Gepubliceerd: 26 mei 2015
Indiener(s): Helma Lodders (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34191-6.html
ID: 34191-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 26 mei 2015

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Teunissen

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Hoewel het desbetreffende wetsvoorstel technisch van aard is hebben zij nog enkele belangwekkende vragen (zie artikelsgewijs).

De leden van de PvdA hebben kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging van wetten teneinde misslagen en omissies in wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport herstellen, de broninhouding van eigen bijdragen voor beschermd wonen te kunnen voortzetten en het College bouw zorginstellingen (CBZ) op te heffen.

Kan de regering aangeven of en in welke mate door de voorgestelde wijzigingen gemeenten de mogelijkheid hebben persoonsgegevens in het sociale domein te koppelen? Heeft de regering onderzocht hoe er binnen wijkteams wordt omgegaan met de toegang tot persoonsgegevens? Welke informatie wordt met wie gedeeld, en hoe lang wordt deze informatie bewaard?

Hoe is het gesteld met de juridische positie van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en lokale teams? Hoe beziet de regering de situatie in sommige gemeenten waar allerlei informatie met naam en toenaam gedeeld wordt? Wat ziet zij als oplossing hiervoor? Is het CBP betrokken geweest bij de uitwerking van deze Veegwet? Is deze akkoord en voldoende gerust gesteld dat de privacy van de cliënten nu voldoende geborgd is?

De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

Volgens de regering dragen de voorgestelde wijzigingen geen technisch karakter, terwijl deze leden constateren dat er aanzienlijke beleidsmatige wijzigingen worden aangebracht in de huidige wet- en regelgeving in de zorg. Met name over de wijzigingen in de Jeugdwet zijn zij teleurgesteld. Zij zijn van mening dat er meer nodig is om de huidige Jeugdwet (33 684) te herstellen, zoals bijvoorbeeld het herstellen van het recht op zorg, of ervoor zorgen dat niet de gemeente maar de hulpverlener en het gezin uiteindelijk bepalen welke zorg er nodig is. Ook staat in de huidige Jeugdwet helaas het belang om de bezuinigingsdoelstelling te behalen nog steeds meer op de voorgrond dan de zorg voor gezinnen. De leden van de SP-fractie vragen de regering dan ook waarom zij bijvoorbeeld niet gekozen hebben om in deze «veegwet» ook niet gelijk de ouderbijdrage te schrappen. Hierdoor ontstaat er geen drempel voor gezinnen om hulp te krijgen. Graag ont vangen zij een toelichting van de regering hierop. Voorts willen zij weten hoe het momenteel staat met het onderzoek naar de ouderbijdrage in de jeugdzorg. Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek verwachten?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Veegwet VWS 2015. Deze leden hebben enkele vragen bij het wetsvoorstel.

Om onduidelijkheden weg te nemen over de grondslag voor het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens ten behoeve van de toegang tot jeugdhulp, worden enkele wijzigingen in paragraaf 7.4 van de Jeugdwet voorgesteld. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er gekozen wordt voor een aanpassing van de wet in plaats van een aanpassing van het declaratiesysteem, waardoor mogelijk meer waarborgen voor de privacy gegeven kunnen worden. Is de regering van mening dat het überhaupt noodzakelijk is dat gemeenten moeten kunnen beschikken over diagnostische gegevens van jeugdigen in de GGZ? Zou het bijvoorbeeld niet veel efficiënter zijn als er een centraal kantoor komt voor controle waar instellingen standaard de gegevens kunnen aanleveren? Hoe wordt hiermee omgegaan in de volwassenen GGZ? Waarom wordt niet aangesloten op de wijze waarop in de volwassenen GGZ met het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens wordt omgegaan?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Veegwet VWS 2015. Zij hebben nog enkele vragen over de Veegwet, die zij de regering hierbij voorleggen (zie artikelsgewijs).

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de Veegwet. Zij hebben op dit moment één thema dat zij aan de orde willen stellen.

Gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen

De leden van de SGP-fractie schetsen eerst de situatie. Vroeger werden minderjarige kinderen van gemoedsbezwaarde ouders nog niet als gemoedsbezwaarde tegen verzekeringen geregistreerd. Inmiddels gebeurt dat wel. Hierdoor pakt artikel 39, tweede lid, d. 1°. Van de Zorgverzekeringswet sinds die tijd onredelijk uit als één van de kinderen zich op 18-jarige leeftijd besluit te gaan verzekeren. Er zou dan volgens de wet namelijk een evenredig deel aan de spaarrekening onttrokken moeten worden, terwijl het kind nooit zelf bewust een keuze heeft gemaakt om gemoedsbezwaard te worden en het kind zelf niet of nauwelijks premie aan de spaarrekening van het gezin heeft bijgedragen. Dat zou een forse aanslag op de spaarrekening van het gezin bij het CVZ betekenen.

Toen de Stichting Gemoedsbezwaren tegen Verzekeringen dit probleem in 2007 bij het CVZ aankaartte, heeft het CVZ toegezegd dat dit – vanwege de onredelijke uitwerking – niet toegepast zou worden en dat dit bij een wetswijziging zou worden aangepast in de wet. Dat laatste is helaas nooit gebeurd. De leden van de SGP-fractie zouden het op prijs stellen als – in het verlengde van het ingediende amendement bij de Wlz – dit in de Veegwet 2015 alsnog kan worden gerepareerd bij nota van wijziging. De tekst van Artikel 39, tweede lid, subonderdeel d zou dan volgens de leden van de SGP-fractie als volgt moeten komen te luiden, waarbij de cursivering de toevoeging aanduidt:

  • d. een bedrag van iedere rekening, bedoeld in artikel 70, gelijk aan:

    • 1°. voor iedere tot een huishouding als bedoeld in artikel 70, tweede lid, behorende gemoedsbezwaarde, die zich na bereiken van de leeftijd van 18 jaar heeft laten registreren als gemoedsbezwaarde en die daarna alsnog verzekeringsplichtig wordt: het saldo van de rekening gedeeld door het aantal tot de huishouding behorende gemoedsbezwaarden;

    • 2°. indien de rekening met toepassing van artikel 70, zevende lid, wordt opgeheven: het saldo van de rekening;

Ter toelichting kan opgenomen worden dat hiermee de huidige uitvoeringspraktijk, zoals afgesproken met het CVZ, in de wet wordt vastgelegd. De werking zou hierop neerkomen: Als een kind dat tot het huishouden behoort besluit zich als 18-jarige te verzekeren, vindt er geen onttrekking plaats aan de spaarrekening van het gezin. Als een kind zich op 18-jarige leeftijd besluit zich wel te registreren als gemoedsbezwaarde, en hij daarna alsnog besluit zich te gaan verzekeren, dan wordt de wettekst van kracht en wordt een evenredig deel van de spaarrekening overgemaakt naar het zorgverzekeringsfonds. Dan is immers sprake van een bewuste keuzewijziging van de meerderjarige zelf en is onttrekking niet meer dan redelijk en billijk. De leden van de SGP-fractie vernemen graag of de regering bereid is deze wijziging in een nota van wijziging op te nemen.

De broninhouding

De leden van de SP-fractie vragen waarom de eigen bijdrage voor het beschermd wonen onder de Wmo 2015 nog geen juridische basis heeft. Om welke reden is deze voortzetting vanuit de AWBZ niet overgenomen? Kan de regering aangeven of door deze lacune mensen gedupeerd zijn door administratieve lasten of incassoproblemen? Indien hier wel sprake van is, kan de regering dan aangeven hoe groot deze problemen zijn en hoeveel mensen dit betreft? Hoewel het gaat om voortzetting van de bestaande praktijk geeft de regering aan dat er (ICT)-processen aangepast moeten worden. Deze leden vragen hoeveel geld hiermee gemoeid gaat, welke organisaties hiermee bezig zijn, en hoe hoog de uitvoeringskosten zullen zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel cliënten een bijdrage verschuldigd zijn voor zorg met verblijf, bij hoeveel van deze cliënten broninhouding wordt toegepast, wat de totale jaarlijkse opbrengst is en hoeveel er door de SVB en het UWV geïnd wordt.

Deze leden lezen dat (ICT-)processen van het CAK aangepast moeten worden, zodat de geïnde bedragen voortaan niet meer naar het Fonds Langdurige Zorg, maar naar de gemeenten overgemaakt worden. De regering geeft aan dat dit na 1 januari 2015 ca. negen maanden in beslag zal nemen en dat partijen en uitvoerders aandringen op spoedige publicatie van voorliggend wetsvoorstel zodat zij weten waar ze aan toe zijn. De leden van de CDA-fractie vragen waarop de termijn van negen maanden na 1 januari 2015 is gebaseerd, hoe deze termijn verschuift naar gelang de wetsbehandeling langer op zich laat wachten, en welke consequenties het kan hebben als de gestelde termijn niet gehaald wordt.

Hoeveel zal de ICT-aanpassing kosten? Ligt er een business case, waarop de wijzigingen van de ICT-aanpassingen worden doorgevoerd?

De leden van de CDA-fractie vragen of gemeenten de komende tijd, totdat de (ICT-)processen van het CAK zijn aangepast, wel het geld van de eigen bijdragen gestort krijgen. Is dit ook het geval als de termijn van negen maanden na 1 januari 2015 niet gehaald wordt? Hoeveel geld kunnen gemeenten mislopen? Mocht het zo zijn dat geld van de eigen bijdragen niet wordt gestort, op welke wijze krijgen gemeenten dan compensatie?

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast wat de geschatte uitvoeringskosten (zowel incidenteel als structureel) van zowel het UWV als de SVB zijn die ten laste komen van de begroting van VWS. Kan de regering een onderbouwing van de totale uitvoeringskosten geven?

Opheffing van het College bouw zorginstellingen

De leden van de SP-fractie vragen de regering of er sinds de afschaffing van het bouwregime geëvalueerd is wat de opheffing voor gevolgen heeft gehad voor de uitgaven aan vastgoed door zorginstellingen. Zijn de uitgaven, absoluut en procentueel gezien, gestegen sinds dit aan zorginstellingen zelf overgelaten wordt? Is er sprake van toegenomen risico’s voor zorginstellingen? Deze leden zouden die informatie graag willen ontvangen om te kunnen beoordelen of het ontbinden van het College bouw zorginstellingen (CBZ) daadwerkelijk een goed plan is. Indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, kan de regering dit alsnog inzichtelijk maken, alvorens te besluiten het CBZ definitief op te heffen.

Zij vragen de regering wat destijds de reden was het CBZ niet op te heffen, maar slechts de taken te ontnemen. Welke nieuwe inzichten of informatie hebben er bij de regering toe geleid dat nu op dit besluit wordt teruggekomen, en wordt overgegaan tot het volledig opheffen?

Voorts vragen deze leden of met de voorgenomen opheffing van het CBZ er voldoende zicht is op het (historisch) vastgoed dat veelal met publiek geld is gefinancierd. Wie gaat toezien op de vervreemding van met publieke middelen opgebouwd vastgoed? Wie gaat er toezien op vervreemding van vastgoed in situaties dat een zorginstelling failliet gaat? Is er een overzicht van het vastgoed van zorginstellingen en de actuele waarde die dat vertegenwoordigt? Is de regering bereid die informatie met de Kamer te delen? Indien dit overzicht er niet is, kan de regering dit alsnog opstellen? Deze leden verwachten een uitgebreide toelichting van de regering op de hierboven gestelde vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de totale geschatte kosten zijn voor de resterende wachtgeldverplichtingen en bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen na opheffing van het CBZ. Om hoeveel werknemers en fte gaat het?

Kwaliteitsstandaard

De leden van de SP-fractie hebben de discussie rondom de begrippen «professionele standaard» en «kwaliteitsstandaard» met enige verbazing gelezen. Waarom heeft de regering niet het amendement bij het wetsvoorstel over het Zorginstituut van de SP-fractie omarmt? Erkent de regering dat zij dan geen wijziging had hoeven aanbrengen via deze wet?

Klopt het dat met deze wijziging een toezegging is gedaan in de wetsbehandeling in de Eerste Kamer? Hoe gaat de regering voorkomen dat in de toekomst belangrijke begrippen onnodig lang duren?

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1 (Geneesmiddelenwet)

De leden van de SP-fractie constateren dat in de Wet BIG een grondslag wordt opgenomen waarin het experiment is geregeld, waarin een bepaalde groep beroepsbeoefenaren aangewezen wordt om voorbehouden handelingen te mogen verrichten. De leden vragen welke beroepsbeoefenaren in deze grondslag worden opgenomen en willen tevens weten welke voorbehouden handelingen zij mogen uitvoeren en welke geneesmiddelen zij mogen voorschrijven.

Artikel III (Jeugdwet)

Onderdeel B

De leden van de SP-fractie zijn het eens met de regering dat er geen onduidelijkheid mag bestaan over de mogelijkheid dat een college rechten en plichten kan mandateren aan jeugdzorgaanbieders. Deze leden vragen wel verduidelijking welke rechten en plichten de regering hieronder precies verstaat.

Onderdeel G, H en I

Op het terrein van de Jeugdwet, in voorliggend wetsvoorstel Artikel III, richten de vragen van de VVD-fractie zich op de verwerking van persoonsgegevens, zoals benoemd in de Onderdelen G, H en I van Artikel III.

Kan de regering reageren op de stelling van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in de toegezonden adviesbrief van 13 mei 2015 dat de in de «Veegwet VWS 2015 voorgestelde wijzigingen van de artikelen 7.4.1, 7.4.3 en artikel 7.4.4 Jeugdwet, niet wordt voldaan aan de vereisten inzake explicitering en specificering die gelet op het grondrechtelijk en internationaalrechtelijk kader aan een wettelijke verplichting tot doorbreking van de geheimhoudingsplicht worden gesteld»?

Gegeven de inzichten van het CBP vragen de leden van de VVD-fractie de regering hoe zij zal voorkomen dat na het passeren van de voorliggende Veegwet VWS 2015 de Jeugdwet nogmaals herzien zal moeten worden om de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens te waarborgen?

Hoe verhoudt bovenstaande zich tot uw eigen tekst in de memorie van toelichting van de voorliggende Veegwet die luidt: «In de voorgestelde wijziging van artikel 7.4.1 van de Jeugdwet wordt de grondslag voor het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente om gegevens te verwerken ten behoeve van de toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening op het gebied van jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering alsmede de bekostiging daarvan, ter verduidelijking explicieter geformuleerd.», daarmee implicerend dat voorgenoemde grondslag reeds aanwezig is en slechts toegelicht dient te worden?

Kan de regering reageren op het commentaar van het CBP in haar brief van 13 mei 2015 dat in de systematiek van de artikelen 7.4.3. Jeugdwet (verplichting tot verstrekking van gegevens) en 7.4.4. Jeugdwet (benoeming van situaties waarin sprake is van een verplichting tot verstrekking van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en het Burgerservicenummer (BSN) nog steeds geen sprake is van een expliciete wettelijke verplichting voor jeugdhulpverleners/-aanbieders na aanpassingen van deze artikelen door middel van de Veegwet? Kan de regering aangeven waarom ze het advies van het CBP niet overneemt om een expliciete wettelijke verplichting op te nemen voor jeugdhulpverleners/-aanbieders en jeugdbescherming- en reclassering die ziet op de verstrekking van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en het BSN, voor zover noodzakelijk in het kader van de bekostiging van jeugdhulpverlening? Waarom neemt de regering het advies van het CBP niet over om die verplichting tot doorbreking van de geheimhoudingsplicht in verband met «bekostiging» onder te brengen in een aparte bepaling, en niet in te passen in de systematiek van artikel 7.4. e.v. Jeugdwet (die zien op gegevensverstrekking voor beleidsdoeleinden en toegang)?

Kan de regering aangeven waarom zij het advies van het CBP niet overneemt om tot uitdrukking te brengen dat «bekostiging» van hulpverlening ziet op diverse vormen van financiële afwikkeling en controle op de jeugdzorg (of beter: jeugdhulp en jeugdbescherming en -reclassering)), en niet alleen op «declaraties op individueel niveau» en de daarmee gemoeide verwerking van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en het BSN?

Is de ministeriële regeling (Jeugdwet artikel 7.4.4, vierde lid en de Veegwet artikel 3, Onderdeel I) die hier toegevoegd wordt dezelfde als waar het CBP in zijn brief van 13 mei 2015 op doelt teneinde te regelen dat de nadere specificering die door veldpartijen overeen gekomen wordt voorzien wordt van een wettelijke basis? Zo ja, is deze ministeriele regeling dan niet alleen beperkt tot «declaraties op individueel niveau» en daarmee niet geldig voor andere wijzen van financiële afwikkeling (zie hiervoor)? Zo nee, waarom meent de regering dat de ministeriële regeling waarop het CBP doelt niet nodig is om een en ander wettelijk te verankeren?

Kan de regering aangeven waarom het advies van de CPB niet is gevolgd om een procedure te ontwikkelen die voorziet in een uitzondering in individuele gevallen op de verplichting tot verstrekking van persoonsgegevens voor «bekostiging», indien daartegen zwaarwegende bezwaren bestaan en dit door de patiënt/cliënt in een ondertekende privacyverklaring kenbaar is gemaakt? Wat zijn de consequenties hiervan?

Het CBP heeft in een brief aan de Tweede Kamer en aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 13 mei 2015 aangegeven dat er nog steeds een lacune is in de Jeugdwet. Zo stelt het CBP dat met de in de Veegwet voorgestelde wijzigingen van artikel 7.4.1, artikel 7.4.3 en artikel 7.4.4. in de Jeugdwet niet wordt voldaan aan de vereisten inzake explicitering en specificering die, gelet op het grondrechtelijk en internationaalrechtelijk kader aan een wettelijke verplichting tot doorbreking van de geheimhoudingsplicht worden gesteld. Wat is de reactie van de regering op dit punt, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De hulpverlener wordt volgens de regering geacht enkel de informatie te verstrekken aan de gemeente die noodzakelijk is. Welke informatie valt hier dan wel en welke informatie valt hier dan niet onder? Hoe worden alle jeugdhulpverleners hierin getraind? In antwoorden op Kamervragen van het lid Kooiman (SP)1 blijkt dat er een cursus privacywetgeving komt voor beleidsmedewerkers en wijkteammedewerkers. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat alle medewerkers deze cursus ook gaan volgen? Is deze verplicht? Wat zijn de kosten die verbonden zijn aan deze cursus, en wie moet deze kosten dragen?

In diezelfde antwoorden op Kamervragen wordt verwezen naar de standaarddeclaratie jeugd, gepubliceerd in november 2014. 2 De leden van de SP-fractie merken op dat dit vrij bureaucratische materie is, en de professional buitengewone kennis van zaken moet hebben om hier goed mee te kunnen werken. Hoewel deze leden de kennis en professionaliteit van de professionals op buitengewone waarde schatten, is de vraag wel aan de regering of dit model niet minder bureaucratisch had mogen zijn, gezien het feit dat de doelstelling van de nieuwe Jeugdwet toch minder bureaucratie was. In dit declaratiemodel wordt ook het Burgerservicenummer (BSN) en de DiagnoseBehandelCombinatie (DBC) genoemd. Als die gegevens worden meegestuurd, betekent dat dan ook niet een onrechtmatige doorbreking van het medisch beroepsgeheim? Is dit wel noodzakelijk om mee te sturen voor een financiële controle?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de voorstellen ter verduidelijking van artikelen 7.4.1 en 7.4.4, gedaan door GGZ-NL, NVvp, KNMG, NIP, LVVP, NVO en LPGGz. Deze organisaties geven aan dat door het gebruik van het woord «daarvan» in het nieuw voorgestelde derde lid van art. 7.4.1, de suggestie wordt gewekt dat deze grondslag voor de bekostiging alleen toeziet op de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Kan de regering aangeven of dit inderdaad betekent dat jeugdhulpverleners in de jeugd-ggz nog steeds geen gegevens zonder toestemming van de betrokkene ten behoeve van de financiële afwikkeling aan gemeenten kunnen verstrekken? De leden van de CDA-fractie vragen of deze onduidelijkheid in de wettekst weggenomen kan worden.

Daarnaast geven voornoemde organisaties aan dat door het derde lid, dat toegevoegd wordt aan artikel 7.4.1 van de Jeugdwet, het lijkt dat de gemeenten meer bevoegdheden krijgen om gegevens te verwerken. Kan de regering verduidelijken dat dit, behalve voor de bekostiging, niet de bedoeling is? Indien dit wel de bedoeling is, kan de regering in dat geval deze keuze toelichten?

Het nieuwe vierde lid van artikel 7.4.4 van de Jeugdwet voorziet in de mogelijkheid bij ministeriële regeling regels te stellen voor de verwerking van persoonsgegevens door jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Van deze delegatiegrondslag zal alleen gebruik gemaakt worden voor zover veldpartijen er onderling niet uit komen hoe de daadwerkelijke uitwisseling van persoonsgegevens zorgvuldig en eenduidig moet verlopen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is voor een dergelijke regeling een voorhangprocedure op te nemen.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de (diagnostische) gegevens die aan gemeenten worden geleverd beveiligd worden. Klopt het dat sinds begin dit jaar het percentage jeugdigen dat verwezen worden naar de jeugd-ggz via de huisarts is toegenomen? Zou deze toename verklaard kunnen worden door zorgen over de waarborgen van privacy bij wijkteams? Zou dit een overweging kunnen zijn om er voor te zorgen dat medisch gevoelige informatie niet door de gemeente mag worden opgevraagd, en dat de controle via diagnostische gegevens op een andere wijze (zoals bijvoorbeeld een centraal kantoor waar standaardgegevens aangeleverd moeten worden) uitgevoerd wordt?

De leden van de D66-fractie menen dat privacy voor kinderen van groot belang is maar dat gelijktijdig de juiste (hoeveelheid) informatie beschikbaar moet zijn die benodigd is voor juiste behandeling. Deze leden vragen wat de reactie van de regering is op de bevindingen van het CBP dat met de aanpassing van artikel 7.4.1, artikel 7.4.3 en artikel 7.4.4 niet wordt voldaan aan de vereisten inzake explicitering en specificering die gelet op het grondrechtelijke en internationaalrechtelijke kader aan een wettelijke verplichting tot doorbreking van de geheimhoudingsplicht worden gesteld. Zij ontvangen graag een reactie hierop.

Artikel 12.3, zesde lid, onderdeel a

De leden van de SP-fractie vragen de regering nog eens uiteen te zetten waar en hoe lang met deze voorgestelde wijziging de jeugdzorgdossiers straks bewaard worden, zowel ten aanzien van de vrijwillige als gedwongen trajecten, gezien het feit dat, met de lessen die getrokken zijn door de commissie Samson en Deetman, het soms ook zeer wenselijk kan zijn (of zelfs noodzakelijk) dat kinderen later hun dossier kunnen inzien. Waarom wordt dit niet gelijk getrokken met de dossiers zoals die bij adoptie? Kan de regering uiteen zetten hoe deze bewaartermijn is geregeld?

Artikel VII (Wet donorgegevens en kunstmatige bevruchting)

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van het plan om een BSN te gaan gebruiken bij vruchtbaarheidsklinieken. Allereerst, begrijpen de leden het goed dat de vruchtbaarheidsklinieken deze gegevens al vragen voor hun datasysteem terwijl de wet daar nog geen grondslag voor heeft? Zij vragen vervolgens hoe het komt dat de huidige dataset niet toereikend is, waardoor donorkinderen niet in contact kunnen komen met een biologische ouder. Is het verplicht stellen van een BSN hiervoor de beste oplossing, of is er ook gekeken naar andere alternatieve oplossingen? Het centrale doel van genoemde wet wordt omschreven als het beperken van de anonimiteit van donoren in het belang van het kind. Geldt er dan een daadwerkelijke verplichting voor het afgeven van een BSN voor alle donoren? Wat als een biologische-donor-ouder anoniem wil blijven? Kan de regering tevens toelichten hoe de privacy hieromtrent geregeld is?

Artikel IX (Wet langdurige zorg)

Onderdeel B

Er wordt aangegeven dat het in de praktijk weinig zal voorkomen dat solistisch werkende zorgverleners zorg verlenen in het kader van een volledig pakket thuis. Hoe vaak komt dit momenteel voor, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Onderdeel D

De leden van de VVD-fractie lezen op blz.14 van de memorie van toelichting dat er wijzigingen voorgesteld worden in artikel 3.3.5. van de Wet langdurige zorg (Wlz). In artikel 3.3.5, eerste lid, wordt bepaald dat zorg in natura van zorgaanbieders in de overige lidstaten van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland slechts kan worden genoten, indien die zorg niet of niet tijdig in Nederland genoten zou kunnen worden, en bovendien slechts na voorafgaande toestemming van de Wlz-uitvoerder. Aangezien zorg in natura per definitie slechts wordt geleverd door de Wlz-uitvoerders gecontracteerde zorgaanbieders, is er bij nader inzien geen reden voor deze twee voorwaarden, geeft de regering aan. Met het nieuwe eerste lid van artikel 3.3.5 vervallen zij daarom. Voorts is in artikel 3.3.5 ten onrechte geen rekening gehouden met Wlz-verzekerden die buiten Nederland of de hiervoor bedoelde overige staten met Wlz-zorg overeenkomende zorg willen gebruiken van niet gecontracteerde zorgaanbieders, aldus de regering. De wijziging van het tweede lid strekt ertoe dat in bij AMvB te bepalen gevallen mogelijk te maken. Zou de regering ter verduidelijking precies kunnen aangeven wat de reikwijdte is van de genoemde wijzigingen van het eerste en tweede lid van artikel 3.3.5?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom de twee voorwaarden voor zorg in natura in het buitenland worden geschrapt. Hoe was dit geregeld ten tijde van de AWBZ? Voorts willen zij weten waarom in de Wlz niet is opgenomen dat mensen gebruik kunnen maken van (ongecontracteerde) Wlz-zorg in het buitenland. Zijn mensen hierdoor ten onterechte zorg geweigerd omdat dit niet geregeld was?

Onderdeel N

De leden van de SP-fractie vragen onder welke situaties en voorwaarden mensen een hulpmiddel vanuit de Wmo 2015 kunnen meenemen naar de Wlz. Kan de regering dat toelichten? Kan de regering hierbij ook toelichten of zij voornemens is te regelen dat mensen een hulpmiddel vanuit de Wmo 2015 kunnen behouden, indien zij verhuizen naar een andere gemeente?

Onderdeel Q

Artikelen XI, XVI, XVIII en XXII (Wet marktordening gezondheidszorg, Wet toelating zorginstellingen, Zorgverzekeringswet, Ambtenarenwet)

De leden van de SP-fractie wijzen er nogmaals op dat het opheffen van het CBZ zonder goede onderbouwing een brug te ver is. Zij willen eerst een onderzoek naar de gevolgen van het stopzetten van het bouwregime voor de zorginstellingen, en de zinnige inzet van geld dat voor zorg is bestemd. Zij vragen ook of de extra taken die bij TNO en het College sanering zorginstellingen terecht komen gepaard gaan met middelen en capaciteit. Zo ja, welke betreffen het? Zo nee, hoe verwacht de regering dan dat deze instanties de taken van het CBZ kunnen overnemen?