Gepubliceerd: 18 juli 2014
Indiener(s): Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33995-3.html
ID: 33995-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) in verband met de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan (PbEU 2012, L 94) (hierna: de verordening). De verordening is door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk op 14 maart 2012 vastgesteld en is vanaf 30 september 2013 van toepassing in alle lidstaten van de Europese Unie.

Ter uitvoering van de verordening wordt in dit wetvoorstel de Wwm aangepast, teneinde een wettelijke grondslag te creëren voor de op grond van de verordening voor de lidstaten verplicht in te voeren sanctiemogelijkheden bij inbreuk op de verordening. Hierom wordt een specifieke verplichting tot het hebben van een uitvoervergunning voor de uitvoer van de in bijlage 1 van de verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, in de Wwm opgenomen en wordt overtreding van dit voorschrift strafbaar gesteld. Er is voor gekozen het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer aan te wijzen als instantie die belast is met de verlening van de uitvoervergunningen op grond van de verordening.

1.2. Achtergrond VN-protocol inzake vuurwapens en de verordening

De verordening is – evenals artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens – gebaseerd op het beginsel dat vuurwapens en aanverwante producten niet van de ene staat naar een andere mogen worden overgebracht zonder dat alle betrokken staten daarvan op de hoogte zijn en daarmee hebben ingestemd. De Europese Commissie heeft in 2002 namens de EU in de VN onderhandeld over het VN-protocol inzake vuurwapens en dit op 16 januari 2002 ondertekend. Het VN-protocol inzake vuurwapens is op 3 juli 2005 in werking getreden en heeft als doel de samenwerking tussen partijen te bevorderen, te vergemakkelijken en te intensiveren ten behoeve van de preventie, bestrijding en uitbanning van de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie. Deze handel levert de georganiseerde misdaad wereldwijd ongeveer 180 miljoen euro per jaar op.

Het VN-protocol inzake vuurwapens is een aanvulling op het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad. Nederland heeft zich sterk voor de totstandkoming van dit verdrag ingezet. Beheersing van het legale bezit van wapens als ook het voorkomen en bestrijden van illegale wapenhandel vormt de kern van het Nederlandse vuurwapenbeleid. Nederland is dan ook steeds groot voorstander geweest van implementatie op Europees niveau van artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens.

Bij mededeling van 18 juli 2005 betreffende maatregelen ter verbetering van de veiligheid met betrekking tot explosieven, ontstekers, benodigdheden om bommen te maken en vuurwapens heeft de Europese Commissie haar voornemen bekendgemaakt om artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens uit te voeren als onderdeel van de te nemen maatregelen die nodig zijn om de EU in staat te stellen het VN-protocol inzake vuurwapens te sluiten. In het Stockholm Programma van de Europese Unie wordt wapenhandel genoemd als één van de illegale activiteiten die een bedreiging blijven voor de interne veiligheid van de EU en wordt bevestigd dat de EU de ratificatie van internationale verdragen moet blijven bevorderen, met name die welke in het kader van de Verenigde Naties (VN) zijn ontwikkeld. Nederland onderschrijft dit uitgangspunt.

De tekst van het VN-protocol inzake vuurwapens bevat bepalingen over:

  • 1. het bijhouden van een gedetailleerde registratie van de invoer, uitvoer en doorvoer van vuurwapens;

  • 2. het vaststellen van een internationaal systeem voor het markeren van vuurwapens bij de vervaardiging en telkens wanneer zij worden ingevoerd;

  • 3. het opzetten van een geharmoniseerd systeem voor vergunningen voor de invoer, uitvoer, doorvoer en wederuitvoer van vuurwapens;

  • 4. het voorkomen van diefstal of verlies van vuurwapens en van onttrekking van vuurwapens aan de legale handel, door een verscherping van de uitvoercontroles, de controles bij plaatsen van uitvoer en de grenscontroles;

  • 5. het uitwisselen van informatie over producenten met een vergunning, handelaars, importeurs en exporteurs, de routes van illegale handelaars, het uitwisselen van beste praktijken bij de bestrijding van illegale handel, zodat de lidstaten illegale wapenhandel beter kunnen voorkomen, opsporen en onderzoeken.

Artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens bevat algemene vereisten voor vergunning- of autorisatiestelsels met betrekking tot uitvoer, invoer en doorvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie.

De verordening heeft als doel de omzetting van de relevante bepalingen van artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens in EU-wetgeving.

De rechtsgrondslag van de verordening is artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens valt namelijk onder gemeenschappelijke handelspolitiek, hetgeen volgens artikel 3 VWEU een exclusieve bevoegdheid van de EU is.

De verordening heeft net als andere Europese verordeningen rechtstreekse werking. Sommige bepalingen uit de verordening vragen echter om uitvoering. Daarvoor is het noodzakelijk om de Wwm te wijzigen. In de volgende paragraaf wordt de inhoud van de verordening op hoofdlijnen besproken. In paragrafen 3, 4 en 5 wordt achtereenvolgens ingegaan op de wijze van implementatie, consultatie en de administratieve lasten. In de transponeringstabel is per artikel van de verordening aangegeven of wettelijke implementatie nodig is ter uitvoering van de verordening en zo ja, op welke wijze dat heeft plaatsgevonden.

2. Inhoud van de verordening

Reikwijdte (artikelen 2 en 3)

De in de verordening vastgestelde voorschriften hebben niet alleen betrekking op vuurwapens en munitie, maar ook op hun onderdelen en essentiële componenten.

In dat verband betreffen onderdelen elk voorwerp of vervangend voorwerp als vermeld in bijlage I bij de verordening dat speciaal is ontworpen voor een vuurwapen en essentieel is voor de werking daarvan, met inbegrip van een loop, kast of magazijn, slede of cilinder, grendel of afsluiter, en elke voorziening die is ontworpen of aangepast om het geluid dat door het afvuren van een vuurwapen wordt veroorzaakt, te dempen. Essentiële componenten zijn het sluitingsmechanisme, de kamer en de loop van vuurwapens.

In artikel 3, eerste lid, Wwm is bepaald dat bepalingen betreffende wapens mede van toepassing zijn op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn.

Op grond hiervan zijn in de Circulaire wapens en munitie de volgende onderdelen aangemerkt als onderdelen waarop de Wwm van toepassing is, omdat deze onontbeerlijk zijn voor het functioneren als vuurwapen, in sterke mate de werking van het vuurwapen mede bepalen, de werking van het vuurwapen kunnen wijzigen, dan wel het vuurwapen identificeren, hetzij door ingeslagen nummers hetzij door bij het afvuren sporen achter te laten op de patroonhuls of de kogel: 1) de loop en; 2) de onderdelen die bestemd zijn om een vuurwapen (vol)automatisch te doen schieten en daarnaast de volgende onderdelen:

  • a) specifiek voor de revolvers: de kast (frame), de loop en de cilinder;

  • b) specifiek voor geweren: de kast (het frame), het magazijn, de bascule, het staartstuk, de loop en de grendel of afsluiter;

  • c) specifiek voor pistolen de kast (het frame), het magazijn, de loop en de slede.

Artikel 13a Regeling wapens en munitie bepaalt dat het sluitingsmechanisme, de kamer en de loop wezenlijk onderdeel van een vuurwapen zijn, als bedoeld in artikel 32a, derde lid, van de wet. Ingevolge de Nederlandse regelgeving zijn, bovenop de in EU verband overeengekomen onderdelen en essentiële componenten, ook bascule en staartstuk vergunningplichtig in de zin van de verordening.

Geluidsdempers vallen in de Nederlandse regelgeving onder Categorie I, sub 7 Wwm en zijn, behoudens ontheffingen, derhalve verboden. Hiervoor geldt geen systeem van consentverlening. Wel kan van het verbod ontheffing worden verleend en dan zal voor dit onderdeel van het vuurwapen op grond van de verordening een uitvoervergunning in de zin van de verordening moeten worden aangevraagd.

Artikel 3 van de verordening bevat een opsomming van de gevallen waarin de verordening niet van toepassing is. Zo is de verordening onder meer niet van toepassing op vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie die speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen of die bestemd zijn voor het leger, de politie of de overheidsinstanties van de lidstaten. Ook is de verordening niet van toepassing op verzamelaars en instellingen, zoals musea, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van de verordening en op antieke vuurwapens of replica’s daarvan, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder f, van de verordening. Wanneer er sprake is van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie die speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen, zal van geval tot geval dienen te worden beoordeeld. Een aantal factoren zal daarbij van invloed zijn. Te denken valt aan het type organisatie waaraan de vuurwapens worden geleverd. Ook van belang kunnen zijn factoren als het gewicht en de vuurkracht van een vuurwapen of de werking ervan onder extreme omstandigheden als ook de compatibiliteit van een vuurwapen met andere militaire systemen.

Verder heeft de verordening louter betrekking op de export vanuit het douanegebied van de Europese Unie naar of door derde landen.

Vergunningstelsel (artikel 4)

De kern van de verordening is dat voor de uitvoer van de in bijlage 1 van de verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie een uitvoervergunning vereist is, welke wordt afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat waar de exporteur is gevestigd. Het gaat daarbij om export naar of door derde landen.

De verordening overlapt gedeeltelijk met het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (hierna: Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB). De militaire wapens waarop het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB betrekking heeft, kennen namelijk in voorkomende gevallen ook een civiele toepassing. In geval van uitvoer waarbij sprake is van een dergelijke overlap, bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om één enkele procedure te volgen.

Delegatie aan Europese Commissie (artikelen 5 en 6)

Aan de Europese Commissie is gedelegeerd de bevoegdheid om een aantal handelingen te verrichten, zoals wijziging van bijlage I van de verordening, waarin de vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie zijn opgesomd waarop de verordening betrekking heeft.

Procedure afgifte uitvoervergunning (artikelen 7, 8 en 9)

Artikel 7 beschrijft verschillende handelingen die verricht moeten worden alvorens een uitvoervergunning op grond van de verordening wordt afgegeven. Lidstaten moeten in dat kader onder meer nagaan of het derde land van invoer toestemming voor de invoer heeft gegeven dan wel in voorkomende gevallen of de derde landen van doorvoer geen bezwaar hebben tegen de doorvoer. Ten behoeve van traceringsdoeleinden wordt in artikel 8 beschreven aan welke vereisten de uitvoervergunning alsook de invoervergunning van het derde land van invoer moet voldoen. Op grond van artikel 9 dienen vereenvoudigde procedures te worden vastgesteld voor tijdelijke uitvoer of wederuitvoer. Deze vereenvoudigde procedures zijn vooral bedoeld om de administratieve lasten voor burger en overheid tot een minimum te beperken.

Gronden voor weigering, nietigverklaring, schorsing, wijziging en intrekking (artikel 11)

Op grond van artikel 11 moet een uitvoervergunning worden geweigerd wanneer de aanvrager strafrechtelijk is veroordeeld voor een handeling die een strafbaar feit vormt genoemd in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europese aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten of voor een andere handeling, mits dit een strafbaar feit vormt waarop een maximale vrijheidsstraf van ten minste vier jaar of een ernstiger straf staat. De verordening doet geen afbreuk aan strengere nationale wetgeving op dit gebied.

Verder dienen lidstaten volgens het tweede lid van artikel 11 de weigeringen, nietigverklaringen, schorsingen, wijzigingen en intrekkingen van uitvoervergunningen mee te delen aan de bevoegde instanties van de andere lidstaten. Lidstaten moeten volgens het derde lid met de hun meegedeelde weigeringen rekening houden voordat zij overgaan tot afgifte van een uitvoervergunning.

Bewaren gegevens (artikel 12)

Volgens artikel 12 moeten lidstaten gedurende ten minste twintig jaar alle gegevens met betrekking tot vuurwapens en waar mogelijk hun onderdelen, essentiële componenten en munitie bewaren. Het gaat daarbij om gegevens die nodig zijn om vuurwapens en dergelijke te traceren en te identificeren en om illegale handel daarin te voorkomen en op te sporen. Deze gegevens omvatten de gegevens betreffende de uitvoervergunning.

Toezicht op de naleving (artikel 15)

De verordening schrijft voor dat lidstaten maatregelen moeten nemen om hun bevoegde instanties in staat te stellen om gegevens te verzamelen over elke met vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie verband houdende bestelling of transactie en om na te gaan of de uitvoercontrolemaatregelen op de juiste wijze worden toegepast.

Sancties (artikel 16)

Artikel 16 schrijft onder meer voor dat lidstaten sancties moeten vaststellen die van toepassing zijn op inbreuken op de verordening. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3. Wijze van implementatie

Het is noodzakelijk de Wwm op een aantal punten te wijzigen teneinde deze in overeenstemming te brengen met de verordening. Hierbij gaat het met name om specifieke strafbaarstelling van overtreding van het voorschrift dat een uitvoervergunning verplicht stelt. Voor een bespreking van deze voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

Vergunningverlenende instantie

In de huidige Nederlandse wetgeving wordt de in- en uitvoer van vuurwapens beheerst door twee, elkaar deels overlappende, regimes; dat van de Algemene douanewet en het daarop gebaseerde Besluit strategische goederen en dat van de Wwm.

Artikel 4, eerste lid, van de verordening schrijft voor dat een uitvoervergunning dient te worden afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat, waar de exporteur is gevestigd. In artikel I, onderdeel G van dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer (hierna CDIU), aan te wijzen als vergunningverlenende instantie.

De keuze voor de CDIU ligt voor de hand, aangezien de CDIU momenteel reeds op grond van de Wwm consenten verleent voor het doen uitgaan van wapens, waaronder ook de wapens opgesomd in bijlage 1 van de verordening. Daarnaast is de CDIU momenteel ook belast met de behandeling van aanvragen om uitvoervergunningen op grond van de Algemene douanewet. Deze uitvoervergunning die – gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB – verplicht is voor vuurwapens die kwalificeren als militaire goederen, wordt thans, op grond van de Algemene douanewet, verleend door de CDIU namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Hierbij kan op grond van artikel 15 Wwm bepaald worden dat laatstgenoemde vergunning tevens kan gelden als een consent in de zin van de Wwm.

Op grond van de Wwm is het verboden bepaalde wapens of munitie te doen binnenkomen of te doen uitgaan zonder consent. Dit stelsel van consentverlening kent een uitzonderingsbepaling. De Minister van Veiligheid en Justitie kan bij regeling vrijstelling van het verbod verlenen met betrekking tot:

  • a. sportschutters en jagers;

  • b. doorvoer van wapens of munitie;

  • c. de uitrusting van vaartuigen en luchtvaartuigen, alsmede van de bemanning daarvan.

De Wwm bepaalt dat geen vrijstelling kan worden verleend ten aanzien van het, anders dan tijdelijk, doen uitgaan van wapens en munitie naar een lidstaat. Dit is in de Wwm opgenomen ter implementatie van de richtlijn 91/477/EEG die de overbrenging van vuurwapens voor civiel gebruik binnen het grondgebied van de EU regelt.

De verordening heeft betrekking op maatregelen inzake de export van vuurwapens en munitie voor civiel gebruik vanuit het douanegebied van de EU naar derde landen.

Voor dergelijke export van wapens moet een vergunningverlenende instantie worden aangewezen. Op grond van de verordening mag voor de tijdelijke uitvoer door jagers of sportschutters een vrijstellingssysteem van een bepaalde omvang gelden.

Samenloop met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB

Artikel 4, tweede lid, van de verordening bepaalt dat indien voor de uitvoer een uitvoervergunning op grond van de verordening is vereist en eveneens moet worden voldaan aan de vereisten voor een uitvoervergunning overeenkomstig het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, lidstaten één enkele procedure kunnen volgen om aan de verplichtingen op grond van de verordening en Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB te voldoen.

Voor de samenloop tussen een uitvoervergunning op grond van de verordening en een uitvoervergunning op grond van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB wordt voorgesteld in de Wwm aan te sluiten bij de reeds bestaande mogelijkheid voor samenloop bij consenten.

Kennisgeving geen bezwaar tegen doorvoer

Artikel 7, eerste lid, van de verordening schrijft voor dat voor een uitvoervergunning mag worden afgegeven, nagegaan moet worden of het derde land van invoer toestemming heeft gegevens voor de invoer dan wel het derde land van doorvoer geen bezwaar heeft tegen de doorvoer. Het is aan de aanvrager van de uitvoervergunning om dit aan te tonen. Om het verkrijgen van de vereiste kennisgeving te vergemakkelijken kunnen aanvragers van een uitvoervergunning bij de CDIU terecht voor informatie over de voor een bepaald derde land van uitvoer of doorvoer bevoegde autoriteiten, belast met de afgifte van deze kennisgeving. Het is echter in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de aanvrager om ervoor te zorgen dat de vereiste kennisgeving wordt overgelegd.

Artikel 7, tweede lid, van de verordening biedt de mogelijkheid voor lidstaten om te bepalen dat indien binnen 20 werkdagen nadat de exporteur schriftelijk heeft verzocht of er tegen de doorvoer geen bezwaar is, geen bezwaren tegen de doorvoer worden ontvangen, het geraadpleegde derde land van doorvoer wordt geacht geen bezwaar te hebben tegen de doorvoer. Voorgesteld wordt om mogelijk te maken om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Dit draagt namelijk bij aan een voortvarende afhandeling van aanvragen om een uitvoervergunning, hetgeen in het belang is van de exporteur. In het voorgestelde artikel 20a, derde lid, Wwm is daarom geregeld dat bij ministeriële regeling regels gesteld kunnen worden ter uitvoering van artikel 7, tweede lid, van de verordening.

Vereenvoudigde procedures

Lidstaten dienen op grond van artikel 9, tweede lid, van de verordening vereenvoudigde procedures vast te stellen voor bepaalde gevallen van wederuitvoer en tijdelijke uitvoer. Vanwege de administratieve aard van deze procedurele regels, wordt in artikel 20a, zesde lid, Wwm voorgesteld om deze vereenvoudigde procedures vast te stellen bij ministeriële regeling.

Toezicht op de naleving

In artikel I, onderdeel G, van dit wetsvoorstel wordt voorgesteld in de Wwm een bepaling op te nemen die de uitvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, opgenomen in bijlage 1 van de verordening, verbiedt. De instanties, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de verordening, volgen daarmee reeds uit artikel 45 Wwm en artikel 1:1, vijfde lid, van de Algemene douanewet. De ingevolge artikel 15 van de verordening vereiste toezichthoudende bevoegdheden volgen eveneens uit artikel 45 Wwm en artikel 1:1, vijfde lid, van de Algemene douanewet alsmede uit Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het toezicht op de naleving is derhalve geen implementatie in wetgeving nodig.

Sancties

Voor wat betreft de sanctioneringsmogelijkheden wordt voorgesteld aan te sluiten bij het bestaande sanctiestelsel, zoals neergelegd in de artikelen 54 en 55 van de Wwm. Het uitvoeren van een vuurwapen in strijd met het vergunningvereiste wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie. De wapens en munitie bij uitvoer niet doen vergezellen van de uitvoervergunning wordt bestraft met geldboete van de derde categorie.

De verordening bevat geen overgangsbepalingen. Er zouden zich in de praktijk gevallen hebben kunnen voorgedaan waarin reeds vóór 30 september 2013 een consent in de zin van artikel 14, eerste lid, Wwm was afgegeven, maar waarbij de daadwerkelijke uitvoer plaatsvond na 30 september 2013. Op deze gevallen is voor wat betreft de uitvoer het recht van toepassing zoals dat geldt vanaf 30 september 2013. Dit betekent dat de rechtstreeks werkende bepalingen van de verordening hierop van toepassing zijn.

De Staatssecretaris van Financiën is akkoord gegaan met het verzoek van de Minister van Veiligheid en Justitie om de CDIU per 30 september 2013 aan te wijzen voor de taken voortkomend uit deze verordening. Vanaf dat moment was de CDIU belast met de verlening van uitvoervergunningen in de zin van de verordening. Vanwege de directe werking van de verordening heeft de CDIU na 30 september 2013 verzoeken om een consent voor handelingen die vallen onder het bereik van de verordening afgehandeld als ware er een verzoek om een uitvoervergunning gedaan. Met het voorgestelde artikel 20b, tweede lid, Wwm wordt CDIU op grond van de Wwm belast met de afgifte van de in het voorgestelde artikel 20a opgenomen verplichte uitvoervergunning.

4. Consultatie

Het wetsvoorstel met toelichting is voorgelegd aan het College van Procureurs-Generaal, de korpschef van de nationale politie, de Koninklijke Marechaussee, de Raad voor de rechtspraak, de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA), de Nederlandse Vereniging voor de Wapenhandel, de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging, NVBIW Edouard de Beaumont, de Vereniging van Nederlandse Wapenverzamelaars en de Nederlandse Vereniging ter Bestudering van Munitie en Ballistiek.

Een aantal van deze partijen heeft schriftelijk commentaar op het conceptwetsvoorstel ingediend1. Hieruit komt naar voren dat schutters, wapenhandelaars en wapenverzamelaars moeite hebben met de definities die in de verordening worden gehanteerd en het feit dat deze in de Wwm op het punt van de uitvoervergunningen worden overgenomen. Dit is gedaan om zeker te stellen dat de naleving van de verordening volledig is. Bij de toelichting bij artikel I, onderdeel G, wordt aangegeven hoe hiermee is omgegaan.

De KNSA bepleit een limitatieve opsomming van essentiële onderdelen van vuurwapens in de Nederlandse regelgeving. Ook de Vereniging van Nederlandse Wapenverzamelaars wijst er op dat verdere begripsverwarring kan ontstaan en vraagt om een limitatieve lijst. Het opstellen van een dergelijke lijst verhoudt zich slecht met de noodzaak om de wetgeving zo spoedig mogelijk aan te passen aan de verordening en vraagt om een breder getrokken overweging. Feit is dat de verordening de belangen van jagers, sportschutters en verzamelaars nadrukkelijk erkent. De inbreng van partijen is op dit punt zodoende niet overgenomen.

De Raad voor de rechtspraak heeft gevraagd nader te motiveren waarom voor de rechtsbescherming bij de nieuwe uitvoervergunningen wordt afgeweken van de Awb. Hier is voor gekozen, omdat zo veel mogelijk is aangesloten bij de reeds in de Wwm gehanteerde systematiek. Op grond van artikel 34 Wwm staat tegen beschikkingen krachtens de Wwm van de korpschef en de CDIU administratief beroep open bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Uitvoervergunningen zijn dusdanig verweven met de overige beslissingen die op grond van de Wwm worden genomen, dat het de voorkeur heeft gekregen de rechtsbescherming op gelijke wijze te regelen.

5. Gevolgen voor de regeldruk, uitvoering en handhaving

In deze paragraaf wordt slechts ingegaan op de gevolgen die dit wetsvoorstel heeft op de administratieve lasten en niet op de gevolgen die de verordening in zijn geheel daarop heeft.

De Europese Commissie achtte het opstellen van aanvullende effectbeoordeling bij de verordening niet nodig, aangezien het voorstel de laatste stap is om aan een internationale verplichting te voldoen en de regelgeving van de Europese Unie al in overeenstemming is met de in het VN-protocol inzake vuurwapens vervatte criteria.

Voor burgers en bedrijfsleven

Voor de uitvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, opgenomen in bijlage 1 van de verordening, is vanaf 30 september 2013 een uitvoervergunning verplicht. Voor het overgrote deel van deze uitvoer is momenteel op grond van de Wwm echter al een consent vereist. In die gevallen waarin op grond van de verordening vanaf 30 september 2013 een uitvoervergunning is vereist, zal volgens het wetsvoorstel echter geen consentvereiste meer gelden. Hierdoor blijven de administratieve lasten op dit punt ongewijzigd. Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen is thans op grond van de Wwm sprake van vrijstelling van het consentvereiste, maar zal vanaf 30 september 2013 op grond van de verordening een uitvoervergunning moeten worden aangevraagd. Het betreft gevallen waarbij door jagers tussen de 800 en 1000 patronen worden uitgevoerd. Alleen daarbij is derhalve sprake van een toename van de administratieve lasten. Deze vloeien voort uit de gewijzigde vrijstellingsregeling.

Verder dienen exporteurs voor de afgifte van een uitvoervergunning de nodige documenten te verstrekken aan de CDIU om te bewijzen dat het derde land van invoer met de invoer heeft ingestemd en in voorkomende gevallen dat het derde land van doorvoer geen bezwaar heeft tegen de doorvoer (artikel 7, derde lid, verordening). Deze documenten hoeft een exporteur thans niet te verstrekken voor de afgifte van een consent. Een toename van de administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven zal zich naar verwachting met name op dit punt voordoen. Aangezien nog onvoldoende bekendheid bestaat met een dergelijke verstrekking van uit derde landen afkomstige documenten door exporteurs, kan op dit moment moeilijk een schatting worden gemaakt van de kosten die hiermee voor een exporteur gemoeid zullen zijn. Te verwachten is dat wapenexporteurs onder invloed van deze verordening, waar mogelijk, bewuster zullen kiezen voor een zo direct mogelijk routing van hun zendingen, langs zo weinig mogelijk landen.

Onder andere om deze uit de verordening voortvloeiende administratieve lasten enigszins te beperken, biedt het wetvoorstel de mogelijkheid om gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 7, tweede lid, van de verordening. Hierdoor is het mogelijk om ten aanzien van een derde land van doorvoer te besluiten dat dit land geacht wordt geen bezwaar tegen doorvoer te hebben, indien binnen 20 werkdagen na een verzoek daartoe geen bezwaren door de exporteur zijn ontvangen. Verder regelt het wetsvoorstel dat bij ministeriële regeling vereenvoudigde procedures worden vastgesteld voor de gevallen bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening.

Voor de overheid

De verordening heeft geringe gevolgen voor de administratieve lasten voor de met de uitvoering daarvan belaste instanties, te weten de CDIU en bij administratief beroep de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De uitvoervergunning die met de verordening geïntroduceerd wordt, vormt een administratieve aanvulling op de reeds bestaande consenten voor uitvoer en doorvoer van wapens. De CDIU moet voorafgaand aan de verlening van een uitvoervergunning een aantal handelingen verrichten, dat zij thans voor de verlening van een consent niet verricht, zoals overleggen en afstemmen met bevoegde instanties in andere lidstaten en landen van doorvoer en invoer. Naar verwachting zal het op jaarbasis enkele tientallen uitvoervergunningen op grond van de verordening betreffen. Deze zullen binnen reguliere budgettaire en personele kaders worden meegenomen.

De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat het wetsvoorstel naar verwachting geen noemenswaardige werklastgevolgen voor de Rechtspraak heeft. Ook het College van Procureurs-Generaal heeft aangegeven geen op- of aanmerkingen bij het voorstel te hebben.

Eventuele budgettaire gevolgen worden binnen de huidige kaders gedekt.

Transponeringstabel in verband met de implementatie van de bepalingen van Verordening (EU) Nr. 258/2012

Verordening (EU) Nr. 258/2012

Wettelijke implementatie in de Wet wapens en munitie, tenzij anders vermeld

Beleidsruimte

Toelichting invulling beleidsruimte

Artikel 1 (Doel)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 2, eerste tot en met vierde lid (Definities)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 2, vijfde lid (Definities)

Behoeft geen implementatie (volgt uit artikel 18 Rwm en Bijlage II bij de Rwm).

Lidstaten moeten ervoor zorgen dat een bevoegde autoriteit controleert of vuurwapens voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt. Ten bewijze van de ongeschiktheid wordt een document of certificaat afgegeven of een markering op het vuurwapen aangebracht.

Conform reeds bestaande maatregelen.

Artikel 2, zesde lid (Definities)

Is rechtstreeks toepasselijk. Opgenomen in artikel 1, onderdeel 14°, Wwm om wetstechnische redenen.

Nvt

Nvt

Artikel 2, zevende tot en met dertiende lid (Definities)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 2, veertiende lid (Definities)

Is rechtstreeks toepasselijk. Opgenomen in artikel 1, onderdeel 15°, Wwm om wetstechnische redenen.

Nvt

Nvt

Artikel 2, vijftiende en zestiende lid (Definities)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 3 (Toepassingsgebied)

Is rechtstreeks toepasselijk. Naar aanleiding van het eerste lid, onderdeel b is artikel 3a, eerste tot en met derde lid, Wwm hiermee in overeenstemming gebracht.

Nvt

Nvt

Artikel 4, eerste lid (Uitvoervergunning)

Artikel 20b, tweede lid, Wwm.

Is rechtstreeks toepasselijk voor wat betreft het vereiste van een uitvoervergunning.

Lidstaten moeten de bevoegde instantie bepalen die de uitvoervergunning zal afgeven.

Er is voor gekozen om het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer (CDIU) aan te wijzen als instantie die belast is met de verlening van uitvoervergunningen op grond van de verordening, omdat de CDIU thans ook al consenten verleent op grond van de Wwm.

Artikel 4, tweede lid (Uitvoervergunning)

Artikel 20b, eerste lid, Wwm

Indien zowel een uitvoervergunning is vereist op grond van verordening (EU) nr. 258/2012 als een uitvoervergunning overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, kunnen lidstaten één enkele procedure volgen.

Streven is te komen tot één procedure bij samenloop.

Artikel 4, derde lid (Uitvoervergunning)

Is rechtstreeks toepasselijk. Artikelen 20a en 20b Wwm zijn ingevoegd om strijd met de artikelen 14 tot en met 16 en 20 Wwm te voorkomen.

Nvt

Nvt

Artikel 5 (Gedelegeerde handelingen Commissie)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 6

(Procedure gedelegeerde handelingen Commissie)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 7, eerste lid (Procedure afgifte uitvoervergunning)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 7, tweede lid (Procedure afgifte uitvoervergunning)

Artikel 20a, derde lid, Wwm

Lidstaten kunnen besluiten dat het geraadpleegde derde land van doorvoer geacht wordt geen bezwaar te hebben tegen de doorvoer.

Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid. De nadere invulling daarvan kan bij ministeriële regeling worden geregeld.

Artikel 7, derde lid (Procedure afgifte uitvoervergunning)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 7, vierde lid (Procedure afgifte uitvoervergunning)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Lidstaten moeten volgens hun nationale wetgeving of op grond van hun nationale praktijk een termijn bepalen waarbinnen aanvragen voor een uitvoervergunning worden behandeld. Deze termijn mag niet langer zijn dan 60 werkdagen, vanaf de dag waarop alle vereiste informatie aan de bevoegde instanties is verstrekt.

In Nederland is op aanvragen om een uitvoervergunning artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat in beginsel binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag op de aanvraag beslist moet zijn.

Artikel 7, vijfde lid (Procedure afgifte uitvoervergunning)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 7, zesde lid (Procedure afgifte uitvoervergunning)

Bestaande nationale recht voldoet al.

(Volgt uit artikel 2:13 Awb).

Lidstaten kunnen beslissen dat zij elektronische documenten gebruiken voor de behandeling van aanvragen voor een uitvoervergunning.

In Nederland is op aanvragen om een uitvoervergunning artikel 2:13 Algemene wet bestuursrecht van toepassing, op grond waarvan gebruik gemaakt kan worden van elektronische documenten voor de behandeling van aanvragen om een uitvoervergunning. Deze mogelijkheid is niet uitgesloten op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 2:13 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8 (Tracering)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 9, eerste lid (Vereenvoudigde procedures)

Zal worden aangepast in de Rwm.

Nvt

Nvt

Artikel 9, tweede lid (Vereenvoudigde procedures)

Artikel 20a, zesde lid, Wwm en Rwm.

Lidstaten moeten i.o.m. hun nationale wetgeving vereenvoudigde procedures vaststellen voor bepaalde gevallen van wederuitvoer en tijdelijke uitvoer van vuurwapens.

De invulling zal worden geregeld in de Rwm.

Artikel 10, eerste lid (Ter zake dienende overwegingen)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 10, tweede lid (Evenredige en passende middelen)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 11(Weigering afgifte, nietigverklaring, schorsing, wijziging of intrekking)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 12 (Bewaren gegevens)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 13 (Ontvangstbevestiging)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 14 (Maatregelen beveiliging en echtheid)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Lidstaten moeten maatregelen nemen om te garanderen dat procedures voor vergunningverlening zijn beveiligd en dat de echtheid van vergunningsdocumenten kan worden geverifieerd of gevalideerd.

CDIU hanteert voor de vergunningverlening op grond van de verordening dezelfde procedures en beveiliging als voor consenten. Voor wat betreft de echtheid van vergunningsdocumenten wordt hetzelfde papier gebruikt als voor de uitvoervergunning voor strategische goederen.

Artikel 15, eerste lid, onderdeel a (Toezicht op de naleving)

Bestaande nationale recht voldoet al.

(Volgt uit artikelen 5:16, 5:17 en 5:20 Awb).

Ter waarborging van de correcte toepassing van verordening (EU) nr. 258/2012 moeten lidstaten maatregelen nemen om hun bevoegde instanties in staat te stellen gegevens te verzamelen over elke, met vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie verband houdende bestelling of transactie.

De ambtenaren bedoeld in artikel 45, eerste lid, Wwm zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in verordening (EU) nr. 258/2012. Deze ambtenaren hebben de bevoegdheden, zoals neergelegd in Titel 5.2 Awb jo. artikel 45, derde en vierde lid, Wwm.

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b (Toezicht op de naleving)

Bestaande nationale recht voldoet al.

(Volgt uit artikel 45 Wwm. De toezicht-bevoegdheden volgen reeds uit Titel 5.2 Awb. De specifieke bevoegdheid tot het betreden van bedrijfsruimten volgt uit artikel 5:15, eerste lid, Awb).

Ter waarborging van de correcte toepassing van verordening (EU) nr. 258/2012 moeten lidstaten maatregelen nemen om hun bevoegde instanties in staat te stellen na te gaan of de uitvoercontrolemaatregelen op de juiste wijze worden toegepast. Dit kan met name de bevoegdheid omvatten tot betreding van bedrijfsruimten.

De ambtenaren bedoeld in artikel 45, eerste lid, Wwm zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in verordening (EU) nr. 258/2012. Deze ambtenaren hebben de bevoegdheden, zoals neergelegd in Titel 5.2 Awb jo. artikel 45, derde en vierde lid, Wwm en artikel 1:1, vijfde lid, van de Algemene douanewet.

Artikel 16 (Sancties)

Artikel 54 en 55, eerste lid, derde lid, onderdeel c, vierde en vijfde lid, Wwm.

Lidstaten moeten regels vaststellen voor sancties die van toepassing zijn op inbreuken op verordening (EU) nr. 258/2012 en maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast.

Er is aangesloten bij het bestaande sanctiestelsel van de artikelen 54 en 55 Wwm.

Artikel 17 (Douaneformaliteiten)

Is rechtstreeks toepasselijk.

Nvt

Nvt

Artikel 18, eerste lid (Douaneformaliteiten)

Behoeft geen wettelijke implementatie.

De lidstaten kunnen bepalen dat douaneformaliteiten voor de uitvoer van vuurwapens slechts bij daartoe bevoegd verklaarde douanekantoren mogen worden vervuld.

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid.

Artikel 18, tweede lid (Douaneformaliteiten)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 19, eerste lid (Administratieve samenwerking)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Lidstaten moeten i.s.m. de Commissie maatregelen nemen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie tot stand te brengen tussen de bevoegde instanties, teneinde de doelmatigheid van de in verordening (EU) nr. 258/2012 vastgestelde maatregelen te verbeteren.

Nvt

Artikel 19, tweede lid (Administratieve samenwerking)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 20 (Algemene en slotbepalingen)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 21 (Algemene en slotbepalingen)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 22 (Algemene en slotbepalingen)

Behoeft naar zijn aard geen wettelijke implementatie.

Nvt

Nvt

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

A

In dit artikel worden de definitiebepalingen in de Wwm aangevuld op basis van de verordening. Waar de verordening spreekt van uitvoer is dat specifieker dan de reeds in de Wwm gehanteerde definitie van doen uitgaan. Bij uitvoer vindt export plaats vanuit het douanegebied van de EU naar een derde land, terwijl bij het doen uitgaan voldoende is dat het grondgebied van Nederland wordt verlaten.

B

Volgens artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de verordening is deze niet van toepassing op vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie die bestemd zijn voor het leger, de politie of de overheidsinstanties van de lidstaten. Met de voorgestelde wijziging van artikel 3a, eerste tot en met derde lid, Wwm wordt beoogd deze leden in overeenstemming te brengen met de verordening.

C

Artikel 4, eerste lid, van de verordening schrijft voor dat voor de uitvoer van de in bijlage I bij de verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie een uitvoervergunning is vereist. In artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de verordening wordt voorgeschreven in welke gevallen geen uitvoervergunning is vereist.

De voorgestelde wijziging van artikel 4, eerste lid, Wwm zorgt er voor dat geen vrijstelling of ontheffing wordt verleend voor uitvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie indien de verordening daarvoor een uitvoervergunning verplicht stelt.

D

Alvorens een uitvoervergunning af te geven dient een lidstaat op grond van artikel 7, eerste lid, van de verordening na te gaan of het derde land van invoer toestemming heeft gegeven voor de invoer en of eventuele derde landen van doorvoer schriftelijk kennis hebben gegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen de doorvoer. Op grond van artikel 7, derde lid, van de verordening moet de exporteur ten bewijze hiervan de nodige documenten verstrekken. Daarnaast dienen de lidstaten, op grond van artikel 10, eerste lid, van de verordening, bij hun besluit over verlening van een uitvoervergunning rekening te houden met alle ter zake dienende overwegingen, waaronder in voorkomend geval hun verplichtingen en verbintenissen uit bepaalde internationale regelingen, overwegingen van nationaal buitenlands en veiligheidsbeleid en overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik, de ontvanger, de geïdentificeerde uiteindelijke ontvanger en het onttrekkingsgevaar.

Artikel 11, eerste lid, van de verordening schrijft voor dat lidstaten een uitvoervergunning weigeren af te geven wanneer de aanvrager strafrechtelijk is veroordeeld voor een handeling die een strafbaar feit wordt genoemd in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten of voor een andere handeling, mits dit een strafbaar feit vormt waarop een maximale vrijheidsstraf van ten minste vier jaar of een ernstiger straf staat. Verder dienen de lidstaten alvorens tot afgifte van een uitvoervergunning over te gaan, op grond van artikel 11, derde lid, van de verordening rekening te houden met alle weigeringen op grond van deze verordening die hun zijn meegedeeld om vast te stellen of een vergunning door een andere lidstaat is geweigerd voor een wezenlijk identieke transactie.

De in de verordening genoemde voorwaarden voor afgifte van dan wel weigeringsgronden voor een uitvoervergunning komen niet geheel overeen met die welke thans genoemd zijn in artikel 7, eerste lid, van de Wwm. Zo kan een vergunning wegens een strafrechtelijke veroordeling momenteel weliswaar geweigerd worden op grond van artikel 7, eerste lid, onderdelen b (niet langer kunnen toevertrouwen) en c (vrees voor misbruik), van de Wwm. De invulling van deze gronden is echter deels minder strikt dan het criterium in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de verordening en is bovendien niet neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift, maar in beleidsregels. Volgens de Circulaire wapens en munitie 2013 geldt namelijk een maximale duur van acht dan wel vier jaren waarbinnen geen sprake mag zijn van een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij de aanvrager is veroordeeld wegens het plegen van bepaalde misdrijven of overtredingen.2 In de verordening is de strafrechtelijke veroordeling niet aan een maximale termijn gebonden. Vorenstaande geldt eveneens voor de mogelijkheid tot het wijzigen of intrekken van een verleende vergunning, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wwm. Door de voorgestelde wijziging van artikel 7, eerste en tweede lid, Wwm wordt ervoor gezorgd dat weigering, wijziging en intrekking van een uitvoervergunning mogelijk is op de reeds bestaande nationale gronden en op de in de verordening genoemde gronden. Voor zover de nationale gronden strikter zijn dan de in de verordening genoemde gronden, is dit in overeenstemming met de verordening. Immers, volgens artikel 11, eerste lid, van de verordening doet dat lid geen afbreuk aan strengere regels in nationale wetgeving.

E

Dit betreft enkel een terminologische aanpassing. Bij de uitoefening van de bevoegdheid om bij regeling vrijstelling te verlenen van de consentvereiste houdt de Minister van Veiligheid en Justitie ook rekening met de normen die gelden tussen de lidstaten als het gaat om in- en uitvoer van wapens en munitie binnen het grondgebied van de Europese Unie. Dat op grond hiervan geen algemene vrijstelling kan worden verleend, is in de Wwm opgenomen ter implementatie van Richtlijn nr. 91/477/EEG, waarbij is in de memorie van toelichting is aangegeven dat het met name er om ging om de Nederlandse praktijk situatie op formeel-wettelijk niveau in overeenstemming te brengen met de richtlijn.3

Thans geldt dat een dergelijke toevoeging niet nodig is. De verordening werkt rechtstreeks en de onderliggende ministeriële regeling is op het punt van de reikwijdte van de vrijstellingsmogelijkheden hiermee in overeenstemming gebracht.

F

Artikel 15 van de Wwm ziet op overdrachts-, uitvoer- of doorvoervergunningen, als bedoeld in het Besluit strategische goederen, die worden verleend op grond van de Algemene douanewet. Deze vergunningen worden door de CDIU verleend namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

G en H

Dit betreft een terminologische aanpassing. De thans geldende benaming van CDIU is: het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer, in plaats van de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer.

I

Artikel 20a

Artikel 4 van de verordening schrijft voor dat voor de uitvoer van de in bijlage I van die verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie een uitvoervergunning is vereist. De in bijlage I van de verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie vallen grotendeels onder categorie II en III van artikel 2, eerste en tweede lid, Wwm. Alleen de in bijlage I van de verordening bedoelde geluiddemper valt onder categorie I van artikel 2, eerste lid, Wwm. Voor het doen uitgaan van wapens en munitie van de categorieën II en III van artikel 2, eerste en tweede lid, Wwm geldt momenteel op grond van artikel 14, eerste lid, Wwm een consentvereiste. Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, Wwm is artikel 14, eerste lid, Wwm mede van toepassing op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn respectievelijk op onderdelen van munitie, voor zover geschikt om munitie van te maken. Het doen uitgaan ziet volgens artikel 1, onderdeel 7°, Wwm op het verlaten van het grondgebied van Nederland. Het begrip uitvoer is gedefinieerd in artikel 1, zesde lid, van de verordening en ziet in de verordening op vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie die het douanegebied van de Europese Unie verlaten. Verder gelden voor de verlening van de uitvoervergunning op grond van de verordening enigszins afwijkende voorwaarden dan voor de verlening van een consent. Gelet op deze verschillen tussen het consent en de uitvoervergunning wordt voorgesteld om voor de regels betreffende de uitvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, welke zijn opgesomd in bijlage I van de verordening, een afzonderlijke paragraaf in te voegen.

Aangezien bij uitvoer van deze vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie tevens sprake zal zijn van het doen uitgaan daarvan als bedoeld in artikel 1, onderdeel 7°, Wwm, wordt voorgesteld in artikel 20a, eerste lid, Wwm om de artikelen 14 tot en met 16 en 20 van de Wwm in dat geval niet van toepassing te verklaren. Een en ander betekent dat indien sprake is van uitvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, opgesomd in bijlage I van de verordening, alleen een uitvoervergunning is vereist en niet tevens een consent voor het doen uitgaan. Een consent zou immers in dat geval geen toegevoegde waarde meer hebben als al aan de voorwaarden voor een uitvoervergunning wordt getoetst. Als alleen sprake is van een doen uitgaan van de in bijlage I opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, en deze dus binnen het douanegebied van de Europese Unie blijven, blijft het consentvereiste onverkort van toepassing.

In het tweede lid van artikel 20a van de Wwm wordt voorgesteld een verbod te stellen op het zonder uitvoervergunning uitvoeren van een vuurwapen, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, opgenomen in bijlage I van de verordening. Dit betreft een verbod op het handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, van de verordening, voor zover dat betrekking heeft op het zonder uitvoervergunning uitvoeren van vuurwapens, hun componenten, essentiële componenten en munitie, opgesomd in bijlage I van de verordening. Dit deel van artikel 4, eerste lid, van de verordening werkt rechtstreeks door in het nationale recht en behoeft derhalve geen implementatie. Wel dient de lidstaat passende maatregelen te nemen om de correcte toepassing daarvan te waarborgen. Met name dienen inbreuken op de verordening gesanctioneerd te zijn. Met de voorgestelde verbodsbepaling, in samenhang met de voorgestelde wijziging van artikel 55 van de Wwm, wordt het zonder uitvoervergunning uitvoeren van de betreffende vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie strafbaar gesteld.

Artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de verordening schrijft in beginsel voor dat de betrokken lidstaat, alvorens een uitvoervergunning af te geven, in voorkomend geval moet nagaan of derde landen van doorvoer schriftelijk kennis hebben gegeven geen bezwaar te hebben tegen de doorvoer. De exporteur is op grond van de verordening aangewezen om zelf zorg te dragen voor de benodigde informatie hierover aan de lidstaat. Momenteel is voor verlening van een consent niet vereist dat een derde land van doorvoer schriftelijk verklaart geen bezwaar tegen de doorvoer te hebben. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de verordening kunnen lidstaten besluiten dat, indien binnen 20 werkdagen nadat de exporteur schriftelijk heeft verzocht of er tegen de doorvoer geen bezwaar is, geen bezwaren tegen de doorvoer worden ontvangen, het geraadpleegde derde land van doorvoer wordt geacht geen bezwaar te hebben tegen de doorvoer. Met het derde lid van artikel 20a Wwm wordt voorgesteld de mogelijkheid te creëren om bij ministeriële regeling regels te stellen ter uitvoering van die bevoegdheid. Uitgangspunt bij het opstellen van regels ter zake zal zijn dat de doorvoer van in bijlage I van de verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie zo min mogelijk belemmerd wordt door het vereiste van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de verordening.

In artikel 20a, vierde lid, Wwm wordt voorgesteld om ook aan de uitvoervergunning het voorschrift te verbinden dat vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie zodanig dienen te zijn verpakt dat ze niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend. Dit voorschrift wordt momenteel al verbonden aan een consent, waarbij het vaak zal gaan om dezelfde vuurwapens, onderdelen, essentiële componenten en munitie, als opgesomd in bijlage I van de verordening. Er bestaat thans geen aanleiding om hiervan af te wijken bij uitvoervergunningen. Weliswaar stelt de verordening deze eis niet, maar volgens artikel 11, eerste lid, van de verordening zijn strengere regels in nationale wetgeving mogelijk.

Ook de verplichting, zoals voorgesteld in het vijfde lid van artikel 20a Wwm geldt nu al voor afgegeven consenten voor het doen uitgaan van de in bijlage I van de verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie. Aangezien er thans geen aanleiding bestaat hiervan af te wijken, wordt voorgesteld deze verplichting ook aan de houder van een uitvoervergunning op te leggen.

Artikel 9, tweede lid, van de verordening bepaalt dat lidstaten in overeenstemming met hun nationale wetgeving vereenvoudigde procedures vaststellen in bepaalde gevallen van wederuitvoer en tijdelijke uitvoer van de in bijlage I van de verordening opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie. In artikel 20a, zesde lid, Wwm wordt voorgesteld deze vereenvoudigde procedures vast te stellen bij ministeriële regeling. Dit sluit aan bij de reeds bestaande systematiek van de Wwm, op grond waarvan bepaalde procedurele aspecten al in de Regeling wapens en munitie zijn geregeld.

Geluiddempers vallen onder het begrip «onderdelen» als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de verordening en staan op de lijst van bijlage I van de verordening. Dit brengt mee dat een geluiddemper op grond van de verordening mag worden uitgevoerd indien daarvoor een uitvoervergunning is verkregen. In Nederland is het niet mogelijk om een consent te verlenen voor het doen uitgaan van een geluiddemper, maar geldt een algemeen verbod hiertoe op grond van artikel 13 Wwm. Om de uitvoer van geluidempers in de zin van de verordening toch mogelijk te maken wordt in het zevende lid van artikel 20a bepaald dat de Minister een ontheffing kan verlenen van het verbod ten behoeve van de uitvoer. Ontheffing van het verbod op de geluiddemper wordt thans in een enkel geval verleend voor de jacht.

Artikel 20b

Artikel 4, tweede lid, van de verordening maakt het mogelijk voor lidstaten om één enkele procedure te volgen in gevallen waarin sprake is van uitvoer van in bijlage I opgesomde vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie waarvoor op grond van de verordening een uitvoervergunning is vereist en waarbij tevens wordt voldaan aan de vereisten voor een uitvoervergunning overeenkomstig het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Dit betreft vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie die zijn opgesomd in bijlage I van de verordening en die tevens aangemerkt kunnen worden als militaire goederen als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling strategische goederen 2012, maar die niet speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de verordening. Voor de uitvoer van die vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie geldt dat op grond van de Algemene douanewet en artikel 11 van het Besluit strategische goederen daarvoor reeds een uitvoervergunning is vereist. Aangezien het verlenen van twee uitvoervergunningen voor uitvoer van dezelfde vuurwapens, onderdelen, essentiële componenten en munitie niet zinvol is, wordt in het eerste lid van artikel 20b van de Wwm voorgesteld in die gevallen de uitvoervergunning op grond van de Algemene douanewet tevens te kunnen laten gelden als uitvoervergunning op grond van de verordening. Daarbij moet wel steeds voldaan zijn aan de materiële en administratieve vereisten van de verordening. Het eerste lid is grotendeels gelijkluidend aan het voorgestelde gewijzigde artikel 15 van de Wwm.

In artikel 4, eerste lid, van de verordening is bepaald dat de daar bedoelde uitvoervergunning wordt afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat waar de exporteur is gevestigd. In het tweede lid van artikel 20b van de Wwm wordt voorgesteld om de CDIU aan te wijzen als bevoegde instantie die belast is met de verlening van uitvoervergunningen op grond van de verordening. De CDIU is hiervoor de meest aangewezen instantie, aangezien zij ook reeds consenten verleent op grond van de Wwm en belast is met de behandeling van aanvragen om uitvoervergunningen op grond van de Algemene douanewet.

J

Dit betreft een terminologische aanpassing. De thans geldende benaming van CDIU is: het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer, in plaats van de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer.

K

Artikel 4, eerste lid, van de verordening schrijft voor dat de uitvoervergunning overeenkomstig het formulier in bijlage II van de verordening opgesteld dient te zijn. Onze Minister kan derhalve voor de uitvoervergunning geen model vaststellen. Voorgesteld wordt om artikel 39 Wwm daarmee in overeenstemming te brengen.

L

Voorgesteld wordt om voor de strafbaarstelling van handelen in strijd met het voorgestelde artikel 20a, vijfde lid, Wwm aan te sluiten bij de reeds bestaande strafbaarstelling voor handelingen in strijd met de bij het doen binnenkomen, doorvoeren of doen uitgaan van wapens en munitie geldende plicht de wapens en munitie te doen vergezellen van het consent.

M

Artikel 16 van de verordening bepaalt dat de lidstaten de regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de verordening en dat zij alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Voorgesteld wordt om artikel 20a, tweede lid, Wwm toe te voegen aan het derde lid van artikel 55 Wwm en in te voegen in het vierde en vijfde dit van artikel 55 Wwm. Daarmee wordt voor het handelen in strijd met het uitvoervergunningvereiste aangesloten bij de reeds in artikel 55 Wwm vastgestelde sancties voor het handelen in strijd met het consentvereiste van artikel 14, eerste lid, Wwm. Reden hiervoor is dat het voor een groot deel gaat om uitvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie waarvoor thans een consentvereiste geldt, maar waarvoor op grond van de verordening een uitvoervergunning zal zijn vereist. Evenmin is er momenteel een andere aanleiding gevonden om in die gevallen een hogere of lagere sanctie toe te passen dan die welke thans van toepassing is op het doen uitgaan zonder het vereiste consent. Uitzondering vormt de geluiddemper. Voorgesteld wordt om voor het handelen in strijd met het uitvoervergunningvereiste bij geluiddempers aan te sluiten bij de reeds in artikel 55, eerste lid, Wwm daarvoor bepaalde sanctie.

Artikel II

De verordening is van toepassing met ingang van 30 september 2013 en is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasbaar. Beoogd is dit wetsvoorstel zo snel mogelijk na 30 september 2013 in werking te laten treden. Om die reden wordt, gelet op aanwijzing 174, vierde lid, aanhef en onder d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten