Gepubliceerd: 11 november 2014
Indiener(s): Brigitte van der Burg (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33981-10.html
ID: 33981-10

Nr. 10 NADER VERSLAG

Vastgesteld 11 november 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag van 30 oktober 2014 besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Inbreng van de VVD-fractie

1

II.

Inbreng van de PvdA-fractie

2

III.

Inbreng van de D66-fractie

3

IV.

Inbreng van de GroenLinks-fractie

4

I. Inbreng van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat er op basis van de nulmeting (peildatum 1 januari 2013) inzicht komt in de aantallen mensen met een arbeidsbeperking die werkzaam zijn bij de overheidssector en bij de marktsector, en dat deze gegevens eind 2014 beschikbaar zijn. Deze leden vragen of deze gegevens inmiddels beschikbaar zijn. En zo nee, wanneer dan wel?

Aangezien het UWV1 voor de nulmeting (en vervolgmetingen) het doelgroepenregister aan de polisadministratie koppelt, vragen de genoemde leden of de nulmeting (adequaat) kan plaatsvinden nu het doelgroepenregister nog niet klaar is. Wat zijn de gevolgen als de nulmeting niet op korte termijn kan plaatsvinden?

De genoemde leden lezen in de nota naar aanleiding van het verslag geen antwoord terug op de vraag of deze wet leidt tot verdringing van mensen met een arbeidsbeperking die niet voldoen aan de criteria van de Participatiewet. Evenmin lezen deze leden het antwoord op de vraag of deze wet leidt tot onderliggende ongewenste concurrentie tussen de verschillende doelgroepen zoals aangegeven door onder andere de VNG2 en de vele belangengroepen waaronder «FNV Wajongeren» tijdens een rondetafelgesprek over deze wet op 15 september 2014. De regering geeft in haar beantwoording alleen aan waarom ervoor gekozen is dat mensen die een productiviteit boven het WML3 hebben buiten de doelgroep vallen. Zij geven echter geen antwoord op de vraag of dit leidt tot verdringing. Graag zien deze leden deze vragen alsnog beantwoord.

Op de vraag of deze wet stigmatiserend kan werken, wat de regering hiertegen doet en wat de effecten daarvan zouden zijn op het zo veel mogelijk normaal mee kunnen doen van de doelgroep bij reguliere werkgevers, antwoordt de regering dat stigmatisering juist wordt bestreden doordat het normaler wordt voor deze groep om te participeren op de arbeidsmarkt. Is ook daadwerkelijk geïnventariseerd bij de doelgroep en bij werkgevers of de verwachting gerechtvaardigd is dat deze wet dit effect zal sorteren? Wat heeft de regering gedaan, of gaat de regering nog doen om stigmatisering te voorkomen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het aantal van 25 uur per week (dat een persoon met een arbeidsbeperking gemiddeld per week werkt) een afgerond getal is dat is vastgesteld aan de hand van de gegevens van het CBS4 en van een bestandsvergelijking door UWV van de Wajong-populatie. Aangezien de doelgroep niet één op één overeenkomt met de doelgroep voor de banenafspraak en het quotum, wordt het definitieve aantal uren vastgesteld aan de hand van de nulmeting. Wat zijn de gevolgen als uit de nulmeting blijkt dat het definitieve aantal uren afwijkt van de voorlopige 25 uur? Is het niet van belang dat de nulmeting beschikbaar is vóór de behandeling van de wet?

II. Inbreng van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging. Zij hebben nog enkele vragen.

Kan de regering al meer inzicht geven in de te ontwikkelen businesscases om mensen uit de doelgroep op een rendabele manier aan de slag te helpen?

Kunnen de gegevens uit de nulmeting voorafgaand aan de behandeling van voorliggend wetsvoorstel beschikbaar komen?

Hoe staat het met de stroomlijning van re-integratieinstrumenten van gemeenten en het UWV? Is hier al meer over te melden vanuit de Werkkamer?

De genoemde leden zijn ook geïnteresseerd om een nadere uitsplitsing te krijgen van de resultaten van de banenafspraak en het quotum binnen de sector markt en binnen de sector overheid. Is dit mogelijk?

Begrijpen deze leden het goed dat het onderzoek naar het wel of niet voldoen aan de banenafspraak door de sectoren markt en overheid, steekproefsgewijs zal plaatsvinden? Zo ja, waarom wordt niet de gehele populatie onderzocht?

Begrijpen deze leden het goed, dat er een prikkel in de banenafspraak is ingebouwd voor gemeenten om de voorziening beschut werk aan te bieden bij het vrijvallen van werk vanwege extra Wsw-detachering ten opzichte van de nulmeting? Zo ja, waarom is deze prikkel niet nodig tijdens de quotumafspraak?

De genoemde leden vinden het verstandig dat de regering heeft besloten om de afrondingsregels in het besluit op te nemen. Kan de regering een rekenvoorbeeld geven van het rekenen met één en met twee decimalen achter de komma voor het quotumtekort?

III. Inbreng van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie willen aanvullende vragen stellen over de arbeidsmarktpositie van de groep arbeidsbeperkten die wel in staat zijn om het WML te verdienen. Deze leden verwachten dat de relatieve arbeidsmarktpositie van deze groep verslechtert door dit wetsvoorstel en zien hun verwachting bevestigd in de nota naar aanleiding van verslag. Hoewel de aan het woord zijnde leden met de regering van mening zijn dat het voorliggend wetsvoorstel primair gericht moet zijn op de meest kwetsbare groep, zijn zij er nog niet van overtuigd dat de banenafspraak en het quotum daarom slechts gericht moeten zijn op die mensen die niet in staat zijn het WML te verdienen.

Echter, om een goede afweging te maken voor eventuele uitbreiding van de doelgroep en om de vraag te kunnen beantwoorden of en in welke mate bij uitbreiding van de doelgroep ook het quotumpercentage verhoogd zou moeten worden, wensen de leden van de D66-fractie graag meer inzicht in de omvang van de groep mensen met een arbeidsbeperking, die wel het WML kan verdienen. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering hier onvoldoende inzicht in kunnen bieden, terwijl meer inzicht in deze groep naar het oordeel van de aan het woord zijnde leden toch nodig is, onder meer om de motie-Potters c.s. (TK 2013–2014, 33 161, nr. 171) goed te kunnen uitvoeren. Deze leden stellen daarom de volgende aanvullende vragen:

  • Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking zijn in staat het WML te verdienen? Welk deel van deze groep heeft geen baan, maar ook geen Wajong-5, WIA6/WGA7-uitkering?

  • Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking zijn alleen met een voorziening in staat het WML te verdienen?

  • Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking hebben nu een baan waarbij zij gebruik maken van een voorziening, hoeveel van hen hebben geen Wajong-, of WIA/WGA-uitkering?

  • Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking hebben nu een baan en zouden zonder die voorziening niet in staat zijn geweest het WML te verdienen?

Deze leden vragen tevens aan de regering om de stelling uit de nota naar aanleiding van het verslag dat «mensen uit de doelgroep tot nu toe veel vaker buiten de boot vielen» met kwantitatieve gegevens te staven, specifiek voor van de mensen met een arbeidsbeperking die wel in staat zijn het WML te verdienen, maar een voorziening nodig hebben om hun werk te kunnen doen. Daarbij vragen deze leden ook hoe de regering zal gaan monitoren hoe de arbeidsmarktkansen van mensen met een arbeidsbeperking die wel het WML kunnen verdienen zich zullen ontwikkelen (conform de hiervoor reeds vermelde motie Potters c.s. (TK 2013–2014, 33 161, nr. 171)). Hoe wordt deze groep door de regering gedefinieerd en hoe zal door de regering worden gemonitord hoeveel mensen in deze doelgroep werken?

IV. Inbreng van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden hebben hoge verwachtingen van deze wet maar maken zich wel zorgen over de uitwerking van enkele aspecten van de wet. Ook na de beantwoording van de vragen uit het verslag is er voor de genoemde leden nog een aantal onduidelijkheden. Deze leden hebben daarom de behoefte tot het stellen van nadere vragen.

Deze leden begrijpen dat de regering niet op de zaken vooruit kan lopen en geen overzicht kan geven van alle gevallen waarin er weliswaar niet genoeg banen zijn gerealiseerd maar het quotum desondanks niet in werking treedt. Echter, deze leden vragen toch wat voor soort situaties dit betreft. Zou de regering een voorbeeld kunnen geven?

Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de hoogte van de heffing op 5.000 euro is gesteld omdat de regering veronderstelt dat dit bedrag voldoende hoog is. Welke berekeningen liggen aan deze veronderstelling ten grondslag, zo vragen deze leden. Is er een cijfermatige onderbouwing waarom een hoger of lager bedrag de quotumheffing minder doelmatig maakt?

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de hoogte van de quotumheffing per niet ingevulde arbeidsplaats in alle gevallen hetzelfde is. Is het niet vervullen van een quotumplaats niet extra laakbaar wanneer de werkgever het voorgaande jaar ook al in gebreke bleef op dit punt? Heeft de regering overwogen de boete per onvervulde quotumplaats hoger te laten uitvallen wanneer een werkgever in achtereenvolgende jaren in gebreke blijft? Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat quotumheffing geen punitieve sanctie is, maar een heffing per onvervulde arbeidsplaats. Hoe verhoudt deze zienswijze zich tot de wens de quotumheffing geen «afkoopsom» te laten zijn?

Deze leden constateren dat er voor werkgevers behalve een boete geen consequenties verbonden zijn aan het niet halen van de quotumverplichting. Waarom is de regering niet bereid de mogelijkheid om openbaar te maken welke werkgevers een quotumheffing opgelegd hebben gekregen te onderzoeken? Waarom gaat de regering ervan uit dat de werkgevers door de banenafspraak en de eventuele quotumheffing voldoende gemotiveerd zullen worden om mensen met een arbeidsbeperking een eerlijke kans op de arbeidsmarkt te geven?

Voor deze leden het belangrijk dat de opbrengst van de quotumheffing geheel ten goede komt van de integratie van arbeidsbeperkten op de arbeidsmarkt. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de gelden van de quotumheffing vanuit het arbeidsgeschiktheidsfonds overgeheveld kunnen worden naar het Rijk ten behoeve van rijksgefinancierde regelingen zoals re-integratievoorzieningen op grond van de Wajong en de Participatiewet. Kan de regering uitleggen over hoe dit in de praktijk geregeld zal worden? Kan de regering uitleggen waarom voor deze omweg is gekozen? Waarom slaat de regering het advies van de Raad van State op dit punt in de wind?

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De adjunct griffier van de commissie, De Ruijter