Gepubliceerd: 23 februari 2017
Indiener(s): Jeroen Dijsselbloem (minister financiƫn) (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht economie overige economische sectoren recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34469-12.html
ID: 34469-12

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 februari 2017

Tijdens het wetgevingsoverleg van 20 juni 2016 over de Implementatiewet wijzigingsrichtlijn en verordening wettelijke controles heeft het lid Nijboer een motie ingediend.1 Deze motie verzoekt het kabinet om met de universiteiten en de sector in gesprek te gaan, om zo tot meer hoogleraren zonder nevenfuncties in de sector te komen. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop ik uitvoering heb gegeven aan deze motie.

Alvorens ik inga op de onafhankelijkheid van hoogleraren in de accountancysector, hecht ik eraan eerst algemene kaders te schetsen, welke gelden voor alle hoogleraren (en ander universitair personeel) van Nederlandse universiteiten. Specifiek met betrekking tot de accountancysector zal ik ingaan op hoe de universiteiten en sector tegen dit thema aankijken.

Huidige algemene waarborgen

In het kader van onafhankelijke wetenschapsbeoefening is het van belang dat hoogleraren hun functie onafhankelijk en onpartijdig kunnen uitoefenen. Er zijn verschillende nationale en internationale maatregelen voorhanden die dit waarborgen.2 Een voorbeeld van een maatregel die onafhankelijke wetenschapsbeoefening waarborgt is de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Alle Nederlandse universiteiten hebben zich gecommitteerd aan deze code. Zodoende zijn hoogleraren van Nederlandse universiteiten gehouden aan de naleving van de code vervatte principes. Zes principes staan centraal: (1) eerlijkheid en zorgvuldigheid, (2) betrouwbaarheid, (3) controleerbaarheid, (4) onpartijdigheid, (5) onafhankelijkheid en (6) verantwoordelijkheid. Bij «onpartijdigheid» hoort transparantie over nevenfuncties en bij «onafhankelijkheid» hoort transparantie over externe financiers. Op grond van de gedragscode dienen hoogleraren hun nevenfuncties te vermelden op de website van de universiteit.3

Aanvullend op de code en andere algemene integriteitrichtlijnen, hebben de universiteiten aparte regelingen voor de melding en het toestaan van nevenwerkzaamheden. De Colleges van Bestuur van de universiteiten zien erop toe dat de gedragscode en richtlijnen worden nageleefd en dat de vermelding van nevenfuncties plaatsvindt. Daarnaast is elke universiteit verplicht een commissie wetenschappelijk integriteit samen te stellen, die vermeende en vermoede gevallen van aantasting van wetenschappelijke integriteit onderzoekt.4 Zodoende zijn er verschillende maatregelen en instrumenten die ertoe dienen de onafhankelijke wetenschapsuitoefening door hoogleraren in den breedte te waarborgen.

Hoogleraren accountancy

Ten aanzien van de onafhankelijkheid van hoogleraren in de accountancysector is allereerst van belang dat uit gesprekken met de NBA en de VSNU volgt dat het vanuit het oogpunt van kenniscirculatie en het belang van het kunnen delen van ervaringen uit de praktijk wenselijk wordt geacht dat er hoogleraren zijn die nevenfuncties hebben in de beroepspraktijk, zoals bij een accountantsorganisatie. Dit zorgt ervoor dat onderwijs wordt gegeven door mensen met praktijkervaring en dat vragen uit de praktijk hun weg vinden naar de wetenschap. Dit geldt zeker voor een praktijkgerichte sector als de accountancysector. De combinatie van wetenschap en praktijkervaring kan niet alleen de persoonlijke ontwikkeling van hoogleraren verrijken, maar ook die van studenten en vakgenoten. De Gedragscode Wetenschapsbeoefening biedt voldoende richting en waarborgen voor hoogleraren om in voldoende mate onafhankelijk over de sector te spreken. Bovendien moeten hoogleraren die tevens register accountant (RA) zijn zich ook houden aan de professionele beroepscode, in dit geval de gedrags- en beroepsregels zoals vastgelegd in de NBA Verordening (VGBA). Daarnaast constateer ik dat deze hoogleraren zich de afgelopen jaren met ingezonden brieven en dergelijke hebben gemengd in het publieke debat over de sector. Het is in dat verband goed als een hoogleraar bij de publicatie van een stuk transparant is over zijn/haar nevenfuncties en bij welke accountantsorganisatie hij of zij werkzaam is.

Uw Kamer constateert dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse hoogleraren dat betrokken is bij een accountantsopleiding, in dienst is van accountantsorganisaties. Uit indicatieve gegevens van de NBA blijkt dat van het totale aantal hoogleraren met een RA-titel dat (tevens) betrokken is bij een postmaster RA-opleiding, er tien (van in totaal 36) hoogleraren uitsluitend een dienstverband hebben bij een universiteit. Van de 26 hoogleraren met een deeltijdaanstelling bij een universiteit zijn er veertien tevens werkzaam in de accountancysector. Een aantal hoogleraren met een deeltijdaanstelling is werkzaam bij andersoortige organisaties, zoals toezichthouders. Dit betekent dat op basis van indicatieve cijfers van de NBA 61% van de hoogleraren dat betrokken is bij een acccountantsopleiding niet verbonden is aan een accountantsorganisatie. Uit dit globale beeld constateer ik dat weliswaar een aanzienlijk deel van de hoogleraren accountancy (gedeeltelijk) in de accountantssector werkt, maar dat een redelijk deel van de hoogleraren niet tevens verbonden is aan een accountantsorganisatie.

In het najaar van 2015 is door de sector het initiatief genomen een stichting te vormen die gericht is op duurzame verbetering van de kwaliteit van accountantscontrole. Deze Foundation for Auditing Research (FAR) sluit aan bij een aanbeveling uit het NBA-rapport «In het publiek belang» en bevordert de samenwerking tussen wetenschap en praktijk ter verbetering van de controlekwaliteit.5 Ik moedig dergelijke initiatieven aan.

De gesprekken met de VSNU hebben er ten slotte toe geleid dat de VSNU het onderwerp in 2017 agendeert binnen een bredere context van transparantie over publiek-private samenwerking.6

Conclusie

Voor een sector in ontwikkeling, zoals de accountancysector, is onafhankelijk onderzoek van groot belang. Daarnaast is het belangrijk dat hoogleraren zich blijven mengen in het publieke debat. Het risico op belangenverstrengeling valt nooit volledig uit te sluiten. De voorzieningen in het systeem in het algemeen en de aandacht die NBA en de universiteiten hebben voor dit onderwerp in het bijzonder, bieden waarborgen dat hoogleraren in de accountancysector op onafhankelijke wijze wetenschap kunnen uitoefenen en zich kunnen mengen in de lopende discussies. Integriteit vergt echter een actieve omgang met de principes van de gedragscodes en regelingen en een actieve houding ten aanzien van de waarborgen door betrokkenen zelf (hoogleraren en universiteiten). De motie en de uitvoering daarvan dragen daaraan bij.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem