Gepubliceerd: 10 oktober 2013
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33753-6.html
ID: 33753-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 2013

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

Blz.

Algemeen

2

Wet inkomstenbelasting 2001

2

Toestaan onderhandse akte bij periodieke giften

3

Aanpak constructies met APV’s (Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969)

3

Wet op de vennootschapsbelasting 1969; Directeur-grootaandeelhouder in de vrijgestelde beleggingsinstelling

4

Fiscale beleggingsinstelling

4

Successiewet 1956

4

Registratiewet 1970

6

Wet op de accijns

6

Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en enkele andere produkten

6

Wet belastingen op milieugrondslag; Vereenvoudiging belasting op leidingwater

7

Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

7

Uitbreiding integriteitsbepaling ANBI’s

8

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Nadere partnercriteria

10

Uitvoeringskosten Belastingdienst

10

Artikelsgewijze toelichting

11

Nota van wijziging; Informatieverplichting dienstverleningslichamen

11

Algemeen

De leden van de fractie van de VVD hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2014). Deze leden zijn tevreden met een aantal wijzigingen, zoals het toestaan van het gebruikmaken van een onderhandse akte bij periodieke giften, het toestaan van de waarde van in het economische verkeer voor de waardering van serviceflats en de uitbreiding van de weigerings- of intrekkingsgronden van de status van algemeen nut beogende instellingen (ANBI status). Hiermee zijn een aantal oude wensen van de leden van de fractie van de VVD ingewilligd.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Daarbij hebben deze leden echter wel de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2014. Deze leden vragen de regering om tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van de NOB, de RB en de EPN bij onderhavig wetsvoorstel. Ook zouden deze leden graag een nadere toelichting ontvangen op het commentaar van de NOB op de nota van wijziging en geven de regering in overweging alsnog een advies van de Raad van State te vragen over de nota van wijziging.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2014. De leden willen in dat kader enkele vragen stellen. Ook de leden van de fractie van D66 merken op dat de NOB per brief verschillende opmerkingen heeft gemaakt over het wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering om te reageren op de punten uit deze brief.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2014). Zij hebben nog enkele opmerkingen en vragen bij het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vragen de regering of een puntsgewijze reactie gegeven kan worden op kanttekeningen en vragen van de Vereniging van Estateplanners in het Notariaat (EPN) rond de defiscalisering van het erfrecht 1.

Wet inkomstenbelasting 2001

De leden van de fractie van de SP vragen zich af waarop de verlenging van de horizonbepaling van de multiplier voor giften aan culturele instellingen met een jaar is gebaseerd. Wat zijn de effecten van deze maatregel?

Toestaan onderhandse akte bij periodieke giften

De leden van de fractie van de PvdA merken met instemming op dat het toestaan van een onderhandse akte bij periodieke giften de notariskosten en administratieve lasten voor ANBI’s of verenigingen terugbrengt met € 2 miljoen. Deze leden vragen de regering hoe de onderhandse akte wordt vastgelegd en of het bestaan ervan wordt gecontroleerd? Hoe kunnen buitenlandse ANBI’s voldoen aan de eis van een uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007? Waarom is de eis van beëindiging bij overlijden niet opgenomen als één van de voorwaarden waaraan de onderhandse akte moet voldoen, terwijl artikel 6.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) deze eis nog wel stelt? Wat zijn de effecten op de lastendruk van het afschaffen van de eis van een notariële akte?

Was de notariële akte nu juist niet ingevoerd om fraude te voorkomen, vragen de leden van de PVV-fractie? Waarom nu deze draai van 180 graden?

De leden van de SP-fractie vragen de regering welk doel wordt beoogd met het toestaan van onderhandse akten. Verwacht de regering een toename in het aantal giften? Zo ja, hoe groot verwacht de regering dat deze toename is? Bestaat de kans dat de doelgroep voor toegestane onderhandse aktes mettertijd zal worden uitgebreid? Welke criteria voor het toestaan van onderhandse aktes waren doorslaggevend voor het bepalen van de doelgroep? Is het gebruiken van de modelovereenkomst die de Belastingdienst zal opstellen, verplicht?

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de regering nu eindelijk is overgegaan tot het mogelijk maken van een periodieke gift bij onderhandse akte. Deze leden menen dat het wegnemen van barrières tot het doen van een schenking de vrijgevigheid ten goede komt.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om nader uiteen te zetten wat nu de nieuwe regels zijn bij het doen van een periodieke gift middels een onderhandse akte. Is de schenker verplicht om de modelovereenkomst van de Belastingdienst te gebruiken of mag hij ook zelf een overeenkomst opstellen? Moet de schenker de overeenkomst registreren of op een andere wijze bewaren of ter beschikking stellen aan de Belastingdienst?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd over de mogelijkheid tot het doen van periodieke giften via een onderhandse akte. Genoemde leden vragen de regering wanneer de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 hierop wordt aangepast en wanneer de wijzigingen ingaan. Hoe worden de begiftigde instellingen of verenigingen en de gevers geïnformeerd over de wijzigingen en de eisen waaraan zij moeten voldoen. Worden deze wijzigingen opgenomen in het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting, zo vragen deze leden?

Aanpak constructies met APV’s (Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969)

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden dat er een aanscherping komt om misbruik bij afgezonderde particuliere vermogens (APV-regime) tegen te gaan. Hoe wordt dit uitvoeringstechnisch geregeld? Hoe is dit in andere landen geregeld?

De leden van de fractie van de PvdA zijn het met de regering eens dat belastingontwijking moet worden tegengegaan. Deze leden stellen echter vast dat het nieuwe APV-regime dat op 1 januari 2010 is ingegaan en dat tot doel had een einde te maken aan onbelaste »zwevende» vermogens slechts beperkt succesvol blijkt te zijn en in voorkomende gevallen zelfs averechts lijkt uit te pakken. Klopt het, zo is in dit verband de vraag, dat het APV-regime heeft geleid tot een nieuwe constructie om de renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting te omzeilen? Zo ja, welke budgettaire derving is hiermee gemoeid?

De leden van de fractie van de PvdA zijn sceptisch over de effectiviteit van de anti-ontwijkingsmaatregelen die nu worden getroffen, alleen al omdat het APV-vermogen eenvoudig naar laag belaste jurisdicties kan worden verplaatst. Hoe hoog dient de naar Nederlandse begrippen «reële heffing» op de winst in het buitenland minimaal te zijn, wil sprake zijn van het afzien van belastingheffing door Nederland? Is het mogelijk de wet zo te veranderen dat bij vertrek naar het buitenland meteen moet worden afgerekend met de Nederlandse fiscus in plaats van een «conserverende aanslag» op te leggen die in de praktijk niet zelden toch aan bederf onderhevig blijkt?

Kan worden aangegeven, vragen de leden van de SP-fractie, hoeveel geld de Nederlandse staat in de afgelopen jaren is misgelopen als gevolg van het feit dat belastingplichtigen het APV-regime gebruiken om aan de heffing over het inkomen uit aanmerkelijk belang te ontkomen? Hoeveel gevallen zijn bekend waarin belastingplichtigen dit in eerste instantie is gelukt? De leden van de fractie van de SP zijn benieuwd of er naast de genoemde maatregelen nog nagedacht is over alternatieve maatregelen om winstdrainage tegen te gaan. Zo ja, welke? Bestaat de mogelijkheid dat de aangekondigde maatregelen nieuwe constructies uitlokken?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag van het Register Belastingadviseurs of de regering heeft overwogen om in plaats van de toerekeningsstop een verrekeningsstelsel te introduceren.

Wet op de vennootschapsbelasting 1969; Directeur-grootaandeelhouder in de vrijgestelde beleggingsinstelling

Kan de regering toelichten welke maatregelen zij precies neemt, op het punt «directeur-grootaandeelhouder in de vrijgestelde beleggingsverzekering», vragen de leden van de SP-fractie?

Fiscale beleggingsinstelling

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat het precieze arsenaal is van «bijkomstige activiteiten» van fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s), en of er toezicht gehouden wordt het oneigenlijk gebruik van het onderbrengen van dergelijke werkzaamheden in een belaste dochtervennootschap, om misbruik te voorkomen. Zo ja, hoe? Hoeveel fte is hiervoor beschikbaar?

Kan de regering nader ingaan op het verschil dat nu is ontstaan tussen de vbi en de fbi als het gaat om de directeur-grootaandeelhouder, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat is de rechtvaardiging voor dit verschil?

Successiewet 1956

De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat er voor een bijzondere situatie een uitzondering wordt ingebouwd bij het successierecht. Het gaat hierbij om oude gevallen waarbij broers en zussen voorheen vrijgesteld waren voor de erfbelasting als fiscaal partner, nadat zij samen in het ouderlijk huis zijn blijven wonen, ook na het overlijden van de ouders. Het gaat hierbij om gevallen waarbij meer dan twee broers of zussen samenleven, en dat al deden onder de oude wet. Een uitzondering voor deze groep zou er voor kunnen zorgen dat deze mensen ook bij het overlijden van een van de broers of zussen in het ouderlijk huis kunnen blijven wonen. Zou de regering kunnen berekenen hoeveel dit zou kosten? Om hoeveel gevallen zou het gaan?

De leden van de fractie van de PvdA nemen met instemming kennis van de door de regering voorgestelde structurele oplossing voor de waardering van serviceflats. De verplichting die voor deze woningen geldt tot het betalen van servicekosten wordt niet meegenomen in de WOZ-waarde van de woningen, waardoor de waarde in het economisch verkeer (WEV) vaak lager uitvalt. Hierdoor wordt de erfgenaam voor een hoger bedrag aangeslagen dan hetgeen hij in werkelijkheid erft. Wel vragen genoemde leden de regering wie de taxatie uitvoert en daarmee de WEV bepaalt? Wie bepaalt de kosten die met een dergelijke taxatie zijn gemoeid?

Met ingang 2010 wordt voor de waardebepaling van woningen in de Successie wet bij de WOZ-waarde. De Waarderingskamer was van mening dat het probleem gerezen was bij een relatief beperkt aantal woningen, en dat het te verwachten aantal niet toeneemt, een wetswijziging leek de Waarderingskamer niet nodig. De Waarderingskamer meende dat er een oplossing gevonden kon worden door een wijziging van de beleidsregels van de Belastingdienst. Waarom is het advies van de Waarderingskamer niet gevolgd, vragen de leden van de PVV-fractie?

Thans wordt alleen voor belastingheffing in het kader van de Successiewetgeving aangesloten bij de WEV.

Voor een serviceflat wordt de WEV in aanmerking genomen ingeval die waarde als gevolg van een persoonlijke verplichting tot betaling van servicekosten in belangrijke mate afwijkt van de WOZ-waarde. Klopt het dat bij het overlijden van de erflater er op grond van artikel 26 wet WOZ een nieuwe beschikking wordt genomen? Klopt het dat bij die nieuw te nemen beschikking de waarde ten opzichte van de eerdere beschikking geen wijziging onder gaat? Klopt het dat de onroerendezaakbelasting dan ook geheven wordt naar de oude (hoge) waarde? Zit daar geen inconsistentie in dat er voor een object over twee verschillende waarden belasting wordt geheven bij een en dezelfde persoon? Waarom wordt er bij de waardebepaling in het kader van de wet WOZ niet in alle gevallen rekening gehouden met de persoonlijke verplichting tot betaling van servicekosten? Waarom wordt er een extra eis opgelegd van in belangrijke mate (30%) afwijken, vragen de leden van de fractie van de PVV?

Gelet op het advies van de Raad van State inzake het afwijken van de WOZ-waarde voor serviceflats (er blijkt volgens de Afdeling niet in hoeveel gevallen de waardering van serviceflats daadwerkelijk substantieel afwijkt van de vastgestelde WOZ-waarde) en het standpunt van de Waarderingskamer (de wetswijziging is niet noodzakelijk en de WOZ-waarde kan het uitgangspunt blijven) vragen de leden van de SP-fractie zich af of de regering van plan is deze maatregelen door te voeren. Welke argumenten kan de regering aandragen om van de WOZ-waarde af te wijken? En is de regering zich bewust van het gevaar van precedentwerking? Zo ja, in hoeverre houdt zij hier dan rekening mee?

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de regering eindelijk bereid is gebleken de WOZ-waarde los te laten in gevallen waarin deze waarde in belangrijke mate afwijkt van de waarde in het economische verkeer. Deze leden betreuren het echter dat de regering de mogelijkheid biedt om slechts wanneer de lagere waarde het gevolg is van diensten die geen betrekking hebben op de woning zelf. Ook appartementen met hele hoge servicekosten die wel betrekking op de woning hebben, zijn vaak veel minder waard. Dit is bovendien niet in overeenstemming met het besluit van 2 juli 2013 dat de regering zegt te coderen middels deze wetswijziging. Kan de regering hier nader op ingaan?

Hetzelfde geldt voor huizen die niet gesplitst mogen worden. Kan de regering nader motiveren waarom alleen voor serviceflats de mogelijkheid wordt geschapen om van de WOZ-waarde af te wijken?

Kan de regering bevestigen dat in belangrijke mate afwijken inhoudt dat de WOZ-waarde meer dan 30% hoger moet zijn dan de waarde in het economische verkeer?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat bij de bepaling van de waarde van serviceflats bij verkrijging de waarde in het economische verkeer in aanmerking mag worden genomen ingeval die waarde als gevolg van de persoonlijke verplichting tot betaling van servicekosten in belangrijke mate afwijkt van de WOZ-waarde. Deze leden vragen de regering een nadere invulling van het begrip «in belangrijke mate».

Registratiewet 1970

Waarom worden er voor de registratie van onderhandse akten geen rechten in rekening gebracht, vragen de leden van de PVV-fractie?

Wet op de accijns

In dit wetsvoorstel wordt in de Wet op de accijns de mogelijkheid tot teruggaaf van accijns voor minerale oliën die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit verruimd, lezen de leden van de fractie van de PVV. Wat is de derving aan belastingopbrengsten van de deze maatregel?

Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en enkele andere produkten

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden over de afschaffing van de frisdrankbelasting voor zogenaamde «zelfpersers», dit zal ondernemers in de horeca veel administratieve lasten schelen. De leden van de fractie van de VVD zien dat dit een administratieve lastenverlichting oplevert voor horecaondernemers. Waarom is de limiet echter gesteld bij 12.000 liter sap? Is dit niet een groot volume, voor een zelfperser in de horeca? Hoe zal dit volume worden gecontroleerd?

In de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten wordt een vrijstelling van verbruiksbelasting voorgesteld tot een hoeveelheid van 12.000 liter per kalenderjaar voor vruchten- of groentesap dat wordt vervaardigd buiten een zogenoemde inrichting. Wat is de derving aan belastingopbrengsten van de deze maatregel, vragen de leden van de PVV-fractie?

De leden van de CDA-fractie achten het niet logisch om überhaupt een verbruiksbelasting te heffen over vruchten- en groentesappen en mineraalwater. Volgens deze leden ontbeert deze heffing een rechtsgrond. Kan de regering ingaan op de rechtsgrond van deze verbruiksbelasting op vruchtensap, groentesap en mineraalwater enerzijds en limonade en alcoholische producten die niet onder de alcoholaccijns vallen anderzijds?

In dat opzicht lijkt een vrijstelling van 12.000 liter gunstig, maar deze geldt weer alleen voor de zelfpersers van vruchten- en groentesap. De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom zelfpersers onder de verbodsbepaling van artikel 39 van de wet vallen. Als we dan toch een verbruiksbelasting hebben op dergelijke drankjes, waarom geldt deze dan niet voor alle producenten van vruchten- en groentesap, waarbij een vrijstelling van 12.000 liter geldt?

Wet belastingen op milieugrondslag; Vereenvoudiging belasting op leidingwater

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden over het voornemen de leidingwaterbelasting te laten vallen voor bedrijven met minder dan 1000 aansluitingen, daar ook hiermee veel administratieve last wordt weggenomen. Hoe zal de controle plaatsvinden dat een bedrijf niet meer dan 1000 aansluitingen heeft?

De leden van de fractie van de PvdA kunnen de voorgestelde vereenvoudiging van de belasting op leidingwater billijken. Wel vragen deze leden naar de hoogte van de uitvoeringskosten en administratieve lasten van deze belasting na de vereenvoudiging, in relatie tot de totale opbrengst van deze belasting? Vervolgens zijn zij benieuwd naar de onderbouwing van de uitspraak dat afschaffing het uitgangspunt blijft, gezien de administratieve lasten en uitvoeringskosten.

Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

De leden van de SP-fractie lezen met belangstelling over de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, die de strijd tegen belastingontduiking vergemakkelijkt. Deze leden denken echter dat er in dit kader meer vereist is om belastingontduiking tegen te gaan. Heeft de regering nog overwogen om andere maatregelen toe te voegen aan de Overige Fiscale Maatregelen 2014? En zo ja, welke?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de opmerking van het Register Belastingadviseurs dat een belastingplichtige vanwege de kennisgeving vooraf kan controleren of de door de overheid aan het buitenland verstrekte gegevens wel volledig en juist zijn. Hoe verhoudt de verstrekking door de Belastingdienst van inlichtingen aan het buitenland zich tot de situatie dat de belastingplichtige in het buitenland zou wonen en om die reden bezwaar zou kunnen maken bij de buitenlandse Belastingdienst tegen het verstrekken van zijn gegevens? Hoe verloopt dit proces als het gaat om gegevens die de belastingplichtige in het buitenland op grond van de daar geldende regels niet zou hoeven te verstrekken?

De regering geeft aan dat Nederland als een van de weinige landen nu kennisgeving vooraf verleent. De leden van de CDA-fractie menen dat dit ook tot de conclusie kan leiden dat we juist trots moeten zijn op de lange traditie van rechtsbescherming die de belastingplichtige in Nederland geniet, ook als de Nederlandse Belastingdienst inlichtingen verstrekt aan een andere staat. Kan de regering nader motiveren welke aanwijzingen en ervaringen zij heeft dat de kennisgeving vooraf leidt tot aanzienlijke vertraging of andere mogelijke gevolgen?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van de afschaffing van het versturen van een kennisgeving-vooraf indien spontaan of op verzoek inlichtingen worden verstrekt aan een buitenlandse belastingdienst. Zij menen dat hiermee de rechtsbescherming van belastingplichtigen wezenlijk wordt aangetast. Zij vragen de regering om een nadere motivering van de afschaffing. Genoemde leden zijn namelijk van mening dat een termijn voor de kennisgeving-vooraf van tien dagen zeer billijk is voor beide kanten en niet tot een grote vertraging leidt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering ook een reactie te geven op de argumenten in het artikel «De kennisgeving vooraf bij internationale uitwisseling van informatie verdwijnt. En daarmee de rechtsbescherming ook!» van K.R.C.M. Jonas MSc LL.M en mr. J.A.R. van Eijsden in het Weekblad voor Fiscaal Recht van 9 oktober 2013 (WFR 2013/1180).

Uitbreiding integriteitsbepaling ANBI’s

De leden van de fractie van de PvdA hebben met zeer gemengde, zo niet afkeurende gevoelens kennisgenomen van het voorstel tot uitbreiding van de integriteitsbepaling ANBI’s. Zij vragen zich af waar de uitbreiding in de praktijk toe zal leiden en of deze wel werkbaar en houdbaar zal zijn, gezien het risico van politieke willekeur die niet past bij fiscale wetgeving.

Daarom vragen deze leden de regering concreet welk effect de voorgestelde uitbreiding zou hebben gehad op zaken uit het verleden? Bijvoorbeeld, wat wordt bedoeld met misdrijven die de algemene veiligheid van personen en goederen in gevaar brengen? Vallen hier bijvoorbeeld regionale of landelijke politici onder die veroordeeld zijn wegens belastingfraude of valsheid in geschrifte, dan wel in opspraak zijn geraakt door kopstoten of geweld anderszins bij café- en burenruzies? Zien de leden van de PvdA-fractie het goed dat betrokken politieke partijen hun ANBI-status zouden zijn kwijtgeraakt en niet meer in aanmerking zouden komen voor giftenaftrek indien de nu voorgestelde uitbreiding van de integriteitsbepaling ANBI’s reeds van kracht zou zijn? Daarnaast rijst de vraag wat precies wordt bedoeld met aantasting van de «internationale rechtsorde»? Kwalificeert overtreding van de Russische anti-homowet, dan wel overtreding van de Russische wetgeving met betrekking tot openbare orde met veroordeling tot gevolg tot verlies van de ANBI-status in Nederland? Zo nee, waar liggen de precieze grenzen bij het bepalen van «gezichtsbepalende personen», «internationale rechtsorde» en het de ANBI «aan te rekenen gevaar» toegebracht aan mensen of goederen? Is de regering het eens met de Raad van State en de brancheorganisatie voor goede doelen VFI dat het al dan niet intrekken van de ANBI-status een zaak is van de rechter en niet van de fiscale wetgeving?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) zeer grote vraagtekens zetten bij de in de nota van wijziging opgenomen bepalingen ten aanzien van ANBI’s. Deze leden vragen de regering of zij nader kan ingaan op de kritiek van de NOB?

Uit het nader rapport blijkt dat het voorstel nu zo is aangepast dat de sanctie van het verlies van de ANBI-status alleen verloren gaat als het delict gepleegd is in de hoedanigheid van leidinggevende, gezichtsbepalende persoon van die instelling en niet in de privésfeer van die persoon. De leden van de PVV-fractie begrijpen dit onderscheid niet en het zal in hun optiek alleen maar verwarrend werken. Genoemde leden verzoeken de wijziging naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State dan ook terug te draaien.

De leden van het CDA hebben kennisgenomen van de aangescherpte eisen aan integriteit. Zij onderschrijven het belang dat ANBI’s van onbesproken gedrag zijn, maar hebben desalniettemin nog een aantal vragen over hoe deze bepaling uitwerkt.

  • Het is het kenmerk van een aantal organisaties om illegale acties te organiseren maar daar niet expliciet de verantwoordelijkheid voor te nemen. Als de leden van zo’n organisatie gepakt worden, bijvoorbeeld tijdens een vrijlatingsactie van dieren, maar zich niet expliciet uitgeeft als lid van deze organisatie, wie bepaalt dat of zij de actie als lid van de organisatie gedaan hebben?

  • Is de regering ervan op de hoogte dat in het verleden «slechts» het gooien van eieren tot veroordeling onder dit artikel (geweldpleging) geleid heeft en is het proportioneel om bij zo’n actie de ANBI status te ontnemen?

  • Het ontnemen van de ANBI status is in de ogen van deze leden een expliciete straf. Mag die onder het EVRM op deze wijze opgelegd worden: welke rechtswaarborgen gelden voor de organisatie?

  • Stel dat in het kader van de ANBI een ernstig delict plaatsvindt en de organisatie distantieert zich van de daad (denk aan een misbruik zaak) en onderneemt actie tegen de persoon in kwestie op welk wetsartikel kan de organisatie zich dan beroepen om zijn ANBI status te behouden. De leden van het CDA vinden een beroep op de memorie van toelichting in deze te summier.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering voorstelt dat een instelling door de inspecteur niet, of niet langer, als ANBI wordt aangemerkt wanneer sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor het opzettelijk plegen van een misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht. Naar de mening van deze leden is hier geen spraken van een technische wijziging en deze leden vragen de regering dan ook waarom er niet gekozen is voor het regelen van deze wijziging via een afzonderlijk wetsvoorstel, en of zij daartoe alsnog bereid is?

De leden van de fractie van D66 zijn verder benieuwd of dit misdrijf in Nederland gepleegd moet zijn? En kan de regering ter verduidelijking ook ingaan op de volgende casus. Stel een ANBI zet zich in voor mensenrechten. De bestuurder van die ANBI gaat in die hoedanigheid naar een dictatoriaal regime en wordt daar op dubieuze gronden veroordeeld voor een misdrijf waarbij de veiligheid van personen in gevaar zou zijn gebracht. Loopt de instelling dan het risico dat de Nederlandse ANBI-status wordt ingetrokken? Voorts zijn de leden benieuwd of er nu ANBI’s zijn die op basis van de integriteitsbepaling niet meer in aanmerking zullen komen voor de ANBI-status. Zo ja, kan de regering aangeven welke dit zijn? Kan de regering een overzicht geven van alle ANBI’s die op de wijze zoals hier omschreven de laatste 30 jaar onherroepelijk veroordeeld zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben sterke twijfels bij de bepaling dat de ANBI-status van een instelling kan worden geweigerd of ontnomen als een voor die instelling gezichtsbepalend persoon onherroepelijk is veroordeeld wegens aanzetten tot haat, aanzetten tot geweld of gebruik van geweld. Zij vragen de regering een nadere definitie te geven van «gezichtsbepalend persoon». Vallen ambassadeurs hier bijvoorbeeld ook onder? Voorts vragen deze leden wat een ANBI moet doen om zich te distantiëren van de persoon of personen in kwestie die is/zijn veroordeeld. Genoemde leden zijn van mening dat voorkomen moet worden dat de ANBI-status ten onrechte ontnomen of geweigerd wordt. Daarom pleiten zij voor een extra waarborg door het besluit om de ANBI-status te ontnemen door de strafrechter te laten nemen. Eerder heeft de Raad van State bij de beoordeling van de Successiewet hier ook op gewezen. Is de regering bereid om deze waarborg van een rechterlijk oordeel in te bouwen, zo vragen deze leden.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Nadere partnercriteria

De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal vragen over de toeslagen. Waarom heeft de regering er voor gekozen bij de kinderopvangtoeslag de criteria voor de partner te versoepelen, zodat bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn niet hoeven te voldoen aan het criterium arbeid te moeten verrichten, om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag? Gaat dit niet te ver? Indien deze personen inwonen bij een alleenstaande ouder, waarom kunnen deze dan niet delen in de zorgtaken van deze ouder, zodat de kinderopvang niet meer noodzakelijk is?

Wanneer een kind bij een ouder komt wonen kan deze als partner worden gezien, ook als deze minderjarig is, wat er toe leidt dat de kinderopvangtoeslag wordt afgenomen. Wordt dit probleem niet direct opgelost doordat minderjarige kinderen leerplicht hebben en derhalve ook schoolgaand zullen zijn? Is deze regeling dan niet overbodig? Waarom is er voor gekozen met terugwerkende kracht inwonende kinderen niet meer als partner te betitelen? Wat zijn hiervan de uitvoeringslasten, vragen de leden van de fractie van de VVD?

De regering stelt voor om de ouder die een partner heeft met een uitgezonderde familierelatie, zoals zijn of haar vader of moeder, ook recht te geven op kinderopvangtoeslag als de persoon met de uitgezonderde familierelatie niet werkt. Het toetsingsinkomen van deze partner telt wel mee voor de hoogte van de kinderopvangtoeslag. De leden van de CDA-fractie vragen zich daarom af wat de gevolgen zijn van deze regels in het volgende geval:

Een alleenstaande moeder neemt haar hulpbehoevende moeder (oma) in huis om voor haar te kunnen zorgen. Oma krijgt AOW en een particulier pensioen van € 10.000 per jaar. Heeft de alleenstaande moeder nu minder recht op kinderopvangtoeslag, omdat zij naast haar werk en de zorg voor haar kinderen ook nog voor haar moeder zorgt?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het toetsingsinkomen van een inwonende hulpbehoevende moeder of vader meetelt ter bepaling van de draagkracht en daarmee relevant is voor de hoogte van de kinderopvangtoeslag die de zoon of dochter van deze persoon krijgt voor zijn of haar kinderen. Genoemde leden vragen of hiermee niet onnodig een drempel wordt gecreëerd voor mensen met kinderen die de zorg voor hun hulpbehoevende moeder of vader willen overnemen en hiermee de kosten van de reguliere zorg omlaag brengen. Zij vragen de regering om deze bepaling over het partnerschap van inwonende ouders te heroverwegen.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af waarom het wetsvoorstel Overige Fiscale maatregelen 2014 per saldo tot hogere uitvoeringskosten leidt? Dit klemt temeer omdat in de toelichting in deze paragraaf enkel voorbeelden worden genoemd van maatregelen die leiden tot lagere uitvoeringskosten en lagere administratieve lasten. Welke maatregelen leiden tot hogere uitvoeringslasten en zijn deze proportioneel tot het beoogde doel?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel H (artikel 10b.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

De leden van de fractie van de PvdA nemen met instemming kennis van de verlenging van de wettelijke looptijd met één jaar van de regeling voor giften aan culturele instellingen. De regering komt hiermee tegemoet aan onzekerheid die leefde rond de regeling als gevolg van toetsing bij de Europese Commissie. Deze leden vragen de regering wat het feitelijke gebruik was van de regeling gedurende het afgelopen jaar?

Artikel X

Hoe voorkomt de regering dat schade wordt opgelopen door de belastingplichtige, als gevolg van het mogelijk verstrekken van onjuiste informatie, vragen de leden van de SP-fractie?

Nota van wijziging; Informatieverplichting dienstverleningslichamen

De leden van de fractie van de PvdA constateren met tevredenheid de stappen die de regering onderneemt om schadelijke belastingontwijking tegen te gaan. Eén van deze stappen betreft de informatieverplichting voor dienstverleningslichamen, die met dit wetsvoorstel een wettelijke basis krijgt. Genoemde leden vragen de regering hoe door buitenlandse belastingdiensten wordt omgegaan met de door Nederland verstrekte inlichtingen? Deze leden vragen de regering op welke wijze de informatie wordt overgedragen, of hierop een ontvangstbevestiging of plan van aanpak volgt, en of wordt gecommuniceerd over het resultaat van de Nederlandse inspanningen?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging. Zij vragen de regering waarom ervoor is gekozen waarom deze voorstellen, die ingrijpend van aard zijn, bij nota van wijziging in te dienen. Dit heeft namelijk tot gevolg dat de Raad van State hier geen oordeel over heeft kunnen uitspreken. Waarom zijn deze voorstellen niet opgenomen in het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2014? Waarom is ervoor gekozen de inlichtingenverplichting voor dienstverleningslichamen in te vullen bij algemene maatregel van bestuur, zodat de Kamer er niet bij wordt betrokken? Waarom wordt het begrip dienstverleningslichaam bij AMvB gedefinieerd? Kan de definitie in de wet worden opgenomen? Is dat overwogen door de regering?

Genoemde leden lezen verder dat substance-eisen worden opgenomen. Kan de regering concreet aangeven welke substance-eisen zij zal stellen? Verwacht de regering als gevolg van de aangekondigde maatregelen een daling van het aantal dienstverleningslichamen? Kan concreet worden aangegeven welk effect de regering verwacht van het opnemen van substance-eisen? In hoeverre gaan deze onbedoeld gebruik van het Nederlandse verdragennetwerk tegen?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck