Gepubliceerd: 29 oktober 2015
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur de nederlandse antillen en aruba hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34331-3.html
ID: 34331-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Algemeen

Deze wet wijzigt in de eerste plaats de Wet studiefinanciering BES (hierna: «WSF BES»). Daarnaast brengt deze wet enkele wijzigingen aan in de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES en de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: «WSF 2000»).

2. Wet studiefinanciering BES

2.1 Inleiding

De Wet studiefinanciering BES (hierna: «WSF BES») is op 1 augustus 2011 in werking getreden.1 In de aanloop naar de transitie van Bonaire, Saba en Sint Eustatius als eilanden die bestuurlijk vielen onder de Nederlandse Antillen naar drie openbare lichamen binnen Nederland is een op maat gesneden studiefinancieringssysteem uitgewerkt. Dat werd in relatief korte tijd vertaald in de WSF BES en in de uitvoeringssystemen van DUO. Ruim drie jaar later blijkt dat er in de uitvoering van de wet tegen een aantal (opstart)problemen en onduidelijkheden wordt aangelopen. Daarnaast is in een aantal zaken onbedoeld niet voorzien. Op dit moment wordt in bepaalde gevallen door middel van de hardheidsclausule voorzien in een gewenste oplossing; vasthouden aan de letter van de wet zou in die gevallen een onbillijkheid van overwegende aard opleveren, gelet op het belang dat de WSF BES beoogt te beschermen. In dit wetsvoorstel worden diverse wijzigingen voorgesteld om voornoemde gevallen, mede vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en duidelijkheid, in de WSF BES neer te leggen. Een groot deel van de voorgestelde wijzigingen is technisch van aard. Andere wijzigingen zullen direct (positieve) gevolgen hebben voor studerenden. De wijzigingen zien deels op de studiefinanciering BES en deels op de opstarttoelage.

2.2 Studiefinanciering BES

Studerenden uit Caribisch Nederland die op hun eigen openbaar lichaam of in de regio een opleiding gaan volgen kunnen, indien zij voldoen aan een aantal voorwaarden, aanspraak maken op studiefinanciering op grond van de WSF BES. In de WSF BES is onbedoeld een aantal zaken omtrent de studiefinanciering BES niet geregeld. Zo hebben studerenden die overstappen van een opleiding in het beroepsonderwijs naar een opleiding in het hoger onderwijs in de maand augustus geen recht op studiefinanciering, omdat de studiejaren van beroepsonderwijs en hoger onderwijs niet op elkaar aansluiten. Dit terwijl de kosten van levensonderhoud in die tussenliggende periode wel doorlopen. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat deze studerenden ook in die tussenliggende periode recht krijgen op studiefinanciering BES. Daarnaast bestaat op grond van de WSF BES onbedoeld geen recht op studiefinanciering BES voor studerenden die een erkende niet-bekostigde opleiding volgen. Met dit wetsvoorstel wordt dit hersteld.

Naast deze wijzigingen worden een aantal wijzigingen voorgesteld om bepaalde situaties te regelen die bij de invoering van de WSF BES niet waren voorzien. Zo wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om het uitbetalingsritme van studiefinanciering BES aan te passen. In enkele landen, waaronder de Verenigde Staten en Barbados, zijn studerenden verplicht om twee maal per jaar een bedrag aan de onderwijsinstelling te betalen. De huidige maandelijkse uitbetaling van studiefinanciering BES is voor studerenden in dergelijke landen niet praktisch.

Op grond van de WSF BES kunnen studerenden uit Caribisch Nederland studiefinanciering BES ontvangen voor het volgen van een opleiding op het eigen openbaar lichaam en voor een opleiding in een groot aantal landen in de Caribische regio. Op verzoek van het openbare lichaam Saba worden de landen waarin met studiefinanciering BES kan worden gestudeerd uitgebreid met Canada. Saba heeft aangegeven dat studerenden afkomstig uit Saba, waar de instructietaal Engels is, behoefte hebben om een opleiding te volgen in een Engelstalig land. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat studerenden behalve in de Verenigde Staten ook in Canada een opleiding kunnen volgen waarvoor zij aanspraak kunnen maken op studiefinanciering BES.

2.3 Opstarttoelage

Studerenden uit Caribisch Nederland die een opleiding gaan volgen in het Europese deel van Nederland kunnen indien zij voldoen aan een aantal voorwaarden een opstarttoelage toegekend krijgen. Deze is bedoeld om de overtocht naar en uitrusting, inrichting, overbrugging en begeleiding in het Europese deel van Nederland te financieren. De WSF BES voorziet onbedoeld niet in een aanspraak op een opstarttoelage voor studerenden die in februari beginnen aan een opleiding in het Europese deel van Nederland. Met dit wetsvoorstel wordt dit hersteld. Daarnaast wordt de aanvraagtermijn voor de opstarttoelage verruimd.

3. Overige wijzigingen

3.1 Overgangsbepaling voorziening in de huisvesting

De huisvesting van de scholen in Caribisch Nederland is eind 2008 in beeld gebracht. Er bleken zeer grote achterstanden in onderhoud te zijn, in een aantal gevallen leidend tot onacceptabele situaties. In oktober 2012 zijn door de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de besturen van de drie openbare lichamen aangepaste masterplannen vastgesteld voor het op orde brengen van de onderwijshuisvesting door ingrijpende renovatie dan wel nieuwbouw. De herziene plannen zijn ook neergelegd in drie convenanten tussen de Minister van OCW en de eilandsbesturen. Het Ministerie van OCW heeft nu een aantal jaren ervaring met het op aanvaardbaar Nederlands niveau brengen van de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland. Door een combinatie van de beperkte bouwcapaciteit op de eilanden, kleinschaligheid van de eilanden en het Europees moeten aanbesteden loopt dit project vertraging op. Daarnaast zijn er nog andere onverwachte vertragingen tijdens de bouw. Dit alles zorgt ervoor dat het gehele project niet voor 31-12-2017 klaar is en dat de overgangsbepaling moet worden aangepast.

In de Wet Primair onderwijs BES, Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES geldt tot en met 2017 een overgangssituatie op basis waarvan de onderwijshuisvestingsplannen in Caribisch Nederland mogelijk zijn. Na dat jaar valt alles terug op de normale regels en worden de openbare lichamen zelf – in beginsel zonder verdere OCW-bemoeienis – verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting. Met een verlenging van de overgangsbepaling kan OCW het onderwijshuisvestingsproject in Caribisch Nederland blijven meefinancieren en voert OCW de convenanten uit die OCW met de drie openbare lichamen heeft gesloten, en komt de realisatie van de plannen niet in gevaar. Door middel van een wetswijziging wordt de einddatum vervangen door een «bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip». Zodra de realisatie van de onderwijshuisvestingsplannen in zicht komt, wordt een koninklijk besluit gemaakt waarin de verantwoordelijkheden definitief worden overgedragen aan de openbare lichamen – deze overdracht zal uiterlijk 31-12-2020 plaatsvinden.

3.2. Wijzigingen WSF 2000

Het reisproduct is onderdeel van de studiefinanciering. Met het reisproduct kunnen studerenden gratis of met korting reizen met het openbaar vervoer. (Oud-)studerenden die geen recht (meer) hebben op het reisproduct zijn verplicht deze tijdig stop te zetten.2 Vanaf 1 december 2012 kunnen studerenden hun reisproduct op elk gewenst moment stopzetten bij een daarvoor geschikte automaat van de vervoersbedrijven. De automaten zijn te vinden op alle stations van de Nederlandse Spoorwegen, in verschillende supermarkten en in bepaalde tijdschriftenwinkels. Deze automaten kunnen zowel voor het ophalen als het stopzetten van het reisproduct gebruikt worden. Wanneer studerenden hun reisproduct niet tijdig stopzetten bij een dergelijke automaat is sprake van onterecht bezit van het reisproduct. Zolang het reisproduct niet is stopgezet, kunnen (oud-)studerenden blijven reizen met het reisproduct. Dit is ongewenst voor zowel de overheid als de openbaarvervoerbedrijven.

Het voorkomen van onterecht bezit van het reisproduct heeft reeds de volle aandacht. Studerenden worden op verschillende momenten en via meerdere kanalen geïnformeerd over de noodzaak van het tijdig stopzetten van het reisproduct en de gevolgen van het nalaten daarvan. Indien de einddatum van de opleiding bij DUO bekend is, wordt de studerende in oktober of november van het daaraan voorafgaande jaar in een brief gewezen op de verplichting het reisproduct tijdig stop te zetten. Daarnaast krijgen studerenden een maand voordat het reisproduct stopgezet moet worden hierover (nogmaals) bericht. Ook krijgen studerenden die hun studiefinanciering via MijnDUO stopzetten, direct een melding dat het reisproduct stopgezet moet worden bij een ophaalautomaat. Dit wordt herhaald in de bevestigingsmail van MijnDUO die studerenden vervolgens ontvangen. Naast deze persoonlijke berichtgeving wordt op andere manieren de noodzaak van het tijdig stopzetten van het reisproduct onder de aandacht van studerenden gebracht. Zo wordt de wijze waarop het reisproduct kan worden stopgezet duidelijk uitgelegd op de website van DUO en op de website www.studentenreisproduct.nl. Ook zendt DUO maandelijks een bericht via Twitter (tweet) richting de DUO-volgers met daarin de oproep het reisproduct tijdig stop te zetten bij een ophaalautomaat. Tenslotte hebben de openbaarvervoerbedrijven op hun websites en in folders informatie opgenomen over de verplichting om het reisproduct tijdig stop te zetten.

Ondanks het feit dat studerenden op meerdere manieren en momenten erop worden gewezen dat zij hun reisproduct tijdig moeten stopzetten zet nog steeds een substantieel aantal (oud-) studerenden het reisproduct niet (tijdig) stop. Bij het ten onrechte bezitten van een op een OV-chipkaart geladen reisproduct, is een bedrag van € 97,00 per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van het reisrecht. Deze prikkel blijkt niet voldoende om alle (oud-)studerenden ertoe te bewegen hun reisproduct stop te zetten. In 2014 hebben ongeveer 60.000 (oud-)studerenden een bedrag van € 97,00 of een veelvoud daarvan moeten betalen, omdat zij hun reisproduct niet of niet tijdig hadden stopgezet. Hiervan heeft 20 tot 25 procent het studentenreisproduct zelfs na zes maanden onterecht bezit nog niet stopgezet.

Voor calculerende (oud-)studenten die veelvuldig en/of lange afstanden reizen met het openbaar vervoer lijkt het bedrag van € 97,00 per halve maand voor het onterecht bezit van het reisproduct te laag. Gezien de huidige hoogte van dit bedrag is het te vaak lonend om het reisproduct niet stop te zetten. Afhankelijk van de reisafstand en de frequentie kan het niet stopzetten van het reisproduct financieel voordeliger zijn dan de aanschaf van een abonnement – waarmee gratis of met korting kan worden gereisd met het openbaar vervoer – of losse vervoersbewijzen.

Verhoging van het bedrag voor onterecht bezit van het reisproduct is nodig om het onterecht gebruik daarvan verder tegen te gaan. Een verhoging van het bedrag met circa 50 procent tot € 150 per halve maand vermindert de gevallen waarin het niet stopzetten van het reisproduct financieel voordeliger is dan de aanschaf van een abonnement of losse vervoersbewijzen en voorkomt daarmee dat het aantrekkelijk blijft om het reisproduct niet stop te zetten. Een verhoging van het boetebedrag is daarom aangewezen. Om de reële omvang van de gedragsprikkel gelijk te houden, wordt dit bedrag vervolgens jaarlijks geïndexeerd (gekoppeld aan inflatie/consumentenprijsindex).

4. Gevolgen voor de administratieve lasten

De voorgestelde wijzigingen van de WSF BES hebben beperkte gevolgen voor de administratieve lasten. Een aantal wijzigingen zullen tot een lichte stijging van de administratieve lasten leiden, waaronder de overbrugging van studiefinanciering bij overstap van een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs naar een opleiding in het hoger onderwijs en de verruiming van de verplichting om inlichtingen te verstrekken. Andere wijzigingen zullen een lichte daling van de administratieve lasten tot gevolg hebben, waaronder de schrapping van de mogelijkheid om teveel betaalde studiefinanciering BES in maandelijkse termijn terug te betalen en de schrapping van het vereiste van het hebben van een woonplaats in Caribisch Nederland op het moment van aanvraag. Het merendeel van de wijzigingen heeft echter geen gevolgen voor de administratieve lasten. Per saldo heeft dit wetsvoorstel daarom geen of verwaarloosbare gevolgen voor de administratieve lasten.

Het verlengen van de overgangsbepaling voor de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten.

De voorgestelde wijzigingen van de WSF 2000 hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.

5. Budgettaire gevolgen

De gevolgen van de voorgestelde wijzigingen van de WSF BES zijn voor de rijksbegroting zeer beperkt of nihil (minder dan € 0,1 miljoen).

Het verlengen van de overgangsbepaling voor de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. De gelden zijn reeds gereserveerd.

De gevolgen van de wijzigingen van de WSF 2000 zijn voor de rijksbegroting budgetneutraal. Dit komt doordat het geïncasseerde bedrag als gevolg van onterecht bezit van het reisproduct ten goede komt aan de OV-bedrijven.

6. Europees Nederland

De voorgestelde wijzigingen van de WSF BES hebben geen gevolgen voor de studiefinanciering op grond van de WSF 2000.

Het verlengen van de overgangsbepaling voor de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland heeft evenmin gevolgen voor Europees Nederland.

7. Internetconsultatie en consultatie partijen in Caribisch Nederland

Een eerdere versie van dit wetsvoorstel is opengesteld voor internetconsultatie. De daar gemaakte opmerking is verwerkt in de memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel is tevens – voorzien van een korte oplegger – toegezonden aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de scholen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs op de openbare lichamen. De reacties daarop vormden geen aanleiding om het wetsvoorstel en/of de toelichting aan te passen.

8. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

Het wetsvoorstel is door de Dienst Uitvoering Onderwijs getoetst en uitvoerbaar en handhaafbaar bevonden binnen de in het voorstel genoemde beoogde invoeringstermijnen.

Ook de voorgestelde wijzigingen van de WSF 2000 wordt door DUO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht binnen de in het voorstel genoemde beoogde invoeringstermijn van 1 januari 2017.

II. Artikelsgewijs

Diverse wijzigingen zijn (mede) ingegeven door de wens tot harmonisatie met formuleringen en terminologie in de WSF 2000.

Artikel I

A – artikel 1.1

Onderdeel 1: De wet geeft in artikel 1.1, eerste lid, een definitie van de term «ander openbaar lichaam» die afwijkt van het bedoelde gebruik van die term in artikel 2.2, eerste lid. Daar wordt het begrip «ander openbaar lichaam» gebruikt om de situatie aan te duiden waarin een studerende in een ander openbaar lichaam studeert dan het openbaar lichaam waar zijn of haar ouder(s) woonachtig is/zijn. Die bedoeling wordt in de begripsomschrijving doorgevoerd.

Onderdeel 2: Met deze wijziging in de begripsomschrijving van «beroepsopleiding» wordt verduidelijkt dat ook niet-bekostigde opleidingen aanspraak geven op studiefinanciering BES voor zover het om erkende opleidingen gaat. Een goed voorbeeld uit het verleden is de niet-bekostigde opleiding vliegtuigonderhoud (niveau 4) aan de Aviation Maintenance Technician School Bonaire die erkend was op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, waardoor studerenden recht hadden op studiefinanciering BES.

Onderdeel 3: In artikel 1.1 wordt een nieuw begrip geïntroduceerd, te weten «ouder». Bij de (nieuwe) begripsomschrijving van «ander openbaar lichaam» wordt gekeken naar het openbaar lichaam waar de ouder(s) van de studerende woonachtig is/zijn. Met dit begrip wordt aangeduid wat onder ouder wordt verstaan. Gekozen is om aan te sluiten bij de begripsomschrijving die ook wordt gehanteerd in de Persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen en Aruba Verstrekkingen (hierna: PIVA-V).

Onderdeel 4: De citeertitel van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt gecorrigeerd.

B – artikel 1.3

In onderdeel c van artikel 1.3 wordt abusievelijk verwezen naar hoofdstuk 3, waar paragraaf 2.5 is bedoeld. Ook wordt «beroepsonderwijs en hoger onderwijs» vervangen door «onderwijssoort», overeenkomstig artikel 2.1 van de WSF 2000.

C – artikel 1.4

Bij de uitvoering van het huidige artikel 1.4 ontstaat in sommige gevallen een probleem ten aanzien van de tijdsbepaling «op het moment van de eerste aanvraag». In de praktijk komt het voor dat studerenden na het examen in Caribisch Nederland vertrekken uit Caribisch Nederland voor hun vervolgopleiding. Zij hebben dan nog geen aanvraag voor studiefinanciering BES gedaan. Als deze studerenden vervolgens studiefinanciering BES aanvragen, moet de aanvraag strikt genomen afgewezen worden, omdat de aanvrager op het moment van aanvragen niet meer woonachtig is in Caribisch Nederland. Om toch studiefinanciering te kunnen aanvragen zal de aanvrager zich eerst moeten uitschrijven in het land waar hij verblijft. Vervolgens moet hij weer naar Caribisch Nederland komen, zich daar inschrijven, studiefinanciering BES aanvragen, uitschrijven en weer vertrekken, om zich vervolgens weer in te schrijven in het land waar hij de studie gaat volgen. Dit is een disproportionele eis afgezien van het feit dat het voor de betreffende afdelingen van Bevolkingszaken onnodig werk zou opleveren en daarnaast zouden de administratieve lasten van de aanvrager onnodig toenemen.

Ditzelfde probleem speelt uiteraard ook wanneer een studerende op grond van artikel 2.5, tweede lid, studiefinanciering aanvraagt met terugwerkende kracht. Om toepassing te geven aan artikel 2.5, tweede lid, wordt thans op basis van de hardheidsclausule het woonplaatsvereiste van artikel 1.4 gedeeltelijk losgelaten, om te voorkomen dat de aanvraag moet worden afgewezen. Er wordt in dat geval niet gekeken waar de studerende woont op het moment van aanvraag, maar er wordt gekeken waar de studerende woonde voorafgaand aan het studiejaar.

Om oneigenlijk gebruik te voorkomen, is in het voorgestelde artikel een termijn van drie maanden voorafgaand aan de studie opgenomen waarbinnen de aanvrager woonachtig moet zijn geweest in Caribisch Nederland. Deze drie maanden geven de studerende voldoende gelegenheid om alvast te verhuizen en bijvoorbeeld woonruimte te regelen.

D – artikel 1.5

In artikel 1.5, eerste lid, wordt de afbakening van de doelgroep die aanspraak kan maken op opstarttoelage preciezer omschreven. Reden hiervoor zijn de wijzigingen in de WSF 2000 die zijn opgenomen in de Wet studievoorschot hoger onderwijs waarmee de doelgroepen in de WSF 2000 zijn verruimd (minderjarige deelnemers krijgen aanspraak op de reisvoorziening en 30-plussers krijgen aanspraak op levenlanglerenkrediet). Doordat artikel 1.5, eerste lid, verwijst naar de WSF 2000 zou de verruiming van de doelgroepen in de WSF 2000 er zonder deze voorgestelde wijziging onbedoeld toe leiden dat ook de doelgroep van de opstarttoelage wordt verruimd.

Vanwege de invoeringsdatum van de wijziging van artikel 2.3, eerste lid, WSF 2000 is de wijzigingsopdracht verdeeld in twee opdrachten om de inwerkingtreding zo nodig te kunnen differentiëren.

E – artikel 1.6

Bij de totstandkoming van de WSF BES was het begrippenkader dat in de belastingwetgeving BES gebruikt zou gaan worden nog niet geheel duidelijk, waardoor artikel 1.6 qua begrippen niet blijkt te kloppen. Met de voorgestelde wijziging wordt het artikel dientengevolge technisch verbeterd.

F – artikel 2.2

In artikel 2.2 wordt in tabel 1, tweede kolom, het land Canada toegevoegd. Met deze voorgestelde wijziging wordt geregeld dat studenten ook aanspraak kunnen maken op studiefinanciering voor het volgen van een opleiding in Canada.

G – artikel 2.3

Onderdeel 1: In het eerste lid, onderdeel c, wordt een redactionele verbetering aangebracht.

Onderdeel 2: In het huidige onderdeel d is bepaald dat bij opleidingen binnen de openbare lichamen een bewijs van inschrijving moet worden overlegd bij de aanvraag van studiefinanciering BES en opstarttoelage. Veel aanvragen worden echter reeds eerder dan de daadwerkelijke inschrijving gedaan, waardoor er op dat moment nog geen sprake is van een feitelijke inschrijving aan de te volgen opleiding. Het is voor de aanvragers op dat moment dus niet mogelijk dit document te overhandigen. Deze voorwaarde wordt dientengevolge geschrapt.

Onderdeel 3: In het huidige tweede lid is bepaald dat de opstarttoelage niet vóór 1 mei kan worden aangevraagd. Het is wenselijk dat eerder kan worden aangevraagd, onder meer om de begeleiding naar Nederland te kunnen regelen/garanderen. Hiervoor is het nodig dat de begeleidende partij tijdig weet voor hoeveel studerenden begeleiding en huisvesting moet worden geregeld. Een gedeelte van de begeleidingskosten wordt gefinancierd vanuit de opstarttoelage. De studerende moet een machtiging afgeven zodat de begeleider uiterlijk in mei een gedeelte van de opstarttoelage ontvangt om de kosten voor borg/huur van een kamer, vliegticket enzovoorts te kunnen financieren.

H – artikel 2.5

In het huidige derde lid is bepaald dat de opstarttoelage wordt toegekend indien zij betrekking heeft op een nog niet aangevangen studiejaar. Echter door het begrip studiejaar hier te bezigen ontstaat de onwenselijke situatie dat een studerende die een opleiding start in het Europese deel van Nederland, waarbij die opleiding een tijdvak hanteert dat op een ander moment aanvangt dan 1 augustus, dan wel 1 september, geen recht heeft op een opstarttoelage.

I – artikel 2.7

Artikel 2.7 wordt redactioneel (eerste lid) en taalkundig (vierde lid) verbeterd.

J – artikel 2.9

In het tweede lid van artikel 2.9 wordt de verwijzing naar het begrip opleiding niveau 3 of 4 verbeterd. Dit begrip komt niet voor in de Wet educatie en beroepsonderwijs waarnaar wordt verwezen, maar wel in de WSF 2000. Ook de verwijzing naar de WHW wordt geschrapt; hoger onderwijs is immers reeds in de WSF BES gedefinieerd.

K – artikel 2.10

Door de wijziging van artikel 2.3, tweede lid, krijgen studerenden langer de tijd om zich in te schrijven voor een opleiding die aanspraak geeft op een opstarttoelage. Dit betekent dat er met het huidige artikel 2.10, tweede lid, een groot verschil zou ontstaan tussen studerenden die al in januari een opstarttoelage aanvragen en daardoor direct in september moeten zijn ingeschreven, en studerenden die pas in augustus een opstarttoelage aanvragen en nog tot mei de tijd hebben om hun inschrijving rond te krijgen terwijl het studiejaar dan al negen maanden aan de gang is. Omdat het voor zowel de uitvoering als de studerenden duidelijker wordt als er één grens geldt voor alle studerenden, wordt voorgesteld een vaste termijn van twee maanden na aanvang van de opleiding te hanteren. Als de studerende zich niet binnen die termijn heeft ingeschreven vervalt de aanspraak op opstarttoelage en moet het eventuele voorschot worden terugbetaald.

L – artikel 2.12

Artikel 2.12 was onbedoeld beperkt tot alleen opleidingen niveau 1 of 2. De reikwijdte van het artikel wordt daarom door vervanging van het eerste lid verruimd. Dat betekent dat nu ook voor opleidingen niveau 3 of 4 duidelijk is geregeld wanneer de aanspraak op studiefinanciering eindigt.

Het tweede lid wordt redactioneel verbeterd.

Tot slot wordt in het derde lid een overbruggingsregeling ingevoerd, inhoudende dat deelnemers die zich in juli uitschrijven en per 1 september daaropvolgend hoger onderwijs in de zin van deze wet gaan volgen in de tussenliggende periode, op aanvraag, aanspraak op studiefinanciering behouden. Dat is nodig omdat de kosten voor levensonderhoud in die tussenliggende periode doorlopen. De aanvraag kan zo nodig ook achteraf worden ingediend en de toekenning is dan met name bedoeld om de financiële buffer die de studerende heeft moeten inzetten te kunnen aanvullen met alsnog een toekenning van studiefinanciering BES voor de overbruggingsperiode tussen twee opleidingen.

In de afgelopen jaren ging het heel specifiek om deelnemers niveau 3 of 4 die in juni/juli zijn geslaagd voor hun opleiding en per 1 september willen starten aan een opleiding in het hoger onderwijs. Zij hebben thans voor de tussenliggende maand augustus geen aanspraak op studiefinanciering. Deze regeling geldt echter ook voor deelnemers niveau 1 of 2 die zich in juli uitschrijven en vervolgens met hun havodiploma kunnen worden toegelaten tot een hbo-opleiding. Ook zij hebben immers te maken met een overbruggingsperiode.

M – artikel 3.1

In het eerste lid wordt een redactionele verbetering aangebracht.

N – artikel 4.1

Onderdeel 1: In de WSF BES is thans niet duidelijk hoe het voor Caribisch Nederland geldende minimumuurloon moet worden omgerekend naar een minimumjaarloon. Dat jaarloon is nodig om de draagkrachtvrije voet die van toepassing is in de terugbetalingsperiode te kunnen berekenen (artikel 4.11, tweede lid). De Wet minimumlonen BES geeft weliswaar de berekening van het minimum maandloon, maar daarin moet een bepaald aantal gewerkte uren worden ingelezen, evenals het van toepassing zijnde minimumuurloon dat per eiland verschilt. Ten behoeve van een goed uitvoerbare wet is het hoogste minimumuurloon gehanteerd, dat is in 2014 het bedrag dat voor Bonaire is vastgesteld, en wordt het aantal gewerkte uren per week gehanteerd dat blijkens artikel 8, eerste lid, van de Arbeidswet 2000 BES 40 uur per week bedraagt. Dit is gunstig voor de debiteuren omdat hiermee de draagkrachtvrije voet maximaal is. Bovendien komt het overeen met de Europees Nederlandse berekeningswijze.

Onderdeel 2: Bij de totstandkoming van de WSF BES was het begrippenkader dat in de belastingwetgeving voor Caribisch Nederland gebruikt zou gaan worden nog niet geheel duidelijk, waardoor artikel 4.1 qua begrippen niet blijkt te kloppen. Met de voorgestelde wijziging wordt het artikel dientengevolge technisch verbeterd.

O – artikel 4.4

Het derde lid van artikel 4.4 wordt redactioneel vereenvoudigd om het beter leesbaar te maken.

P – artikel 4.5

Onderdeel 1: Het eerste lid wordt redactioneel gewijzigd om het beter leesbaar te maken. Diezelfde wijziging is ook opgenomen in de tekst van het nieuwe tweede lid.

Onderdeel 2: Onbedoeld ontstaat er in de wisselwerking tussen de thans geldende artikelen 4.5, tweede lid, en 4.13, eerste lid, een situatie waarin een studerende zijn opstarttoelage zou moeten terugbetalen terwijl die nog niet is omgezet in een lening. De opstarttoelage is in die situatie nog niet omgezet, omdat de studerende bijvoorbeeld nog studeert en daardoor nog de mogelijkheid heeft om binnen de diplomatermijn met succes een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs op niveau 3 of 4 of opleiding in het hoger onderwijs af te ronden.

Deze discrepantie wordt met deze wijziging opgelost. Pas wanneer een student geen aanspraak meer heeft op studiefinanciering – wat impliceert dat hij bijvoorbeeld niet meer studeert – wordt de opstarttoelage omgezet in een lening. Als gevolg van deze wijziging begint ook pas op dat moment de terugbetalingstermijn te lopen.

Q – artikel 4.8

Onderdeel 1: Met deze wijziging wordt de schuld die ontstaat door een herzieningsbeschikking op grond van artikel 5.2 niet langer gezien als een achterstallige schuld die direct opeisbaar is. Een schuld die ontstaat door een herzieningsbeschikking kan direct worden terugbetaald, worden verrekend met aanspraken in de toekomst, of worden opgeteld bij de langlopende studieschuld die volgens de regels van hoofdstuk 4 wordt afgelost.

Onderdeel 2: Onbedoeld wordt in het huidige derde lid bepaald dat eventuele achterstallige aflostermijnen niet tenietgaan bij het overlijden van de debiteur. Dit wordt hersteld met deze wijziging. Dit is recent ook in de WSF 2000 aangepast met een in de Wet studievoorschot hoger onderwijs opgenomen wijziging.

R – artikel 4.11

Het eerste en vijfde lid van artikel 4.11 worden redactioneel gewijzigd om deze beter leesbaar te maken. De term peiljaar is gedefinieerd in artikel 4.1, eerste lid, en kan daarom hier gebruikt worden.

S – artikel 4.13

De wet houdt in artikel 4.13 onbedoeld nog geen rekening met een eventuele herziening van de opstarttoelage na de beëindiging van het recht op studiefinanciering op grond van de WSF 2000. Dat wil zeggen dat als na de beëindiging van het recht op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 een schuld ontstaat door een herziening van de opstarttoelage, in de WSF BES niet is bepaald wanneer die schuld moet worden omgezet in een lening. Dit wordt hersteld met de voorgestelde wijziging van artikel 4.13.

T – artikel 5.1

Onderdeel 1: In artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, is een zinsnede uit de WSF 2000 overgenomen die in de context van de WSF BES geen doel dient. Het gaat om de zinsnede «anders dan bedoeld in het eerste lid van onderdeel c»; deze wordt geschrapt.

De zinsnede «de draagkracht va de debiteur te hoog of te laag is vastgesteld» ontbreekt ten onrechte en wordt dus toegevoegd.

Ten derde ontbreekt als grond dat de opstarttoelage ten onrechte kan zijn toegekend of afgewezen, wat ook een herzieningsgrond kan zijn voor dat deel van de studiefinanciering.

Tot slot geldt de zinsnede aan het eind van onderdeel b «op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a» voor elk van de in dit onderdeel b genoemde herzieningsgronden. Voor de leesbaarheid wordt die zinsnede dan ook naar voren gehaald.

Onderdeel 2: Het derde lid van artikel 5.1 wordt redactioneel opgeknipt in twee artikelleden om het beter leesbaar te maken. In het nieuwe vierde lid wordt voorts het moment van toekennen van de opstarttoelage toegevoegd aan de opsomming, omdat thans het begin van de herzieningstermijn voor de opstarttoelage onbepaald is.

U – artikel 6.1

Onderdeel 1: In de praktijk wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot uitkering van de opstarttoelage in twee of meer termijnen, aangezien het hele bedrag ineens nodig is. Omdat de mogelijkheid wel in de WSF BES is opgenomen, moet DUO de studerenden hierover onnodig informeren. Het tweede lid komt daarom gedeeltelijk te vervallen. Tevens wordt dit tweede lid redactioneel verduidelijkt.

Onderdeel 2: Met de toevoeging van het vijfde lid wordt geregeld dat het voor studerenden die in landen als de Verenigde Staten en Barbados gaan studeren mogelijk wordt om bijvoorbeeld een voorschot per half jaar te krijgen. Gebleken is namelijk dat voor studerenden die in de Verenigde Staten (gaan) studeren een maandelijkse uitbetaling van studiefinanciering niet geschikt is. Zij dienen namelijk twee maal per jaar een bedrag aan de onderwijsinstelling te betalen (schoolgeld, geld voor de campus, enzovoort). De FINEB (Caribische voorloper van DUO) hield rekening met deze gevallen, door de lening twee maal per jaar als voorschot uit te keren.

V – artikel 7.1

Met deze wijziging wordt de opstarttoelage toegevoegd aan de verplichting om gegevens die kunnen leiden tot lagere aanspraken direct te melden aan de aangewezen instantie; de Rijksdienst Caribisch Nederland, afdeling Studiefinanciering.

W – artikel 7.4

Onbedoeld is de mogelijkheid tot het opvragen van gegevens bij onderwijsinstellingen die niet in Europees Nederland of Caribisch Nederland zijn gevestigd dusdanig beperkt dat de Minister thans geen bevoegdheid heeft om in de andere landen van het Koninkrijk, te weten Aruba, Curaçao en Sint Maarten, gegevens op te vragen. Datzelfde geldt voor de bevoegdheid om gegevens over studenten te verstrekken aan de bevoegde autoriteiten in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Dit wordt met deze wijziging hersteld.

X – artikel 9.1

Artikel 9.1 is uitgewerkt en kan daarom vervallen.

Y – artikel 9.3

Het persoonsgebonden nummer BES is nog niet ingevoerd in Caribisch Nederland. De artikelen uit de WSF BES die dat begrip hanteren zijn onbedoeld al in werking getreden, terwijl ze in de praktijk geen werking kunnen hebben. Om de bedoeling van de wetgever te verduidelijken is met dit nieuwe artikel 9.3 bepaald dat de bepalingen die het begrip persoonsgebonden nummer BES hanteren buiten toepassing blijven tot het moment dat het persoonsgebonden nummer BES daadwerkelijk wordt ingevoerd.

De invoering van het persoonsgebonden nummer BES gebeurt te zijner tijd bij koninklijk besluit, een inwerkingtredingsbesluit dat gelijktijdig ook dit nieuwe artikel 9.3 buiten toepassing kan verklaren door het tijdstip in te vullen.

Artikelen II, III en IV

Nu gebleken is dat de overgangsperiode tot 2017 te kort is om de huisvesting in Caribisch Nederland op een acceptabel niveau te brengen, wordt het overgangsrecht verlengd tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Als einddatum is gekozen voor een nader te bepalen tijdstip bij koninklijk besluit in plaats van een concrete datum om te voorkomen dat in de toekomst (wederom) een wetswijziging nodig is als dan zou blijken dat het op een acceptabel niveau brengen van de huisvesting ook binnen de nieuw vastgestelde overgangsperiode niet haalbaar is.

Door de uitwerkingtreding van de overgangsbepaling en gelijktijdige inwerkingtreding van de normale huisvestingswetgeving bij koninklijk besluit te regelen, wordt ook een procedurele waarborg ingebouwd. Daarmee wordt gegarandeerd dat over de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting naar de openbare lichamen een zorgvuldig besluit wordt genomen, in plaats van dat deze belangrijke verantwoordelijkheid door het enkele verstrijken van een datum bij de eilandbestuurders terecht komt.

De wijziging wordt zowel in de WPO BES, de WVO BES als de WEB BES doorgevoerd en geldt dus voor alle onderwijsniveaus.

Artikel V

A en C – artikelen 3.27 en 11.1

Het bedrag dat (oud-)studerenden verschuldigd zijn indien zij ten onterechte beschikken over een op een OV-chipkaart geladen reisproduct wordt verhoogd van € 97 naar € 150. Met de wijziging in artikel 11.1 wordt geregeld dat dit bedrag, evenals het overgrote deel van andere in de WSF 2000 opgenomen bedragen, elk jaar wordt geïndexeerd.

B – artikel 5.2

Het betreft hier een technische wijziging. In het oude artikel 5.6, negende lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs was onder meer de verlenging van de prestatiebeurs met één jaar geregeld voor studenten die een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4b, tweede tot en met zevende lid, van de WHW volgen (hbo-masters). Dat artikel is blijkens de toelichting bij de Wet studievoorschot hoger onderwijs technisch gewijzigd. Het artikel kwam te vervallen en de daarin opgenomen onderwerpen zijn vervolgens opgesplitst en verspreid over meerdere artikelen. Het was de bedoeling – ook blijkens de transponeringstabel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.6 – om artikel 5.6, negende lid, zonder materiële wijzigingen onder te brengen in artikel 5.2, eerste lid, onderdeel a. Abusievelijk is door een andere formulering alsnog een materiële wijziging doorgevoerd inhoudende dat voor de gehele nominale duur van een hbo-master extra studiefinanciering zou worden verstrekt in plaats van voor 1 jaar extra. Die wijziging was niet beoogd en wordt daarom met onderhavig wetsvoorstel hersteld.

Op grond van artikel VI treedt deze wijziging in werking en werkt dan terug tot 1 september 2015

Artikel VI

Het is de bedoeling dat de verschillende onderwerpen op diverse momenten in werking kunnen treden, omdat elk van de wijzigingen is gekoppeld aan een ander moment in het studiejaar. De technische wijzigingen zonder gevolgen kunnen direct in werking treden. De wijzigingen die gerelateerd zijn aan kalenderjaren kunnen in werking treden bij de eerste jaarwisseling na de datum van publicatie in het Staatsblad. De wijzigingen die gerelateerd zijn aan studiejaren kunnen in werking treden bij aanvang van het eerste nieuwe studiejaar, dat verschillend is voor beroepsopleidingen en opleidingen in het hoger onderwijs.

Naar verwachting zal voldaan worden aan de afspraken rond de vaste verandermomenten. Voor zover het gaat om wijzigingen in het voordeel van de student of technische wijzigingen, zal bij de totstandkoming van het inwerkingtredingsbesluit worden afgewogen of het – gelet op de uiteindelijke datum van aanvaarding van dit voorstel in de Eerste Kamer – nodig is om vast te houden aan de vaste verandermomenten of dat er reden is om daarvan af te wijken.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker