Gepubliceerd: 10 oktober 2013
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33755-5.html
ID: 33755-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 2013

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

Blz.

   

Algemeen

1

Inleiding

2

Beoogde budgettaire opbrengst belasting- en invorderingsrente

3

Onderscheid vennootschapsbelasting en overige middelen

4

Budgettaire aspecten

5

Algemeen

De leden van de PvdA fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Daarbij hebben deze leden echter wel enkele vragen, aan- en/of opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging percentage belasting- en invorderingsrente. Zij hebben er grote bezwaren tegen dat de Belastingdienst een hogere rente mag gaan rekenen dan particulieren, ondernemingen of overheden mogen. Zij achten dit voorstel onrechtvaardig. Het heffen van rente door de Belastingdienst dient om de belastingplichtige een vergoeding te laten betalen voor gemiste rente en niet om het gat in de begroting te dichten. De regering maakt met dit wetsvoorstel van de Belastingdienst een woekeraar met een monopoliepositie. Ook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) is in haar commentaar op onderhavig wetsvoorstel uiterst kritisch en noemt dit voorstel een verkapte belastingheffing. Graag een reactie hierop van de regering. Tevens vragen de leden van de CDA-fractie om antwoord te geven op de overige vragen van de NOB met betrekking tot dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente. Dit voorstel roept bij deze leden enkele vragen op.

De leden van de fractie van D66 zijn allereerst benieuwd waarom dit voorstel niet is opgenomen in het Belastingplan. Kan de regering dat toelichten?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting- en invorderingsrente (Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente).

Inleiding

Natuurlijk zijn de leden van de CDA-fractie het met de regering van mening dat iedere burger netjes aan zijn verplichtingen richting de Belastingdienst moet voldoen en daar hoort bij dat je je belasting op tijd betaalt. Echter er kunnen wel degelijk situaties zijn dat het voorkomt dat de belastingplichtige zijn belastingen te laat betaalt. Te denken valt aan de situatie dat de belastingplichtige in de financiële problemen zit, de rekening per ongeluk een week te laat betaalt of wanneer de belastingplichtige door onwetendheid een onjuiste aangifte gedaan heeft waarna hij zijn aangifte verbetert of de inspecteur dit herstelt in de aanslag. In deze situaties is er naar de mening van de leden van de CDA-fractie geen enkele rechtvaardiging om een hogere rente te rekenen dan de wettelijke rente. Bovendien lijkt de regering zich geen rekenschap te hebben gegeven van het feit dat de belastingrente ook geldt wanneer de belastingplichtige in bezwaar of beroep gaat tegen de aanslag die door de Belastingdienst is opgelegd. De leden van de CDA-fractie hebben het volgende voorbeeld voor ogen:

De belastingplichtige gaat in bezwaar tegen de aanslag die door de Belastingdienst is opgelegd. De Belastingdienst wijst het bezwaar af en de belastingplichtige gaat in beroep bij de rechtbank, vervolgens bij het hof en uiteindelijk bij de Hoge Raad. De Hoge Raad ziet zowel iets in het standpunt van de belastingplichtige als in het standpunt van de inspecteur. Uiteindelijk beslist de Hoge Raad toch dat het gelijk aan de zijde van de inspecteur is.

Als de belastingplichtige uitstel van betaling had gekregen, is deze na afloop van de procedure de verhoogde wettelijke rente van 4% verschuldigd. De belastingplichtige die dan toch maar alvast de mogelijk te hoog vastgestelde aanslag betaalt, krijgt geen rente vergoed als hij door de rechter in het gelijk wordt gesteld.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering dan ook om nader te motiveren waarom zij het rechtvaardig acht dat de Belastingdienst een hogere rente mag rekenen dan particulieren, ondernemers en overheden. Deze leden vragen de regering allereerst in het bijzonder in te gaan op de situatie dat de belastingplichtige in bezwaar en beroep gaat en een goede zaak heeft, ondanks het feit dat de belastingplichtige uiteindelijk niet door de rechter in het gelijk wordt gesteld. Deze leden vragen de regering daarnaast om uitvoerig in te gaan op de situatie dat de belastingplichtige een fout maakt bij het invullen van zijn aangifte, de regering kan immers niet ontkennen dat het fiscale recht niet voor iedereen even eenvoudig is, en deze fout later herstelt door een verbeterde aangifte in te dienen.

Bovendien vragen de leden van de CDA-fractie de regering weten of de verhoging van de belasting- en invorderingsrente geen indirecte belemmering vormt voor de toegang tot de rechter.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de Raad van State waarschuwt dat de werkelijke rentepercentages aanmerkelijk lager zijn dan de thans voorgestelde minimumpercentages. Kan de regering hierop reageren? Kan de regering een vergelijk presenteren tussen de actuele werkelijke rentepercentages en de voorgestelde minimumpercentages?

Beoogde budgettaire opbrengst belasting- en invorderingsrente

De leden van de fractie van de PVV merken op dat een verwijzing naar het regeerakkoord in hun optiek geen steekhoudende motivering biedt. De motivering voor de minimumpercentages ontbreekt in hun optiek.

Daarmee lijkt het belangrijkste argument dat de budgettaire opbrengst van de gewijzigde regelingen van de belastingrente respectievelijk de invorderingsrente, alsnog moeten worden gerealiseerd in een tijd van lage rentes. De leden van de fractie van de PVV achten dit een verkapte belastingheffing.

De leden van de fractie van de SP lezen dat een ondergrens voor belasting- en invorderingsrechten van 4 procent wordt voorgesteld. De regering geeft aan dat in de afgelopen tijd de wettelijke rente lager is dan de voorgestelde ondergrens van 4 procent. Waarom is de rente lager? Hoe wordt momenteel de hoogte van de rente vastgesteld? Genoemde leden vragen om een overzicht van de totale rente die de Belastingdienst in de afgelopen jaren heeft betaald en ontvangen, uitgesplitst in de verschillende soorten, zoals omzet, loon, inkomsten en vennootschapsbelasting? Hoe werkt het met de betalingsregelingen voor inkomstenbelasting? Hoeveel mensen hebben een regeling en hoeveel levert dit op? Zijn er situaties denkbaar dat de rente van 8.5% de Belastingdienst veel geld gaat kosten, omdat bv’s bij de fiscus eerst gaan sparen en later het geld terugvragen? Hoe zit het met toeslagen, die terugbetaald moeten worden? Hoeveel procent rente wordt daarbij in rekening gebracht, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de SP-fractie lezen dat de renteregeling niet als doel heeft om een boeterente te zijn. Kan de regering toelichten of in de afgelopen jaren de rente die in rekening is gebracht bij belastingplichtigen in verhouding staat tot hoeveelheid rentegelden die zijn vergoed door de Belastingdienst? Deze leden lezen dat een boeterente kan worden voorkomen doordat meerdere keren per jaar een voorlopige aanslag kan worden. Kan de regering uitleggen hoe een punitieve werking door de Belastingdienst wordt voorkomen met een normale aangifte?

De leden van de CDA-fractie achten het onrechtvaardig dat de belastingrente wordt gebruikt als instrument om een budgettaire opbrengst te realiseren. Zij vragen de regering of deze er rekening mee gehouden heeft dat de rechter deze onrechtvaardige situatie kan herstellen waardoor deze budgettaire opbrengst niet eens gerealiseerd wordt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien de wijziging van de percentages van de belasting- en invorderingsrente als een verkapte belastingheffing. Zij kunnen de budgettaire doelstelling niet rijmen met de oproep dat belastingplichtigen de belasting- en invorderingsrente kunnen ontlopen. Zou het niet transparanter zijn, zo vragen deze leden, om indien de regering een bepaalde opbrengst wil realiseren, te kiezen voor belastingheffing?

Onderscheid vennootschapsbelasting en overige middelen

Er ontbreekt een motivering voor deze voor de fiscaliteit geldende afwijking met de wettelijke renteberekening ingevolge het Burgerlijk Wetboek, met name met betrekking tot de minimumrente percentages, aldus de leden van de PVV-fractie.

Ook ontbreekt een draagkrachtige motivering, ook na het nader rapport, waarom voor de vennootschapsbelasting bij de vaststelling van het percentage belastingrente wel wordt aangesloten bij de wettelijke rente voor handelstransacties, maar bij de vaststelling van het percentage voor de invorderingsrente niet. De nadere motivering dat ondernemers in de inkomstenbelasting, om doelmatigheidsoverwegingen, niet onder de wettelijke rente voor handelstransacties vallen, terwijl voor ondernemers in de vennootschapsbelasting dat wel het geval is, is naar het oordeel van deze leden onvoldoende. De gegeven motivering om het te doen bij vennootschapsbelastingplichtigen (namelijk dat in het handelsverkeer een hoger rentepercentage geldt dan in het niet-handelsverkeer), geldt immers ook voor ondernemers in de inkomstenbelasting. De leden van de fractie van de PVV achten deze regeling dan ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De leden van de SP-fractie lezen dat ervoor gekozen is het tarief van de wettelijke rente voor handelstransacties niet voor belastingen zoals loon- en omzetbelasting te laten gelden. Kan de regering toelichten, waarom hiervoor gekozen is? Daarnaast lezen deze leden dat het rentevoordeel van zes maanden niet geldt voor belastingen zoals loon- en omzetbelastingen, maar wel voor inkomsten- en vennootschapsbelasting. Kan de regering toelichten waarom ervoor gekozen dit voordeel te reserveren voor inkomsten- en vennootschapsbelastingen? Vindt de regering het niet wenselijk dat dit rentevoordeel ook voor loon- en omzetbelasting geldt? Zou het niet beter zijn om één systematiek te hebben in verband met de eenvoud? Zo nee, waarom niet?

Deze leden van de SP-fractie lezen dat er een hoger rentepercentage gehanteerd wordt bij vennootschapsbelastingplichten. Reden hiervoor is volgens de regering de gedachte dat in het handelsverkeer een hoger rentepercentage geldt dan in het niet-handelsverkeer. Kan de regering dit verder toelichten? Kan de regering deze gedachte met feiten onderbouwen? Waarom is dat een reden om een andere rentepercentage te hanteren?

De leden van de CDA-fractie begrijpen het voorstel van de regering om voor de vennootschapsbelasting uit te gaan van de wettelijke rente voor handelstransacties. Ondernemers mogen onderling deze rente rekenen, dus is het ook logisch dat in het betalingsverkeer met de Belastingdienst deze rente wordt gehanteerd. Deze leden vinden het echter een groot probleem dat de regering onderscheid maakt tussen verschillende soorten ondernemers in plaats van alle ondernemers gelijk te behandelen. Een ondernemer in de inkomstenbelasting gaat de wettelijke rente voor niet-handelstransacties, de wettelijke rente voor particulieren, betalen en de ondernemer in de vennootschapsbelasting gaat de wettelijke rente voor handelstransacties betalen. De regering maakt hierdoor het verschil tussen deze twee soorten ondernemers groter, terwijl het al jaren de wens is van de leden van de CDA-fractie, en tevens van de leden van andere partijen, om dit verschil juist kleiner te maken.

De regering schrijft dat het niet mogelijk is om de belastingrente voor de inkomstenbelasting te splitsen. Kan de regering nader motiveren waarom dit niet mogelijk is? Ziet de regering geen probleem in de onrechtvaardige situatie die ontstaat door het verschillend behandelen van verschillende soorten ondernemers? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat hierdoor bovendien een concurrentievoordeel kan ontstaan voor ondernemers in de inkomstenbelasting? Is het streven van de regering niet juist om zoveel mogelijk te komen tot rechtsvormneutraliteit, bijvoorbeeld gezien het voornemen van de regering om op korte termijn een winstbox in te voeren? Kan de regering aangeven hoe zij de uitvoering van de twee verschillende rentepercentages zien in het kader van deze winstbox?

De leden van de fractie van D66 merken op dat het wetsvoorstel vooral budgettair gedreven lijkt te zijn. Het op orde brengen van de overheidsfinanciën is van groot belang en kan een legitiem argument zijn. De leden vragen zich echter af of het verhogen van de invorderingsrente en het belastingrentepercentage daartoe het meest geëigende instrument is. De leden vragen de regering om hierop te reageren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er wordt gewerkt met verschillende wettelijke rentes (voor handelstransacties en niet-handelstransacties). Zij vragen de regering nader te onderbouwen waarom deze rentepercentages, die in feite niets met belastingheffing te maken hebben, worden gehanteerd.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat door het hanteren van verschillende rentetarieven de rechtsvorm van de onderneming bepalend is voor de hoogte van de rente. Vindt de regering dit wenselijk, zo vragen deze leden?

Budgettaire aspecten

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering of zij kan toelichten waarom het positieve effect op het EMU saldo zo sterk oploopt tot 2017 en waarom het structurele effect op het uitgavenkader zelfs nog aanzienlijk groter is?

De voorzitter van de vaste commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck