Gepubliceerd: 17 oktober 2013
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: economie energie natuur en milieu overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33777-3.html
ID: 33777-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van de wijze van berekening van het transporttarief voor elektriciteit en het integreren van het systeemdienstentarief voor elektriciteit in het transporttarief. Doel van het wetsvoorstel is een volumecorrectie toe te passen op de nettarieven voor energie-intensieve bedrijven in de mate waarin deze bedrijven een bijdrage leveren aan de stabiliteit van het elektriciteitsnetwerk. In deze toelichting worden de voorgestelde wijzigingen toegelicht. In paragraaf 2 wordt het voorstel gemotiveerd. In paragraaf 3 wordt de samenvoeging van het systeemdienstentarief en het transporttarief toegelicht. In paragraaf 4 is ingegaan op mogelijke Europeesrechtelijke aspecten. Hoofdstukken 5 en 6 beschrijven de reactie op de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets van de Autoriteit Consument & Markt (verder: ACM) en de gevolgen van dit voorstel voor de regeldruk. In deel II van de toelichting is een artikelsgewijze toelichting bij de onderscheiden artikelen van dit wetsvoorstel gegeven.

2. Nettarieven energie-intensieve industrie

2.1 Algemeen

In Richtlijn nr. 2009/72 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PbEU 2009 L 211) (verder: richtlijn 2009/72) en Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PbEU 2009 L 211) (verder: verordening 714/2009) zijn voorschriften neergelegd inzake de interne markt voor elektriciteit en grensoverschrijdende handel. Uit artikel 32 van richtlijn 2009/72 en artikel 14, eerste lid, van verordening 714/2009 volgt dat de nettarieven transparant moeten zijn, gebaseerd op het beginsel van kostenoriëntatie en non-discriminatoir moeten worden toegepast. Het uitgangspunt van kostenoriëntatie verplicht lidstaten de tarieven een afspiegeling te laten vormen van de werkelijk gemaakte kosten. Uit artikel 14, tweede lid, van verordening 714/2009 volgt dat, wanneer passend, bij de tarieven rekening wordt gehouden met de omvang van de veroorzaakte netverliezen en congestie en met de investeringskosten voor infrastructuur.

Deze uitgangspunten brengen met zich mee dat lidstaten binnen zekere bandbreedtes de verdeling van de kosten van nettoegang en nettransport kunnen vormgeven (en veranderen) aan hand van objectieve criteria waarbij de betekenis van bepaalde gebruikers voor de netstabiliteit, de bijdragen die door gebruikers reeds aan de netkosten zijn verstrekt en de specifieke omstandigheden van het net een rol kunnen spelen.

2.2 De volumecorrectie

Ingevolge dit wetsvoorstel zal voor afnemers met een relatief grote bijdrage aan de stabiliteit van het net op de hen in rekening gebrachte nettarieven een procentuele volumecorrectie worden toegepast. Dit houdt in dat bij de toerekening van de tarieven er een correctie plaatsvindt op de werkelijk gerealiseerde volumes. Deze correctie is non-discriminatoir en wordt op basis van objectieve criteria toegepast. Het gebruiksprofiel van afnemers met een hoog aantal bedrijfsuren en een relatief groot verbruik biedt het elektriciteitsnet voordelen die thans niet worden meegenomen in de tarieven. In het zicht van de hierboven omschreven uitgangspunten is een algehele vrijstelling van het transporttarief niet mogelijk. Immers, ook energie-intensieve afnemers die een belangrijke bijdrage leveren aan de stabiliteit van het elektriciteitsnet behoren bij te dragen in de kosten van het net. Daarom is de hoogte van de correctie gemaximeerd op 90%. Inschatting is dat de gemiddelde correctie voor de 10 grootste verbruikers in Nederland ca 55% zal bedragen.

De voordelen die energie-intensieve afnemers met een vlak verbruiksprofiel bieden zijn als volgt te omschrijven. Het stabiele en significante verbruik van energie-intensieve bedrijven waarborgt dat het verminderen of verhogen van de productie of het verbruik door andere partijen in verhouding minder invloed heeft op het totale systeem. Dit laatste is met name relevant gedurende de daluren. Door een vlak en voorspelbaar verbruiksprofiel dragen energie-intensieve bedrijven bij aan de stabiliteit van het net en de handhaving van de spanningskwaliteit door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Afnemers met een vlak verbruiksprofiel maken voorts relatief efficiënt gebruik van de beschikbare netcapaciteit. Dat wil zeggen, afnemers met eenzelfde verbruik maar een minder vlak verbruiksprofiel veroorzaken meer pieken in het net waardoor eerder congestie (zie artikel 14, tweede lid, van verordening 714/2009) ontstaat en netten eerder moeten worden uitgebreid.

De voordelen die energie-intensieve afnemers aan het net bieden rechtvaardigen dat voor deze groep afnemers een volumecorrectie wordt toegepast. Met dit wetsvoorstel worden deze voordelen tot uitdrukking gebracht in de tariefstructuur. Voorgesteld wordt deze bijdrage uit te drukken door een volumecorrectie toe te passen die afhankelijk is van de twee factoren die maken dat energie-intensieve gebruikers voordelen bieden aan het totale systeem, te weten het vlakke verbruiksprofiel en de significante afname van elektriciteit van het net. De uitwerking hiervan is een volumecorrectie die toeneemt bij een vlakker verbruiksprofiel en bij een hoger verbruik. Het vlakke verbruiksprofiel en het totale verbruik vormen de twee factoren waarmee de volumecorrectie kan worden bepaald. Deze twee factoren worden met elkaar vermenigvuldigd om de totale volumecorrectie te bepalen. In de volgende twee paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op deze twee factoren.

2.3 Vlakte van het verbruiksprofiel: bedrijfstijd

De vlakte van het verbruiksprofiel van een bedrijf blijkt uit de bedrijfstijd. Uit de bedrijfstijd blijkt namelijk of een bedrijf met pieken en dalen elektriciteit verbruikt of juist een constant verbruik heeft. De bedrijfstijd is niet de tijd dat elektriciteit wordt verbruikt, maar wordt berekend door het verbruik (in kWh) te delen door het maximale van het net ingenomen vermogen (in kW). Uit deze berekening volgt een aantal uren. Hoe dichter het aantal uren ligt bij het totaal aantal uren in de betreffende periode, hoe minder in het verbruik afwijkingen bestaan ten opzichte van het piekvermogen en hoe vlakker dus het profiel is. Als met veel pieken en dalen elektriciteit wordt verbruikt, dan zal de bedrijfstijd relatief laag zijn. Om te bepalen hoe dicht het aantal uren verbruik ligt bij het totaal aantal uren is het zinvol de bedrijfstijd weer te geven in procenten van het totale aantal uren in de periode.

Een normaal jaar (dus niet schrikkeljaar) bestaat uit 8.760 uur. Bij een bedrijfstijd van 8.760 uur per jaar is derhalve sprake van een volledig vlak verbruiksprofiel, en dus een bedrijfstijd van 100%. In de praktijk zal echter een volledig vlak verbruiksprofiel niet voorkomen; een bedrijfstijd van meer dan 7.500 uur is zeldzaam. Vanaf een bedrijfstijd van ongeveer 5.700 uur kan men beginnen te spreken van een enigszins vlak profiel; dan wordt gedurende het jaar gemiddeld tweederde (65%) van het maximale vermogen (kWmax) benut. Om in aanmerking te komen voor een volumecorrectie wordt daarom een bedrijfstijd van 65% als minimum beschouwd. Daarnaast is er voor gekozen de volumecorrectie zodanig in te richten dat het maximale effect kan worden bereikt bij een bedrijfstijd die haalbaar is, te weten 85% (ongeveer 7.500 uur). Om die reden is voor de bedrijfstijd het maximum van 85% opgenomen in de berekeningswijze. Het maximum wil niet zeggen dat afnemers met een hogere bedrijfstijd dan 85% niet in aanmerking komen voor de volumecorrectie, maar slechts dat bij de berekening ten hoogste 85% wordt meegenomen. In de praktijk betekent dit dat bij een bedrijfstijd van 85% of hoger de bedrijfstijdfactor 100% is.

Bij bovengenoemde berekeningswijze wordt nog geen rekening gehouden met twee andere belangrijke aspecten die bijdragen aan de stabiliteit van het net. Deze twee aspecten zijn het eventueel afschakelen of verminderen van verbruik tijdens piekmomenten en het terugwinnen van elektriciteit uit restproducten van een productieproces.

Een vlak verbruiksprofiel is wenselijk, maar het is nog wenselijker als sprake is van een vlak verbruiksprofiel in combinatie met een verminderd verbruik tijdens de piek. Het verminderen van verbruik tijdens piekmomenten draagt extra bij aan de systeemstabiliteit en voorkomt dat netuitbreidingen (eerder) noodzakelijk zijn. Dit verminderen van het verbruik tijdens piekmomenten is dus gewenst omdat dit het totale verbruik ten opzichte van het maximale vermogen vermindert. Daarom is het voor de berekening van de bedrijfstijdfactor goed om in plaats van het totale verbruik het verbruik tijdens daluren, geëxtrapoleerd naar de totale periode, te nemen. Dit houdt in dat het gemeten elektriciteitsverbruik in alle daluren van de periode worden genomen en dat dit elektriciteitsverbruik virtueel het elektriciteitsverbruik in alle uren is. Concreet betekent dit als er bijvoorbeeld 8 daluren per dag zouden zijn, het gemeten elektriciteitsverbruik in alle daluren in de periode vermenigvuldigt wordt met 3, zodat dit virtueel het elektriciteitsverbruik in alle 24 uren van de dagen van de periode is. Hiermee wordt een vlak verbruiksprofiel gewaardeerd in de te betalen tarieven, zonder dat het verminderen van het verbruik tijdens piekmomenten wordt ontmoedigd.

Het terugwinnen van elektriciteit uit een productieproces door gebruik van restproducten, zoals restgassen of restwarmte, heeft eveneens een positieve uitwerking op de stabiliteit van het net en het draagt bij aan de energie-efficiëntie. Door het gebruik van deze restproducten beschikt de afnemer over elektriciteitsproductie die samenhangt met zijn productieproces en kan de afnemer de hoeveelheid elektriciteit die aan het net wordt onttrokken voor het productieproces verminderen. Bovendien kan de afnemer door middel van de eigen productie beter inspelen op piek- en dalmomenten en de daarbij behorende prikkels uitgaande van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor handhaving van de balans op het net.

Nuttig hergebruik van restproducten van een productieproces draagt bij aan de energie-efficiëntie. Indien het voor afnemers niet mogelijk zou zijn de uit restproducten teruggewonnen en zelf verbruikte elektriciteit mee te laten wegen bij de berekening van de volumecorrectie zou dit afnemers kunnen ontmoedigen dit soort energie-efficiënte maatregelen te treffen. Het verbruik van zelf geproduceerde elektriciteit vermindert immers de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit, waardoor de berekening van de bedrijfstijd lager uitvalt met als resultaat een lagere volumecorrectie.

Om deze redenen wordt voorgesteld dat op verzoek van de afnemer die beschikt over een productie-installatie voor de productie van elektriciteit uit restproducten van een productieproces, bij de berekening van de bedrijfstijd ook het verbruik van elektriciteit uit restproducten van een productieproces in ogenschouw wordt genomen in plaats van slechts de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit.

2.4 Het nut van een vlak verbruiksprofiel: verbruik

Een vlak verbruiksprofiel is pas relevant voor de stabiliteit van het net als sprake is van een significant verbruik. Anders valt het effect van het vlakke verbruiksprofiel weg tegen het verbruik van andere afnemers. Om die reden wordt voorgesteld een minimaal verbruik te hanteren van 50 GWh per jaar. Dit minimum sluit aan bij het hoge energieverbruik van energie-intensieve bedrijven.

Het is niet wenselijk dat met dit wetsvoorstel een hoger verbruik wordt gestimuleerd. Indien een enkele ondergrens van 50 GWh per jaar zou worden gehanteerd kan dat wel het effect zijn. Het zou dan immers voor partijen die net niet aan de eis van 50 GWh per jaar voldoen lonen hun verbruik te verhogen. Om die reden wordt voorgesteld de verbruiksfactor geleidelijk op te laten lopen vanaf 50 GWh per jaar. De range voor het verbruik moet voldoende groot zijn, zodat elke extra verbruikte GWh maar een beperkte verhoging van de verbruiksfactor oplevert. Hierdoor zal moedwillig extra verbruiken niet rendabel zijn, omdat de correctie van de nettarieven dan niet opweegt tegen de extra kosten. Als maximum voor de verbruiksfactor wordt 250 GWh/jaar gehanteerd. Dit is voldoende hoog om een grote range te bewerkstelligen en is daarnaast een goede afspiegeling van het verbruik van een zeer energie-intensief bedrijf. Vanaf een verbruik van 50 GWh per jaar loopt de verbruiksfactor dus geleidelijk op tot 100% bij een verbruik van 250 GWh per jaar of hoger. Net als bij de bedrijfstijd is de bovengrens van 250 GWh slechts relevant voor de berekening van de verbruiksfactor, maar is het niet zo dat afnemers met een verbruik hoger dan 250 GWh niet in aanmerking zouden komen voor de volumecorrectie.

Anders dan bij de berekening van de bedrijfstijd wordt voor de verbruiksfactor geen mogelijkheid geboden het verbruik van zelf geproduceerde elektriciteit mee te nemen. De reden hiervoor is dat de bijdrage aan de stabiliteit van het net pas relevant is als sprake is van een significante afname van elektriciteit van het net. Het verbruik van zelf geproduceerde elektriciteit draagt hier niet aan bij en wordt om die reden niet meegenomen in de berekening van de verbruiksfactor.

2.5 Effecten volumecorrectie

Naar schatting komen 30 tot 35 afnemers in aanmerking voor de volumecorrectie. Hiervan zijn 9 afnemers op het landelijk hoogspanningsnet aangesloten. De hoogte van de volumecorrectie verschilt per afnemer. Op basis van verbruiksgegevens uit het verleden is berekend dat de totale correctie van de nettarieven als gevolg van dit wetsvoorstel afgezet tegen de totale kostenstructuur van het netbeheer in 2014 circa € 21 miljoen zal bedragen.

3. Aanpassing systeemdienstentarief

Het systeemdienstentarief is geïntroduceerd tegen de achtergrond dat iedereen die verbonden is met het net en elektriciteit verbruikt profiteert van de balanshandhaving door de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet. Het systeemdienstentarief maakt dit mogelijk, doordat dit tarief wordt berekend over het elektriciteitsverbruik, ongeacht of de elektriciteit van het net wordt onttrokken of zelf wordt geproduceerd.

De afgelopen jaren is gebleken dat een apart systeemdienstentarief extra lasten oplevert. Dit begint bij de separate besluitvorming die hiervoor noodzakelijk is die lasten oplevert voor de toezichthouder de ACM en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, TenneT. Daarnaast zorgt het heffen van het systeemdienstentarief over elektriciteit die niet (rechtstreeks) aan het net wordt onttrokken voor aanvullende lasten, omdat dit apart geadministreerd, gefactureerd en geïnd moet worden. Bovendien is in de praktijk gebleken dat discussie kan ontstaan over de administratie, facturatie en inning van het systeemdienstentarief ingeval een verbruiker van elektriciteit niet rechtstreeks is aangesloten op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder. Deze discussies leiden geregeld tot juridische procedures, wat ook lasten met zich meebrengt. Dit, tezamen met het gegeven dat in de meeste andere Europese lidstaten ook geen apart systeemdienstentarief gehanteerd wordt en het belang van een steeds verdere integratie van de Europese energiemarkt, maakt dat het wenselijk is het systeemdienstentarief af te schaffen. De kosten van de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ten aanzien van de systeemdiensten zullen dan in het transporttarief worden betrokken. Omdat de tariefdragers van het systeemdienstentarief en het transporttarief verschillen, bij afschaffing van het systeemdienstentarief herverdelingseffecten optreden. Gelet op de beperkte omvang van de totale kosten van de systeemdienst zal het afschaffen van het systeemdienstentarief gemiddeld genomen nauwelijks herverdelingseffecten opleveren.

4. Europeesrechtelijke aspecten

De onderbouwing voor de in dit wetsvoorstel voorgestelde gewijzigde verdeling van de kosten voor nettoegang en nettransport waarbij de energie-intensieve industrie met een vlak verbruiksprofiel een volumecorrectie wordt toegekend, past binnen de Europese kaders die van toepassing zijn op tarieven die van toepassing zijn op de toegang tot de netwerken. Uit artikel 32 van richtlijn 2009/72 en artikel 14, eerste lid, van verordening 714/2009 volgt dat de nettarieven transparant moeten zijn, gebaseerd op het beginsel van kostenoriëntatie en non-discriminatoir moeten worden toegepast. Uit artikel 14, tweede lid, van verordening 714/2009 volgt dat, wanneer passend, bij de tarieven rekening wordt gehouden met de omvang van de veroorzaakte netverliezen en congestie en met de investeringskosten voor infrastructuur. In paragraaf 2 reeds is ingegaan op deze kaders en de ruimte die dit aan de lidstaten laat om de in dit wetsvoorstel voorgestelde nieuwe verdeling van de kosten voor nettoegang en nettransport te realiseren. Zoals aangegeven, brengt dit met zich mee dat lidstaten binnen zekere bandbreedtes de verdeling van de kosten van nettoegang en nettransport kunnen vormgeven (en veranderen) aan hand van objectieve criteria waarbij de betekenis van bepaalde gebruikers voor de netstabiliteit, de bijdragen die door gebruikers reeds aan de netkosten zijn verstrekt en de specifieke omstandigheden van het net een rol kunnen spelen. De voorgestelde volumecorrectie leidt in het licht van de Europeesrechtelijke kaders voor de elektriciteitsmarkt en de in paragraaf 2 weergegeven vormgeving en onderbouwing van de volumecorrectie, dan ook tot een evenwichtige kostenverdeling die past binnen de genoemde kaders. Dit overwegende, mag eveneens worden geconcludeerd dat de in dit wetsvoorstel voorgestelde volumecorrectie geen staatssteun betreft als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op grond van dit wetsvoorstel worden immers aan alle netgebruikers nog steeds via een evenwichtige kostenverdeling kosten in rekening gebracht die op grond van objectieve criteria tot stand komen en over alle gebruikers worden verdeeld. Er is op grond van dit wetsvoorstel geen netgebruiker die wordt vrijgesteld van de kosten voor nettoegang en nettransport. Bovendien wordt ook niet één groep netgebruikers een specifiek kostentarief toegekend, maar kunnen de in rekening gebrachte kosten per gebruiker verschillen aan de hand van objectieve criteria.

Met de introductie van een specifiek regime voor energie-intensieve afnemers sluit Nederland aan bij in andere lidstaten toegepaste regimes. Zo is in Duitsland een regeling van kracht waarbij voor grootverbruikers een gereduceerd nettarief geldt omwille van de bijdrage die deze bedrijven leveren aan de netstabiliteit. In Duitsland gold tot voor kort een algehele vrijstelling voor grootverbruikers. De Duitse rechter heeft geoordeeld dat een dergelijke algehele vrijstelling niet verenigbaar is met de in paragraaf 2.1 beschreven inzake non-discriminatie en kostenoriëntatie. Thans geldt in Duitsland een regeling op basis waarvan energie-intensieve bedrijven 80, 85 of 90% correctie kunnen ontvangen. De hoogte van de correctie is afhankelijk van de bedrijfstijd van de betreffende bedrijven: de correctie is trapsgewijs hoger naarmate het verbruiksprofiel vlakker is. Eerder gold in Duitsland een regeling op basis waarvan een 50-procents-correctie kon worden toegekend.

Opgemerkt zij dat de maximale volumecorrectie op basis van dit wetsvoorstel 90% bedraagt. Een belangrijk verschil met de Duitse regeling is dat het onderhavige wetsvoorstel de correctie afhankelijk maakt van de mate waarin de energie-intensieve industrie een bijdrage levert aan de reductie van netkosten, waarbij de korting gelijkmatig oploopt van nihil tot maximaal 90%. Hiermee wordt optimaal aangesloten bij het uitgangspunt van kostenoriëntatie.

5. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets

Dit wetsvoorstel is voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets voorgelegd aan de ACM. De ACM heeft 26 september een toets uitgebracht1. De ACM heeft gewezen op een aantal uitvoeringsproblemen. Naar aanleiding hiervan wordt voorgesteld de samenvoeging van het transporttarief en het systeemdienstentarief met ingang van 1 januari 2015 te realiseren. De reden hiervoor is dat de ACM heeft aangegeven dat, gelet op het feit dat de tariefbesluiten voor 2014 reeds vergaand zijn voorbereid, het niet goed mogelijk is de samenvoeging van het transporttarief en het systeemdienstentarief reeds met ingang van 1 januari 2014 plaats te laten vinden. Om de volumecorrectie wel in zijn volledigheid vanaf 2014 effect te laten sorteren, is in artikel II opgenomen dat de volumecorrectie voor het jaar 2014 wordt toegepast op het bestaande systeemdienstentarief. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de belangrijkste door de ACM geconstateerde uitvoeringsproblemen.

6. Regeldruk en vaste verandermomenten

Regeldruk-effecten

Dit wetsvoorstel brengt een wijziging aan in de wijze waarop het transporttarief wordt berekend en voorziet in het schrappen van het systeemdienstentarief. Deze regeling heeft geringe regeldrukgevolgen voor bedrijven en géén regeldrukgevolgen voor burgers. De regeldrukgevolgen voor de betrokken bedrijven betreffen geringe wijzigingen in de administratieve lasten; inhoudelijke nalevingskosten of veranderingen daarin zijn met deze regeling niet aan de orde. In de tabel hieronder worden de lastengevolgen samengevat:

Activiteit

Gevolg voor administratieve lasten

Eenmalig:

 

Indienen verzoek tot meenemen eigen productie

875 euro eenmalig

   

Structureel:

 

Vervallen noodzaak tot voeren administratie-, facturatie- en inningssysteem voor systeemdienstentarief

– 62.500 euro per jaar

De transporttarieven en systeemdienstentarieven worden, op voorstel van de netbeheerders, vastgesteld door de ACM. In paragraaf 2.2 van deze memorie is aangegeven dat een afnemer die beschikt over een productie-installatie voor de productie van elektriciteit uit restproducten, een verzoek kan indienen om bij de berekening van de bedrijfstijd het totale elektriciteitsverbruik in ogenschouw te nemen in plaats van de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit. De verzoeken van deze afnemers betreffen eenmalige lasten en deze bedragen 875 euro. Hierbij is uitgegaan van maximaal 35 van dit type afnemers en een tijdsbesteding van 0,5 uur bij een tarief van 50 euro.

Er is sprake van een vermindering van de regeldruk voor beheerders van gesloten distributiesystemen (GDS) die op dit moment een apart systeem dienen te hebben voor de administratie, facturatie en inning van het systeemdienstentarief bij verbruikers die zijn aangesloten op dat net en dus niet rechtstreeks zijn aangesloten op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder. Uitgaande van 125 GDS-beheerders en een tijdsbesteding van 10 uur tegen een uurtarief van 50 euro die deze activiteiten niet meer hoeven uit te voeren, bedraagt deze lastenverlichting naar schatting 62.500 euro.

Vaste verandermomenten

Onderdelen van dit wetsvoorstel treden in werking met ingang van 1 januari 2014 of zullen, zo het wetsvoorstel na 31 december 2013 wordt gepubliceerd, terugwerkende kracht hebben. Deze datum is in lijn met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving. Afgeweken wordt van het uitgangspunt dat regelingen twee maanden voorafgaand aan hun inwerkingtreding worden gepubliceerd. De reden voor deze afwijking is dat het wetsvoorstel begunstigend is voor de betrokken energieafnemers en deze afnemers daarom gebaat zijn bij inwerkingtreding op zo kort mogelijke termijn.

Voor de onderdelen van dit wetsvoorstel die per 1 januari 2015 in werking treden, wordt navolging gegeven aan de vaste verandermomenten.

II. ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel A

In artikel 1, onderdeel q, van de Elektriciteitswet 1998 wordt de zogenaamde «black start voorziening» gedefinieerd. Dit begrip wordt in de Elektriciteitswet 1998 enkel gebruikt in artikel 30 over het systeemdienstentarief. Omdat ingevolge dit wetsvoorstel artikel 30 vervalt, kan ook artikel 1, onderdeel q, vervallen. Dit betekent uiteraard niet dat de black start voorziening geen deel meer uitmaakt van de systeemdiensten, zoals omschreven in artikel 1, onderdeel p, van de Elektriciteitswet 1998. De black start voorziening blijft onderdeel van de taak van TenneT om grootschalige onderbrekingen in het transport van elektriciteit op te lossen en om de energiebalans op alle netten te herstellen.

Onderdeel B

Dit onderdeel wijzigt artikel 9h van de Elektriciteitswet 1998. Artikel 9h heeft betrekking op directe lijnen. Het derde en vierde lid van artikel 9h (zoals voorgesteld in het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport) (Kamerstukken 33 493)) leggen vast dat aangeslotenen op een directe lijn systeemdienstentarieven moeten betalen. Dit vanuit het thans gehanteerde uitgangspunt dat alle aangeslotenen profijt hebben van systeemdiensten en derhalve systeemdiensten moeten betalen. Zoals in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting uiteen is gezet, zal het systeemdienstentarief per 1 januari 2015 vervallen. Om deze reden kunnen dan de in bovengenoemd wetsvoorstel voorgestelde artikel 9h, derde en vierde lid, eveneens vervallen.

Onderdeel C

Dit onderdeel wijzigt artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998, dat betrekking heeft op gesloten distributiesystemen. Het vijfde lid bepaalt thans allereerst dat een eigenaar van een gesloten distributiesysteem, het gesloten distributiesysteem beheert. Deze bepaling blijft met de voorgestelde wijziging bestaan. Vervolgens bepaalt het vijfde lid dat afnemers op een gesloten distributiesysteem, systeemdiensten moeten betalen. Zoals in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet, wordt voorgesteld dit uitgangspunt te verlaten en hoeven alleen afnemers die direct zijn aangesloten op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder, per 1 januari 2015, systeemdiensten betalen. Om deze reden vervalt het tweede deel van het vijfde lid en de verwijzing naar het artikel met betrekking tot systeemdiensten (artikel 30) in het zesde lid.

Onderdelen D, F en M

Deze onderdelen hangen samen met het vervallen van het systeemdienstentarief zoals toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting. In onderdeel D wordt artikel 27 gewijzigd. Artikel 27 heeft betrekking op de tariefstructuren en geeft thans aan dat de tariefstructuren een beschrijving bevatten van de elementen en wijze van berekening van het tarief waarvoor systeemdiensten worden verricht en de energiebalans wordt gehandhaafd. Met het vervallen van het systeemdienstentarief, wordt dit onderdeel geïncorporeerd in de tariefstructuren voor het transporttarief. Onderdeel F regelt het vervallen van het systeemdienstentarief, dat thans in artikel 30 is opgenomen. De wijziging met betrekking tot artikel 81 (onderdeel M) bewerkstelligt dat de verwijzing naar artikel 30 in artikel 81, dat betrekking heeft op de voorhang van algemene maatregelen van bestuur, vervalt.

Onderdeel E

Artikel 29 heeft betrekking op het transporttarief. Met de voorgestelde wijziging van artikel 29 wordt bereikt dat bij de vaststelling van het transporttarief rekening wordt gehouden met de bijdrage van energie-intensieve bedrijven aan de stabiliteit van het net. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting.

Volgens de definitie is er ook sprake van een «afnemer» in de zin van de Elektriciteitswet 1998 bij een net-op-net aansluiting. Ook netbeheerders zijn dus afnemers in de zin van de Elektriciteitswet 1998. Uiteraard is voor deze groep afnemers de volumecorrectie niet bedoeld en worden zij dan ook in het zevende lid uitgesloten van de volumecorrectie.

In het achtste lid wordt gesproken over «daluren». In de praktijk kunnen netbeheerders verschillende daluren hanteren. Ten behoeve van de berekening van de volumecorrectie is het wenselijk om voor iedereen met dezelfde daluren te rekenen. In de in het elfde lid voorgestelde ministeriële regeling zal onder andere worden vastgelegd wat de daluren zijn waarmee ten behoeve van de volumecorrectie wordt gerekend.

In het zevende, achtste en negende lid wordt gesproken over «een periode van een jaar». In het tiende lid wordt uitgewerkt wat hiermee wordt bedoeld. Vanuit een effectieve en efficiënte uitvoering is het wenselijk dat het percentage waarmee wordt gecorrigeerd, gedurende een heel kalenderjaar kan worden toegepast. Daarom is in het zevende, achtste en tiende lid, bepaald in de eerste plaats dat het jaarverbruik relevant is voor de vraag of in een kalenderjaar een correctie wel of niet aan de orde is en in de tweede plaats dat de referentieperiode voor een kalenderjaar in het verleden ligt, en wel in de periode van 1 juli van het jaar t-2 tot 1 juli van het jaar t-1. Deze werkwijze maakt dat de toepassing van de volumecorrectie efficiënt kan worden ingezet en dat de omvang van de in te schatten volumecorrectie voor een volgend kalenderjaar kan worden meegewogen in de tariefvoorstellen die de netbeheerders ieder jaar vóór 1 oktober bij de ACM moeten indienen.

Met het negende lid wordt voorgesteld om rekening te houden met de bijzondere positie van bedrijven die elektriciteit produceren uit restproducten van een productieproces. Hier wordt rekening mee gehouden door in plaats van de aan het net onttrokken elektriciteit, voor de toepassing van de volumecorrectie te rekenen met de verbruikte elektriciteit. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting is hier nader op ingegaan.

De volumecorrectie werkt uiteraard door in de gehele tariefsystematiek. In het bijzonder kan in dit verband gewezen worden op artikel 41a, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998, waarin is bepaald dat de ACM voor iedere netbeheerder afzonderlijk het rekenvolume van elke tariefdrager vaststelt waarvoor een tarief wordt vastgesteld.

Onderdelen G tot en met I, K en L

In paragraaf 6 van de Elektriciteitswet 1998 is vastgelegd op welke wijze en rekening houdend waarmee de tarieven worden vastgesteld. Nu het systeemdienstentarief per 1 januari 2015 vervalt en de kosten die samenhangen met de taken, genoemd in artikel 16, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998, worden verdisconteerd in het transporttarief, dient paragraaf 6 te worden aangepast. Artikel 41e, dat ziet op de vaststelling van het systeemdienstentarief, kan vervallen (zie artikel I, onderdeel L) en de inhoud van artikel 41e wordt verplaatst naar de verschillende artikelen die handelen over het transporttarief, namelijk de artikelen 40 tot en met 41d (artikel I, onderdelen G, H en I). De besluiten ten aanzien van het transporttarief en het systeemdienstentarief worden hiermee samengevoegd, maar de wijze waarop wordt bepaald welke kosten van netbeheerders in welke mate in de tarieven verrekend worden, wordt niet gewijzigd.

Aangezien de ACM ook na samenvoeging van het transport- en het systeemdienentarief ten aanzien van de kosten die samenhangen met het uitvoeren van de taken, genoemd in artikel 16, tweede lid, de methode van regulering zal moeten vaststellen, is de inhoud van artikel 41e, tweede lid, waar de grondslag voor het methodebesluit voor de systeemdiensten is gelegen, opgenomen in artikel 41, eerste lid (artikel I, onderdeel H).

Met artikel I, onderdeel I, wordt bepaald waarmee de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet rekening moet houden bij het doen van voorstellen voor tarieven ten aanzien van de taken, genoemd in artikel 16, tweede lid.

Met het voorgestelde nieuw in te voegen derde lid wordt bewerkstelligd dat de formule, zoals die is opgenomen in het eerste lid, niet van toepassing is op kosten die samenhangen met de taken, genoemde in artikel 16, tweede lid. Dit is op basis van artikel 41e, derde lid, thans evenmin het geval.

Met de wijziging van artikel 40, waar wordt voorgesteld dat de artikelen 41 tot en met 41d tevens zien op de taken, genoemd in artikel 16, tweede lid, wordt artikel 41c eveneens van toepassing op de genoemde taken. Artikel 41e kan daarom vervallen.

Onderdeel J

De volumecorrectie die met dit wetsvoorstel wordt geïntroduceerd, wordt door de netbeheerder toegepast binnen de systematiek die ACM hanteert voor de vaststelling van de tarieven. Netbeheerders doen jaarlijks tariefvoorstellen op basis van het bepaalde in artikel 41b en maken daarbij tevens een inschatting van de toe te passen volumecorrecties. Bij het doen van de tariefvoorstellen voor het jaar 2014, hebben netbeheerders echter nog geen rekening kunnen houden met toe te passen volumecorrecties. Het op basis van artikel 29 toepassen van de volumecorrectie in 2014 kan ertoe leiden dat de tariefinkomsten van de netbeheerder nacalculatie vereisen. Om deze reden is in dit onderdeel vastgelegd dat in een opvolgend jaar de inkomsten van de netbeheerders kunnen worden aangepast. Dit is vormgegeven door een lid toe te voegen aan artikel 41c dat ook reeds in andere situaties voorziet in een correctie van de tarieven. Deze correctie van de tarieven kan, zoals ook voor de andere in artikel 41c opgenomen tarieven, worden verdeeld over meerdere jaren om de effecten van deze correctie uit te spreiden.

Artikel II

Voorgesteld wordt het transporttarief en het systeemdienstentarief met ingang van 1 januari 2015 samen te voegen. Het is echter wel wenselijk dat reeds in 2014 de volledige volumecorrectie toe te passen. Met artikel II, eerste lid, wordt voor het jaar 2014, waarin het systeemdienstentarief nog blijft bestaan, vastgelegd dat op het systeemdienstentarief dat op de huidige manier wordt berekend, een correctie wordt toegepast. Hiermee krijgt de volumecorrectie wel in zijn volledigheid vanaf 2014 effect.

In het tweede lid van dit artikel is een bepaling opgenomen, vergelijkbaar met het voorgestelde zesde lid van artikel 41c. De correctie op basis van het eerste lid van artikel II kan ertoe leiden dat nacalculatie vereist is. Om deze reden is in dit onderdeel vastgelegd dat in een opvolgend jaar de inkomsten van de netbeheerder kan worden aangepast. Voor het overige zij verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel J. Aangezien de ACM een dergelijke nacalculatie toepast in het kader van de vaststelling van de tarieven op basis van artikel 41c, kan op basis van de artikel 4 van bijlage 2, bij de Algemene wet bestuursrecht bij het College van beroep voor het bedrijfsleven beroep worden ingesteld tegen een dergelijk besluit en daarbij inbegrepen de toepassing van de in artikel II, tweede lid, voorziene nacalculatie.

In verband met het vervallen van het systeemdienstentarief, zoals thans opgenomen in artikel 30 van de Elektriciteitswet 1998 met ingang van 1 januari 2015, wordt in het derde lid een voorziening getroffen om te bewerkstelligen dat het op basis van artikel 41e, tweede lid, vastgestelde methodebesluit voor systeemdienstentarieven voor de periode 2014 tot en met 2016, zijn waarde behoudt als het onderdeel systeemdiensten in artikel 29 wordt opgenomen bij het transporttarief en artikel 41e, dat de basis biedt voor het vaststellen van het methodebesluit voor systeemdiensten, vervalt.

Artikel III

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Gelet op de in paragraaf 1 aangeduide urgentie treden delen van dit wetsvoorstel per 1 januari 2014 in werking, indien nodig met terugwerkende kracht. Terugwerkende kracht is opportuun omdat het wetsvoorstel begunstigend is voor de betrokken energieafnemers en overige afnemers hiervan geen nadeel ondervinden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp