Gepubliceerd: 8 december 2016
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden bestuur parlement werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34626-3.html
ID: 34626-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Algemeen

1. Hoofdlijnen van het voorstel

Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet rechtspositie Ministers en Staatssecretarissen en de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) in verband met een aantal noodzakelijke rechtspositionele aanpassingen en aanpassingen op het gebied van het nabestaandenpensioen.

Het betreft voornamelijk technische aanpassingen die:

  • omissies repareren (grondslag eenmalige uitkering op grond van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman, alsmede aanpassing van de Appa in verband met het begrip passende arbeid voor kamerleden en decentrale politieke ambtsdragers);

  • procedurele vereenvoudigingen bewerkstellingen (procedure verrekening neveninkomsten Tweede Kamerleden);

  • de huidige praktijk codificeren (verantwoordelijkheden griffier Tweede Kamer in plaats van die van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties);

  • een aantal grondslagen creëren met betrekking tot voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking, alsmede met betrekking tot informatie- of communicatievoorzieningen en met betrekking tot voorzieningen in verband met buitenlandse reizen van kamerleden, ofwel die

  • rechtstreeks voortvloeien uit de Wet op de loonbelasting 1964 (aanpassingen percentages in de Appa).

Voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking

Een wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet rechtspositie Ministers en Staatssecretarissen en de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman maakt het mogelijk voorzieningen te treffen voor kamerleden, Ministers en Staatssecretarissen of (substituut) Nationale ombudsman met een structurele functionele beperking. Voor de vice-voorzitter, de leden van de Raad van State, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, de staatsraden, de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer geldt al dat zij voor deze voorzieningen onder de WIA vallen.

Het gaat bij dit soort voorzieningen bijvoorbeeld om aanpassingen van de werkplek, vervoersvoorzieningen en aanpassingen voor personen met een visuele, auditieve of motorische handicap. In het geval een (behandelend) arts bevestigt dat er sprake is van een dergelijke beperking, kan betrokkene aanspraak maken op een voorziening of aanpassing. Dat kan een arts met specifieke deskundigheid op het terrein van de beperking zijn of indien beschikbaar een bedrijfsarts.

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kent voorzieningen tot bevordering van de arbeidsparticipatie van werknemers met een structurele functionele beperking. Omdat politieke ambtsdragers en de (substituut) Nationale ombudsman geen werknemer zijn in de zin van de WIA, zijn de in die wet geregelde voorzieningen niet voor hen van toepassing. Voor de decentrale politieke ambtsdragers als een commissaris van de Koning, een burgemeester, een voorzitter van een waterschap, een lid van gedeputeerde staten, een wethouder, een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap, een raadslid, statenlid of een lid van het algemeen bestuur van een waterschap, zijn deze voorzieningen reeds bij algemene maatregel van bestuur geregeld.2 Ook voor de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is dit in deze algemene maatregel van bestuur geregeld.

De regering acht het uit een oogpunt van een evenwichtige afspiegeling van de samenleving in vertegenwoordigende lichamen wenselijk dat ook de toegankelijkheid van het lidmaatschap van de Staten-Generaal voor mensen met een structurele functionele beperking wordt bevorderd doordat voor de uitvoering van dit lidmaatschap de nodige voorzieningen ter beschikking kunnen worden gesteld. Tevens is het wenselijk om eventuele belemmeringen weg te nemen voor mensen met een structurele functionele beperking om de ambten van Minister en Staatssecretaris of de (substituut) Nationale ombudsman uit te kunnen oefenen.

Door de voorgestelde bepalingen wordt het nu mogelijk gemaakt dat deze functionarissen met een structurele functionele beperking zo veel mogelijk op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als werknemers en overheidswerknemers op grond van de WIA, een aanspraak kunnen doen gelden op deze voorzieningen.

De regering is van mening dat een dergelijke voorziening, die reeds voor werknemers en de meeste andere politieke ambtsdragers geldt en die zij als een nuttige en noodzakelijke voorziening beschouwt, nu ook beschikbaar gesteld moet kunnen worden voor de nationale politieke ambtsdragers en de (substituut) Nationale ombudsman, voor wie nog geen aanspraak op deze voorziening was geregeld. Juist omdat deze voorzieningen al overwegend gangbaar zijn, beschouwt de regering dit onderdeel van het voorstel als een meer technische aanpassing.

Aanpassing percentages nabestaandenpensioen en wezenpensioen

De wijziging van de Appa betreft onder meer de omzetting van een aantal breuken in de Appa van nabestaandenpensioen en het wezenpensioen in percentages die gelijk zijn aan de maximumpercentages in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964).

In de huidige bepaling van het nabestaandenpensioen en het wezenpensioen in de Appa worden breuken gehanteerd: het nabestaandenpensioen bedraagt maximaal vijfzevenden, het wezenpensioen eenzevende en het volle-wezenpensioen tweezevenden van het ouderdomspensioen. Omgerekend komen deze breuken enigszins uit boven de maximale percentages zoals die in de Wet LB 1964 zijn vastgelegd: 71,425% (70% in de Wet LB 1964), 14,285% (14% in de Wet LB 1964) en 28,570% (28% in de Wet LB 1964). De wijziging van de Appa (artikel V) in de onderdelen D, E en F vervangt de daar genoemde breuken door de in de Wet LB 1964 bedoelde maximale percentages.

2. Gekwalificeerde meerderheid

Omdat zowel de wijzigingen van de Appa, de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer als die van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer betrekking hebben op geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en hun nabestaanden, is voor de aanvaarding van het voorstel vereist dat het met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen wordt aangenomen (artikel 63 van de Grondwet).

3. Financiële paragraaf

Hoe hoog de kosten van de bepalingen om voorzieningen voor kamerleden, Ministers, Staatssecretarissen of (substituut) Nationale ombudsmannen met een structurele functionele beperking mogelijk te maken, daadwerkelijk zullen zijn voor de betrokken bestuursorganen, hangt sterk af van de individuele omstandigheden van het geval. Niet elk bestuursorgaan zal hiermee worden geconfronteerd. De financiële gevolgen van de voorziening als totaal zijn daarom lastig te kwantificeren. Dit onderwerp is dan ook meer ingegeven vanuit het oordeel dat deze voorziening op inhoudelijke gronden gewenst is. Het zal echter naar verwachting niet om een substantiële lastenverhoging gaan.

Dit wetsvoorstel betreft verder voornamelijk technische aanpassingen die geen tot weinig meerkosten met zich mee zullen brengen.

Wat betreft de voorgestelde grondslagen van de ICT-voorzieningen en de buitenlandse dienstreizen van de parlementsleden alsmede de compensatie van de reiskosten woon-werkverkeer van de leden van de Tweede Kamer, zijn de grondslagen geëxpliciteerd. Met deze wijzigingen is geen financieel effect beoogd.

4. Consultatie

De toetsingscommissie regeldruk heeft op 13 januari 2016 geconstateerd dat de technische wijzigingen enkel maatregelen betreffen die gelden voor politieke ambtsdragers. Het voorstel heeft derhalve geen effecten op de regeldruk voor burgers, bedrijven en non-profitinstellingen.

De Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG), het Interprovinciaal overleg en de Unie van Waterschappen kunnen zich vinden in de voorgestelde wijzigingen. Ook de Vereniging van Oud-Parlementariërs (VOP) reageerde positief.

De VNG maakt nog de volgende opmerkingen naar aanleiding van het wetsvoorstel.

De VNG wijst op een paragraaf in de integrale visie op de Rechtspositie Politieke Ambtsdragers «Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie»3 over pensioen van politieke ambtsdragers, waarbij een gelijkstelling met de pensioenregeling van de overheidswerknemer bij het ABP wordt voorgesteld. In dat kader acht de VNG het van belang om vast te stellen waar de verschillen tussen de Appa en het ABP zitten en welke (andere) keuzes er moeten worden gemaakt voor politieke ambtsdragers, vanwege hun specifieke rechtspositie.

Het kabinet zal aan dit verzoek voldoen in het in de brief van 19 mei 2016 aangekondigde wetsvoorstel waarbij de Appa-pensioenregeling zal worden gelijkgetrokken met de ABP-pensioenregeling.4

De VNG adviseert voorts om bij de wijziging van het nabestaanden- en wezenpensioen in onderhavige wetsvoorstel niet alleen de breuken in percentages te wijzigen, maar ook rekening te houden met andere relevante fiscale factoren voor een pensioenregeling in de Appa, zoals de maximale fiscale opbouwpercentages op grond van de Wet LB 1964, het pensioengevend inkomen, de deeltijdfactor, de hoogte van de pensioenfranchise en de pensioengeldige looptijd. Geconstateerd wordt dat in de Appa wordt uitgegaan van een looptijd tot de pensioengerechtigde leeftijd / AOW-leeftijd, terwijl in de ABP-regeling de pensioenrichtleeftijd (67 jaar) centraal staat. De VNG vraagt of ter verduidelijking, en waar mogelijk in het wetsvoorstel, kan worden aangegeven wat voor de Appa exact het uitgangspunt is.

Zoals al in de integrale visie op de rechtspositie is gemeld, is het uitgangspunt de pensioenregeling voor politieke ambtsdragers niet afwijkend van die van werknemers in te richten. In het in de brief van 19 mei 2016 aangekondigde wetsvoorstel zullen de door de VNG aangehaalde verschillen in factoren worden weggenomen door de pensioenregeling in de Appa zo veel mogelijk te baseren op het ABP-pensioenreglement.

De VNG verzoekt daarnaast dat er een oplossing wordt gevonden voor de onwenselijke situatie dat er na afloop van de Appa-uitkeringsduur geen (risico)dekking meer is voor het nabestaanden- en wezenpensioen indien de voormalige politieke ambtsdrager vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd overlijdt. Volgens de VNG zou dit beteken dat nabestaanden van een gewezen deelnemer aan de Appa, die overlijdt voor de pensioengerechtigde leeftijd, geen recht zou hebben op een nabestaandenpensioen voor pensioengeldige tijd die is gelegen na 31 juli 2003.

Al tijdens de behandeling van de Dijkstalwetsvoorstellen in de Tweede Kamer in het najaar van 2009 is de regering met de motie De Pater-Van der Meer c.s.5 gevraagd te voorzien in een regeling voor het nabestaandenpensioen op opbouwbasis, met terugwerkende kracht vanaf 2002. Mijn ambtsvoorganger heeft in antwoord op deze aangenomen motie bij brief van 15 oktober 2009 aan de Tweede Kamer toegezegd6 een oplossing te zullen zoeken voor de naar voren gebrachte problematiek. De oplossing is gevonden door in de Appa in navolging van de ABP-regeling een uitruilmogelijkheid op te nemen. De totstandkoming van deze oplossing is beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 26 mei 2014.7

De door de VNG gewenste oplossing is derhalve al met ingang van 19 november 2011 in de Appa opgenomen, en is nu te vinden in artikel 13g. De regering licht dit toe door eerst te schetsen hoe de situatie kan zijn en vervolgens de twee mogelijke oplossingen te beschrijven.

Het nabestaandenpensioen voor de gevallen waarin de Appa-pensioengerechtigde vóór de pensioengerechtigde leeftijd overlijdt, is voor de pensioen geldige tijd die is gelegen ná 31 juli 2003, in navolging van de ABP-regeling, risicogedekt. Dat wil zeggen dat uitsluitend een actieve deelnemer aan de Appa-pensioenregeling een dekking heeft voor het Appa-nabestaandenpensioen. Is hij of zij geen deelnemer meer in de periode waarin hij of zij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, dan bestaat er uit hoofde van de Appa geen recht op een nabestaandenpensioen. Met ingang van de pensioengerechtigde leeftijd is er weer wel een dekking voor het nabestaandenpensioen.

De eerste oplossing is de mogelijkheid ouderdomspensioen te ruilen voor nabestaandenpensioen. In artikel 61 van de Pensioenwet is namelijk vastgelegd dat de deelnemer bij beëindiging van de deelneming het recht heeft om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen (nabestaandenpensioen). Op die wijze blijft de dekking voor het partnerpensioen ook na beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioengerechtigde leeftijd mogelijk. Het ABP-reglement kent deze uitruilmogelijkheid ook. Aangezien de Pensioenwet niet van toepassing is op de pensioenaanspraken op grond van de Appa, is deze uitruilmogelijkheid met ingang van 19 november 2011 in de Appa opgenomen. Sinds 27 juli 2013 staat deze uitruilmogelijkheid in artikel 13g. In dit artikel is bepaald dat een deel van de aanspraken op het eigen ouderdomspensioen, als het deelnemersshap wordt beëindigd bij het einde van het uitkeringsrecht, kan worden omgezet in een aanspraak op nabestaandenpensioen bij overlijden vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Betrokkenen waarvan het deelnemerschap eindigt, worden tijdig geattendeerd op deze reparatiemogelijkheid.

De tweede oplossing is dat het hiaat in het nabestaandenpensioen kan worden voorkomen door middel van waardeoverdracht van pensioenaanspraken. Of gebruik gemaakt kan worden van deze mogelijkheid is, afhankelijk van de inhoud van de pensioenregeling van het ontvangende pensioenfonds. Door waardeoverdracht naar een nieuwe pensioenregeling met een toereikende dekking voor nabestaandenpensioen, kan de risicodekking van het nabestaandenpensioen in de Appa worden hersteld.

Dat kan ook tussen en binnen de afdelingen van de Appa. Bijvoorbeeld een wethouder die gedeputeerde wordt, kan zijn Appa-pensioenaanspraken van de gemeente laten overdragen aan de provincie. Zijn pensioenaanspraken op basis van het wethouderschap worden dan geïncorporeerd in de pensioenaanspraken die betrokkene opbouwt als gedeputeerde. Als opnieuw actieve deelnemer in de Appa-pensioenregeling, maar nu als gedeputeerde, is er dan wederom recht op nabestaandenpensioen.

Naar de mening van de regering is, gelet op het bovenstaande, het nabestaandenhiaat afdoende in de Appa afgedekt.

Tot slot vraagt de VNG op tijd heldere informatie te verstrekken na inwerkingtreding van de bepaling die regelt dat alle arbeid op alle niveaus als passend wordt aangemerkt ongeacht het niveau van de oude functie. Zoals te doen gebruikelijk zal mijn ministerie betrokken ambtsdragers tijdig informeren over alle wijzigingen in dit voorstel door middel van een circulaire.

5. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van de onderdelen van het wetsvoorstel wordt bij apart koninklijk besluit geregeld in verband met de Wet raadgevend referendum.

De noodzakelijke aanpassing in de Appa van de percentages voor het nabestaandenpensioen en het wezenpensioen dient zo snel mogelijk in werking te treden. Vanaf de inwerkingtreding van onderhavige wet gaan de nieuwe percentages direct gelden. Uiteraard worden de reeds ingegane nabestaandenpensioenen of reeds ingegane wezenpensioenen niet aangetast.

Ook de overige bepalingen kunnen zo snel mogelijk nadat aan de termijnen van de Wet raadgevend referendum is voldaan, inwerkingtreden. Dit, met uitzondering van de toevoeging van de eenmalige uitkering in de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman. Deze heeft terugwerkende kracht. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 oktober 2015. Dat is dezelfde datum als die van de inwerkingtreding van de overeengekomen eenmalige uitkering van € 500 in de geformaliseerde Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk (2015–2016) (Stb. 2015, nr. 531). Hierdoor verkrijgt deze overeengekomen eenmalige uitkering, die reeds verstrekt is, een wettelijke grondslag op basis van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman. De terugwerkende kracht is vanwege het begunstigende karakter van deze wijziging niet bezwaarlijk.

Artikelgewijs

Artikel I Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

Onderdelen A, B en C

In de artikelen 1 en 3a worden enkele kleine aanpassingen gedaan die verband houden met de uitvoering van de wet. De wet sprak nog van Onze Minister die een aantal zaken uitvoerde in verband met de regeling inzake bijvoorbeeld het woon-werkverkeer van Tweede Kamerleden. De rol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is voor deze onderwerpen in de praktijk overgenomen door de griffier van de Tweede Kamer.

In artikel 2 is het opschrift van paragraaf 2 geactualiseerd omdat er in deze wet geen sprake meer is van een regeling tot vergoeding van ziektekosten.

Onderdeel D

De wijziging van artikel 4 houdt enerzijds verband met de omstandigheid dat de functie van voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden, bij wie neveninkomsten van kamerleden gemeld dienden te worden, is vervallen. Daarom wordt, na overleg met de Minister van Financiën, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden gewijzigd in: inspecteur van de Belastingdienst.

Voorts is de procedure van het aanmelden van neveninkomsten vereenvoudigd. Evenals voor decentrale ambtsdragers is geregeld, hoeven de kamerleden nog maar eenmaal de neveninkomsten door te geven. Vervallen is de procedure waarin een inschatting vooraf moest worden gemaakt van de neveninkomsten en een voorlopige verrekening moest plaatsvinden, en tot slot een definitieve opgave na een jaar met mogelijk een herrekening. Daarvoor in de plaats komt het systeem van aangifte na afloop van het desbetreffende jaar, tenzij het Kamerlid de griffier vooraf verzoekt om zijn schadeloosstelling reeds gedurende het kalenderjaar te verminderen met een bedrag waarmee hij verwacht dat die zal worden verminderd vanwege zijn neveninkomsten.

Tevens kan de griffier op verzoek van het Kamerlid besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Onderdeel E

In artikel 7, eerste lid, worden twee wijzigingen in verband met reiskosten geregeld. De eerste wijziging expliciteert dat Tweede Kamerleden de mogelijkheid hebben om te kiezen voor een compensatie voor de reiskosten in het woon-werkverkeer en om welke bedragen het dan gaat. Per saldo treedt in de hoogte van de compensatie geen wijziging op.

Het vierde lid van artikel 7 kan vervallen omdat het de uitvoering van de reisregeling voor woon-werkverkeer betrof waarbij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken was. De uitvoering van deze regeling vindt inmiddels plaats door de Tweede Kamer zelf. Voorgesteld wordt om het vierde lid nu een nieuwe inhoud te geven waarin een grondslag wordt gecreëerd voor een vergoeding op aanvraag van de kosten bij buitenlandse reizen die de Tweede Kamerleden maken in het kader van hun lidmaatschap. Dit artikel beoogt niet een inhoudelijke wijziging te realiseren in de huidige uitvoeringspraktijk van de Tweede Kamer ten aanzien van buitenlandse reizen van zijn leden, maar wil een grondslag voor de vergoeding creëren. De griffier van de Tweede Kamer stelt vast of de reis- en verblijfkosten van een buitenlandse dienstreis voor vergoeding in aanmerking komen.

Onderdeel F

In artikel 10 is de grondslag opgenomen voor de tegemoetkoming voor de bekostiging van een voorziening voor een Tweede Kamerlid in verband met een structurele functionele beperking. Hierop is in paragraaf 1: Voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking nader ingegaan.

Onderdeel G

In artikel 10a wordt de grondslag gecreëerd voor de terbeschikkingstelling aan de Tweede Kamerleden gedurende de ambtstermijn van de informatie- en communicatiemiddelen, alsmede de daarbij behorende abonnementen, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het ambt. De term «informatie- en communicatievoorzieningen» wordt breed en techniekonafhankelijk gehanteerd. Hieronder zijn onder meer begrepen zaken als een mobiele telefoon en computerapparatuur. Met deze wijziging wordt een grondslag verschaft aan hetgeen de Tweede Kamer aan voorzieningen op dit terrein ter beschikking stelt aan zijn leden.

De verstrekte voorzieningen moeten daarbij voldoen aan het fiscale noodzakelijkheidscriterium. Dit gaat uit van de gedachte dat het verstrekken, vergoeden of ter beschikking stellen van zaken waarvan de griffier van de Tweede Kamer het nodig en noodzakelijk vindt dat leden van de Tweede Kamer die in hun functie gebruiken, geheel buiten het loonbegrip blijven. «Noodzakelijk» betekent derhalve dat het lid van de Tweede Kamer zonder de voorziening zijn functie niet of niet goed kan uitoefenen.

Onderdeel H

In artikel 13 worden de reiskostenvergoedingen, genoemd in artikel 7, en de informatie- en communicatievoorzieningen, genoemd in artikel 10a, aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Mocht het voorkomen dat de reiskostenvergoeding deels fiscaal bovenmatig is, dan kan dit deel in de eindheffing worden betrokken.

De eerdere opsomming van eindheffingsbestanddelen die in artikel 10 was opgenomen, is nu, inclusief de genoemde aanpassingen, verplaatst naar artikel 13. Dit is een logischer plek; namelijk aan het eind van de paragrafen 3 en 4, waarin alle vergoedingen en toelagen aan de orde zijn gekomen.

Artikel II Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

Onderdeel B

Met artikel 17 is een grondslag gecreëerd voor de vergoeding op aanvraag van de reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen die Eerste Kamerleden maken in het kader van hun lidmaatschap. Een voorbeeld is een dienstreis in het kader van het vervullen van een functie in een internationale parlementaire assemblee. Dit artikel beoogt niet een inhoudelijke wijziging te realiseren in de huidige uitvoeringspraktijk van de Eerste Kamer ten aanzien van buitenlandse reizen van zijn leden, maar wil een grondslag voor de vergoeding creëren. De griffier van de Eerste Kamer stelt vast of de reis- en verblijfkosten van een buitenlandse dienstreis voor vergoeding in aanmerking komen.

Onderdeel C

Voor de toelichting op artikel 18a wordt verwezen naar de algemene toelichting, paragraaf 1: Voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking.

In artikel 18b wordt de grondslag gecreëerd voor de terbeschikkingstelling aan de Eerste Kamerleden gedurende de ambtstermijn van de informatie- en communicatiemiddelen, alsmede de daarbij behorende abonnementen, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het ambt. De term «informatie- en communicatievoorzieningen» wordt breed en techniekonafhankelijk gehanteerd. Hieronder zijn onder meer begrepen zaken als een mobiele telefoon en computerapparatuur zoals tablets. Bij de aard en omvang van deze voorzieningen kan rekening worden gehouden met het feit dat het lidmaatschap van de Eerste Kamer een nevenfunctie betreft.

De verstrekte voorzieningen moeten daarbij voldoen aan het fiscale noodzakelijkheidscriterium. Dit gaat uit van de gedachte dat het verstrekken, vergoeden of ter beschikking stellen van zaken waarvan de griffier van de Eerste Kamer het nodig en noodzakelijk vindt dat leden van de Eerste Kamer die in hun functie gebruiken, geheel buiten het loonbegrip blijven. «Noodzakelijk» betekent derhalve dat het lid van de Eerste Kamer zonder de voorziening zijn functie niet of niet goed kan uitoefenen.

Onderdeel D

In artikel 19 worden de ter beschikking gestelde informatie- en communicatiemiddelen, alsmede de daarbij behorende abonnementen aangewezen als eindheffingsbestanddeel.

Artikel III Wet rechtspositie Ministers en Staatssecretarissen

In artikel 2a wordt de regeling in verband met voorzieningen in verband met een structurele functionele beperking eveneens voorgesteld voor Ministers en Staatssecretarissen. Voor de toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting, paragraaf 1: Voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking.

Artikel IV Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman

Onderdeel A

In artikel 3 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman is bepaald dat ook de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen een ambtsjubileumgratificatie ontvangen op de voet van de regeling die hieromtrent geldt voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk. De ambtsjubileumgratificatie is voor de sector Rijk geregeld in de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum Rijk 2014. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van die regeling geldt als diensttijd voor een ambtsjubileum de tijd die betrokkene vanaf 1 juli 2014 als overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP heeft doorgebracht. In artikel 2, tweede lid, onder i, van de Wet privatisering ABP is echter bepaald dat de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen niet worden aangemerkt als overheidswerknemer in de zin van die wet (op grond van de artikelen 6 en 9, vierde lid, van de Wet Nationale ombudsman zijn de bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers op deze functionarissen van overeenkomstige toepassing). Dit betekent dat de diensttijd doorgebracht als Nationale ombudsman of als substituut-ombudsman, in tegenstelling tot de tijd die is doorgebracht als vice-president of lid van de Raad van State of als de president of lid van de Algemene Rekenkamer, niet meetelt voor de berekening van het ambtsjubileum. Daarom kunnen de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen voor wat betreft de ambtsjubileumgratificatie uit artikel 3 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman worden geschrapt.

Daarnaast wordt in artikel 3, eerste lid, een omissie hersteld. Bij de vaststelling van deze wet is indertijd onbedoeld verzuimd de mogelijkheid van een eenmalige uitkering voor de in deze wet genoemde betrokkenen op te nemen. Als deze eenmalige uitkering wordt toegekend aan overheidswerknemers in de sector Rijk zal de uitkering na deze wijziging ook toegekend worden aan de vice-president van de Raad van State, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen.

Onderdeel B

In dit nieuwe artikel 3a wordt de regeling in verband met voorzieningen in verband met een structurele functionele beperking eveneens voorgesteld voor de genoemde betrokkenen, te weten de Nationale ombudsman en zijn substituten. Voor de toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting, paragraaf 1: Voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking.

Voor de vice-voorzitter, de leden van de Raad van State, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, de staatsraden, de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer geldt al dat zij voor deze voorzieningen onder de WIA vallen.

Artikel V Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa)

Onderdeel A

In de artikelen 6, 51 en 131 is conform de regeling in de Werkloosheidswet een reden toegevoegd wanneer de ambtsdrager niet in aanmerking komt voor een uitkering bij aftreden of ontslag. Naast de reden dat men niet in aanmerking komt voor een uitkering als men rechtens de vrijheid is ontnomen, ontvangt de betrokkene evenmin een uitkering als deze zich aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onttrekt.

Onderdeel B

De wijziging van de in artikel 13, vijfde lid, opgenomen verwijzing hangt samen met de in het wetsvoorstel Uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale maatregelen voorgestelde wijziging van artikel 18a, vierde lid, van de Wet LB 1964. Een inhoudelijke wijziging is hierbij niet beoogd.

Onderdeel C

De wijziging van de in artikel 13d, eerste lid, opgenomen verwijzing hangt samen met de in het wetsvoorstel Uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale maatregelen voorgestelde vernummering van artikel 18a, achtste lid, van de Wet LB 1964. Een inhoudelijke wijziging is hierbij niet beoogd.

Onderdelen D tot en met F

In de artikelen 22, 23, 25, 27, 67, 68, 70, 72, 145, 146, 148 en 150 wordt de aangeduide breuk gewijzigd in een percentage. Tegelijkertijd is het percentage gemaximeerd op een percentage zoals dat in de Wet LB 1964 is vastgesteld. Hierop is nader ingegaan in de Algemene toelichting, paragraaf 1: Aanpassing percentages nabestaandenpensioen en wezenpensioen.

Onderdelen G en H

In de artikelen 52a en 132a wordt een omissie hersteld. In de Wet verkorting duur voortgezette uitkering is in navolging van de wijziging in de Werkloosheidswet de termijn aangepast waarop arbeid op alle niveaus als passend wordt aangemerkt, ongeacht het niveau van de arbeid van waaruit de betrokkene werkloos is geworden.

Deze wijziging is bij de laatste wijziging van de Appa in de Wet verkorting duur voortgezette uitkering onbedoeld alleen ingevoerd voor Ministers en Staatssecretarissen, en niet voor Tweede Kamerleden en gedeputeerden (en degenen die met hen worden gelijkgesteld).

Artikel VI

De inwerkingtreding wordt bij apart koninklijk besluit geregeld. Op de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel is in paragraaf 5 van het algemene deel van de toelichting ingegaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk