Gepubliceerd: 7 oktober 2014
Indiener(s): Brigitte van der Burg (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33988-15.html
ID: 33988-15

Nr. 15 VERSLAG

Vastgesteld 7 oktober 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

     

I.

ALGEMEEN

1

 

Paragraaf 1 Inleiding

2

 

Herleven werknemerschap

3

 

Verplicht herzien van de uitkering bij fraude in de IOAW en IOAZ

3

 

Uniformering wachttijden verhoging WAO-uitkering

3

 

Dwangbevel bij eigenrisicodrager

4

 

Aanpassing Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

4

 

Categorieën personen WMCO

4

 

Paragraaf 2 Uitvoering

4

II.

NOTA VAN WIJZIGING

4

III.

TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

6

IV.

DERDE NOTA VAN WIJZIGING

6

V.

OVERIG

7

VI.

ARTIKELSGEWIJS

8

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verzamelwet SZW 2015. Zij zien dat de omvangrijke eerste nota van wijziging nieuwe zaken benoemt en vragen zich af waarom dit niet in eerste instantie bij het oorspronkelijke wetsvoorstel meegenomen kon worden. Bovendien is er later nog een tweede nota van wijziging gestuurd, waarin enkele andere zaken worden geregeld, die niet meteen werden toegelicht. En tot slot is één werkdag voor de dag waarop de inbreng voor het verslag moest worden geleverd nog een derde nota van wijziging verschenen. Is de regering voornemens om in de toekomst te proberen om dit meteen bij de betreffende wet te regelen (zoals de Wet werk en zekerheid (Wwz) en de Participatiewet) of bij de eerste vormgeving van de jaarlijkse Verzamelwet, zodat er ook een betere toelichting bij kan zitten?

De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de Verzamelwet SZW 2015. Zij zijn positief gestemd over de tijdelijke verlenging van de kinderopvangtoeslag bij werkloosheid van drie maanden naar zes maanden. Een periode van zes maanden sluit beter aan bij de gemiddelde duur van het zoeken naar een nieuwe baan. Ook zijn deze leden verheugd over de verdere uitvoering van de motie Ortega-Martijn, waarin de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) wordt aangepast om de werkgever van een persoon met structurele functionele beperkingen een tegemoetkoming in de kosten te geven voor de inzet van jobcoaching.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De regering komt met een aantal wetswijzigingen, die in enkele gevallen ingrijpende gevolgen hebben voor betrokkenen. De leden van de SP fractie verzoeken de regering om inzichtelijk te maken welke onderdelen koopkrachteffecten hebben en wat deze koopkrachteffecten zijn. Heeft de regering, gezien de omvang van de nota van wijziging, overwogen over de inhoud daarvan een aanvullend advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State te vragen? Zo nee, waarom heeft zij daarvan afgezien?

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij constateren dat het hier vooral gaat om verzoeken tot wet- en regelgeving, die door de Kamer in de debatten over de Participatiewet en de Wet werk en zekerheid zijn gedaan. Voor de leden van de CDA-fractie rest nog één vraag over het mogelijk maken van vrijwilligerswerk door werklozen: wanneer komt de ministeriële regeling en wat wordt de aard ervan?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verzamelwet SZW 2015. Zij hebben enkele vragen.

Paragraaf 1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie en de leden van de SP-fractie constateren dat in onderhavig wetsvoorstel enkele beleidsmaatregelen worden genomen. De leden van deze fracties hebben daarover een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben de volgende vraag naar aanleiding van de inleidende paragraaf van de memorie van toelichting. Kan de regering voor iedere met het wetsvoorstel te wijzigen afzonderlijke wet aangeven of er budgettaire effecten zijn, zeker ten aanzien van de wijzigingen die niet technisch van aard zijn, maar zogenoemd «klein beleid» betreffen?

Herleven werknemerschap

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering zelf vindt dat het gedeeltelijk hervatten van het werknemerschap mogelijk moet zijn. Deelt de regering de mening van deze leden dat werk (al dan niet als werknemer) sowieso beter is dan geen werk? Waarom wil de regering, met artikel XI van het wetsvoorstel, zeer kleine tijdelijke opdrachten ontmoedigen?

Verplicht herzien van de uitkering bij fraude in de IOAW en IOAZ

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke manier zij het recente debat over de gevolgen van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (ook aangeduid als de Fraudewet) interpreteert. Is de regering het met de stelling eens dat de voorgestelde wijziging in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) de facto een verdere aanscherping van de Fraudewet betekent?

De leden van de SP-fractie memoreren de brief aan de Kamer van 26 mei 2014, waarin de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schreef dat het nog «te vroeg is om de wet aan te passen». Acht de regering de conclusie van de leden van de SP-fractie dat er inmiddels wel ruimte is om de Fraudewet aan te passen, juist?

Welke overwegingen heeft de regering om de Fraudewet aan te passen? Kan de regering inzicht geven in de gevolgen van de voorgestelde aanscherping van de Fraudewet? Voor hoeveel mensen heeft deze aanscherping gevolgen? In bovengenoemde Kamerbrief van 26 mei 2014 schrijft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat hij naar de proportionaliteit van de Fraudewet gaat kijken en de Kamer hier dit najaar over informeert. Waarom heeft de regering er voor gekozen om de Fraudewet aan te scherpen alvorens de Minister van SZW zijn bevindingen met de Kamer heeft gedeeld?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het met de IOAW en de IOAZ ook nu al mogelijk is om, indien de belanghebbende daarmee heeft gefraudeerd, naast terugvordering van de uitkering deze te herzien of in te trekken (discretionaire bevoegdheid). Zo ja, welk doel streeft de regering dan na met deze verplichting en hoe verhoudt deze zich met het beoogde maatwerk en de daartoe gewenste beleidsvrijheid? Genoemde leden vragen de regering tevens nader te omschrijven wanneer in de zin van genoemde wetten sprake is van fraude en of handelingen die niet voortkomen uit onwil maar uit onkunde, hiervan uitgezonderd zijn. Kan de regering hierbij speciaal ingaan op het al dan niet aanmerken als fraude van administratieve fouten, welke relatief eenvoudig te herstellen zijn?

Uniformering wachttijden verhoging WAO-uitkering

De leden van de SP-fractie hebben bedenkingen bij het uniformeren van de wachttijden voor de herbeoordeling van arbeidsongeschikten. In hoeveel gevallen is de loondoorbetaling lager dan de verhoging van de WAO-uitkering? Waarom acht de regering het koopkrachtverlies voor deze groep aanvaardbaar? Is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om deze groep financieel te compenseren? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen de regering, bij de uniformering van wachttijden voor de verhoging van de WAO-uitkering, de mogelijke indirecte inkomenseffecten van de langere wachttijd voor betrokken personen toe te lichten en een onderbouwing te geven van de bewering dat loondoorbetaling in de meeste gevallen hoger is dan de verhoging van de WAO-uitkering.

Dwangbevel bij verhaal eigenrisicodrager

De leden van de VVD-fractie vragen wat er vooraf gaat aan het uitvaardigen van een dwangbevel. Wie beoordeelt of het besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) tot doorbetaling gegrond is? Is er nog wel een tegenmacht van het UWV die controleert of door het UWV de juiste beslissingen worden genomen? Welke rechtsmogelijkheden staan er voor werkgevers nog open als het UWV dit dwangbevel mag opleggen? Wat gebeurt er in geval de werknemer niet meewerkt aan een deskundigenoordeel, waardoor de werkgever ten onrechte langer dan een jaar een Ziektewetuitkering moet betalen en daarover ook een dwangbevel krijgt opgelegd?

Aanpassing Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er behoefte is dat er meerdere voorzieningen voor gastouderopvang gevestigd kunnen zijn op het woonadres van een gastouder. Wat betekent dit voor de handhaving? Moeten er nu meer locaties gecontroleerd worden?

Categorieën personen WMCO

De leden van de VVD-fractie constateren dat (om schijnconstructies te voorkomen) per ministeriële regeling bepaalde categorieën werkenden kunnen worden aangewezen die tevens onder het werknemersbegrip van de Wet melding collectief ontslag (WMCO) vallen. Waarom wil de regering deze mogelijkheid creëren? Aan welke categorieën wordt gedacht? Welk probleem wordt hierbij opgelost? Kan de regering enkele actuele problemen noemen die worden opgelost door dit wetsvoorstel? Kan de regering voorbeelden geven van schijnconstructies die zich in het verleden hebben voorgedaan en die door deze wijziging voortaan kunnen worden aangepakt?

Paragraaf 2 Uitvoering

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel in het kader van de uitvoerbaarheid aan de toetsende instanties voorgelegd. Zijn de recente problemen op ict-gebied die zich bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hebben voorgedaan, nog van invloed op de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel?

II. NOTA VAN WIJZIGING

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom er in deze Verzamelwet SZW 2015 ook wijziging van wetgeving van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is opgenomen? Waarom is er niet voor gekozen om dit in wijzigingswetgeving vanuit VWS vorm te geven?

De leden van de VVD-fractie hebben vragen over onderdeel 3 van de nota van wijziging.

Waarom wordt er besloten om af te zien van het gebonden besluit? Waarom is het nodig dat de Minister hier meer bevoegdheden krijgt? Kan de regering enkele voorbeelden noemen van situaties waarin dit nodig kan zijn? Betreft dit ook de Werkloosheidswet en de Wet werk en bijstand?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in een aantal gevallen de opdracht tot indexeren wordt verduidelijkt in de situaties waarbij indexeren in de praktijk altijd plaatsvindt, maar dit in de wet niet expliciet vermeld is. Welke situaties worden hier bedoeld? En waarom wordt voor deze wijziging gekozen?

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot onderdeel 14 (artikel VI, onderdeel Ca) van de nota van wijziging waarom het begrip loon veranderd wordt. Waarom wordt pas per algemene maatregel van bestuur (amvb) bekendgemaakt wat onder dit begrip verstaan wordt? Waar denkt de regering aan? Is de regering voornemens om dit voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel te definiëren?

De leden van de VVD-fractie vragen, met betrekking tot onderdeel 54, het volgende: kan de regering aangeven of door de wijzigingen de prikkel om te gaan werken wordt verminderd?

Zij vragen voorts, met betrekking tot onderdeel 78 (artikel XX, onderdeel Aa), naar de financiële consequenties van deze wijziging.

De leden van de VVD-fractie vragen tot slot, wat betreft de nota van wijziging, over onderdeel 93 daarvan (artikel XXXVIA), of de regering kan aangeven waarom hier meer ruimte voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nodig is.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een totaaloverzicht geven van de in de nota van wijziging opgenomen voorstellen die zijn te beschouwen als zogenoemd «klein beleid».

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van de nota van wijziging voorts naar de voorziene effecten van het vervallen van de AOW-partnertoeslag voor hen die nu geen partnertoeslag ontvangen als gevolg van een te hoog inkomen van de jongere partner en ten aanzien van wie het recht op partnertoeslag niet kan herleven indien deze inkomsten na 1 januari 2015 deels of geheel wegvallen. Kan de regering daarbij specifiek ingaan op het verschil tussen het werkloos raken van de jongere partner in november 2014 (waarbij aanspraak ontstaat op partnertoeslag) het werkloos raken van de jongere partner in april 2015 (waarbij dan geen aansprak meer bestaat op partnertoeslag, bij voor het overige vergelijkbare omstandigheden)?

Ook vragen de leden van de SP-fractie of de regering voorziet dat jongere partners van AOW-gerechtigden nog dit najaar ontslag nemen om daarmee de aanspraak op partnertoeslag veilig te stellen. Zo ja, in welke mate?

Op grond van welke criteria wordt, wat betreft het al dan niet herleven van de AOW-partnertoeslag na een incidentele stijging van het inkomen van de partner van de AOW-gerechtigde, vastgesteld of sprake is van een incidentele (niet permanente) stijging? En welke marges in tijd en hoogte van de incidentele stijging zullen hierbij worden gehanteerd?

De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de nota van wijziging de volgende vragen en opmerkingen.

Zij vragen allereerst wat de voorgestelde aanpassing van artikel 9 van de Participatiewet om de bedoeling van het amendement Schouten-Kerstens (Kamerstuk 33 801, nr. 27) in de wettekst te verduidelijken, precies inhoudt. Kan de regering bevestigen dat gemeenten onder de huidige wet, maar ook na aanpassing van dit artikel via het voorliggende wetsvoorstel, de mogelijkheid hebben om voor uitkeringsgerechtigden vanaf 27 jaar feitelijk een zoektermijn van vier weken te hanteren?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de regering tegemoetkomt aan hun verzoek om de regels voor vrijwilligerswerk in de Werkloosheidswet (WW) te verruimen. Zij merken op dat in de memorie van toelichting enkele voorbeelden worden gegeven van sectoren waarin vrijwilligerswerk gemakkelijker wordt gemaakt, maar dat een sector die eveneens onderwerp van discussie is, daar niet in genoemd is. De leden van de D66-fractie vragen wat de betekenis van deze wetswijziging is voor buurtbussen die door vrijwilligers worden bestuurd. Naar het oordeel van de leden van de D66-fractie is er bij een buurtbus sprake van een buslijn die met betaalde chauffeurs niet kan bestaan, waardoor er van verdringing geen sprake is. Deelt de regering dit oordeel?

De leden van de SGP-fractie zijn verheugd dat de regering voornemens is een bepaling in de wet op te nemen waardoor incidentele inkomsten niet langer het recht op AOW partnertoeslag definitief beëindigen. Kan de regering aangeven wat de budgettaire effecten hiervan zijn?

Genoemde leden vragen zich af of het niet kunnen herleven van het recht op partnertoeslag voor AOW-gerechtigden die geboren zijn voor 1 januari 1950 mogelijk onwenselijke effecten oplevert. Het hebben van een inkomen boven de grens levert immers grote risico’s op als de partner veel jonger is dan de wederhelft met AOW. Bij een leeftijdsverschil van tien jaar is al sprake van een bedrag van meer dan € 80.000 aan partnertoeslag. Hoe schat de regering de kansen in dat bewust minder gewerkt gaat worden om onder de inkomensgrens te blijven? En de kans dat een contract beëindigd wordt, om op die manier de partnertoeslag voor de toekomst veilig te stellen? Het definitief laten vervallen van de partnertoeslag kan in deze gevallen tot belastinginkomstenderving leiden. Wat zijn de budgettaire consequenties van het laten herleven van het recht op partnertoeslag als het inkomen onder de inkomensgrens komt te liggen?

III. TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

De leden van de D66-fractie vragen de regering naar aanleiding van de tweede nota van wijziging wat de doelstelling is van de verlenging van de kinderopvangtoeslag naar zes maanden bij werkloosheid. Is deze verlenging bedoeld om meer mensen aan het werk te helpen, of als inkomensondersteuning?

De leden van de D66-fractie lezen dat de verlenging aansluit bij de gemiddelde zoekduur naar een baan. Kan de regering toelichten hoe lang de gemiddelde zoekduur naar een baan is? Tevens vragen deze leden waarom de regering ervoor kiest om deze regeling slechts tijdelijk in te voeren. Verwacht de regering dat de gemiddelde zoekduur naar een nieuwe baan in 2017 afneemt en dat een termijn van drie maanden dan weer goed aansluit op de gemiddelde zoekduur? Zo ja, waar is deze verwachting op gebaseerd?

IV. DERDE NOTA VAN WIJZIGING

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering heeft aangegeven dat de beoogde inwerkingtreding op 1 januari 2015 van wijzigingen in verband met het intrekken van het wetsvoorstel Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein waarschijnlijk niet gehaald zal worden. Kan de Minister aangeven welke gevolgen dit zal hebben? En kan de Minister duidelijkheid geven op welke wijze hij uitvoering gaat geven aan de noodzakelijke wijzigingen verband houdende met het intrekken van het wetsvoorstel Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein?

De leden van de D66-fractie lezen in de aanbiedingsbrief bij de derde nota van wijziging dat de regering de noodzakelijke wijzigingen in verband met het intrekken van het wetsvoorstel Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein alleen in een vierde nota van wijziging wil opnemen, als de Kamer daarom vraagt. Deze leden zouden het, omwille van snelle duidelijkheid voor gemeenten, op prijs stellen wanneer deze noodzakelijke wijzigingen inderdaad in een vierde nota van wijziging worden verwerkt in de Verzamelwet 2015. Zij verzoeken de regering deze vierde nota van wijziging in te dienen en in de nota van toelichting in te gaan op de relevante vragen die over deze artikelen gesteld zijn in het verslag bij de Tijdelijke wet sociaal deelfonds.

V. OVERIG

De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele andere algemene vragen. Klopt het dat bij de Regeling vrijstelling verplichtingen sociale zekerheidswetten nog steeds genoemd staat in artikel 7 dat er een vrijstelling is voor de uitkeringsgerechtigde die 64 jaar of ouder is op de eerste dag van werkloosheid respectievelijk op de eerste dag dat hij recht heeft op een uitkering op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten? Zo nee, wat is dan nu de leeftijd? Zo ja, ligt het niet voor de hand om deze leeftijd te zetten op pensioengerechtigde leeftijd minus 1 jaar?

Genoemde leden hebben een vraag over de telling van de opbouw van de transitievergoeding. Als zij het goed begrijpen, kan een uitzendkracht na 24 maanden recht krijgen op een transitievergoeding terwijl deze slechts een paar weken gewerkt heeft. De uitzendwerkgever kan de overeenkomst niet opzeggen. Uitzendovereenkomsten kunnen in de praktijk dus doorlopen, omdat de opdrachtgever de terbeschikkingstelling niet eindigt. Om te voorkomen dat de uitzendkracht enkel door het verloop van tijd, zonder arbeid te verrichten, een andere rechtspositie zou krijgen, is geregeld in het eerste lid van artikel 7:691 van het Burgerlijk Wetboek dat gedurende die eerste 26 weken (te verlengen tot 78 weken) gekeken moet worden naar feitelijk gewerkte weken. Is de regering voornemens om voor het bepalen van de transitievergoeding ook in de wet te regelen dat het hier gaat over het aantal weken of maanden waarin feitelijk gewerkt is?

De leden van de VVD-fractie merken op het belangrijk te vinden dat zelfstandigen die sparen voor hun pensioen dit vermogen niet hoeven aan te spreken wanneer ze in de bijstand komen. Dat is ook afgesproken in het Witteveenakkoord van 18 december 2013. Wanneer komt het wetvoorstel, waarin geregeld wordt dat het derdepijlerpensioen dat niet voor de pensioengerechtigde leeftijd opgenomen kan worden niet tot de vermogenstoets van de bijstand gaat behoren, naar de Kamer? De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat dit wetsvoorstel per 1januari 2015 al in werking moet zijn en gaan ervan uit dat de regering dit ook op tijd regelt.

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen over de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI). De wet verbiedt in generieke zin een tegenprestatie van de werkzoekende bij het verrichten van arbeidsbemiddeling (artikel 3, eerste lid). Lid 3 van artikel 3 biedt de mogelijkheid om bij lagere regelgeving (amvb) af te wijken van het eerste lid met betrekking tot bepaalde categorieën werkzoekenden of werkgevers. De leden van de VVD-fractie menen dat de sportwereld tot een dergelijke categorie behoort. Daar is de huidige praktijk dus dat werkgevers (sportclubs) verplicht de kosten voor arbeidsbemiddeling betalen voor de sporter. Genoemde leden menen dat een dergelijke regeling, juist in deze specifieke sector, niet passend is. Het moet de werkgever niet verplicht worden om deze kosten te betalen als hij een sporter (een werknemer) in dienst neemt. Zeker niet omdat de bemiddelaar juist vaak in dienst is van de sporter. De huidige situatie is niet alleen nadelig voor de werkgever, maar ook voor de werknemer. De arbeidsbemiddelaar heeft immers een prikkel om zijn sporter zo vaak mogelijk bij een nieuwe werkgever onder te brengen. De leden van de VVD-fractie vinden de huidige situatie dan ook ongewenst; wil de regering gebruik maken van artikel 3, derde lid, om per amvb de sportwereld uit te zonderen en te regelen dat werkgever en werknemer zelf kunnen bepalen wie de kosten voor arbeidsbemiddeling op zich neemt? Is de regering bereid deze amvb op te stellen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat zij staan voor de eerder aangekondigde wijzigingen in de zogeheten APPA-systematiek. Het is wat deze leden betreft niet de bedoeling om in deze verzamelwet verdere veranderingen in het APPA-systeem aan te brengen dan de reeds geplande. Kan de regering aangeven of deze wijzigingen in de Verzamelwet SZW (inclusief nota van wijzigingen) verdere wijzigingen zijn als het gaat om de politieke ambtsdragers?

VI. ARTIKELSGEWIJS

De leden van de VVD-fractie en van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel.

Artikel I Algemene Kinderbijslagwet

De leden van de PvdA-fractie vragen of zij de toelichting bij artikel I zo dienen te begrijpen dat het betreffende onderdeel c eigenlijk overbodig is, en het daarom geschrapt wordt? Zo nee, wat kunnen dan de implicaties zijn van het schrappen van onderdeel c?

Met betrekking tot onderdeel 3, artikel I, onderdeel E, onder 1 van de nota van wijziging vragen deze leden nog of nader toegelicht kan worden waarom de oorspronkelijke formulering een ruimere interpretatie mogelijk maakt die ongewenst is?

Artikel III AOW

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven op de technische wijziging waarbij in het kader van de kostendelersnorm in de AOW bij studenten meer de nadruk ligt op de leeftijd. Waarom is deze aanpassing nodig?

Artikel VI Burgerlijk Wetboek – Onderdeel H onder 4

De leden van de VVD-fractie vragen of deze wijziging enkel een technische is of ook een inhoudelijke. Waarom was de oorspronkelijke wettekst niet duidelijk genoeg?

Artikel VI Burgerlijk Wetboek – Onderdeel O en P

De leden van de VVD-fractie vragen of het vervangen van «in dienst nemen» door «werkzaamheden laten verrichten» ook een effect heeft op de groep. Met andere woorden: wat is het effect hiervan of betreft dit slechts een technische wijziging zonder effect op de doelgroep? Wanneer dit een andere doelgroep betekent, waarom is daar dan voor gekozen?

Artikel IX Participatiewet

Wat is, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, de achtergrond van de wens van de gemeenten om ook hoofdelijke aansprakelijkheid van alle gezinsleden te introduceren bij de bestuurlijke boete? Kan de regering de consequenties van deze wijziging beschrijven?

Artikel XI Werkloosheidswet – Onderdeel D (artikel 24)

De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarom de bepaling van passende regelgeving middels deze verzamelwet wordt uitgebreid. Waarom kon dit niet meteen bij de Wwz geregeld worden? En waarom is er inhoudelijke gekozen voor deze uitbreiding?

Artikel XI Werkloosheidswet – Onderdeel D (artikel 24)

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of zij het goed begrijpen werknemers nog steeds wel verplicht zijn om mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor inschakeling in de arbeid. Kan de regering hierop ingaan?

Artikel XI Werkloosheidswet – Onderdeel K

De leden van de VVD-fractie vragen of het door deze wijziging (1 dag = 8 uur) nog nodig is om de urennorm te gebruiken. Of kan simpelweg een dagennorm worden gehanteerd?

Artikel XIV Wet arbeid en zorg – Onderdeel A

Wat zijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie, de kosten van deze maatregel?

Artikel XVII Wet financiering sociale verzekeringen – Onderdeel A (artikel 28, eerste en zesde lid)

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat er nu precies veranderd wordt en wat de gevolgen hiervan zijn? Moet een arbeidsovereenkomst nu wel of niet schriftelijk worden overeengekomen?

Artikel XVII Wet financiering sociale verzekeringen – Onderdeel H (artikel 124)

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering enkele voorbeelden kan geven waarom deze wijziging nodig is. Is de privacy nog voldoende gewaarborgd?

Artikel XXIV Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

De leden van de VVD-fractie lezen dat er met de afschaffing van het WAO-kopje niet veel veranderd voor de WAO’er. Is het niet zo, dat dit wel tot een verschuiving leidt van lasten van de overheid naar werkgevers, aangezien die de WAO-uitkering niet meer kunnen verrekenen met het wegens ziekte te betalen loon? Is de regering bereid hierover overleg te voeren met de werkgevers? Staat de lastenverhoging voor werkgevers gelijk aan de € 10 miljoen incidentele lastenverlichting voor de overheid?

Artikel XXXIII Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de VVD-fractie, hoeveel werknemers in de zogenaamde uitloopperiode van 4 weken ziek worden?

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De waarnemend griffier van de commissie, Weeber