Gepubliceerd: 29 augustus 2016
Indiener(s): Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Piet Hein Donner (CDA)
Onderwerpen: organisatie en beleid ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34525-4.html
ID: 34525-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 19 oktober 2015 en het nader rapport d.d. 24 augustus 2016, aangeboden aan de Koning door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 24 augustus 2015, no.2015001402, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Tracéwet, de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder in verband met de mogelijkheid van herstel van kennelijke fouten bij de vaststelling van geluidproductieplafonds en enkele technische verduidelijkingen, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe dat tijdelijke bouwwerken worden uitgezonderd van bescherming tegen geluidhinder op grond van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm) en op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Verder beoogt het voorstel onder meer te regelen dat fouten in het geluidregister met betrekking tot geluidproductieplafonds (hierna: gpp’s) met een vereenvoudigde procedure kunnen worden gecorrigeerd.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Zij adviseert in te gaan op de gevolgen van het voorstel om tijdelijke bouwwerken uit te zonderen van bescherming tegen geluidhinder in relatie tot de gebruiksfunctie van die bouwwerken en te onderbouwen waarom het in alle gevallen onevenredig zou zijn om geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen te treffen. Met betrekking tot de voorgestelde vereenvoudigde wijzigingsprocedure adviseert de Afdeling de verhouding tot het achterliggende besluit en tot de reeds bestaande vereenvoudigde wijzigingsprocedure nader uiteen te zetten.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 augustus 2015, nr. 2015001402, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 oktober 2015, nr. W14.15.0270/IV, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van enkele inhoudelijke opmerkingen. Hieronder zal bij de bespreking van het advies de volgorde van de opmerkingen, zoals de Afdeling deze hanteert, worden aangehouden.

1. Inleiding

Hoofdstuk 11 van de Wm bevat regels over gpp’s voor wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen. Gpp’s geven de maximaal toegestane geluidproductie aan die een weg in beheer bij het Rijk of hoofdspoorweg mag veroorzaken op fictieve referentiepunten, die gelegen zijn aan weerszijden van de hoofd(spoor)weg.2 Er is een openbaar geluidregister dat gegevens bevat met betrekking tot de gpp’s. Tot die gegevens behoren voor elke gpp het laatstelijk genomen besluit waarbij het gpp is vastgesteld of gewijzigd, de ligging van de referentiepunten en de brongegevens.3 De geluidbelasting vanwege regionale infrastructuur en gezoneerde industrieterreinen valt niet onder de gpp-systematiek van de Wm, maar wordt genormeerd door de Wgh.

Op 1 juli 2012 – de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wm – zijn voor nagenoeg alle bestaande hoofd(spoor)wegen gpp’s gaan gelden. Deze gpp’s zijn van rechtswege vastgesteld, waarbij als hoofdregel geldt dat de gpp’s de heersende geluidproducties zijn, vermeerderd met 1,5 dB.4 Doordat de gpp’s voor bestaande situaties van rechtswege tot stand komen, gaat er geen besluit vooraf aan het vastleggen van deze gpp’s. Daarmee is het register bepalend voor de hoogte van de gpp’s.5

Wijziging van een hoofd(spoor)weg kan ertoe leiden dat de gpp’s gewijzigd moeten worden.6 Als een nieuwe hoofd(spoor)weg wordt aangelegd, moeten geheel nieuwe gpp’s worden vastgesteld. Dat gebeurt bij het besluit – veelal een tracébesluit – waarmee de wijziging of aanleg van de hoofd(spoor)weg mogelijk worden gemaakt. De nieuw of gewijzigd vastgestelde gpp’s zijn de resultante van een besluitvormingsproces waarvan bestuurlijke afwegingen over het al dan niet treffen van geluidbeperkende maatregelen deel uitmaken.7 De aldus vastgestelde gpp’s, alsmede de daaraan ten grondslag liggende brongegevens worden in het geluidregister opgenomen. Het geluidregister is niet alleen voor omwonenden van belang, maar ook voor de gemeenten. In het Reken- en meetvoorschrift 2012 is op grond van de Wgh namelijk voorgeschreven dat de gemeenten in het kader van de bouw van geluidsgevoelige objecten in de nabijheid van de weg of spoorweg gebruik maken van de brongegevens in het geluidregister.8 Met andere woorden, de gemeente mag – en moet – op het register afgaan, en behoeft de juistheid van de gegevens dus niet na te gaan. In zoverre is het geluidregister dus bepalend voor de gpp’s, de formele rechtskracht van de vaststellingsbesluiten daargelaten.

2. Tijdelijke bouwwerken

Het voorstel strekt ertoe dat alle tijdelijke bouwwerken worden uitgezonderd van elke bescherming tegen geluidhinder op grond van de gpp-systematiek van hoofdstuk 11 van de Wm (voor hoofd(spoor)wegen) en op grond van de normering van de Wgh (voor regionale infrastructuur en gezoneerde industrieterreinen). Wat betreft de betekenis van het begrip tijdelijke bouwwerk is kortweg aansluiting gezocht bij de definitie van een «tijdelijk bouwwerk» in het Bouwbesluit 2012: een bouwwerk dat bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn.

De toelichting vermeldt dat de bescherming van tijdelijke gebouwen en gebruikers daarvan tegen geluidhinder niet opweegt tegen de kosten van geluidbeperkende en geluidwerende maatregelen. Bovendien – zo stelt de toelichting – is de levensduur van dergelijke maatregelen doorgaans langer dan de termijn waarbinnen de tijdelijke bouwwerken aanwezig (mogen) zijn. De voorgestelde wijzigingen van de Wm hebben dan ook als doel om te voorkomen dat de beheerder van de hoofd(spoor)weg zich bij wijziging van de hoofd(spoor)weg of bij nalevingsonderzoeken gesteld ziet voor de plicht tot het onderzoeken en eventueel treffen van maatregelen voor deze tijdelijke objecten. De voorgestelde wijziging van de Wgh dient hetzelfde doel: het voorkomen dat in een akoestisch onderzoek of programma van maatregelen als bedoeld in de Wgh maatregelen zouden moeten worden onderzocht en eventueel getroffen voor of aan tijdelijke objecten. Met de voorgestelde wijziging van de Wgh wordt de regeling voor regionale infrastructuur, alsmede voor gezoneerde industrieterreinen, gelijk getrokken aan de regeling voor wegen en spoorwegen waarvoor gpp’s gelden.

De Afdeling kan zich voorstellen dat het treffen van geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen in de hier bedoelde gevallen kan leiden tot een onbalans tussen daarmee gemoeide kosten en te dienen belangen. Het in de toelichting bij het voorstel ingenomen standpunt komt er echter op neer dat het treffen van dergelijke maatregelen voor een tijdelijk bouwwerk in alle gevallen onevenredig duur is. De rechtvaardiging van dat standpunt wordt gezocht in de enkele omstandigheid dat een gebouw tijdelijk – dus gedurende ten hoogste vijftien jaar – aanwezig is. De toelichting geeft er geen blijk van dat ten behoeve van het voorstel is bezien wat daarvan de gevolgen zouden kunnen zijn voor de gebruikers van een dergelijk bouwwerk.

De omstandigheid dat een bouwwerk bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn, brengt op zichzelf geen beperking van mogelijke gebruiksfuncties met zich. Een tijdelijk bouwwerk zou – uiteraard afhankelijk van het planologische regime – bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt als school of ziekenhuis. Het voorstel zou er toe kunnen leiden dat in de nabijheid van een tijdelijk gebouw dat bijvoorbeeld wordt gebruikt als school een rijksweg wordt aangelegd, zonder dat ter bescherming van de personen in die school tegen geluidhinder geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen worden gerealiseerd. In het geval van dit voorbeeld zou een leerling van de school gedurende een aantal jaar – wellicht de gehele schooltijd – elke schooldag aan een aanzienlijke geluidbelasting kunnen worden blootgesteld.

In de toelichting bij het voorstel zou nader moeten worden ingegaan op de gevolgen daarvan in relatie tot gebruik van tijdelijke bouwwerken. Onderbouwd zou moeten worden waarom het in alle gevallen onevenredig zou zijn om geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen te treffen voor tijdelijke bouwwerken. Overigens kan de Afdeling zich voorstellen dat de veronderstelde onbalans ook zou kunnen worden weggenomen door te regelen dat de omstandigheid dat een bouwwerk tijdelijk aanwezig is, in samenhang bezien met de gebruiksfunctie van dat bouwwerk, een rol moet spelen bij de in de Wm en de Wgh voorgeschreven maatregelenafweging.

De Afdeling adviseert de toelichting in het licht van het vorenstaande aan te vullen en het voorstel zo nodig aan te passen.

2. Tijdelijke bouwwerken

De Afdeling geeft in haar advies aan dat het voorstel ertoe strekt dat alle tijdelijke bouwwerken worden uitgezonderd van elke bescherming tegen geluidhinder op grond van de gpp-systematiek van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (voor hoofd(spoor)wegen) en op grond van de normering van de Wet geluidhinder (voor regionale infrastructuur en gezoneerde industrieterreinen). Het in de toelichting bij het voorstel ingenomen standpunt komt er volgens de Afdeling op neer dat het treffen van geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen voor een tijdelijk bouwwerk in alle gevallen onevenredig duur is. De rechtvaardiging van dat standpunt wordt volgens de Afdeling gezocht in de enkele omstandigheid dat een gebouw tijdelijk – dus gedurende ten hoogste vijftien jaar – aanwezig is. De toelichting geeft er geen blijk van dat ten behoeve van het voorstel is bezien wat daarvan de gevolgen zouden kunnen zijn voor de gebruikers van een dergelijk bouwwerk. Volgens de Afdeling zou onderbouwd moeten worden waarom het in alle gevallen onevenredig zou zijn om geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen te treffen ten aanzien van tijdelijke bouwwerken.

Met het voorstel werd beoogd dat geluidwaarden in relatie tot tijdelijke bouwwerken niet van toepassing zouden zijn bij de vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond ingevolge de Wet milieubeheer of bij de bepaling van de geluidbelasting vanwege een industrieterrein, weg of spoorweg ingevolge de Wet geluidhinder. Dit zou er toe moeten leiden dat er ten aanzien van tijdelijke bouwwerken geen geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen hoeven te worden getroffen.

In het gewijzigde wetsvoorstel is de koppeling met het begrip «tijdelijk bouwwerk» verlaten en is aansluiting gezocht bij de gevallen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan en waarbij niet hoeft te worden getoetst aan grenswaarden van de Wet geluidhinder. Ingevolge de artikelen 49, 58 en 76a van de Wet geluidhinder en artikel 4.2 van het Besluit geluidhinder hoeven de grenswaarden niet in acht te worden genomen als het gaat om een afwijking van het bestemmingsplan gedurende een periode van maximaal 10 jaar.

Net als in het geval van toepassing van de Interimwet stad- en milieubenadering een hogere geluidbelasting is toegestaan dan de maximumwaarde ingevolge de Wet geluidhinder – zie de artikelen 11.40 en 11.57, tweede lid, van de Wet milieubeheer – is het ook in deze gevallen een gemeentelijke afweging om op een bepaalde plek (vanuit geluidnormering bezien een suboptimale plek) toch een geluidsgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) te realiseren. De nu voorgestelde wijziging van de artikelen 11.40 en 11.57, tweede lid, van de Wet milieubeheer en 1b van de Wet geluidhinder voorkomt dat er geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen zouden moeten worden getroffen als gevolg van een dergelijke beslissing van een gemeente om niet te toetsen aan de geluidnormen van de Wet geluidhinder.

Voorts is aan de artikelen 11.38 en 11.64 van de Wet milieubeheer een lid toegevoegd dat het mogelijk maakt om in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen te bepalen dat geluidwerende maatregelen niet worden getroffen. Het is wenselijk om het mogelijk te maken dat, naast de geluidsgevoelige objecten met een tijdelijke bestemming, bepaalde andere geluidsgevoelige objecten (inclusief saneringsobjecten) uit te sluiten van de mogelijkheid om gevelisolatie toe te passen. Hierbij wordt vooral gedacht aan objecten die nog een korte resterende levensduur zullen hebben en waarbij het niet doelmatig is die objecten te voorzien van kostbare gevelisolatiemaatregelen. Het voornemen is om in de uitwerking van deze nieuwe leden van de artikelen 11.38 en 11.64 aan te sluiten bij het bepaalde in artikel 6.2, tweede lid, onder a, van het Besluit geluidhinder en de daarin genoemde periode van vijf jaar.

Uit vele onderzoeken blijkt dat de meeste gezondheidseffecten van geluid – anders dan hinder – niet direct optreden, maar zich na verloop van tijd manifesteren. Uit studies is gebleken dat sprake is van een sterke toename van hart- en vaatziekten na een blootstelling van ongeveer tien jaar aan geluidniveaus vanaf 60 dB. Daarmee zijn de gevolgen van het uitsluiten van voornoemde objecten voor bewoners en gebruikers naar verwachting gering.

Daarbij wordt benadrukt dat geluidsgevoelige objecten met een tijdelijke bestemming of een korte resterende levensduur zeker niet in alle gevallen te maken zullen krijgen met (te) hoge geluidsbelastingen. Als de beheerder van een rijksweg of spoorweg geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen treft ten behoeve van andere geluidsgevoelige objecten in de omgeving zullen geluidsgevoelige objecten met een tijdelijke bestemming of een korte resterende levensduur daar namelijk doorgaans ook van profiteren.

3. Vereenvoudigde wijzigingsprocedure geluidproductieplafonds

De wet voorziet er reeds in dat de Minister van rechtswege vastgestelde gpp’s met een vereenvoudigde procedure kan wijzigen indien blijkt dat onjuiste brongegevens in het geluidregister zijn opgenomen of het gpp niet aansluit bij de brongegevens.9 Daarbij kan toetsing aan de normering achterwege blijven, is nader akoestisch onderzoek niet vereist en is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet van toepassing. De wetgever heeft deze regeling verantwoord geacht omdat het corrigeren van deze gpp’s voor de bij de invoering al bestaande woningen geen nadelige gevolgen heeft, nu de beoogde bescherming, overeenkomend met een plafond van de bij de invoering werkelijk bestaande geluidwaarde, vermeerderd met 1,5 dB, niet wordt aangetast.10 De Minister kan de beheerder van de desbetreffende hoofd(spoor)weg in dat geval overigens wel verplichten om alsnog geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen te treffen indien de gemeente door een onjuist gpp bij het projecteren van geluidgevoelige objecten uit is gegaan van een te lage geluidbelasting.11

Het voorstel beoogt te regelen dat ook nieuw of gewijzigd vastgestelde gpp’s – althans de vermeldingen daarvan in het geluidregister, met inbegrip van alle brongegevens – met een vereenvoudigde procedure kunnen worden gewijzigd in geval van onjuistheden in het geluidregister.12

a. Verhouding tot het achterliggende vaststellingsbesluit

De voorgestelde regeling is vergelijkbaar met de bestaande regeling voor de correctie van van rechtswege vastgestelde gpp’s, in die zin dat toetsing aan de normering en een maatregelenafweging achterwege blijft, akoestisch onderzoek op woningniveau niet is vereist en de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet van toepassing is. De toelichting verantwoordt het voorstel in de kern met de stelling dat het slechts gaat om administratieve correcties zonder akoestische gevolgen voor de omgeving, daar het de correcte vastlegging van bestaande gegevens uit eerdere inventarisaties dan wel onderzoeksrapporten betreft. Volgens de toelichting wijzigt het beschermingsniveau voor omwonenden dan ook niet. Naar analogie van de bestaande regeling is er in voorzien dat de Minister de beheerder van de hoofd(spoor)weg kan verplichten om alsnog geluid beperkende maatregelen te nemen ten behoeve van geluidgevoelige objecten die na het oorspronkelijke vaststellingsbesluit zijn geprojecteerd.

De voorgestelde regeling is bedoeld om fouten die zijn gemaakt bij het overnemen van de gegevens uit een vaststellingsbesluit in het geluidregister – brongegevens, maar ook de hoogte van een gpp – op eenvoudige wijze te kunnen herstellen. Het gaat er dus niet om dat het onderliggende vaststellingbesluit – of de daaraan ten grondslag liggende gegevens – wordt gewijzigd. Dat laatste kan alleen met gebruikmaking van de reguliere wijzigingsprocedure.13 Uit de tekst van het voorstel, in samenhang bezien met de toelichting, komt dit evenwel onvoldoende duidelijk naar voren. Niet is uitgesloten dat het voorstel, in samenhang bezien met de toelichting, zo kan worden begrepen dat er ruimte is om niet alleen de vermelding van gpp’s in het geluidregister, maar ook de achterliggende vaststellingsbesluiten te wijzigen.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt te verduidelijken.

b. Verhouding tot de bestaande vereenvoudigde wijzigingsprocedure

Het valt de Afdeling op dat de voorgestelde regeling voor de vereenvoudigde wijzigingsprocedure voor nieuw of gewijzigd vastgestelde gpp’s anders is geredigeerd dan de bestaande regeling voor van rechtswege vastgestelde gpp’s. Waar in de bestaande regeling wordt gesproken van wijziging van een gpp omdat «onjuiste brongegevens (...) zijn opgenomen in het geluidregister of het geluidproductieplafond niet overeenkomt met de brongegevens», staat in het voorstel: «wijziging van een geluidproductieplafond ter herstel van een kennelijke fout in het geluidregister». Het verschil in redactie is niet toegelicht. Voorts is de voorgestelde regeling zo geformuleerd dat van rechtswege vastgestelde gpp’s die met toepassing van de bestaande regeling kunnen worden gewijzigd, eveneens binnen de werkingssfeer van de voorgestelde regeling lijken te vallen zodat in zoverre een doublure in de regelgeving ontstaat.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen.

3. Vereenvoudigde wijzigingsprocedure geluidproductieplafonds

De Afdeling geeft aan dat de voorgestelde regeling is bedoeld om fouten die zijn gemaakt bij het overnemen van gegevens uit een vaststellingsbesluit in het geluidregister op eenvoudige wijze te herstellen en dat het er niet om gaat dat het onderliggende vaststellingsbesluit wordt gewijzigd. De Afdeling merkt op dat niet uitgesloten is dat het voorstel, in samenhang bezien met de toelichting, zo kan worden begrepen dat er ruimte is om niet alleen de vermelding van geluidproductieplafonds in het geluidregister, maar ook de achterliggende vaststellingsbesluiten te wijzigen. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt te verduidelijken. De Afdeling merkt voorts op dat de voorgestelde regeling voor de vereenvoudigde wijzigingsprocedure anders is geredigeerd dan de bestaande regeling voor van rechtswege vastgestelde geluidproductieplafonds en dat er in deze procedures een doublure ontstaat.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft de regering besloten het voorstel voor de nieuwe vereenvoudigde wijzigingsprocedure (het voorgestelde artikel 11.28a) te schrappen. Hiermee wordt bevestigd dat als sprake is van fouten in het geluidregister die samenhangen met een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.27 of 11.28 van de Wet milieubeheer, die fouten moeten worden hersteld door middel van de bestaande procedures van afdeling 11.3.3 van de Wet milieubeheer.

Wel wordt voorgesteld de reikwijdte van de bestaande vereenvoudigde wijzigingsprocedure (artikel 11.47 van de Wet milieubeheer) in twee opzichten te verruimen.

In de eerste plaats wordt in het gewijzigde wetsvoorstel door wijziging van het opschrift van § 11.3.4.2 tot uitdrukking gebracht dat de wijzigingsprocedure kan worden toegepast op alle geluidproductieplafonds die van rechtswege zijn vastgesteld. Net als bij geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer is er bij geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, tweede of derde lid, van de Wet milieubeheer sprake van een grote hoeveelheid gegevens die in het geluidregister moest worden ingevoerd en zijn er onjuistheden in het geluidregister geslopen die op eenvoudige wijze moeten kunnen worden hersteld.

In de tweede plaats wordt voorgesteld de procedure van artikel 11.47 van de Wet milieubeheer te verbreden. De procedure is niet alleen van toepassing als er sprake is van een onjuist geluidproductieplafond of onjuiste brongegevens, maar ook als er sprake is van onjuiste overige in het geluidregister opgenomen gegevens. Het geluidregister bevat namelijk ook andere dan brongegevens die worden gebruikt om de hoogte van geluidproductieplafonds te berekenen. Het betreft modelleringsgegevens, zoals bijvoorbeeld weghoogtes en maaiveldhoogtes, en uitkomsten uit reken- en meetvoorschriften. Ook dergelijke gegevens moeten op eenvoudige wijze kunnen worden hersteld.

4. Overige wijzigingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om, naast de hiervoor beschreven wijzigingen, enkele redactionele verbeteringen aan te brengen in het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde (gewijzigde) voorstel van wet en de (gewijzigde) memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma