Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 9 november 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

ALGEMEEN DEEL

1

 

1. Inleiding

1

 

2. De verordening

4

 

3. Betrokken partijen in Nederland

5

 

4. Maatregelen

5

 

5. Maatschappelijke gevolgen

6

 

6. Reacties

8

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

9

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Met interesse hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Het vindt zijn grondslag in de Europese verordening over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven. Het wetsvoorstel strekt ertoe de volledige werking van de verordening in de Nederlandse rechtsorde mogelijk te maken door middel van de introductie van een vergunningstelsel voor precursoren voor explosieven. Deze leden vinden het zeer positief dat met deze wet meer mogelijkheden worden gecreëerd ter bestrijding van jihadisme. In het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme wordt in onderdeel 10a aangekondigd dat de beschikbaarheid van producten die worden gebruikt om zelf explosieven te maken wordt beperkt. Dat dit wetsvoorstel uitvoering geeft aan dat voornemen vinden voornoemde leden zeer positief. Zij hebben nog enkele vragen dan wel opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel met belangstelling gelezen. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen, met name gericht op de handhaving.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan hebben zij enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen het uitgangspunt dat stoffen die ook gebruikt kunnen worden om zelf explosieven te maken op een verantwoorde wijze verkocht moeten worden. Evenwel hebben deze leden nog enkele vragen.

Aanleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat tot inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel een totaalverbod geldt voor particulieren op het binnenbrengen en in bezit houden of gebruiken van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt. Deze leden vragen of in de periode van de inwerkingtreding van de verordening op 2 september 2014 tot heden personen zijn aangeklaagd dan wel veroordeeld wegens het overtreden van het totaalverbod. Zo ja, in hoeveel zaken? Kan van dit totaalverbod een ontheffing worden afgegeven? Zo ja, in hoeveel gevallen is dit gebeurd? Daarnaast lezen zij dat een totaalverbod uit de verordening voortvloeit. In het wetsvoorstel dat voorligt wordt een vergunningenplicht geïntroduceerd. Hebben andere lidstaten ook een dergelijk vergunningensysteem in hun nationale rechtsbestel geïntroduceerd of wordt een totaalverbod gehandhaafd?

De leden van de PvdA-fractie delen de doelstelling om de beschikbaarheid van stoffen die kunnen dienen als grondstof voor explosieven te beperken. Wel hebben zij kennisgenomen van het feit dat de wijze waarop de verordening in nationale wetgeving moet worden geïmplementeerd per lidstaat kan verschillen. Deze leden vragen of dat kan betekenen dat er lidstaten zullen zijn waar voor particulieren precursoren gemakkelijker beschikbaar zijn dan in andere lidstaten. Zo ja, hoe kan worden voorkomen dat precursoren die in de ene lidstaat verkocht worden naar Nederland worden uitgevoerd? In het verlengde hiervan vragen voornoemde leden of met het voorgestelde vergunningsstelsel en de meldplicht van verdachte transacties het risico bestaat dat er een (grotere) illegale markt voor precursoren gaat ontstaan. Hoe schat de regering dit risico in en hoe wordt hier tegen opgetreden? Hoe kan worden voorkomen dat precursoren in een andere lidstaat via internet worden gekocht?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat spoedige inwerkingtreding gewenst is omdat de verordening al sinds 2 september 2014 van toepassing is. Deze leden vragen waarom onderhavig wetsvoorstel pas recent aan de Kamer is gezonden. Wat is de reden van deze vertraging van de zijde van de regering? Deze leden vragen of de regering pas sinds het opstellen van het Actieplan Jihadisme in augustus 2014 zich (weer) bewust is geraakt van deze Verordening en pas op dat moment bijpassende nationale wetgeving heeft ontwikkeld en indien dat zo is, de regering de mening deelt dat dit meer dan enkel een slordigheid is, gelet op de verstrekkende consequenties die het zou kunnen hebben (gehad) op de niet-legitieme doeleinden van het bezit van de betreffende precursoren voor explosieven.

Voornoemde leden vragen naar de effectiviteit van de verordening op het moment dat de uitwerking daarvan per lidstaat substantieel uiteenloopt. Zij vragen om een actueel overzicht van de omzetting naar nationale wetgeving - en implementatiefase per lidstaat van onderhavige verordening met daarbij de relevante informatie of/in hoeverre wordt afgeweken van de voorgestelde maatregelen in de verordening.

Indien andere lidstaten substantieel afwijken, gaat de regering deze lidstaten dan hierop aanspreken, gelet op haar voornemen in het Actieplan Jihadisme dat andere EU-Lidstaten vergelijkbare maatregelen nemen op basis van EU verordening 98/2013 (10a)? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.

Met interesse hebben de leden van de CDA-fractie aldus vernomen dat onderhavig wetsvoorstel voortvloeit uit het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme. Nog los van bovenstaande vraag of implementatie van de verordening niet (te) laat tot stand is gekomen rijst bij deze leden de vraag of het ook niet rijkelijk laat is dat pas een jaar na de totstandkoming van dit Actieprogramma (augustus 2014) een van de aangekondigde wetsvoorstellen zoals onderhavige, aan de Kamer wordt gestuurd. Wat zegt dit specifiek op dit punt maar ook in het algemeen over de uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in het actieprogramma Jihadisme?

Deze leden vragen ook om een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van alle overige maatregelen uit punt 10 van het Actieprogramma, te weten het kwaadwillenden moeilijker maken om aan aanslagmiddelen te komen. Het betreft daarbij het versterkten van de handhaving in de vuurwerkketen, met de nadruk op aanpak bij de bron, om welke reden op Europees niveau wordt ingezet op aanscherping van de regels omtrent de verkoop van professioneel vuurwerk (10b). Voornoemde leden denken in dat kader specifiek aan de totstandkoming van de Pyrorichtlijn. Kan de regering daar op ingaan, maar ook op alle overige genomen maatregelen op punt 10b? De leden van de CDA-fractie vragen ook om een actualisatie van de aangekondigde plannen in punt c, te weten de intensivering van de informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving inzake (pogingen tot) verwerving van aanslagmiddelen, met name wat betreft de verkrijgbaarheid van vuurwapens in het criminele circuit en de vermenging van dit circuit met jihadistische netwerken. Hoe staat het in dat punt onder andere met de totstandkoming en resultaten van een speciale vuurwapenofficier, die er op voorstel van de CDA-fractie is gekomen? Ook zijn deze leden benieuwd naar de intensiteit en eventueel strafrechtelijke vervolgstappen van punt 10b, te weten het doorlopende onderzoek in samenwerking met Defensie, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de nationale politie naar bestaande en nieuwe aanslagmiddelen en methoden en wordt verkend of aanvullende tegenmaatregelen nodig zijn. Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de regering.

Bovengenoemde relatie met het Actieprogramma doet de nieuwsgierigheid van de leden van de CDA-fractie naar de uitwerking van alle onderdelen uit het Actieprogramma, toenemen. Kan de regering aangeven of en zo ja, wanneer zij de Kamer – logischerwijs separaat van de nota naar aanleiding van het verslag van onderhavig wetsvoorstel – informeert over de voortgang van alle aangekondigde maatregelen?

De leden van de PVV-fractie begrijpen dat het handig is om een en ander in ministeriële regelingen vast te leggen, maar willen desondanks graag weten wat onder verdachte transacties valt, wie de bevoegde instanties worden waarbij verdachte transacties moeten worden gemeld en op welke wijze een marktdeelnemer moet nagaan of de koper een vergunning heeft.

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering schrijft dat eerst met inwerkingtreding van dit wetsvoorstel sprake zal zijn van een systeem van toezicht en handhaving. Zij vragen of zij daaruit kunnen of moeten afleiden dat het totaalverbod ten aanzien van particulieren, dat geldt totdat dit wetsvoorstel in werking getreden is, niet wordt gehandhaafd.

Deze leden vragen of Nederland het enige land is dat achterloopt met de uitvoeringswetgeving of dat er meer landen zijn waarvoor het vergunningsstelsel nog in werking moet treden. Indien dat meerdere landen betreft, welke zijn dat en is er afstemming geweest over de problemen in de uitvoering waartegen men is aangelopen?

2. De verordening

Inhoud Verordening (EU) nr. 98/2013

De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel 4 van de verordening de mogelijkheid van een vergunningstelsel en een registratiestelsel wordt genoemd. In Nederland is gekozen alleen een vergunningstelsel te introduceren. Zijn er ook lidstaten waarin is gekozen voor alleen een registratiestelsel? Zo ja, heeft dit een effect op het gelijke speelveld dan wel de veiligheid? Wat zouden de voordelen van het hanteren van alleen een registratiestelsel kunnen zijn? Zijn er ook lidstaten waarin is gekozen voor zowel een registratiestelsel als een vergunningenstelsel? Welke voordelen voor bijvoorbeeld de veiligheid zou dit kunnen hebben vergeleken met het hanteren van alleen een vergunningenstelsel?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nog eens uit te zetten waarom niet gekozen is voor een registratieplicht in Nederland, of andere lidstaten hier wel voor kiezen en/of en dit afbreuk kan doen aan de mogelijke effectiviteit van de ingestelde Verordening. Deze leden vragen de regering op welke wijze wetstechnisch deze registratieplicht alsnog in onderhavig wetsvoorstel zou kunnen worden vormgegeven.

De leden van de PVV-fractie merken op dat Nederland zelf stoffen kan aanwijzen die onder de werking van de verordening vallen. Gaat Nederland dit doen en zo ja, aan welke stoffen wordt dan gedacht?

Worden precursoren voor explosieven veel via internet gekocht en zo ja, wordt dit dan veelal gedaan bij internetbedrijven buiten de EU of in de EU? Dezelfde vraag stellen deze leden in het geval van gepleegde aanslagen. Waren de precursoren die de aanslag mogelijk hebben gemaakt binnen of buiten de EU gekocht? Is het verbod om dit op Nederlands grondgebied te brengen handhaafbaar, zeker als het van buiten de EU wordt verzonden of gehaald?

Voorgesteld wordt een verbod voor de verkoop van precursoren aan particulieren boven een bepaalde concentratie, met de mogelijkheid om precursoren aan particulieren te blijven verkopen als zij in het bezit zijn van een vergunning. Wordt er een termijn gekoppeld aan de bepaalde lage concentratie? Zo nee, kan iemand, of kunnen meerdere mensen, bijvoorbeeld elke week een lage concentratie kopen en zo alsnog aan een grote hoeveelheid komen?

3. Betrokken partijen in Nederland

De leden van de PVV-fractie merken op dat wordt aangegeven dat er voldoende alternatieven zijn voor precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt en dat verwacht wordt dat de meeste bedrijven deze vrijwillig niet meer zullen verkopen omdat er toch weinig omzet mee gemoeid is. Zonder hierover al een standpunt in te nemen, vragen deze leden waarom dan niet is gekozen voor een totaal verbod.

De leden van de D66-fractie lezen dat een deel van de straks onder een beperking vallende stoffen gebruikt worden voor alledaagse toepassingen, zoals schoonmaken en desinfecteren, waar voldoende alternatieven voor beschikbaar zijn. Dat roept bij hen de vraag op waarom deze alternatieven niet reeds in gebruik zijn. Graag vernemen deze leden op dit punt nadere toelichting.

4. Maatregelen

Economische gevolgen van de maatregelen

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de omvang van de verkoop aan particulieren. Uit de geschatte inkomstenderving van 1,3 tot 3,2 miljoen euro kunnen deze leden onvoldoende afleiden. Zo vernemen zij graag voor elk van de in de bijlagen bij de verordening opgenomen stoffen – indien deze cijfers beschikbaar zijn – wat de omvang van de jaarlijkse verkoop is (inclusief het percentage dat toe te schrijven is aan particuliere kopers), wat voor type consumenten de voornaamste kopers zijn en voor welk doel deze stoffen ingezet worden.

Toezicht en strafrechtelijke handhaving

De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat bij kleine diefstallen van bijvoorbeeld waterstofperoxide, met een ander doel dan het vervaardigen van explosieven, voorkomen wordt dat deze diefstal wordt gezien als een daad met terroristisch oogmerk. Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting waarom deze maatregel proportioneel zou zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het juist is dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een belangrijke rol inneemt bij de uitwerking van de genoemde maatregelen in onderhavig wetsvoorstel. Zij vragen of de ILT de voorgestelde bevoegdheden ook daadwerkelijk en veelvuldig zal gaan inzetten, gelet op de veelvuldig (voorzichtig) gekozen formulering «kan». Deze leden vragen ook of de ILT als organisatie voldoende is toegerust en in staat mag worden geacht om de genoemde taken als toezichthouder uit te voeren. Deze vraag komt specifiek voort uit de bevindingen van de enquêtecommissie Fyra dat de ILT ten aanzien van de controle van treinen enkel papieren controles uitvoerde maar niet daadwerkelijk een kijkje nam bij de treininspecties zelf. Kan de regering garanderen dat het toezicht op de keten en het plegen van inspectiebezoeken zoals aangekondigd in onderhavig wetsvoorstel, ook daadwerkelijk uitgevoerd zal worden door de ILT? Hoe wordt dit geborgd, gelet op de lessen die uit de Fyra-enquête getrokken dienen te worden op dit punt?

De aan het woord zijnde leden vragen ook naar de wenselijkheid van de ILT als toezichthouder gelet op de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie voor onderhavig wetsvoorstel. De bevoegdheden worden uitgevoerd onder mandaat van de Minister van Veiligheid en Justitie, maar kan die Minister direct aanwijzingen geven of ingrijpen bij misstanden, zonder daarbij belemmerd en/of vertraagd te hoeven worden door overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu? Hoe zal de werkverhouding ten aanzien van de genoemde bevoegdheden er op dit punt uit te komen zien?

Voornoemde leden vragen de regering om de bevestiging dat genoemde bevoegdheden in onderhavig wetsvoorstel extra inspanningen betreffen van de zijde van de ILT ten aanzien van controle en toezicht. Hoe vertaalt deze intensivering zich in extra medewerkers en inwinnen van expertise en ervaring binnen deze organisatie? Hoeveel medewerkers (in fte) zullen worden aangetrokken om de extra taken uit te voeren? Op welke wijze is hiermee rekening gehouden in de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voor het jaar 2016?

In dit kader vernemen deze leden graag ook een reactie van de regering op de inschatting van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat maximaal 100 particulieren per jaar een vergunning zullen aanvragen. Deelt de regering deze inschatting? Zo nee, wat is haar eigen inschatting? Kan de regering garanderen dat maximaal en intensief toezicht op de aanvraag zal plaatsvinden door de ILT, gelet op deze beperkte doelgroep maar dit ook noopt tot extra aandacht en dus capaciteit voor de mogelijke verschuiving naar het illegale circuit?

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel fte er binnen de ILT vrijgemaakt worden voor toezicht en handhaving.

5. Maatschappelijke gevolgen

Gevolgen voor de veiligheid

De leden van de CDA-fractie vragen om welke zeven stoffen het nu gaat en in hoeverre aangaande deze stoffen in Nederland al eerder (concrete) signalen waren dat hiermee mogelijk explosieven konden of werden gemaakt.

Deze leden vragen ook op welke wijze de genoemde (opsporing)diensten zich zullen richten op de door de regering verwachtte verschuiving naar het illegale circuit. Deelt de regering de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling zou zijn en het van belang is hier meer grip op te krijgen? Hoe houdt onderhavig wetsvoorstel daar concreet rekening mee, ook gelet op de wijze waarop de genoemde diensten onderhavig wetsvoorstel zullen implementeren?

Gevolgen voor de overheid

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het nut ervan in ziet om de voorgestelde bewaartermijnen in artikel 14, te weten drie en vijf jaar, verder op te rekken gelet op de mogelijkheid dat aanslagen ook pas (vele) jaren later kunnen plaatsvinden en het in dat kader gewenst is om dan over alle beschikbare informatie te kunnen beschikken. Welke wettelijke mogelijkheden ziet de regering hiertoe?

De leden van de PVV-fractie merken op dat er geen significante gevolgen worden voorzien voor het openbaar ministerie en de rechterlijke macht. Deze leden vragen waarom niet, aangezien wel een toename wordt verwacht van het aantal verdachte transacties, verdwijningen en diefstal. Wordt er ook geen toename verwacht voor de inlichtingendiensten?

Gevolgen voor burgers

De leden van de PvdA-fractie lezen dat burgers die nu nog gebruik maken van precursoren die nog wel beschikbaar zijn, straks hinder gaan ondervinden van de nieuwe regels. Zij zullen dan niet langer de stoffen die zij nu nog gebruiken, beschikbaar hebben tenzij zij een vergunning aanvragen. Naar deze leden aannemen ligt het vanwege de administratieve lasten die daarbij horen niet voor de hand dat particulieren dat snel zullen doen. Toch schat de regering in dat circa 100 burgers wel vergunningen zullen aanvragen. Tevens lezen voornoemde leden dat er voor burgers alternatieven zijn waarvoor geen vergunning nodig is. Waarom zouden burgers dan toch een vergunning aanvragen? Wat voor stoffen hebben burgers naar verwachting concreet nodig waarvoor zij een vergunning menen te moeten aanvragen? Zijn er voor die stoffen alternatieven beschikbaar? Zou het in het kader van de handhaafbaarheid van de wet beter zijn indien burgers niet in aanmerking zouden kunnen komen voor het aanvragen van een vergunning en in plaats daarvan alternatieve stoffen zouden moeten gaan gebruiken? Zo ja, laat de EU-verordening de ruimte om dit zo bij wet vast te leggen en acht de regering dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering proactief een lijst zal opstellen en publiceren met alternatieven voor precursoren. Is het niet de verantwoordelijkheid van de huidige afnemers van precursoren zelf om op zoek te gaan naar alternatieven? Speelt de overheid kwaadwilligen hiermee juist niet ook in de kaart, door ze kant- en klaar alternatieve middelen aan te leveren en/of op ideeën te brengen? Welke werklast gaat hiermee bovendien gepaard voor de regering en weegt dat op tegen de voordelen (wat zijn die precies?) van het maken van een dergelijke lijst?

Deze leden vragen of het wenselijk is het boeteplafond niet verder te verhogen, ook gelet op de verhouding met de maximale gevangenisstraf van zes jaar in de Wet Economische Delicten (WED) die kan worden toegepast bij misdrijven. Speelt in dat kader niet ook mee dat kwaadwillenden over voldoende middelen beschikken om een dergelijke boete te kunnen betalen, dit gelet op de marktwaarde van de precursoren die nu aan banden wordt gelegd? Kan de regering meer inzicht verschaffen in de waarde van deze precursoren in relatie tot de vermogenspositie van personen die deze willen gebruiken voor niet legitieme doelen?

Gevolgen voor het bedrijfsleven

De leden van de D66-fractie vragen welke aanvullende eisen of administratieve lasten dit wetsvoorstel voor landbouwers oplevert. Wordt een boer in het kader van Verordening (EU) nr. 98/2013 altijd als bedrijf gezien of bestaat een mogelijkheid dat deze als particulier wordt gezien? Hoe wordt onderscheiden of hij een aankoop van een onder de reikwijdte van de wet vallende stof doet voor zijn bedrijf of bijvoorbeeld zijn tuin? Kan ook worden uitgesloten dat overeenkomsten die boeren sluiten over het uitrijden van mest op de weilanden van particulieren onder de reikwijdte van de wet vallen?

Uitwerking in ministeriële regeling

Het valt de leden van de D66-fractie op dat artikel 2, tweede lid, de mogelijkheid biedt om bij ministeriële regeling de reikwijdte van de wet uit te breiden. Volgens de toelichting bestaat deze mogelijkheid om snel in te kunnen spelen op nieuwe dreigingen voorafgaande aan Europese besluitvorming daarover, een volgens de aan het woord zijnde leden begrijpelijke overweging. Juist vanuit die gedachte vragen deze leden of er niet sprake zou moeten zijn van een tijdelijke delegatie of van een vorm van delegatie waarbij de beperking automatisch vervalt indien in de Europese Unie uiteindelijk besloten wordt de betreffende stof of concentratie daarvan niet te beperken.

6. Reacties

De leden van de VVD-fractie merken op dat in een brief d.d. 29 oktober 2015 gericht aan de vaste Kamercommissie Veiligheid en Justitie vertegenwoordigde organisaties van de detailhandel aangeven reserves te hebben voor de wijze waarop de melding van verdachte transacties wordt geregeld gegeven de lastendruk die dit met zich meebrengt. Het zou bovendien ook verder reiken dan doel en systematiek van de verordening. Hoe kijkt de regering hier tegen aan? Deze leden ontvangen hier graag een reactie op.

De leden van de SP-fractie vragen, in navolging van het College van Procureur-Generaals, de Raad Nederlandse Detailhandel en de Stichting Minerale Meststoffen Distributie, hoe bewezen kan worden dat niet aan de meldplicht is voldaan van een verdachte transactie of verdwijning, wanneer niet duidelijk is wanneer een transactie of verdwijning verdacht is. In de memorie van toelichting wordt één gestolen flesje waterstofperoxide als verdacht aangemerkt, omdat dit zou kunnen duiden op radicalisering en aanhang van jihadisme, maar verschillen van duizenden kilo’s in bulkoverslag zouden wel verklaarbaar zijn. Deze leden vragen waarom dit gerechtvaardigd is.

De leden van de CDA-fractie vragen wat er op tegen is om een zelfstandig regime voor precursoren voor explosieven in een reeds bestaande wet onder te brengen, gelet op bezwaren die het college van P-G aandraagt voor de handhaving in de praktijk, waaronder de beoogde samenwerking met de ILT. Waarom wegen volgens de regering wetstechnische argumenten op tegen deze te nu al voorziene uitvoeringsproblemen in de praktijk?

Voornoemde leden vragen een meer uitgebreide reactie op hetgeen de Minerale Meststoffen Federatie noemde ten aanzien van de verkoop via internet. Op welke wijze en hoe intensief zal controle in Nederland hierop plaatsvinden door onder meer de ILT?

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering naar aanleiding van de opmerking van het CBP kan aangeven wat legitieme doelen kunnen zijn om precursoren voor explosieven te bezitten en of in het kader van de voorgenomen vergunningaanvraag het is niet van belang is een (gelimiteerde) lijst hiervoor op te stellen.

Aan de vaste Kamercommissie van Justitie is een commentaar binnengekomen op onderhavig wetsvoorstel d.d. 29 oktober jl. van de Raad Nederlandse Detailhandel, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven en de Vereniging van Winkelketens in de Doe Het Zelf Branche. De leden van de CDA-fractie hebben dit advies niet bij de consultatiestukken gezien maar nemen aan dat de regering met deze adviezen inmiddels bekend is geraakt. Zo nee, wil zij hiervan kennisnemen? Deze leden vragen of de regering in gesprek is geweest met deze organisaties om hun zorgen over deze veronderstelde onevenredige en onnodige kosten en administratieve lastendruk te bespreken en vernemen hiervan graag de resultaten.

Begrijpen de leden van de PVV-fractie het goed dat indien de aanpak niet effectief blijkt er alsnog een registratiesysteem voor transacties kan worden ingevoerd? Hoe wordt getoetst of de aanpak effectief is? Is dit het geval wanneer er minder aanslagen met deze precursoren voor explosieven worden gepleegd?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie vragen de regering de precieze maximale snelheid te beschrijven waarmee de regering middels toevoeging van precursoren voor explosieven in een ministeriële regeling kan inspelen op nieuwe dreigingen.

Deze leden vragen of het voorgestelde tweede artikel uitsluit de theoretische mogelijkheid dat de regering lagere grenswaarden vaststelt voor een stof waarvoor al een beperking geldt op grond van de verordening.

Artikel 5

De leden van de CDA-fractie vragen wat erop tegen is een kopie van een identiteitsbewijs te vragen bij de aanvraag, ook gelet op de mogelijkheid dat aanvragen onder andermans naam geschieden en krachtens onderhavig wetsvoorstel enkel een «papieren controle» plaatsvindt door de ILT. Klopt het dat ook de vereiste aanvraag omtrent gedrag in theorie vals kan geschieden, wanneer persoonlijke gegevens kunnen gekopieerd van een ander? Is het een idee om bij twijfel de aanvraag in persoon te laten geschieden en niet enkel schriftelijk op afstand te corresponderen? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.

Artikel 6

De leden van de VVD-fractie merken op dat wordt gesteld dat een vergunning niet wordt verleend als dat noodzakelijk is voor de bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen of om redenen van openbare orde. Bij ministeriële regeling wordt hier nader invulling aan gegeven. Kan een inschatting worden gegeven op welke termijn deze regeling vorm zal krijgen?

Artikel 8

De leden van de CDA-fractie vragen de regering de regels te beschrijven die worden gesteld over de controles die marktdeelnemers zelf zullen toepassen bij het aanbieden aan particulieren van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt.

Deze leden vragen de regering ook wanneer en op welke wijze precies wordt omgeschakeld naar een zwaarder handhavingsregime. Wie houdt er toezicht op of dit nodig is en op welke wijze wordt dit gemonitord? Graag vernemen voornoemde leden over deze signalering en hoe de aangekondigde regels in een ministeriële regeling eruit zullen komen te zien.

Artikel 15

De leden van de CDA-fractie vragen of niet ook strafbaar gesteld zou moeten worden de koper zelf, de persoon dus die de betreffende precursoren zonder of met een valse vergunning aanschaft. Immers, het bezit is strafbaar gesteld maar zou ook niet de (de poging tot) koop zelf strafbaar gesteld moeten worden, ook gelet op de mogelijkheid dat bij de verkoop fouten worden gemaakt en bewust dan wel onbewust verkocht wordt aan iemand zonder vergunning? Zo kan het bezit van de betreffende precursoren zonder vergunning direct na de koop worden doorgeleid aan een tussenpersoon, waardoor lastig te bewijzen zal zijn dat de oorspronkelijke koper het goed «in zijn bezit» heeft gehad en dientengevolge ook strafbaar is. Graag vernemen deze leden of een aanvullende strafbaarstelling hier gewenst is. In dat kader vragen zij de regering ook of een vergelijking met of lering uit de gelaagde strafbaarstelling in de Wet wapens en munitie hier dienstig kan zijn.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts