt de verplichting in die onverschuldigd verleende rechten terug te leveren. Het op deze wijze ontstaan van een plicht tot teruglevering is vergelijkbaar met de systematiek van de subsidietitel van de Awb omtrent de betalingsplicht bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

H

De bepaling in onderdeel H wijzigt artikel 20.3 Wm. De hier voorgestelde wijziging houdt geen verband met de asbestregelgeving.

In artikel 20.3, eerste lid, Wm is de hoofdregel opgenomen dat besluiten in werking treden nadat deze onherroepelijk zijn geworden, dan wel nadat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift afloopt, dan wel indien bezwaar niet mogelijk is, nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift afloopt (de zogenaamde «uitgestelde inwerkingtreding»).

Artikel 20.3, tweede lid, maakt een uitzondering op deze regel voor besluiten krachtens de artikelen 8.40a en 8.42 Wm. Met de voorgestelde wijziging wordt aan dat lid een uitzondering toegevoegd voor bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikel 9.2.2.1 Wm aan te wijzen besluiten over genetisch gemodificeerde organismen.

De reden van deze uitzondering op de hoofdregel van de uitgestelde inwerkingtreding is dat die regel voor een aantal besluiten over genetisch gemodificeerde organismen strijdig is met de termijnen in de artikelen 8, derde lid, en 9, tweede lid, van richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 mei 2009 inzake het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PbEU L 125). De termijnen in deze richtlijnartikelen zijn bedoeld voor het beoordelen en het nemen van een beslissing door het bevoegd gezag. In deze artikelen is bepaald dat, bij een positieve beslissing, de aanvrager, anders dan bij uitgestelde inwerkingtreding het geval is, na bedoelde termijnen direct moet kunnen aanvangen met zijn werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen.

In artikel 20.3, tweede lid, Wm wordt daarom een bevoegdheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur daarbij aan te wijzen besluiten over genetisch gemodificeerde organismen uit te zonderen van het bepaalde in artikel 20.3, eerste lid, Wm. Die besluiten zullen derhalve in werking treden op de dag na hun bekendmaking. Concreet gaat het om artikelen van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (hierna: Besluit ggo) waarvan uitgestelde inwerkingtreding direct of indirect in strijd zou zijn met bedoelde termijnen van de richtlijn. Het Besluit ggo sluit voor vergunningen voor ingeperkt gebruik de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wetbestuursrecht uit. De uitzondering zoals in artikel 20.3, tweede lid, onderdeel a, Wm is opgenomen kan in onderdeel b daarom achterwege blijven.

Artikel II

Artikel II omvat enkele wijzigingen van artikel 2 van de Woningwet.

In artikel 2 wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd. Dit geeft tevens aanleiding tot vernummering van het huidige vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid. In het nieuwe zevende lid wordt een verwijzing naar het nieuwe vijfde lid ingevoegd. Dit betekent dat het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur op grond van het vijfde lid, net als het ontwerp van een dergelijke maatregel op grond van het eerste, tweede, derde of vierde lid, moet worden voorgehangen bij de Tweede Kamer en Eerste Kamer. Het nieuwe vijfde lid voorziet in de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat de sloopmelding en gegevens en bescheiden die verband houden met de verwijdering van asbest uit bouwwerken langs elektronische weg moeten worden verstrekt, met uitsluiting van de mogelijkheid om dit schriftelijk te doen. Hiermee wordt afgeweken van de standaardregeling in afdeling 2.3 Awb, in het bijzonder artikel 2:15, eerste lid, Awb. Deze biedt de mogelijkheid om informatie elektronisch te verstrekken, maar houdt geen verplichting in om dat te doen en laat de mogelijkheid open om informatie schriftelijk te verstrekken. Het is de bedoeling door middel van een wijziging van het Bouwbesluit 2012 verplicht te stellen dat een sloopmelding voor de verwijdering van asbest langs elektronische weg bij het OLO wordt ingediend.

Artikel III

Artikel III regelt de inwerkingtreding van de voorgestelde wet. Deze zal plaatsvinden op een tijdstip dat bij koninklijk besluit wordt bepaald. Dit houdt verband met de Wet raadgevend referendum (Aanwijzing voor de regelgeving 178). De voorgestelde wet is referendabel.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma