Kamerstuk 33979-74

Reactie op het verzoek van het lid Thieme, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 maart 2015, over het uitblijven van de AMvB melkveewet en de negatieve gevolgen van deze wet op milieu en dierenwelzijn

Dossier: Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij)

Gepubliceerd: 30 maart 2015
Indiener(s): Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: dieren landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33979-74.html
ID: 33979-74

Nr. 74 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2015

Per brief van 12 maart jongstleden heeft u aan mij het verzoek van het lid Thieme overgebracht om aan te geven op welk moment ik de algemene maatregel van bestuur (AMvB) grondgebonden groei melkveehouderij aan beide Kamers der Staten-Generaal zal aanbieden (Handelingen II 2014/15, nr. 63, Regeling van werkzaamheden). Daarnaast is mij eerder het verzoek gedaan te reageren op de kritiek van het Centrum voor Landbouw en Milieu op de verkenning van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) naar de effecten van verschillende opties voor grondgebondenheid, zoals per brief van 11 december 2014 (Kamerstuk 33 979, nr. 70) aan uw Kamer aangeboden. Met deze brief voldoe ik aan beide verzoeken. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik u een erratum op de verkenning van het LEI aan te bieden1.

Algemene maatregel van bestuur

Ik heb de gevraagde AMvB en de bijbehorende Nota van Toelichting aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 979, nr. 73).

Kritiek CLM op LEI-verkenning

Het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) heeft in een artikel op internet2 kritiek geuit op het aan uw Kamer aangeboden rapport Scenario’s voor grondgebondenheid, een verkenning van de varianten binnen het wetsvoorstel Verantwoorde groei melkveehouderij van LEI Wageningen UR (Kamerstuk 33 979, nr. 70). Recent is ook door Boerderij.nl aan de kritiek van het CLM aandacht besteed3. Het CLM is van mening dat met de gekozen systematieken appels met peren worden vergeleken en dat «iedereen op het verkeerde been gezet» wordt. Daarnaast is CLM van mening dat de in de verkenning gehanteerde drie standaardbedrijven niet representatief zijn voor de Nederlandse melkveehouderij en dat het onderzoek van het LEI relevant is «voor niet veel meer dan 5% van de bedrijven».

Mijn ministerie heeft het LEI verzocht de effecten van drie systematieken voor het invullen van de AMvB te verkennen. Deze systematieken zijn aangedragen door het ministerie naar aanleiding van het overleg met betrokken partijen en uit de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer. De onderzochte systematieken hebben ieder een eigen aangrijpingspunt om grondgebondenheid te behouden dan wel te versterken. De systematieken verschillen sterk van elkaar en kunnen door het verschil in aangrijpingspunt niet één op één worden vergeleken. Dit geldt ook voor de effecten. Dit staat beschreven in de verkenning van het LEI.

Het LEI heeft een analyse uitgevoerd op basis van alle bedrijven met melkvee. Deze analyse laat zien dat tot 2020 slechts een beperkt aantal bedrijven aanvullende maatregelen zal moeten nemen om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die volgen uit de AMvB. Hoeveel bedrijven dat betreft is afhankelijk van:

  • de systematiek waarmee grondgebondenheid in de melkveehouderij wordt behouden dan wel versterkt;

  • de aannames over de ontwikkeling van de sector, met name over het aantal bedrijven dat richting 2020 zal groeien;

  • de te verwachten ontwikkeling van de sector indien geen aanvullende maatregelen worden genomen die zien op grondgebondenheid.

De bedrijfseconomische analyse is bedoeld om binnen de groep van bedrijven die wel aanvullende maatregelen moet nemen, de diversiteit van de effecten te laten zien aan de hand van drie standaardbedrijven. De diversiteit is daarbij vooral afhankelijk van de omvang (veestapel) en de intensiteit (fosfaatoverschot in kilogrammen per hectare) van het individuele bedrijf. De standaardbedrijven zijn gelijk aan die zoals door het LEI opgevoerd in het rapport ex ante wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij, zoals aan uw Kamer aangeboden op 3 oktober 2014 (Kamerstuk 33 979, nr. 6). De drie standaardbedrijven vertegenwoordigen tezamen ca. 70% van de bedrijven en 75% van het aantal koeien in de melkveehouderij in 2010 (Kamerstuk 33 979, nr. 6).

Volgens het CLM zijn de door het LEI gehanteerde standaardbedrijven veel intensiever dan thans in de praktijk het geval is, waardoor deze slechts representatief zouden zijn voor niet veel meer dan 5% van alle melkveebedrijven in Nederland. Dat de gepresenteerde standaardbedrijven intensiever zijn dan de huidige praktijk heeft te maken met de economische optimalisatie van de bedrijven, zoals het LEI ook heeft beschreven in haar rapport4. Door het effect van de verschillende systematieken te laten zien in een economisch optimale situatie is aanschouwelijk gemaakt hoe deze op verschillende typen bedrijven uitpakken in het geval deze bedrijven in de periode tot 2020 zouden groeien conform de economisch optimale omvang.

Erratum LEI-verkenning

Het LEI heeft – losstaand van de kritiek van CLM – ontdekt dat bij de verkenning van het effect van variant 3 een onjuiste berekening is uitgevoerd. Het aantal bedrijven dat op basis van deze berekening aanvullende maatregelen moet nemen is hierdoor overschat. Dit geldt bijgevolg ook voor het effect op de extra vraag naar grond en de gemiddelde veedichtheid. Dit betekent dat het aantal bedrijven dat aanvullende maatregelen zal moeten nemen bij invoering van deze variant afneemt van 7% naar 1% voor variant P20%. Voor de varianten P50% en P80% betekent dit dat het aantal bedrijven dat aanvullende maatregelen moet nemen niet respectievelijk 3% en 1% is, maar afneemt naar minder dan 0,5% voor beide varianten.

In bijgevoegd erratum zijn de resultaten van de nieuwe berekeningen door het LEI weergegeven.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma