Gepubliceerd: 1 april 2015
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34145-5.html
ID: 34145-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 1 april 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

1. Algemeen

1

2. Financiële gevolgen

6

3. Consultatie

8

4. Artikelsgewijs

14

1. Algemeen

Met grote interesse en een constructieve grondhouding hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) (hierna: het wetsvoorstel). Over de daarin voorgestelde maatregelen is reeds lang nagedacht en is uitvoerig gesproken met de relevante juridische beroepsgroepen. Deze leden zijn van mening dat een kwalitatief goede en betrouwbare vormgeving van het toezicht op en de tuchtrechtspraak van juridische beroepen van groot belang is. Ook zijn zij van mening dat de juridische beroepsgroepen zelf een groot belang hebben bij adequaat toezicht en dat doorberekening van de kosten van dit toezicht voor een financiële prikkel zorgt voor een efficiënte werkwijze. In beginsel staan zij dan ook positief tegen de voorgestelde maatregelen die er op neerkomen dat de kosten van het toezicht op notarissen en gerechtsdeurwaarders en de kosten van tuchtrechtspraak worden doorberekend aan de drie beroepsgroepen die dit aangaat. Wel hebben zij nog enkele vragen, suggesties en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de uitgangspunten van de regering dat het toezicht en tuchtrecht op deze beroepen in eerste instantie ten bate komt van de beroepsgroepen zelf en dat het doorberekenen van die kosten voor die beroepsgroepen tevens een prikkel is om de kwaliteit en integriteit te verbeteren en laagdrempeliger vormen van klachtafhandeling te stimuleren. Deze leden hebben toch enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan hebben deze leden enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen over de argumenten voor doorberekening, de wenselijkheid en gevolgen van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden stellen vragen over de grondslag van het voorstel, de hoogte van de griffierechten, de verhouding tot de kostentoerekening bij andere beroepsgroepen en de gevolgen voor de omvang en kwaliteit van het toezicht en de tuchtrechtspraak.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vinden het een goede zaak dat er wordt gestreefd naar een meer uniforme benadering van de doorberekening van de kosten over de verschillende beroepsgroepen. Zij hebben een aantal vragen over het wetsvoorstel.

Doel en strekking van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de ratio van de voorgestelde maatregelen volgens de regering tweeledig is. Allereerst hebben de beroepsgroepen zelf belang bij een goed geregeld toezicht en een kwalitatief hoogwaardige tuchtrechtspraak. Daarnaast zal doorberekening van de kosten voor het toezicht en de tuchtrechtspraak een prikkel vormen om de beroepsuitoefening zodanig in te richten dat er zo min mogelijk kosten worden gemaakt aan toezicht en tuchtrecht. Kan de regering nader ingaan op deze veronderstelling? Op welke wijze kunnen de beroepsgroepen invulling geven aan deze prikkel? Zijn er voorbeelden te noemen van andere beroepsgroepen waar deze voorspelling is uitgekomen? Voornoemde leden zijn van mening dat deze beroepsgroepen, waarin voor mensen ingrijpende beslissingen worden genomen of uitgevoerd die niet altijd door belanghebbenden als positief worden ervaren, nu eenmaal van nature vatbaar zijn voor klachten van personen. Op welke wijze kunnen volgens de regering deze beroepsgroepen het risico verkleinen dat zij te maken krijgen met querulanten dan wel bagatelklachten? Met name de gerechtsdeurwaarders zullen door de aard van hun werkzaamheden veelvuldig worden geconfronteerd met boze, gefrustreerde en teleurgestelde personen jegens wie zij hun werkzaamheden uitoefenen. Gaat de tweede reden waarom wordt gekozen voor de in deze wet voorgestelde maatregelen dan ook nog wel op in deze situatie? In dit verband wordt in de memorie van toelichting melding gemaakt van een stijging van het aantal tuchtklachten. Is onderzoek gedaan naar de achtergrond van deze stijging? Waar wordt deze door veroorzaakt? Kan deze stijging een halt worden toegeroepen door het onder andere doorberekenen van de kosten van het toezicht en de tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de doorbelasting van de kosten voor een financiële prikkel moet zorgen zodat de kwaliteits- en integriteitsbewaking binnen de beroepsgroepen zelf efficiënter gaat worden. Genoemd wordt dat de beroepsorganisaties vanwege de doorberekening van de kosten gaan werken aan een laagdrempelige afhandeling van klachten zodat klachten alleen voor de tuchtrechter komen als die daar daadwerkelijk thuishoren. Zijn er aanwijzingen dat de beroepsgroepen nu te weinig doen aan die laagdrempelige klachtenafhandeling? Zo ja, waar bestaan die aanwijzingen uit? Kan per beroepsgroep worden aangeven op welke wijze op dit moment getracht wordt geschillen eerst laagdrempelig op te lossen?

De leden van de SP-fractie vinden dat de regering eraan voorbij gaat dat de overheid en daarmee ook de samenleving profijt hebben van het feit dat betreffende beroepsbeoefenaren bepaalde rechtshandelingen moeten uitvoeren. Er kan namelijk vanuit worden gegaan dat bepaalde handelingen in deskundige en onafhankelijke handen zijn. De staat was niet voor niets van oordeel dat bepaalde rechtshandelingen niet zonder rechtskundige bijstand konden. Het profijtbeginsel kan derhalve ook op deze manier worden uitgelegd. Bovendien brengt de toekenning van wettelijke taken mee dat er bepaalde rechten en plichten zijn ontstaan die ten gunste van cliënten en samenleving zijn. Te denken valt daarbij aan het verschoningsrecht en in het geval van deurwaarders en notarissen de onpartijdigheid. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Wat is er in dit licht mis met de manier waarop nu is geregeld dat zowel de beroepsbeoefenaren als de overheid opdraaien voor de tucht- en toezichtskosten? Zowel de overheid als de beroepsbeoefenaren hebben profijt van de wettelijke taken die (met reden) aan deze beroepsbeoefenaren zijn toebedeeld. Is het in dat licht dan niet redelijker om de kosten ook op die manier eerlijk te verdelen?

Voornoemde leden verbazen zich ook over de opstelling van de regering op het punt waar ze lijkt te impliceren dat beroepsbeoefenaren alleen beter werk leveren als ze hiertoe financieel worden gestimuleerd. Ze betalen voor tucht- en toezicht en zullen daarom alles op alles zetten om klachten te voorkomen. Waaruit blijkt deze aanname? Daarnaast hebben beroepsbeoefenaren speciale wettelijke taken opgelegd gekregen, maar het lijkt alsof de regering nog onvoldoende vertrouwen heeft dat ze deze taken goed genoeg uitvoeren. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

De aan het woord zijnde leden stellen bovendien dat beroepsgroepen er nu al geen baat bij hebben als hun collega’s vaak negatief in het nieuws zijn, laat staan zijzelf. Acht de regering deze prikkel niet al goed genoeg om er vertrouwen in te hebben dat beroepsbeoefenaren alles op alles zetten om rotte appels te voorkomen of in ieder geval aan te pakken?

Deze leden zijn benieuwd wat de redenen zijn dat de klachten zijn toegenomen. Is dat onderzocht? Zo nee, waarom niet? Waarom is er geen onderzoek gedaan naar deze redenen voordat dit wetsvoorstel werd ingediend?

De leden van de SP-fractie horen graag de redenen om in 2007 te besluiten in beginsel alleen de kosten van de eerste aanleg in rekening te brengen bij de beroepsgroep. Waren daar inhoudelijke redenen voor om het niet verder door te voeren?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om ook voor de jaren 2013 en 2014 (al dan niet indicatief) het aantal tuchtklachten weer te geven zoals behandeld door het hof van discipline en de raden van discipline. Deze leden vragen de regering aan te geven wat de achtergrond zou kunnen zijn van de aanmerkelijke toename van het aantal te behandelen tuchtzaken, zoals ook door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) wordt geconcludeerd.

Voornoemde leden vragen de regering uiteen te zetten waarom in 2006 bewust is gekozen om alleen de kosten in eerste aanleg door de beroepsgroep zelf te laten betalen en de kosten voor hoger beroep bij de staat te beleggen.

De leden van de PVV-fractie lezen dat regering in 2007 nog het voorstel heeft gedaan om in beginsel alleen de kosten van de eerste aanleg in rekening te brengen bij de beroepsgroep, maar niet uitgesloten dat voor een andere verdeling van de financiële verantwoordelijkheid gekozen kan worden. Met dit wetsvoorstel wordt van die ruimte gebruik gemaakt op grond van nadere inzichten. Om welke nadere inzichten gaat het hier? Waren deze inzichten er in 2007 nog niet en als deze er wel al waren waarom is er toen toch voor gekozen om alleen de kosten in eerste aanleg door te berekenen?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het algemene uitgangspunt dat handhaving van wet- en regelgeving in beginsel uit de algemene middelen moet worden gefinancierd omdat deze activiteiten in de regel plaatsvinden ten behoeve van het algemeen belang. Deze leden zien graag nader beargumenteerd waarom voor deze beroepsgroepen de uitzondering van de toepassing van het profijtbeginsel wordt gemaakt. Zij vragen daarbij in het bijzonder in te gaan op het gestelde in de brief ter begeleiding van «Maat houden 2014» (Kamerstuk 24 036, nr. 407) waar staat dat in sectoren die gevormd worden door grote aantallen productaanbieders en dienstverleners ten behoeve van het algemene publiek ervan kan worden uitgegaan dat het profijt van het toezicht niet specifiek en in substantiële mate toerekenbaar is aan de groep ondertoezichtgestelden, maar aan iedereen. Zij vragen dit nader uit te werken en zo ook inzichtelijk te maken voor welke beroepsgroepen het kabinet het profijtbeginsel verder op termijn van toepassing wil verklaren en wat uitgesloten is.

Voornoemde leden constateren dat het aantal zaken bij het hof en de raden van discipline in de afgelopen jaren toeneemt. Zij vragen om een nadere analyse van de oorzaken van de toename van deze zaken. Deze leden steunen voornemens om door kwalitatieve verbetering van de beroepsuitoefening tot minder zaken te komen, echter zij willen graag nader vernemen hoe dit voorstel daartoe bijdraagt. Deze leden vragen bovendien hoe duidelijk zal worden dat een eventuele daling van het aantal zaken inderdaad het gevolg is van de verbetering van de kwaliteit en bijvoorbeeld niet door de bijdrage in de griffierechten of een andere drempel die de klager ondervindt.

De leden van de SGP-fractie vernemen graag van de regering in hoeverre er bij deze beroepsgroepen sprake is van een publieke taak en in hoeverre er sprake is van iets wat vooral een zaak is van en in het belang is van de beroepsgroepen. Alvorens een oordeel gegeven kan worden over de vraag of het logisch is de kosten door te berekenen, moet eerst deze vraag beantwoord worden. Kan de regering aangeven in hoeverre het logisch is dat er een publieke verantwoordelijkheid is voor deze juridische beroepsgroepen, het toezicht erop en het tuchtrecht?

Voornoemde leden merken op dat er in de huidige Advocatenwet sprake is van het doorberekenen van de kosten. Zij vragen waarom er bij de behandeling van de drie wetten waarop dit wetsvoorstel vooral betrekking heeft is gekozen voor het al dan niet doorberekenen van de kosten. Had dit ook te maken met het meer of minder publieke karakter van deze taken?

Systematiek

De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten die vanuit de rijksoverheid worden gemaakt voor het toezicht en de tuchtrechtspraak bij de publieke beroepsorganisaties, de NOvA, de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) in rekening worden gebracht. Op grond van hun verordende bevoegdheid kunnen deze beroepsorganisaties zelf bepalen op welke wijze zij kosten die gemoeid zijn met het toezicht en de tuchtrechtspraak, in rekening bij hun leden brengen. Kan worden aangegeven of deze wijze van doorberekening bij andere beroepsgroepen wordt toegepast? Hoewel de hierboven genoemde beroepsorganisaties weliswaar een verordende bevoegdheid hebben, kunnen zij via deze bevoegdheid hun leden niet dwingen akkoord te gaan met het omslaan van de vooruitbetaalde kosten van het toezicht en de tuchtrechtspraak. Hoe kijkt de regering aan tegen het risico dat de leden de mogelijkheid van het doorberekenen van de reeds betaalde kosten middels een verordening blokkeren? Per slot van rekening kan de door de regering beoogde verordening slechts tot stand komen nadat de leden van de hier bedoelde verenigingen deze hebben geaccordeerd via de vigerende instemmingsprocedures bij die verenigingen. De facto vraagt de regering de leden van die verenigingen zichzelf een hogere verplichte afdracht aan de beroepsorganisatie op te leggen. Nu die verhoging voor de hier bedoelde beroepsgroepen, afhankelijk van de gekozen verdeelsleutel, volgens de beroepsgroepen kan oplopen tot een verdubbeling ten opzichte van de huidige afdracht, is het risico op een afwijzing van een dergelijke verordening niet louter denkbeeldig. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat het op de beroepsorganisaties rustende debiteurenrisico tot gevolg zou hebben dat de beroepsorganisaties krachtens voorliggende wet in financiële problemen zouden kunnen komen. Hoe schat de regering dit risico in? Kan zij aangeven op welke wijze deze situatie kan worden voorkomen en of er een terugvalscenario klaarligt? Het tijdig en met zekerheid bewerkstelligen van de financiële doelstellingen van het wetsvoorstel kan volgens voornoemde leden ernstig in gevaar komen als de beroepsorganisaties niet in de mogelijkheid worden gesteld de reeds betaalde kosten daadwerkelijk door te berekenen aan hun leden. Teneinde dit risico te ondervangen zijn de aan het woord zijnde leden van mening dat het goed zou zijn in de wettekst op te nemen dat de beroepsorganisaties de reeds betaalde kosten voor het toezicht en de tuchtrechtspraak over haar leden omslaat. Voorts zou in de wettekst moeten worden opgenomen dat de beroepsorganisaties bij verordening nadere regels stelt omtrent de wijze waarop zij de kosten over hun leden verdelen. Met deze toevoeging krijgen die organisaties een juridische titel en wordt de haalbaarheid van de beoogde financiële doelstellingen gediend. Is de regering bereid deze suggestie van de leden van de VVD-fractie over te nemen? Zo ja, dan zouden die leden daarover zeer verheugd zijn. Zo nee, waarom niet?

De aan het woord zijnde leden zijn van oordeel dat de omstandigheid dat een beroepsgroep zelf de kosten draagt voor het toezicht en de tuchtrechtspraak met zich brengt dat zij jaarlijks volledig inzicht zouden moeten hebben dan wel kunnen krijgen in de gedetailleerde opbouw van de kosten die zij moeten dragen. Thans is dit niet of in ieder geval onvoldoende het geval. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Op welke wijze kan een informatierecht voor de hier bedoelde beroepsgroepen kunnen worden bewerkstelligd ten aanzien van de gedetailleerde opbouw van de kosten die zij geacht worden te gaan dragen? Is de regering bereid hierin stappen te zetten? Zo nee, waarom niet? Ook heeft het dragen van de kosten volgens deze leden, middels het adagium «wie betaalt, bepaalt», tot gevolg dat de beroepsorganisaties en daarmee hun leden meer inspraak moeten hebben in de vormgeving van het toezicht. Hiermee wordt niet bedoeld dat zij het laatste woord zouden moeten krijgen, maar wel dat zijn een aanbevelingsrecht zouden moeten krijgen richting toezichthouders. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Is zij bereid om met de desbetreffende beroepsorganisaties te onderzoeken op welke wijze hier een invulling aan kan worden gegeven? Zo nee, waarom niet?

2. Financiële gevolgen

De leden van de PvdA-fractie leden lezen dat met het voorliggend wetsvoorstel wordt voorzien in de invoering van een heffing van een griffierecht waarmee een drempel wordt opgeworpen voor bagatelklachten. De geïnde griffierechten moeten ten goede komen aan de beroepsgroep. Iemand die via een tuchtzaak een klacht wil indienen tegen een advocaat moet daarvoor eerst 50 euro betalen. Dat dit griffierecht voor de klager een stimulans vormt om eerst serieus met de beroepsbeoefenaar rond de tafel te gaan zitten nemen deze leden voetstoots aan. Waaruit bestaat met betrekking tot dit griffierecht de prikkel voor de beroepsuitoefenaar om tot een laagdrempelige afhandeling van een klacht te komen? Zal het griffierecht er niet toe leiden dat de klacht helemaal niet meer wordt ingediend? De aan het woord zijnde leden lezen dat voor de burger die een klacht wil indienen en niet het griffierecht daarvoor wil betalen, de mogelijkheid bestaat om een klacht onder de aandacht van de lokale deken te brengen. Als die deken dat nodig acht kan hij de klacht voorleggen aan de tuchtrechter. De burger hoeft in dat geval geen griffierecht te betalen. In hoeverre gaat dit griffierecht er toe leiden dat burgers met hun klachten zich meer tot de lokale dekens gaan richten? Is dit een beoogd effect?

Voornoemde leden vragen waarom er gekozen is voor een griffierecht ter hoogte van 50 euro. Kan een lager bedrag niet hetzelfde effect hebben, namelijk het voorkomen van bagatelklachten? Is hier onderzoek naar gedaan en wat was de uitkomst daarvan?

De aan het woord zijnde leden lezen dat het griffierecht er toe moet dienen dat bagatelklachten voorkomen worden. Deelt de regering de mening dat als de klager uiteindelijk in zijn gelijk wordt gesteld dat daaruit volgt dat er klaarblijkelijk geen sprake was van een bagatelzaak? Zo ja, kan die klager dan alsnog het betaalde griffierecht terugkrijgen?

De betaalde griffierechten moeten ten bate van de beroepsgroepen komen. Kunt per beroepsgroep worden aangeven hoeveel griffierechten er jaarlijks te verwachten zijn?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of al duidelijk is wat de gevolgen zijn van het besluit om de toezichtskosten voor advocaten geheel voor hun rekening te laten komen. Hoeveel extra kosten hebben advocaten hierdoor bij moeten dragen? Heeft de regering, zoals zij suggereert, het idee dat advocaten hierdoor meer hun best doen om klachten te voorkomen?

Voornoemde leden lezen dat de regering een aantal maatregelen voor ogen heeft om te voorkomen dat er teveel kosten komen te liggen bij de beroepsbeoefenaren. Niet duidelijk wordt echter wat de verwachte opbrengsten zijn. Waarom zijn dergelijke maatregelen en alternatieven niet ingezet om bijvoorbeeld de lasten van de overheid terug te brengen?

De leden van de CDA-fractie vragen of en zo ja, op welke wijze de regering bij de doorberekening van de kosten ten aanzien van de gerechtsdeurwaarders rekening heeft gehouden met het geschatte omzetverlies van 9 miljoen euro en mogelijke faillissementen als gevolg van het door de regering voorgestelde wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstuk 34 059).

Deze leden vragen wat de kosten voor de staat zouden zijn als het in 2006 verwoordde voornemen om de kosten voor hoger beroep wel bij de staat te beleggen, zou worden gerealiseerd in plaats van onderhavig wetsvoorstel.

Voornoemde leden vragen of het jaarlijkse bedrag van circa 7 miljoen euro het jaar 2014 betreft. Zo nee, om welk jaar gaat het dan wel?

De aan het woord zijnde leden vragen de regering afzonderlijk weer te geven de jaarlijkse kosten die de staat draagt (2010–2014) voor de kosten van toezicht en tuchtrecht en aanzien van de rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de bijzondere kamers, zoals de octrooikamer, pachtkamer, douanekamer alsmede andere ingestelde instanties waarin toezicht wordt gehouden op verschillende beroepsgroepen zoals accountants, octrooigemachtigden, BIG-geregistreerden, veterinairen, loodsen en zeevarenden.

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de praktische vraagpunten van de NOvA of de regering kan bevestigen dat doorbelasting van kosten aan de NOvA tot op heden nog nooit heeft plaatsgevonden. Is het voorts waar dat de NOvA nog een vordering heeft op het Ministerie van Veiligheid en Justitie met betrekking tot appelzaken? Zo ja, wat is de hoogte van deze vordering?

De leden van de ChristenUnie-fractie voelen mee met de bezwaren tegen het nieuw in te voeren griffierecht van vijftig euro voor het indienen van klachten tegen gerechtsdeurwaarders en advocaten. Zij vragen om in te gaan op de argumenten van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) die onder andere betoogt dat dit een grote drempel is voor mensen met een kleine portemonnee. Zij vragen welke gevolgen dit zal hebben. Deze leden wijzen ook op de bezwaren van de KBvG.

Voornoemde leden vragen specifiek naar de gevolgen van de doorberekening van de kosten naar het notariaat nu de KNB betoogt dat de financiële gevolgen onevenredig zijn voor de beroepsgroep. Zij vragen om een overzicht van de kosten die dit wetsvoorstel heeft voor de verschillende beroepsgroepen en de individuele beroepsbeoefenaars. welke gevolgen zal dit hebben voor de tarieven die gehanteerd zullen worden voor de burger?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de verschillende wetten over de juridische beroepen wordt gesproken over terugbetaling van het door de klager betaalde griffierecht als er sprake is van gehele of gedeeltelijke gegrondheid van de klacht. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat in artikel 43a Gerechtsdeurwaarderswet meer in het algemeen gesproken wordt over het eventueel terugbetalen van de gemaakte kosten. Deze leden vragen waarom de terugbetaling van het griffierecht dan in een ander wetsartikel wordt opgenomen. Is het niet logischer dit in dezelfde bepaling op te nemen, waarbij het griffierecht automatisch worden vergoed en de overige kosten alleen als dit in de uitspraak is opgenomen?

Voornoemde leden merken op dat het griffierecht van 50 euro in de wet wordt vastgelegd. Kan een vergelijking worden gegeven met griffierechten in de rechtspraak en in het bijzonder ook in vergelijking met het tuchtrecht bij andere beroepsgroepen.

Deze leden vragen voorts in hoeverre het logisch is om de hoogte van het bedrag van het griffierecht in de wet vast te leggen en niet aan de betrokken organisaties over te laten. Is dat ook overwogen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie willen graag inzicht ontvangen in het aantal zaken dat bij de verschillende beroepsgroepen speelt en waar griffierecht voor binnenkomt om tot een goede beoordeling te komen van de kosten die het gevolg zijn van dit wetsvoorstel. Voor welk deel geldt op basis van de wet dat er geen griffierecht wordt geheven? Ook vragen deze leden in hoeveel gevallen de klacht gedeeltelijk of geheel gegrond wordt verklaard bij de verschillende beroepsgroepen. Welk deel van de begroting zal naar verwachting opgebracht worden uit de verplichting om deze griffierechten te vergoeden?

3. Consultatie

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering er niet voor heeft gekozen om de kosten voor toezicht en tuchtrecht ook aan andere beroepsgroepen door te berekenen. Zo is er wel gedacht aan het doorberekenen van die kosten aan bijvoorbeeld BIG-geregistreerden of accountants, maar is daar uiteindelijk toch niet voor gekozen. Als reden daarvoor verwijst de regering naar het feit dat er grote verschillen tussen die beroepsgroepen bestaan en dat dat een reden is om de doorberekening van de genoemde kosten vooralsnog te beperken tot de juridische groepen. Mogen de aan het woord zijnde leden uit het woord «vooralsnog» opmaken dat die doorberekening voor andere beroepsgroepen op termijn wel mogelijk wordt? Zo ja, voor welke beroepsgroepen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en gelden voor bijvoorbeeld BIG-geregistreerden of accountants niet evenzeer de argumenten die de regering gebruikt om voor de juridische beroepsgroepen de doorberekening mogelijk te maken, namelijk dat die beroepsgroepen in eerste instantie zelf baat hebben bij het toezicht en tuchtrecht en dat de genoemde doorberekening zal gaan zorgen voor een efficiëntere wijze van inrichting van kwaliteits- en integriteitsbewaking binnen de beroepsgroepen zelf? Waarom zou bijvoorbeeld voor artsen of accountants een laagdrempeliger afhandeling van klachten niet gestimuleerd worden door het doorberekenen van kosten voor het tuchtrecht aan die beroepsgroepen? Waarom zouden die beroepsgroepen niet ook zelf moeten betalen voor het toezicht?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de plannen zijn meegenomen vanwege de noodzaak de overheidsfinanciën op orde te brengen. Betekent dit dan ook dat de overheidsfinanciën de doorslag hebben gegeven? Had dit wetsvoorstel er niet had gelegen op het moment dat de overheidsfinanciën op orde waren geweest?

Voornoemde leden lezen dat een domeinmonopolie inkomsten genereert voor een bepaalde groep. Volgens deze leden vergeet de regering dat tegelijkertijd de zekerheid wordt geboden dat bepaalde rechtshandelingen zorgvuldig en onafhankelijk gebeuren. Er waren goede redenen voor de overheid om bepaalde rechtshandelingen, zoals het opmaken van een testament, het oprichten van een besloten vennootschap, de overdracht van een huis, het procederen voor de rechter of de executie van vonnissen over te laten aan een specifieke groep met de benodigde expertise en onafhankelijkheid. De overheid en de samenleving als geheel hebben er baat bij dat dit op bepaalde wijze plaatsvindt. Waarom krijgt dat belang geen plek in dit wetsvoorstel door bijvoorbeeld de kosten eerlijker te verdelen over samenleving en beroepsgroepen?

De aan het woord zijnde leden vragen naar de jaarlijkse kosten die advocaten op dit moment per persoon kwijt zijn aan kosten voor tucht- en toezicht. Kan eenzelfde overzicht worden gegeven voor gerechtsdeurwaarders en notarissen? In het nader rapport bij het wetsvoorstel geeft de regering aan dat deze beroepsgroepen voldoende omzet draaien en er geen zorgen hoeven te zijn over het feit dat zij de kosten niet meer kunnen dragen. Niet duidelijk is welke kosten er per beroepsgroep nog afgaan en of extra tucht- en toezichtskosten niet ten koste zullen gaan van bijvoorbeeld opleidingskosten. Kan de regering hier alsnog nader op ingaan?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd welke nadere gedachtevorming ertoe heeft geleid dat nu kan worden gesteld dat de voordelen van het heffen van griffierecht zwaarder wegen dan de nadelen. Deelt de regering de mening dat een ongegronde klacht niet hetzelfde is als een bagatelzaak? Zo nee, waarom niet? Wat bedoelt de regering met bagatelzaken? Vreest zij niet dat hij met het heffen van een griffierecht voor voornamelijk mensen met een kleine portemonnee een te hoge drempel opwerpt om een klacht in te dienen, of deze nu gegrond of ongegrond is? Zo nee, waarom niet? Kan de regering een reactie geven op de opmerking van de LOSR dat het probleem voor burgers meer ligt in het feit dat ze niet altijd weten of ze zich moeten wenden tot de schuldeiser of de deurwaarder? Hoe zal dit worden verbeterd?

Voornoemde leden hebben het idee dat de KNB en de KBvG straks meer de rol van klachteninstantie op zich moeten nemen. Klopt dat? Bij de NOvA zijn er dekens waar cliënten zich kunnen melden, maar dat hebben KNB en KBvG niet. Deze leden verwachten dat als er griffierechten worden geheven mensen zich bovendien eerder tot hen zullen keren, vooral als er geen griffierecht meer geheven zal worden als de KNB en de KBvG de klachten doorzetten naar de tuchtrechter. Hebben zij de benodigde capaciteit? Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

De leden van de SP-fractie constateren dat alle geconsulteerde partijen kritiek hebben op onderhavig wetsvoorstel en willen hier graag de visie op van de regering.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze is onderzocht om de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak uit te strekken over de andere beroepen die een wettelijk geregeld tuchtrecht kennen. De regering geeft aan dat uit een inventarisatie is gebleken dat er grote verschillen bestaan in bijvoorbeeld de omvang en de wijze waarop de betreffende beroepen georganiseerd zijn, de kosten van en de wijze waarop het toezicht en tuchtrecht geregeld is en het aantal tuchtzaken. Deze leden vragen bij welke beroepsgroepen een inventarisatie heeft plaatsgevonden, of de regering deze verschillen kan weergeven en ook welke argumenten voor de regering doorslaggevend zijn geweest om de doorberekening van de kosten voor toezicht en tuchtrecht vooralsnog te beperken tot de juridische beroepen. Ook tussen de juridische beroepsbeoefenaren bestaan immers grote verschillen ten aanzien van onder meer de omvang van de beroepsorganisaties en het aantal tuchtzaken. Graag vernemen voornoemde leden een reactie op dit punt.

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering de mening deelt dat het gelet op onderhavig wetsvoorstel opmerkelijk zou zijn dat de kosten van het tuchtcollege voor registermediators wel volledig gedragen worden door de overheid. Zowel de regering als de initiatiefnemer van het wetsvoorstel Wet registermediator (Kamerstuk 33 722) hebben aangegeven hierover afstemming te zoeken. Deze leden vernemen graag of dit concreet uitmondt in de beslissing om de kosten van toezicht en tuchtrecht door de registermediators zelf te laten dragen. Voorlopig blijkt uit het voorgestelde artikel 34 in het wetsvoorstel Wet registermediator dat de overheid de kosten zal dragen voor het nog op te richten tuchtcollege. Graag vernemen deze leden hierop een reactie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat de verandering is in de tekort schietende overheidsfinanciën als argumentatie voor onderhavig wetsvoorstel, vergeleken met de staat van de overheidsfinanciën in 2006 en 2010 toen de regering de doorberekening heeft voorgesteld.

Deze leden vragen de regering wat haar inschatting is ten aanzien van de wijze waarop beroepsgroepen de doorberekening van kosten zullen opvangen. De regering geeft aan dat het in de rede ligt dat de kosten in rekening zullen worden gebracht bij de cliënten van de beroepsoefenaars, een verwachting die in elk geval expliciet wordt bevestigd in het advies van de KNB bij onderhavig wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden vragen de regering of als deze doorberekening aan cliënten veelvuldig zal plaatsvinden, daarmee niet een omgekeerde situatie ontstaat dat niet de beroepsgroep zelf maar burgers (mee)betalen om de kwaliteit en integriteit van de beroepsgroep in stand te houden en waar mogelijk corrigeren. Voornoemde leden vragen in hoeverre dat niet het tweede doel van onderhavig wetsvoorstel ondermijnt, namelijk te zorgen voor een efficiënte wijze van inrichting van de kwaliteits- en integriteitsbewaking binnen de beroepsgroepen zelf omdat de doorbelasting van de kosten zorgt voor een financiële prikkel. Graag vernemen deze leden hierop een reactie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat de betreffende beroepsgroepen zelf al aan actie ondernemen om de kwaliteit en integriteit te bevorderen. De regering geeft aan dat zij niet verwacht dat concessies gedaan zullen worden ten aanzien van deze bevordering als gevolg van onderhavig wetsvoorstel en de daaruit voortvloeiende kosten voor de beroepsorganisaties, gelet op de wettelijke taakopdracht van beroepsorganisaties. Zij vragen de regering naar aanleiding van de binnengekomen adviezen bij onderhavig wetsvoorstel om deze verwachting te toetsen aan de concrete plannen die beroepsorganisaties desalniettemin mogelijk gaan ontwikkelen om de verhoogde kosten op te vangen. Kan de regering in gesprek gaan met de betreffende beroepsorganisaties om zichzelf alsmede de Kamer ervan te kunnen verzekeren dat geen afbreuk wordt gedaan aan de huidige inspanningen om de kwaliteit en integriteit te bevorderen maar deze juist versterkt wordt in de toekomst? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.

De leden van de CDA-fractie vragen om een reactie van de regering op de verwachting van de NOvA dat als gevolg van onderhavig wetsvoorstel het aantal wrakingsverzoeken fors zal toenemen.

Voornoemde leden vragen naar de stand van zaken ten aanzien van de gedachtevorming die nog plaatsvindt over de financiering en wijze van de ondersteuning van tuchtcolleges, als ook over de positionering van de tuchtcolleges. Zij vragen of deze gedachtevorming van de regering ook plaatsvindt in concrete samenspraak met de betreffende beroepsorganisaties. Heeft de regering ook overwogen om naar aanleiding van de gewijzigde financiering de samenstelling aan te passen van de diverse (tucht)raden en hoven alsmede de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, dat wil zeggen de benoemingen die de Minister van Veiligheid en Justitie in dat kader verricht.

De aan het woord zijnde leden vragen een reactie op het punt dat de Raad voor Rechtsbijstand aanstipt ten aanzien van de mogelijkheden voor indieners van klachten om schadevergoeding ook daadwerkelijk te kunnen vorderen. De Raad voor Rechtsbijstand kan zich voorstellen dat de tuchtrechter daarover in de toekomst een uitspraak zou kunnen doen omdat rechthebbenden nu nog te vaak zijn aangewezen op het voeren van aparte procedures. Deze leden vragen de regering wat haar afwegingen op dit punt zijn geweest om dit niet in onderhavig wetsvoorstel vorm te geven. Zij vragen de regering hierbij tevens in te gaan op de (tegenovergestelde) opinie van de KBvG dat deze mogelijkheid juist een aanzuigende werking zal hebben op klagers om middels de tuchtrechter voldoening te verkrijgen voor het ongelijk dat zij van de civiele rechter hebben gekregen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat op grond van het regeerakkoord 2010 ervoor is gekozen om met dit wetsvoorstel de bezuiniging op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te realiseren. Wel is bezien of het mogelijk en wenselijk was de doorberekening van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak uit te strekken over andere beroepsgroepen die een wettelijk geregeld tuchtrecht kennen zoals accountants. Aangegeven wordt dat uit een inventarisatie van deze beroepsgroepen is gebleken dat er grote verschillen bestaan in bijvoorbeeld de omvang en de wijze waarom de beroepsbeoefenaren georganiseerd zijn, de kosten van en de wijze waarom het toezicht en tuchtrecht geregeld is en het aantal tuchtzaken. Daarom is gekozen om de doorberekening van de kosten voor toezicht en tuchtrecht vooralsnog te beperken tot de juridische beroepsgroepen. Voornoemde leden vragen waar precies op wordt gedoeld met «vooralsnog». Heeft de regering plannen om een en ander te harmoniseren en ook te komen tot het doorberekenen van kosten voor toezicht en tuchtrechtspraak bij de niet juridische beroepsbeoefenaren?

Deze leden merken op dat naar aanleiding van een eerder wetsontwerp van het wetsvoorstel in een aantal adviezen is ingegaan op de financiering, de wijze van ondersteuning en de positionering van de tuchtcolleges. Aangegeven wordt dat over genoemde onderwerpen nog gedachtevorming plaatsvindt. Is hier al iets uitgekomen? Zo nee, wanneer kan hier duidelijkheid over worden gegeven? Zo ja, is gebleken dat de regelgeving moet worden aangepast en in welke wetsvoorstellen zal dit worden meegenomen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering het profijtbeginsel bepalend laat zijn voor de keuze om kosten door te berekenen aan notarissen, advocaten en gerechtsdeurwaarders vanuit de gedachte dat degenen die profiteren van een bijzondere positie ook de kosten moeten dragen en als een financiële prikkel bij de beroepsgroep ten behoeve van efficiëntie. Deze leden plaatsen vraagtekens bij de stellingname van de regering dat alle kosten voor toezicht en tuchtrecht bij de beroepsgroep neergelegd moeten worden vanuit de redenering dat zij daar vooral profijt van hebben. Hoe beschouwt de regering haar verantwoordelijkheid om in brede zin de toegang tot het recht en bijstand in rechte van burgers, zeker in die gevallen waarbij rechtskundige bijstand wettelijk verplicht is, te faciliteren? Hoe rechtvaardigt de regering dat zij zich eenzijdig onttrekt uit de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een integer en kwalitatieve juridische dienstverlening aan burgers en bedrijven?

Voornoemde leden merken op dat de regering in het wetsvoorstel verwijst naar het domeinmonopolie van juridische beroepen. Beroepsregulering zou hen in staat stellen een inkomen te verwerven waardoor zij profiteren van een bijzondere positie en privileges. Deze leden verbazen zich over de indruk die de regering hiermee wekt dat het domeinmonopolie vooral een bevoordeling van de beroepsgroep zou betreffen. Stelt de regering hiermee dat de doorberekening een tegenprestatie is voor de inkomensverwerving van de beroepsbeoefenaren en voor het verschoningsrecht? Hoe verhoudt zich dat tot het gegeven dat het domeinmonopolie bestaat doordat de wetgever heeft bepaald dat bepaalde rechtshandelingen niet zonder rechtskundige bijstand verleend mogen worden? Burgers hebben bij bepaalde rechtshandelingen geen keuze dan rechtskundige bijstand in te schakelen en zijn van diens diensten en vertrouwelijke positie ten opzichte van derden afhankelijk om een rechtshandeling te kunnen laten verrichten. Hoe waardeert de regering het belang van de burger en daarmee samenleving en de rechtsstaat dat in geval van dor de wetgever verplicht gestelde rechtskundige bijstand, deze bijstand ook integer en zorgvuldig plaatsvindt? Hoe kwalificeert de regering het verschoningsrecht in dezen? Als gunst voor de juridische beroepsbeoefenaren of als noodzaak voor rechtzoekenden om in vertrouwelijk contact hun zaak te kunnen voorleggen?

Volgens de regering zou het profijt voor de samenleving dat toezicht plaatsvindt niet in de weg staan aan volledige doorberekening van de kosten van toezicht aan de beroepsgroep. De aan het woord zijnde leden menen dat tegelijkertijd op basis van diezelfde stellingname ook kan worden geconcludeerd dat het profijt voor de beroepsgroep niet in de weg staat aan gedeeltelijke doorberekening van de kosten van toezicht aan de beroepsgroep nu ook de samenleving nadrukkelijk voordeel heeft van toezicht en tuchtrecht. Beschouwt de regering hier de beoogde bezuiniging als doorslaggevend argument voor volledige doorberekening en eenzijdige onttrekking door het Ministerie van Veiligheid en Justitie uit deze gedeelde verantwoordelijkheid?

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering in het voorstel erkent dat tuchtrecht een vorm van rechtspraak is dat niet alleen een individuele casus maar ook het algemeen belang dient. Tegelijk lezen deze leden het argument van de regering dat de keuze om de financiering van tuchtrecht geheel bij de juridische beroepen te leggen hieraan niet in de weg staat en dat de beroepsbeoefenaar primair belanghebbende is. Hoe verhoudt de stellingname van de regering dat sprake is van een primair belanghebbende bij tuchtrecht en dat daarmee doorberekening aan de beroepsbeoefenaar gerechtvaardigd is, zich tot de constatering van de regering bij Onderdeel C, artikel 46e in het wetsvoorstel dat het tuchtrecht er primair is om de beroepsstandaard, zoals vastgelegd in de binnen de beroepsgroep levende gedragsregels, te handhaven? Spreekt hieruit niet expliciet een hoger belang dan alleen het belang van de direct betrokkenen in een tuchtrechtzaak?

De aan het woord zijnde leden lezen dat met onderhavig voorstel is gekozen om de bezuiniging op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te realiseren.

Deze leden zijn, in navolging van de Afdeling advisering van de Raad van State, van mening dat louter tekort schietende overheidsfinanciën onvoldoende motivering zijn voor die doorberekening. Welke onderbouwing ligt aan het voorstel ten grondslag dat het niet onredelijk is om kosten van toezicht en tuchtrecht volledig aan beroepsgroepen door te berekenen in plaats van gedeeltelijk? Waarom is niet gekozen voor een geleidelijke afbouw van de kostendekking vanuit de rijksoverheid of een gewijzigde verdeling waarbij de rijksoverheid in mindere mate maar nog wel steeds bijdraagt? Hoe reëel is de verwachting dat de doorberekening van de kosten van toezicht en tuchtrecht op dossierniveau zal leiden tot een zeer geringe verhoging van de kosten voor de opdrachtgever, nu de beroepsgroepen zelf in hun reacties tot fikse kostenberekeningen komen die op hen en individuele beroepsbeoefenaren afgewenteld zullen worden?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de doorberekening zich beperkt tot juridische beroepen omdat de verschillen met andere beroepen te groot zijn. Wat zij echter niet teruglezen is in hoeverre ook sprake is van verschillen tussen de juridische beroepen onderling. De klachten tegen advocaten vertonen een sterke stijging. Die klachtenstijging doet zich echter niet voor bij het notariaat. In hoeverre hebben de juridische beroepen daadwerkelijk een financiële prikkel nodig om te zorgen voor een efficiënte wijze van kwaliteits- en integriteitsbewaking? Waaruit zou de aanleiding blijken dat die prikkel nodig is? Het wetsvoorstel heeft financiële gevolgen voor de advocatuur, notariaat en de gerechtsdeurwaarders. Die gevolgen verschillen in mate. Met name de gerechtsdeurwaarders worden geconfronteerd met aanzienlijke gevolgen. Op welke gronden meent de regering dat het verschil in gevolgen redelijk is ten aanzien van de beroepsgroepen die het betreft? Heeft de regering in kaart gebracht welke mogelijkheden de beroepsgroepen hebben om de financiële gevolgen van het wetsvoorstel te ondervangen?

Kosten toezicht en tuchtrecht

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de kosten voor toezicht en tuchtrecht per beroepsgroep variëren. Zo lopen de kosten voor toezicht en tuchtrecht per beroepsgroep – gerekend per beroepsuitoefenaar – nogal sterk uiteen. De financiële gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel zijn voor een advocaat dan ook relatief licht te noemen ten opzichte van een (kandidaat-)notaris en zeker ten opzichte van een gerechtsdeurwaarder. Kan de regering verklaren waarom die kosten per beroep c.q. beroepsuitoefenaar zo uiteen lopen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe zij gekomen is tot een doorberekening van 66 euro per advocaat, temeer daar in het advies van de KNB wordt gesproken over een bedrag van niet meer dan 105 euro per advocaat per jaar.

De leden van de D66-fractie hebben gezien de gevolgen ook expliciet een aantal vragen over de effecten die dit wetsvoorstel bij inwerkingtreden zou hebben op de beroepsgroep van gerechtsdeurwaarders. Zoals de regering ook in het wetsvoorstel aangeeft zijn de gevolgen voor deze beroepsbeoefenaren het grootst. Wanneer de KBvG aangeeft dat voor het voortbestaan van de beroepsgroep gevreesd moet worden als de financiering van het toezicht en het tuchtrecht geheel bij de beroepsgroep wordt neergelegd, dan is dat een bijzonder serieus te nemen signaal. Een dergelijke urgentie vinden deze leden nog niet in voldoende mate terug in de toelichting op het wetsvoorstel. Het verdient volgens hen stevige heroverweging of gerechtsdeurwaarders deze kosten moeten en kunnen dragen. Graag verkrijgen zij daarop een reactie van de regering.

De aan het woord zijnde leden merken op dat niet enkel de KBvG vraagtekens stelt bij het geheel doorberekenen van de kosten voor toezicht en tuchtrechtspraak. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State beredeneert dat zowel de beroepsgroep als de staat belang hebben bij toezicht en tuchtrecht en daarvoor verantwoordelijkheid dragen. Het algemeen belang van de taakuitoefening van de gerechtsdeurwaarders komt naar mening van de aan het woord zijnde leden nog onvoldoende aan bod in de overwegingen van de regering. Wat is er maatschappelijk gezien veranderd waardoor publieke bekostiging niet langer gerechtvaardigd zou zijn? Kan die omslag nader beschreven en gemotiveerd worden? Hoe verhoudt het publieke belang van de gerechtsdeurwaarder, het uitvoeren hetgeen rechtens is en zo eigenrichting voorkomen, zich tot het volledig uitbesteden van de financiering ervan? De gerechtsdeurwaarder vervult een maatschappelijk zeer nuttige rol door af te dwingen dat wat iemand rechtens toekomt ook daadwerkelijk toekomt aan die persoon. Zo wordt eigenrichting voorkomen en de rechtszekerheid bevorderd.

Voornoemde leden zien een verschil in positionering van de gerechtsdeurwaarder ten opzichte van bijvoorbeeld een advocaat. Waar in de advocatuur de relatie met de eigen cliënt voorop staat, richt het handelen van een gerechtsdeurwaarder zich vooral op een ander dan de eigen cliënt: niet de opdrachtgever, maar de schuldenaar voelt primair het handelen. Een handelen dat verder grotendeels bepaald wordt door externe factoren. Een vonnis zal moeten worden uitgevoerd ongeacht de schuldenaar het eens is met het vonnis. Het gebeurt ook niet zelden dat klachten kennelijk ongegrond verklaard worden omdat zij bijvoorbeeld gaan over het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder het vonnis ten uitvoer legt. Terwijl hij vanwege zijn administratieplicht niet snel anders kan. Volgens de KBvG betreffen klachten over het enkele ten uitvoer leggen zelfs 54 procent van het totaal. Verder wordt blijkens hun statistieken slechts rond de 5 procent van de klachten gegrond gevonden. Het lijkt er dus op dat er weinig verband bestaat tussen het functioneren van de gerechtsdeurwaarder en de klachten die daarover ingediend worden. Het lijkt deze leden niet redelijk dat de gerechtsdeurwaarders daar vanwege hun positionering als beroepsgroep als enige voor opdraaien. Erkent de regering deze bijzondere positie? Welke mogelijkheden ziet de regering om gegeven het feit dat de gerechtsdeurwaarder aan het einde van een keten staat en een taak van algemeen belang uitoefent aan de ene kant een prikkel te organiseren voor kwaliteitsborging en -verbetering en aan de andere kant slechts die kosten door te bereken waar zij ook daadwerkelijk invloed op hebben?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat aan de gerechtsdeurwaarders ongeveer 2 miljoen euro doorberekend zou gaan worden. Dit zou omgeslagen over alle leden neerkomen op 2.094 euro per lid, alleen over de gerechtsdeurwaarders op 5.194 euro per gerechtsdeurwaarders. De aan het woord zijnde leden zouden die kosten graag in een nadere context geplaatst zien. Wat zijn de kosten die een gemiddelde en een mediane gerechtsdeurwaarder maakt in zijn beroepsuitoefening over een zelfde tijdsperiode als waarvoor bovengenoemde kosten gelden? Welk deel van zijn omzet en nettowinst betreft kan? Kan grafisch worden weergegeven welk percentage inkomensval de gerechtsdeurwaarders zouden maken mits de bekostiging van toezicht en tuchtrechtspraak integraal doorberekend zou worden?

Vooral voor gerechtsdeurwaarders en voor notarissen betekent dit wetsvoorstel een behoorlijke lastenverzwaring. Kan worden weergegeven om hoeveel klachten het bij deze twee groepen precies gaat? Wat zijn daarmee ongeveer de kosten per zaak?

4. Artikelsgewijs

Artikel I (Advocatenwet)

De leden van de SGP-fractie merken op dat is aangegeven dat er taken zijn van de NOvA die niet te maken hebben met het tuchtrecht en die dus buiten dit wetsvoorstel vallen. Zij vragen of deze taken wel onder de in te leveren begroting van de betrokken organisaties blijven vallen. Hoe worden deze kosten gescheiden? Worden die kosten wel opgevoerd in de begroting die aan de Minister wordt aangeboden? Is er bij de andere beroepsgroepen sprake van vergelijkbare taken die buiten dit wetsvoorstel vallen?

Onderdeel A (artikel 46a)

De leden van de CDA-fractie vragen of gewaarborgd blijft dat middels de jaarlijkse begrotingsstaten van Veiligheid en Justitie de regering ook verantwoording naar de Kamer blijft afleggen over de financiële staat van de tuchtrechtspraak van de beroepsgroepen waarop onderhavig wetsvoorstel betrekking heeft en/of de Kamer daarmee inzicht en invloed heeft ten aanzien van eventueel dreigende budgetoverschrijdingen.

Onderdeel C (artikel 46e)

De leden van de CDA-fractie vragen of de combinatie van het heffen van griffierecht en de mogelijkheid voor betrokkene om wanneer hij het tuchtrecht niet wil of kan betalen, zijn beklag onder de aandacht te brengen van de lokale deken geen misbruik in de hand zal werken. Wordt dan niet primair de route behandeld van een beklag via de lokale deken waardoor deze met een werklasttoename te maken krijgt? Deze leden vragen ook of de beoordeling of betrokkene het tuchtrecht niet kan betalen objectief toetsbaar gemaakt kan worden door bijvoorbeeld een inkomensverklaring te overleggen aan de lokale deken en/of tuchtrechter. Deze leden vragen op welke wijze de regering het «niet willen» betalen van het tuchtrecht verder kan ontmoedigen, aangezien de -voor betrokkene- kosteloze route via de lokale deken, wel extra werklast betekent voor laatgenoemde. Deze leden leggen vragen ten aanzien van mogelijk misbruik bij niet kunnen of willen betalen van tuchtrecht en het verifiëren van deze onmacht ook voor ten aanzien van de Gerechtsdeurwaarderswet (artikel II) en de Wet op het notarisambt (artikel III).

De aan het woord zijnde leden vragen op basis van welke afwegingen de lokale deken een klacht voorlegt aan de tuchtrechter die hem onder de aandacht is gebracht van een klager die het tuchtrecht niet wil of kan betalen en ook op welke (enige mate van) uniformiteit wordt nagestreefd in de beslissingen van de dekens hieromtrent.

Voornoemde leden vragen of enkel klachten in behandeling worden genomen die (al dan niet door beoordeling door de deken) zich richten tegen één advocaat of ook het tuchtrecht openstaat voor klachten tegen de handelwijze van een kantoor in het algemeen of ter indicatie daarvan, de (betwistbare, gelijke of ongelijke) handelwijze van meerdere advocaten in eenzelfde kantoor.

De leden van de CDA-fractie vragen of het gevolg van de beslissing om de keuze tot een proceskostenveroordeling niet afhankelijk te stellen van de op te leggen maatregel, maar bij de tuchtrechter te beleggen, in theorie ertoe kan leiden dat de betreffende advocaat niet de kosten dient te vergoeden terwijl wel sprake was van een welbewuste overtreding van de beroeps- en tuchtnormen. In hoeverre verhoudt het veronderstelde maatwerk zich dan tot de geloofwaardigheid en effectiviteit van het uitgangspunt dat degene die aanleiding gaf voor de tuchtrechtzaak ook de kosten daarvan draagt?

Deze leden vragen in dit kader ook om een reactie op de opmerking van de Raad voor de Rechtspraak dat de gebruikelijke gang van zaken is dat wanneer kosten niet vergoed worden binnen de uitgesproken termijn, deze vordering geïncasseerd kan worden via de deurwaarder. Verkiest de regering het opleggen van een of meer tuchtrechtelijke maatregel boven deze bestaande mogelijkheid? Zo ja, waarom?

De aan het woord zijnde leden vragen de regering om de bevestiging dat onderhavig wetsvoorstel geen verandering zal bewerkstellingen in het terughoudende beleid van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot de toevoeging van advocaten voor klachtprocedures.

Deze leden vragen naar de overweging van de regering om in het conceptwetsvoorstel zoals ter consultatie is verzonden geen griffierecht in hoger beroepzaken te vergen van de klager.

Onderdelen D, E, F, H en M (artikelen 48, 48aa, 48ac, 56 en 60b)

De leden van de PVV-fractie merken op dat voetnoot 14 een verkeerd Kamerstuknummer als bron vermeldt. Het juiste Kamerstuknummer is 32382 en niet 22382.

Artikel II (Gerechtsdeurwaarderswet)

Onderdeel D (artikel 99)

De leden van de CDA-fractie vragen wat er op tegen is om het griffierecht op een hoger bedrag te stellen zoals voorgesteld door de KNB, gelet ook op de omvangrijke doorberekening die deze beroepsgroep ten deelt valt als gevolg van onderhavig wetvoorstel.

Onderdeel F (artikelen 103b en 103c)

De leden van de CDA-fractie vragen of de verletkosten van een klager ook aan een maximum verbonden zijn. Zo nee, zou dit niet verstandig zijn, gelet op de mogelijke ongebreideldheid en (beperkte) controleerbaarheid hiervan?

Artikel III (Wet op het notarisambt)

Onderdeel B (artikel 94)

De leden van de PVV-fractie merken op dat de suggestie van de KNB om ter verdere verkorting van de doorlooptijden van tuchtklachten te voorzien in de mogelijkheid om bagatelklachten af te doen met een verkorte of zonder motivering is niet overgenomen. De introductie per 1 januari 2013 van een verplichte geschillencommissie voor de beslechting van geschillen tussen cliënt en notaris zal naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een andere wijze van afdoening van klachten over bijvoorbeeld declaraties. Verwacht mag worden dat hiermee de druk op de tuchtrechter voor het notariaat zal afnemen. Omdat 1 januari 2013 inmiddels ruim twee jaar geleden is vragen deze leden of de verwachting is uitgekomen.

Artikel VIII

De leden van de SP-fractie willen weten wat de genoemde mogelijke gefaseerde inwerkingtreding betekent voor de kosten voor de beroepsbeoefenaren.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Hessing-Puts