Gepubliceerd: 10 februari 2015
Indiener(s): Magda Berndsen (D66)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34106-5.html
ID: 34106-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 10 februari 2015

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 
     

I

ALGEMEEN

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Voorgeschiedenis

3

3.

Kern van de nieuwe regeling

5

4.

Verhouding tot andere wetgeving

6

5.

Vormgeving en keuzes

7

6.

Financiële gevolgen voor de overheid

7

7.

Lasten voor burgers en bedrijven

7

8.

Consultatie

7

     

II

ARTIKELSGEWIJS

10

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met zeer veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik.

Het is een slechte zaak dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzoeken worden ingediend, die niet zijn gericht op het verkrijgen van informatie, maar alleen op het innen van dwangsommen. De leden van de VVD-fractie achten het voor burgers en bedrijven van groot belang dat de overheid tijdig beslist, daarover geen enkel misverstand, maar Wob-verzoeken met als enig doel het innen van dwangsommen is uit den boze. Zij verwijzen naar de motie van de leden Fokke en Taverne, ingediend op 3 december 2013 (TK 33 750 VII, nr. 22). De leden van de VVD-fractie zijn het er dan ook mee eens dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet langer van toepassing zal zijn op de Wet openbaarheid van bestuur. Zij zijn verheugd dat de regering aan dit misbruik op zo kort mogelijk termijn paal en perk wil stellen.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er nog alternatieven zijn om de overheid aan te zetten tot tijdig beslissen. Zo ja, welke? Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggend wetsvoorstel dat een einde moet maken aan het misbruik van de dwangsomregeling in de Wob. Deze leden begrijpen de noodzaak van het wetsvoorstel maar voelen daarbij ook wel enige terughoudendheid. Deze leden hechten zeer aan openbaarheid van bestuur en dus aan tijdige beslissingen op Wob-verzoeken. De dwangsomregeling kan daarbij een zinvol drukmiddel zijn. Deze leden achten de dwangsomregeling, die voortkomt uit een initiatiefwet van het voormalig lid van de PvdA-fractie Wolfsen, van belang als het gaat om het aanzetten van bestuursorganen tot het afgeven van beschikkingen binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen. Dat die dwangsomregeling ook in die zin werkt blijkt onder andere uit een eerdere evaluatie van die regeling. De aan het woord zijnde leden zien dan ook met lede ogen aan dat voor wat betreft de Wet openbaarheid bestuur de dwangsomregeling buiten werking gesteld moet worden. De leden van de PvdA-fractie kennen evenwel ook de talrijke signalen van bestuursorganen (met name gemeenten) die te maken hebben gekregen met onheuse Wob-verzoeken die niet het doel hebben om informatie van de overheid te verkrijgen maar slechts dienen om dwangsommen te laten verbeuren. De aan het woord zijnde leden zijn uiteraard ook tegen dit misbruik. Op de eerste plaats omdat daarmee bestuursorganen onnodig op kosten worden gejaagd ten faveure van die misbruikers, op de tweede plaats omdat misbruik van de dwangsomregeling het draagvlak onder die regeling ondergraaft.

Dit overziende brengt het de leden van de PvdA-fractie tot de overweging dat er op korte termijn helaas geen andere mogelijkheid is dan de dwangsom-regeling los te koppelen van de Wob. Daarmee is echter niet gezegd dat deze leden niet zouden hechten aan tijdige beslissingen op Wob-verzoeken. Zij komen daar op terug.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen en opmerkingen.

Genoemde leden hechten veel aan een overheid die streeft naar openbaarheid. Deze leden hebben dit uitgebreid beargumenteerd bij de schriftelijke en plenaire behandeling van de Wet open overheid, kortheidshalve verwijzen zij naar deze inbreng. De leden van de SP-fractie delen de doelstelling van de regering om misbruik van de Wet openbaarheid bestuur te voorkomen. Deze wet heeft tot doel de overheid (voor zover mogelijk) haar werk in zoveel mogelijk openheid haar werk te laten doen. Misbruik ondermijnt dit doel en kost de samenleving bovendien onnodig veel geld.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen het standpunt van de regering, dat aan het op het innen van dwangsommen gerichte misbruik van de Wob paal en perk gesteld moet worden. Deze leden onderkennen, dat het indienen van op innen van dwangsommen gerichte Wob-verzoeken een onevenredig beslag legt op de beschikbare capaciteit van de overheid, de overheid onnodig op kosten jaagt en ten koste gaat van het overige werk van de overheid. Zij zien de Wob echter ook als een noodzakelijk instrument om de overheid te dwingen tot openbaarheid wanneer deze daartoe niet geneigd is. Om die functie mogelijk te maken, dient misbruik van de Wob te worden tegengegaan.

Deze leden hebben met name een aantal vragen over nut en noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met dubbele gevoelens kennis genomen van het wetsvoorstel. Enerzijds erkennen zij de noodzaak misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur teneinde dwangsommen te innen te voorkomen, anderzijds vrezen zij dat hiermee mogelijk de toegang tot overheidsinformatie beperkt wordt voor welwillende Wob-verzoekers. In dat kader hebben zij enige vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat strekt tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik. Deze leden ondersteunen de stelling dat misbruik moet worden aangepakt maar stellen vragen over de proportionaliteit en de neveneffecten van voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik. Deze leden zijn met de regering van mening dat misbruik van de Wob aangepakt dient te worden. Dit is één van de redenen waarom een der deze leden reeds ter zake een initiatiefvoorstel heeft ingediend. Deze leden hebben dan ook nog enkele vragen over het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie nemen er met instemming kennis van dat de regering misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur aan wil pakken. Het verbeuren van dwangsommen bij verzoeken die misleidend zijn of overduidelijk gericht op het krijgen van dat geld, moet worden aangepakt. Ook belasten deze verzoeken het bestuurlijk apparaat teveel. Deze leden steunen het doel van het wetsvoorstel, maar hebben nog wel een aantal vragen.

2. Voorgeschiedenis

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting (p. 4) dat ook uit de jurisprudentie blijkt dat er onvoldoende juridische instrumenten zijn om het genoemde misbruik van de dwangsom te voorkomen. Aan de hand van de daar aangehaalde recente uitspraak van de afdeling bestuursrecht van de Raad van State meenden de aan het woord zijnde leden eerder dat die uitspraak er op kon duiden dat het voorliggend wetsvoorstel mogelijk niet meer nodig was. U geeft echter aan dat het vaak moeilijk aantoonbaar is dat een wob-verzoek een ander doel heeft dan het verkrijgen van informatie en dat derhalve het voorkomen van misbruik bij wet moet worden voorkomen. Kunt u aangeven of er in de genoemde uitspraak of andere recente jurisprudentie een beeld aan het ontstaan is over wanneer een Wob-verzoek evident een ander doel dient dan het verkrijgen van informatie? Zo ja, wat is naar de huidige stand van de jurisprudentie ten aanzien van dat beeld?

Als dit wetsvoorstel de beste weg is om misbruik van de Wob tegen te gaan, dan vragen de leden van de CDA-fractie, waarom het zo lang geduurd heeft, voordat de regering het voorliggende wetsvoorstel bij de Kamer heeft ingediend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) schreef al op 13 juni 2008 aan de Minister van BZK: «In toenemende mate constateren wij via onze leden dat burgers en bedrijven de termijn in de Wob in feite misbruiken c.q. oneigenlijk gebruiken om een vergoeding op grond van het Besluit vergoeding proceskosten te incasseren. Indien straks de Wet dwangsom ook van toepassing is op de termijnen in de Wob, kunnen wij ons voorstellen dat inzageverzoekers via oneigenlijk gebruik van de Wob trachten een dwangsom te incasseren en daardoor bestuursorganen opzadelen met aanzienlijke financiële lasten. In feite wordt er op die manier misbruik van belastinggeld gemaakt op basis van een wettelijke regeling. Dat kan niet de bedoeling zijn van de Wet dwangsom, maar is in het kader van de Wob een niet te onderschatten neveneffect.»

Uit de consultatie over een conceptwetsvoorstel aanpassing Wob, aangevangen op 2 juli 2012, kwam al naar voren dat er breed overeenstemming bestond over de wenselijkheid van een maatregel waarbij een halt zou worden toegeroepen aan het indienen van Wob-verzoeken die gericht zijn op het innen van dwangsommen. Uit de «Monitor Wet dwangsom», die de Minister van BZK bij brief van 12 oktober 2012 aan de Kamer zond, bleek dat driekwart van de gemeenten in 2010 te maken had met Wob-verzoeken waarvan werd vermoed dat ze uitsluitend waren ingediend met het oogmerk om een dwangsom te innen.

Toch liet de Minister van BZK de Kamer op 15 augustus 2013 (TK 33 328, nr. 5) weten, dat op korte termijn geen regeringsvoorstel inzake (aanpassing van) de Wob zou worden ingediend. Heeft de regering de complexiteit van het initiatiefvoorstel Wet open overheid onderschat? Heeft de regering de omvang van het oneigenlijk gebruik of misbruik van de Wob onderschat? Heeft de regering de complexiteit van het voorliggende wetsvoorstel overschat, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie verkrijgen graag nadere toelichting waarom de regering niet de verdere behandeling van de Wet open overheid heeft afgewacht en de dwangsomregeling heeft uitgelicht om zelfstandig te behandelen. Daarbij verzoeken zij ook in te gaan op het moment waarvoor gekozen is om het regeringsvoorstel in te dienen.

De leden van de D66-fractie merken op dat het loslaten van de dwangsom-regeling gebeurt vanuit het enkele oogmerk misbruik vanuit verzoekers te beperken. Daarbij lijkt de positie van goedwillende verzoekers erop achteruit te gaan nu ter compensatie slechts een regeling voor rechtstreeks beroep getroffen wordt. De aan het woord zijnde leden vragen zich af welke opties overwogen zijn, maar het wetsvoorstel uiteindelijk niet gehaald hebben. In het bijzonder zijn zij benieuwd naar de reden waarom de beslistermijn niet van vier naar twee weken verkort is, zoals in het initiatiefwetsvoorstel Wet open overheid gebeurt. Zij willen eveneens weten op welke manier de regering voornemens is het uitgangspunt dat overheidsinformatie openbaar is beter in de praktijk tot uitdrukking te brengen.

De leden van de SGP-fractie begrijpen het dat het niet altijd eenvoudig is om te bewijzen dat een verzoek tot openbaarmaking niet gericht is op het inwinnen van informatie, maar op het verkrijgen van dwangsommen. Toch vragen zij zich af of er ook na het van kracht worden van dit wetsvoorstel niet toch redenen zouden kunnen zijn om een verzoek tot informatie als kennelijk onredelijk te beschouwen. Is het niet in sommige gevallen denkbaar dat een verzoek om informatie eerder gericht is op het frustreren van het ambtelijk apparaat dan op het werkelijk verkrijgen van informatie? Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om dergelijke verzoeken niet te honoreren? Zou het niet wenselijk zijn in ieder geval wel die mogelijkheid te hebben?

De regering haalt de uitspraak van de Raad van State van 19 november 2014 aan. De leden van de SGP-fractie vragen zich af in hoeverre die uitspraak moet worden gezien als een incidentele uitzondering of als een route die vaker toegepast kan worden door gemeentebesturen of andere overheidsorganen? In hoeverre is die mogelijkheid van niet-ontvankelijk verklaren van een verzoek, vanwege misbruik van het recht afdoende geregeld in de Algemene wet bestuursrecht? Hoe vaak komt het voor dat een beroep daarop bij de rechter niet slaagde, omdat de rechter er niet in mee wilde gaan? Zijn de eisen niet zodanig streng dat misbruik niet eenvoudig is aan te pakken?

3. Kern van de nieuwe regeling

De leden van de SP-fractie vragen de regering verder in te gaan op de mogelijkheid die de bestuursrechter heeft om geen vergoeding van griffie-kosten of proceskosten vergoed te krijgen. Zij vragen hoe de regering kan garanderen dat goedwillende verzoekers hier wel voor in aanmerking komen. Die zekerheid hebben verzoekers nodig om te voorkomen dat bestuursorganen verzoeken frustreren omdat zij er vanuit kunnen gaan dat een goedwillende verzoeker toch niet naar de bestuursrechter zal stappen uit angst de griffiekosten en proceskosten te moeten betalen. Anderzijds steunen genoemde leden de regering in haar doelstelling te voorkomen dat misbruikers van de Wet openbaarheid bestuur in aanmerking komen voor dergelijke vergoedingen.

De leden van de SGP-fractie vinden dat misbruik moet worden tegengegaan, maar dat ook overheden niet onnodig lang moeten doen over gerechtvaardigde verzoeken om openbaarmaking van informatie. Zij vragen zich af in hoeverre de overheden tijdig beslissen op zulke verzoeken. Is het risico niet aanwezig dat overheden minder snel zullen beslissen op verzoeken om openbaarheid? Wordt dit volledig ondervangen door de voorgestelde aanvullende maatregelen? Vindt er in de praktijk altijd overleg of motivering plaats wanneer tijdig beslissen niet mogelijk is?

De regering neemt niet de aanbeveling over om te komen tot een standaardformulier. Zijn de overheden werkelijk zo verschillend dat een standaardformulier onmogelijk is, zolang er maar ruimte is voor (uitgebreide) toelichtingen? Zou het geen aanbeveling verdienen om ten minste te bepalen dat bij een verzoek om openbaarmaking duidelijk weergegeven moet worden dat het gaat om een verzoek om openbaarmaking?

3.2.1

Artikel 15a biedt de mogelijkheid voor een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of deze bepaling niet teveel ruimte open laat voor mogelijkheden om via de rechter alsnog een poging te kunnen wagen om een dwangsom verbeurd te krijgen?

3.2.3

De leden van de PvdA-fractie lezen het voorstel dat een verzoeker van een omvangrijk Wob-verzoek die onvoldoende meewerkt aan het bereiken van overeenstemming over opschorting van de beslistermijn daarmee het risico neemt dat de bestuursrechter hem geen griffierechtenvergoeding of proceskostenvergoeding geeft. Op grond van welke criteria moet dat «onvoldoende meewerken» door de rechter worden beoordeeld? Wat wordt er van een verzoeker minimaal verwacht?

3.2.5

Er zijn mogelijkheden voor opschorting. De leden van de SGP-fractie vragen of er geen mogelijkheden zijn voor aanscherping van de bepalingen over opschorting, zodat de gemeente zelf gemotiveerd aan kan geven waarom een beslissing over een omvangrijk verzoek om openbaarmaking langer duurt dan de wettelijke termijn? Hoe vaak is er nu reeds sprake van een vorm van redelijk overleg bij overschrijding van de termijnen? In hoeverre is het risico aanwezig dat de mogelijkheid om alsnog een dwangsom verbeurd te krijgen via de rechter deze mogelijkheden voor redelijk overleg dwarsboomt?

4. Verhouding tot andere wetgeving

Uiteraard hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het initiatiefwetsvooorstel van de leden Schouw en Voortman inzake de Wet open overheid, waarin ook een voorziening voor misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur is voorzien. Maar de leden van de VVD-fractie willen dit misbruik zo snel als mogelijk is aanpakken en hebben er dan ook begrip voor dat de regering het onderhavige wetsvoorstel onlangs bij de Tweede Kamer heeft ingediend.

Met betrekking tot de aanhangige initiatiefwet Wet open overheid vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of u de mening deelt dat vanaf het moment dat die wet in werking is getreden en het principe geldt dat overheidsinformatie in principe openbaar is, dat dan verzoekers om informatie dan minder dan nu het geval is bij de Wob, juridische middelen nodig hebben om informatie te verkrijgen? Zo ja, kan de regering het antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?

Hoe verhoudt, zo vragen de leden van de CDA-fractie, het onderhavige wets-voorstel zich tot het initiatiefwetsvoorstel van de leden Schouw en Voortman? De regering onderschrijft dat aandacht voor actieve openbaarheid en snel-lere besluitvorming noodzakelijk is en blijft. Bij de Kamer ligt ook het initiatiefvoorstel Wet open overheid van de leden Schouw en Voortman. Welke relatie ziet de regering tussen beide vorstellen?

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen dit wetsvoorstel niet los zien van het wetsvoorstel Wet Open Overheid van de leden Voortman en Schouw. Zij vragen naar de voornemens van de regering omtrent het beter laten functioneren van de Wet openbaarheid van bestuur en wijzen daarbij naar de praktijk in Scandinavië.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de visie van de regering op het verdrag van Tromsø en de verhouding van dit verdrag tot het huidige wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de regering verwijst naar het initiatiefvoorstel Wet open overheid. Terecht merkt de regering op dat de Wet open overheid evenzeer een oplossing vormt van het probleem waar het onderhavige wetsvoorstel een antwoord op dient te zijn. De argumentatie om ondanks het reeds liggende initiatiefvoorstel Wet open overheid dit wetsvoorstel in te dienen, is dat het gezien de beperkte omvang van dit wetsvoorstel ten opzichte van de Wet open overheid volgens de regering sneller tot een wetswijziging zal komen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen af waar de regering deze stelling precies op baseert. De Wet open overheid is immers reeds aanhangig bij Tweede Kamer. Ook vragen deze leden zich af of het gebruikelijk is dat delen van initiatiefwetten vanuit de Kamer als apart wetsvoorstel worden ingediend door de regering terwijl het initiatiefvoorstel reeds aanhangig is. Deze leden vragen zich af in welke mate de regering dit fatsoenlijk acht jegens de initiatiefnemers van de Wet open overheid. Daarnaast vragen deze leden waarom de regering «haast» op dit moment als een legitiem argument ziet voor het naast elkaar laten lopen van twee wetgevingstrajecten, terwijl er al jaren discussie bestaat over het misbruik van de Wob en de beoogde tijdswinst, indien deze met dit wetsvoorstel al bewerkstelligd zou worden, niet meer dan enkele weken zou bedragen. Deze leden willen graag weten hoe de kosten van het tot stand komen van deze wet opwegen tegen deze beoogde enkele weken tijdwinst.

5. Vormgeving en keuzes

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering er niet voor heeft gekozen de dwangsom te handhaven en deze te storten in een fonds, dat bijvoorbeeld ten goede komt aan verbetering van de openbaarheid, en er zo voor te zorgen dat zij die misbruiken niet meer van de dwangsommen profiteren. Als reden geeft de regering de uitvoeringskosten die hiermee samenhangen. De leden vragen de regering een inschatting te maken van de uitvoeringskosten die hiermee samenhangen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of de regering het noodzakelijk acht om stappen te zetten richting een transparantere overheid, nu burgers een middel wordt ontnomen om overheden te dwingen tijdig te reageren op Wob-verzoeken. Deze leden vragen de regering of zij de mening is toegedaan dat het openstellen van de mogelijkheid tot directe toegang naar de bestuursrechter hier voldoende invulling aangeeft. Deze leden vragen de regering of zij niet met hen van mening is dat onder andere het (door Nederland nog niet geratificeerde) verdrag van Tromsø verdere stappen tot transparantie noodzakelijk maakt, en dit ook aan zou sluiten bij wensen uit de maatschappij en de tijdsgeest. Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het zetten van stappen tot meer openbaarheid van bestuur en een toegankelijke overheid niet dezelfde prioriteit verdient als het aanpakken van misbruik van de Wob.

6. Financiële gevolgen voor de overheid

De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom het buiten toepassing verklaren van de dwangsomregeling er niet toe heeft geleid dat de wettelijke beslistermijn verkort wordt van vier naar twee weken. Bij de invoering van de regeling zijn die termijnen immers verlengd. Uit het door SEO Economisch onderzoek opgestelde rapport «Kosten en baten voor de overheid van wijzigingen van de Wet openbaarheid bestuur» blijkt bovendien dat het overgrote deel van de Wob-verzoeken een werklast van maximaal 10 werkdagen, twee weken dus, vereist. Zeker nu de standaardtermijn voor omvangrijke verzoeken nog verdubbeld kan worden.

7. Lasten voor burgers en bedrijven

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor het door Politie Nederland aangedragen punt van vergelijkbare problematiek bij de proceskostenvergoeding. Wordt er in de praktijk bij kleine zaken ook standaard een lagere proceskostenvergoeding toegekend?

8. Consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad voor de Rechtspraak voorstellen een standaardformulier voor het indienen van Wob-verzoeken in te voeren. De regering ziet daarbij een aantal bezwaren. Maar in hoeverre staat het bestuursorganen vrij, om zonder een wettelijke bepaling over een standaardformulier, zo’n formulier bij Wob-verzoeken voor te schrijven? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Mede naar aanleiding van de consultaties vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre de dwangsomregeling voor de Wob tot nu toe wel heeft gewerkt zoals beoogd, namelijk het afdwingen van tijdige beschikkingen over Wob-verzoeken? Kan de regering aangeven, nu de dwangsom voor Wob-verzoeken – beperkt wordt over welke mogelijkheden een verzoeker nog wel beschikt om tijdige beslissingen van het bestuursorgaan af te dwingen? In hoeverre is het direct beroep in geval van niet tijdig beslissen bijvoorbeeld een middel om tijdig beslissen in Wob-zaken af te dwingen en in hoeverre kan dit als alternatief dienen voor de dwangsom, mede in het licht van de laagdrempeligheid van die dwangsom?

De leden van de PvdA-fractie hebben eerder kennis genomen van het voorstel van de Nederlandse Orde van Advocaten om Wob-verzoeken voortaan via een modelformulier te laten indienen. Daarmee zou voorkomen kunnen worden dat Wob-verzoeken niet als zodanig door het bestuursorgaan zouden worden herkend. Deze leden lezen ook de bezwaren van de regering tegen dit voorstel. Kan de regering aangeven in hoeverre bestuursorganen nu al mogen voorschrijven dat tot hen gerichte Wob-verzoeken via een modelformulier moeten worden gedaan? Zijn er bestuursorganen die een Wob-verzoek dat niet via een voorgeschreven modelformulier is gedaan naast zich neer leggen of niet als Wob-verzoek behandelen? Zo ja, kunnen bestuursorganen daarmee voorkomen dat dwangsommen verschuldigd worden? Bestaat er jurisprudentie op dit punt en zo ja, welke is dat?

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie zich af hoe het gesteld is met de snelheid van besluitvorming bij bestuursorganen, vooral gemeenten. Hoewel deze leden lezen dat de dwangsomregeling heeft bijgedragen tot snellere besluitvorming door bestuursorganen, vragen zij zich af of die besluitvorming niet toch nog sneller zou kunnen. Kan de regering zijn visie hierover geven? Is dit een onderwerp van gesprek tussen regering en bijvoorbeeld de Vereniging Nederlandse Gemeenten? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan? Zo nee, is de regering bereid dit onderwerp daar te agenderen?

De leden van de SP-fractie begrijpen de vrees van de NVJ dat verzoeker tijdens een verplicht overleg tussen bestuursorgaan en de Wob-verzoeker gedwongen zal zijn haar motieven kenbaar moet maken. Dat zal in veel gevallen geen enkel probleem zijn maar in het geval van een verzoek van een journalist kan er reden zijn dit doel niet mede te delen. Zij vragen de regering op deze verder op deze vrees in te gaan en helder te maken hoe dit probleem is te ondervangen. Hoe kan een journalist die een serieus onderzoeksbelang heeft zijn motieven tijdens een dergelijk overleg voor zich houden zonder geïdentificeerd te worden als een misbruiker?

Mede in het licht van de vraag naar nut en noodzaak van het wetsvoorstel leggen de leden van de CDA-fractie de volgende vragen voor. Hoeveel voorlichters hebben de ministeries, gemeenten en diensten van de overheid (exclusief onderwijs en zorg) in dienst? En hoeveel ambtenaren zijn gemiddeld bezig met Wob-verzoeken? Hoeveel Wob-verzoeken lopen uit op dwangsom? Hoeveel vaste aanvragers zijn er van deze Wob-verzoeken?

De leden van de CDA fractie constateren dat er een termijn van achttien weken genomen kan worden door een bestuursorgaan voordat dit een besluit neemt om een document openbaar te maken. Dat is lang. Kan de regering aangeven hoe lang deze termijn is in landen als Zweden, Noorwegen, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk?

De leden van de CDA fractie onderschrijven het uitgangspunt dat Wob-verzoeken niet verstopt moeten kunnen worden in bijvoorbeeld sollicitatiebrieven. Hoe kijkt de regering in dit opzicht aan tegen het voorstel van de Raad voor de rechtspraak om een standaardformulier te laten gebruiken of om mensen te vragen dat het onmiddellijk duidelijk moet zijn, bijvoorbeeld door vermelding bijvoorbeeld in de aanhef van de brief, het onderwerp van de brief? In de memorie van toelichting lezen deze leden: «Een niet onbelangrijk bezwaar van een voorgeschreven formulier is [...] dat een mogelijk gebrekkige digitale of fysieke beschikbaarheid van het formulier de toegang tot informatie kan beperken.» Kan de regering dit bezwaar nader uitwerken in verband met zijn visie digitale overheid 2017? Ook ontvangen deze leden graag een toelichting van de regering op het praktische bezwaar, «dat de Wob moet worden toegepast door alle bestuursorganen in Nederland, wat het werken met een vast, door alle bestuursorganen te gebruiken formulier uitvoeringstechnisch complex maakt».

Is de regering bereid om het advies van de Raad voor de Rechtspraak over te nemen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Naar het oordeel van deze leden zit daarin een behoorlijke balans.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of de huidige praktijk, waarbij een geval in Dordrecht zeer vaak aangehaald wordt, al niet laat zien, dat de rechter daar zelfs op basis van het huidige recht een adequate maatregel heeft kunnen nemen.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het standpunt van de regering, dat het «in die gevallen waarin de wettelijke beslistermijn dreigt te worden overschreden, – ook nu al – op de weg van het bestuursorgaan [ligt] om tijdig met de verzoeker in overleg te treden om gezamenlijk een passende oplossing te vinden». Terecht stelt de regering: «Indien de beslistermijn dreigt te worden overschreden, zal sprake moeten zijn van open en reëel overleg om te komen tot een bij het verzoek passende beslistermijn. Daarbij zal sprake moeten zijn van een serieus streven om er samen uit te komen.» (memorie van toelichting, blz. 6). Deze leden vragen, of de regering in dit verband rekening houdt met een belangentegenstelling tussen bestuursorgaan en Wob-verzoeker. Hoe beoordeelt de regering het bezwaar van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), «dat het overleg tussen bestuursorgaan en Wob-verzoeker het gevaar in zich bergt dat de Wob-verzoeker informeel zijn belang kenbaar moet maken». De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd over de mededeling: «Een aantal via internet-consultatie verkregen reacties had geen betrekking op het voorgelegde conceptwetsvoorstel». Kan de regering toelichten, wat daarvan de oorzaak is?

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie, waar de regering zich op baseert wanneer zij schrijft dat er misbruik is «dat is gericht op het frustreren van het bestuursorgaan of dat voortkomt uit een obsessief streven naar openbaarheid» en hoe zij dit misbruik wil tegengaan? Hoe denkt de regering de keerzijde van deze medaille, namelijk bestuursorganen die traineren en niet bereid zijn op zichzelf openbare informatie openbaar te maken op het juiste pad te krijgen?

De leden van de D66-fractie vragen in het bijzonder aandacht voor de positie van journalisten. Een vrije en door de overheid ongehinderde pers is van vitaal belang voor het functioneren van een democratische rechtsstaat. Om tot goede onderzoeksjournalistiek te kunnen komen en goed geïnformeerd over actuele onderwerpen te kunnen berichten is het noodzakelijk dat zij ook over die overheidsinformatie kunnen bemachtigen waarvan een bestuursorgaan zelf liever publicatie achterwege laat. Dit uiteraard uitgezonder de gerechtvaardigde uitzonderingsgronden. Het overmatig «zwarten» van vrijgegeven documenten en het zodanig vertragen van vrijgave dat de nieuwswaarde verdwenen is, zijn echter treffende voorbeelden van een bij sommige bestuursorganen nog steeds voorkomende onwelwillende houding. De automatische dwangsom was, zo begrijpen de aan het woord zijnde leden, een voor journalistieke organisaties zeer gewaardeerd en noodzakelijk geacht pressiemiddel. Daarbij kan de Wob voor zover het de pers betreft niet los gezien worden van het recht op nieuwsgaring zoals erkend onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zij verkrijgen daarom graag op dit punt een uitgebreide reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie merken op dat het afschaffen van de dwangsomregeling kostenverhogend werkt. Aan rechtstreeks beroep zijn griffierechten en andere proceskosten, zoals bijstand, verbonden. Zij vragen zich af in hoeverre overwogen is om die aanvullende kosten uit te stellen totdat van misbruik sprake is gebleken of tevoren compensatie te bieden. Zoals de regering in de toelichting zelf al aangeeft, verliezen goedbedoelende Wob-verzoekers immers een laagdrempelig instrument. Tegelijkertijd zal niet iedereen het risico willen nemen opgezadeld te worden met vaak ten minste enkele honderden euro’s aan proceskosten. Tenzij er een praktijk ontstaat waarbij de rechter standaard een volledige vergoeding toewijst, blijft daar namelijk een kostenplaatje bestaan. Zijn er opties overwogen welwillende Wob-verzoekers daarin tegemoet te komen? Bijvoorbeeld door griffierechten pas na de gerechtelijke uitspraak te heffen? Zodat het bij het bestuursorgaan geheven kan worden indien het bestuursorgaan fout zijn en bij de Wob-verzoeker indien hij een oneigenlijk verzoek heeft ingediend volgens de rechter.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er verdeeldheid blijft bestaan over de omvang van het Wob-misbruik. Zij vragen om recente cijfers in dezen, zodat beter kan worden afgewogen of het huidige voorstel proportioneel is. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er niet een specifieker profiel is te krijgen van het Wob-misbruik, waardoor de werking van het wetsvoorstel niet een beperking betekend voor alle verzoekers.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat verschillende geconsulteerde instellingen alternatieven aanreiken die behulpzaam zijn voor een goede en beoogde werking van de Wob. Zij noemen als voorbeeld de suggestie van een Wob- formulier door de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad voor de Rechtspraak en vragen waarom deze alternatieven niet grondiger worden gewogen. Zij vragen bovendien of dergelijke alternatieven wel voor de langere termijn in beeld zijn en hoe wordt onderzocht of dit op een later moment mogelijk gemaakt kan worden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben zorgen dat de gang naar de bestuursrechter een te hoge (financiële) drempel zal zijn voor verzoekers. Zij vragen hoe is onderbouwd dat dit niet het geval zal zijn en wijzen specifiek naar de reacties in de consultatie door de verschillende belangenbehartigende verenigingen in de journalistiek.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, artikel 15a, derde lid

De leden van de SGP-fractie vragen waarom vergoeding van proceskosten alleen buiten toepassing kan blijven bij onvoldoende medewerking, als er sprake is van een omvangrijk verzoek.

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx