Kamerstuk 33750-XVIII-4

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2014

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 7 november 2013
Indiener(s): Sander de Rouwe (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-XVIII-4.html
ID: 33750-XVIII-4

Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 november 2013

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 21 oktober 2013 voorgelegd. Bij brief van 7 november 2013 zijn ze door de Minister voor Wonen en Rijksdienst beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, De Rouwe

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Vraag 1

Welke concrete stappen worden in 2014 gezet met betrekking tot de aanpak van de leegstandsproblematiek in commercieel vastgoed, aangezien deze ontbreken in de beleidstoelichting?

Antwoord

De aanpak van leegstand van commercieel vastgoed heeft zeker de aandacht van het Rijk, maar is in de eerste plaats een lokale aangelegenheid van eigenaar en betrokken gemeente. Daar kan alternatieve benutting van het vastgoed het best bekeken worden in samenhang met de vraag naar bepaalde gebouwtypen (bijvoorbeeld woonruimte, studenteneenheden, ouderenhuisvesting, hotelbehoefte, etc.) en het beleid voor nieuwbouw en/of sanering. Het Rijk faciliteert gemeenten hierbij allereerst door het beschikbaar stellen van adequate instrumenten. Zo heeft de gemeente sinds 1 oktober 2010 de beschikking over het instrumentarium van de Wet kraken en leegstand. In deze wet is geregeld dat gemeenten leegstand in buurten en wijken kunnen aanpakken door het instellen van een leegstandverordening waarin (financiële) instrumenten opgenomen kunnen worden om leegstand daadwerkelijk te beëindigen.

Vervolgens is op 1 juli 2013 de Leegstandwet gewijzigd, waardoor de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet zijn verruimd. In dit verband is vooral van belang de verlenging van de periode waarin tijdelijk verhuurd mag worden in een gebouw (bijvoorbeeld een leegstaand kantoor) van maximaal vijf jaar naar maximaal tien jaar. Die periode komt overeen met de tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan die de gemeente kan verlenen.

Verder faciliteert het Rijk eigenaren en gemeenten door middel van het Expertteam Kantoortransformatie. Dit Expertteam richt zich specifiek op nieuw gebruik van leegstaande kantoren door verbouw tot woonruimte. Door het overdragen van kennis en het samenbrengen van partijen laten de experts zien dat het ombouwen van leegstaande kantoren tot woonruimte veel vaker dan gedacht een reëel alternatief voor leegstand is. Op 19 september jl. heb ik u de jaarrapportage van dit expertteam en het Expertteam Eigenbouw aangeboden.

Vraag 2

Welke maatregelen zijn en worden er binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties genomen met betrekking tot verduurzaming en klimaat? Wat zijn de kosten van deze maatregelen?

Antwoord

Gegeven de verdeling van verantwoordelijkheden binnen het kabinet op het gebied van duurzaamheid en klimaat is de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoordelijk voor energiebesparing in de gebouwde omgeving. Het Energieakkoord voor duurzame groei bevat een actueel overzicht van de maatregelen en instrumenten op dit beleidsterrein. Hiernaast lopen nog tot en met 2014 enkele regelingen die reeds eerder gestart waren, te weten de Innovatieregelingen gebouwde omgeving en de tijdelijke regeling Blok voor Blok. Voor alle genoemde maatregelen en instrumenten samen is voor 2014 een bedrag van bijna 161 miljoen euro aan uitgaven begroot, waarvan 135 miljoen euro voor het Nationaal Energiebespaarfonds (revolverend fonds energiebesparing).

Vraag 3

Hoe worden de gevolgen van het begrotingsakkoord verwerkt in de begroting? Waar vallen de extra bezuinigingen in de begroting?

Antwoord

Het deels niet uitkeren van de prijsbijstelling betekent dat de begroting voor een groot deel niet wordt geïndexeerd. Uitzondering hierop is de huurtoeslag omdat deze nominaal in de begroting is opgenomen. Daarnaast is in het begrotingsakkoord afgesproken dat de versobering van de zelfstandigenaftrek wordt teruggedraaid. Hiervoor wordt het budget huurtoeslag vanaf 2015 structureel met € 11 mln. verhoogd. Dit wordt geëffectueerd bij 1e suppletoire begroting 2014. Er is geen sprake van extra bezuinigingen in de begroting.

Vraag 4

Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevelingen van de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds op het gebied van de woningmarkt met elkaar overeenkomen?

Antwoord

De aanbevelingen van de Europese Commissie en het International Monetair Fonds komen in grote lijnen overeen met elkaar. Beide instanties bevelen aan om de ingezette en geplande hervormingen op de woningmarkt voort te zetten; onder andere doelend op de beperking van de hypotheekrenteaftrek en afbouw van de loan-to-value in de koopsector, en de inkomensafhankelijke en marktconforme huurverhoging en de (sociale) huursector beter te richten. Daarnaast pleiten beide instanties ervoor om geleidelijke verdere stappen te zetten richting een meer marktconforme huurmarkt en schuldreductie op de koopmarkt rekeninghoudend met de marktomstandigheden. Het kabinet kiest in het beleid voor een verstandige balans tussen enerzijds het tempo van de hervormingen, en anderzijds stabiliteit op de woningmarkt.

Vraag 5

Kunt u aangeven op welke andere instanties u doelt als u stelt dat de genoemde maatregelen in lijn zijn met de aanbevelingen van onder meer de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds?

Antwoord

Hiermee wordt gedoeld op De Nederlandsche Bank, de OESO en kredietbeoordelingsinstelling Moody’s. De Nederlandsche Bank gaat in haar jaarverslag over 2012 in op de maatregelen voor de woningmarkt. DNB-president Knot refereerde bij de presentatie van het jaarverslag in maart 2013 specifiek aan de maatregelen. Volgens De Nederlandsche Bank leggen de maatregelen een fundament onder de woningmarkt en kunnen zij de basis leggen voor een duurzame financiering. De OESO gaat in de publicatie «Going for Growth 2013» in op de genomen maatregelen. Gesteld wordt dat er stappen zijn gezet om verstoringen op de woningmarkt te beperken en de doorstroming te verbeteren, en dat dit nodig is om ondermeer de arbeidsmobiliteit en economische groei te versterken. Moody’s heeft eind 2012, in het Sector Comment van 19 november 2012, laten weten de maatregelen uit het Regeerakkoord als positief te beoordelen voor het herstel van de woningmarkt en de beoordeling van de kredietwaardigheid van Nederland.

Vraag 6

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de invulling van de voorgestelde huursombenadering? Op welke wijze, met welke partijen, onder welke voorwaarden en in welk proces gaat de komende periode invulling worden gegeven aan de ontwikkeling van een nieuw voorstel?

Antwoord

In het Woonakkoord is afgesproken om per 2015 de inkomensafhankelijke huurverhoging te vervangen door een systeem met een huursom. Daarbij geldt als randvoorwaarde dat de verhuurderheffing volgens afspraak kan worden gerealiseerd.

Met het oog hierop is deze zomer gestart met een eerste overlegronde met de vertegenwoordigers van huurders en verhuurders: Woonbond, Aedes, IVBN en Vastgoed Belang, en zal verder overleg volgen teneinde in 2014 een zo breed mogelijk gedragen voorstel voor een huursombenadering gereed te hebben. 2014 is dan gereserveerd voor het benodigde wetgevingstraject De planning is sterk afhankelijk van de nadere vormgeving van de huursombenadering en noodzaak voor een wetswijziging. Het is de intentie om dit voorstel in 2015 te implementeren.

Vraag 7

Op welke wijze wordt de huurregulering de komende periode beperkt?

Antwoord

De huurregulering wordt de komende periode beperkt om de aantrekkelijkheid van het vrije huursegment voor private investeerders te vergroten. Hiermee wordt bedoeld dat de maximale huurstijging, anders dan in de afgelopen jaren, boveninflatoir en inkomensafhankelijk wordt.

Vraag 8

Om het functioneren van de woningmarkt te verbeteren zet u in op een achttal punten. Is daar een rangorde van belangrijkheid in te onderscheiden?

Antwoord

Elk van de genoemde maatregelen betreft een ander aspect van het functioneren van de woningmarkt, en elk is zowel op zichzelf als in het geheel van de maatregelen van belang. De maatregelen betreffen zowel de huurmarkt als de koopmarkt, waarbij het kabinet er op inzet om deze deelmarkten meer vergelijkbaar te maken, zodat de woningmarkt meer als een geheel functioneert. Gegeven deze doelstelling, waarbij dus op beide markten een beweging moet worden gemaakt, is het niet zinvol om van een rangorde te spreken. Daarnaast dragen verschillende maatregelen bij aan het op orde brengen van de rijksbegroting, waarbij geldt dat elke bijdrage noodzakelijk is.

Vraag 9

Kan de zin «.... daarom wordt de aantrekkelijkheid van het vrije huursegment vergroot doordat de huurregulering en de fiscale subsidiëring van de eigenwoning worden beperkt...» nader worden uitgelegd?

Antwoord

Woningzoekenden bepalen hun keuze voor een woning onder meer op de prijs daarvan in vergelijking met alternatieve mogelijkheden. Om die reden worden de huurprijzen in het vrije huursegment (het prijssegment boven de liberalisatiegrens, thans € 681,02) beïnvloed door de prijzen die worden gevraagd in het gereguleerde segment en door de prijzen van koopwoningen. Door het beperkende huurbeleid dat in de afgelopen jaren is gevoerd (huurstijging op niveau van maximaal inflatie) in combinatie met het sociale huurbeleid van de woningcorporaties, dat huurprijzen lager houdt, en door de mogelijkheden voor hypotheekrenteaftrek, wordt het vrije huursegment van twee kanten beconcurreerd. Huurders in dit segment komen niet in aanmerking voor huurtoeslag en uiteraard ook niet voor hypotheekrenteaftrek. Deze combinatie maakt investeren in het vrije huursegment minder aantrekkelijk.

Om hier iets aan te doen wordt het huurbeleid de komende jaren ruimer en meer marktconform, zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Daarnaast wordt door de inkomensafhankelijke huurverhogingen de doorstroming van scheefhuurders bevorderd. Ook de koopmarkt wordt hervormd: hypotheken met ten minste annuïtaire aflossing, een stapsgewijze verlaging van de loan-to-value ratio en een geleidelijke vermindering van het tarief van de renteaftrek in combinatie met verlaging van de inkomstenbelasting. Door deze maatregelen wordt het speelveld tussen enerzijds het vrije huursegment en anderzijds de koopmarkt en de gereguleerde huurmarkt meer gelijk en word investeren in het vrije huursegment aantrekkelijker.

Vraag 10

Is het met de huishoudentoeslag uit het begrotingsakkoord nog steeds zo dat de huurtoeslag vanaf 2017 aan de huishoudentoeslag wordt toegevoegd?

Antwoord

Het begrotingsakkoord 2014 heeft geen wijziging gebracht in het voornemen, zoals verwoord in de Miljoenennota, om na de toevoeging in 2017 van het kindgebonden budget, vervolgens ook de huurtoeslag in vereenvoudigde vorm toe te voegen aan de huishoudentoeslag.

Vraag 11

Wanneer kan de Kamer een eerste uitwerking verwachten van uw voornemen om de huurtoeslag ook in het huishoudentoeslag op te nemen?

Antwoord

Zoals toegezegd bij de Algemene Financiële Beschouwingen zal de Minister van SZW voor het einde van dit jaar een hoofdlijnennotitie sturen waarin wordt geschetst hoe de huishoudentoeslag zal worden ingericht. Daarin zal tevens worden aangegeven wanneer, gelet op de voorgenomen fasering van de invoering van de huishoudentoeslag, de eerste uitwerking te verwachten is van de wijze waarop de huurtoeslag in deze brede toeslag zal worden opgenomen.

Vraag 12

Hoeveel vierkant meter leegstaande kantoorruimte komt in aanmerking voor transformatie naar woningruimte?

Antwoord

Cijfers van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) geven aan dat er per 2012 landelijk circa 16% van de kantoren leeg staat. Dit komt overeen met een oppervlakte van 7,8 miljoen m2. Ongeveer éénvijfde deel hiervan is geschikt om te transformeren naar (reguliere) woonruimte. Verder kan gebruik worden gemaakt van de verruimde mogelijkheden voor tijdelijke herbestemming en bestaat de mogelijkheid van omvorming tot pensionachtige woonruimtes, waardoor nog meer ongebruikte kantoorruimte een zinvolle (nieuwe) bestemming kan krijgen. Een nadere cijfermatige kwantificering hiervan is niet bekend.

Vraag 13

Hoe verhoudt de invoering van een verhuurderheffing zich tot de statutaire verplichting van woningcorporaties om huurinkomsten alleen aan te wenden voor volkshuisvestelijke activiteiten?

Antwoord

De statutaire verplichting van woningcorporaties om hun inkomsten voor volkshuisvestelijke doelstellingen aan te wenden sluit niet uit dat woningcorporaties ook normaal belasting moeten betalen, zoals BTW, vennootschapsbelasting, en dus ook de verhuurderheffing.

Overigens dient de investeringscapaciteit van corporaties niet alleen te worden bezien in relatie tot de verhuurderheffing, maar met name ook in relatie tot de verruiming van het huurbeleid en de mogelijkheden van corporaties om met efficiencymaatregelen te besparen op hun bedrijfslasten.

Vraag 14

Kan worden bevestigd dat de loan-to-value ratio na 2018 niet verder zal dalen?

Antwoord

Het kabinet houdt vast aan het ingezette afbouwpad van de LTV-ratio naar 100% tot 2018. Bij robuust herstel van de woningmarkt zullen nadere voorstellen worden gedaan over de uiteindelijke LTV-ratio en het verdere afbouwpad daartoe na 2018.

Vraag 15

Wat is de planning wat betreft het opnemen van de huurtoeslag in de huishoudentoeslag? Hoe groot is de bezuiniging op de huurtoeslag die hiermee gepaard gaat?

Antwoord

De huurtoeslag zal volgens planning na 2017 aan de huishoudentoeslag worden toegevoegd. Vooralsnog is het niet het voornemen om daarbij te bezuinigen op de op dat moment voor de huurtoeslag beschikbare middelen.

Vraag 16

Hoeveel minder huizenkopers kunnen een beroep doen op de Nationale Hypotheek Garantie wanneer deze wordt verlaagd naar 265.000 euro?

Antwoord

Nadat de NHG-grens in juli 2009 tijdelijk is verhoogd, hebben zo’n 15.000 kopers per jaar de aankoop van een woning gefinancierd onder NHG in het verhoogde segment (van € 265.000–€ 350.000). Vanaf medio 2012 wordt de grens geleidelijk afgebouwd. Het aantal NHG-financieringen in het segment boven de € 265.000 daalt sindsdien.

Ontwikkeling NHG aankoop woning

 

t/m € 265.000

boven € 265.000

Totaal

2008

64.042

0

64.042

2009

71.694

4.304

75.998

2010

90.833

15.835

106.668

2011

89.098

15.324

104.422

2012

89.264

11.236

100.500

2013 (Q1 en Q2)

37.100

3.516

40.616

Vraag 17

Hoeveel minder huizenkopers kunnen een beroep doen op de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) wanneer deze wordt verlaagd naar de gemiddelde woningprijs? Kan dit per jaar worden aangegeven?

Antwoord

Door de geleidelijke afbouw van de kostengrens NHG naar de gemiddelde huizenprijs wordt de koppeling tussen de NHG-grens en de gemiddelde huizenprijs weer hersteld. Net zoals in de periode vóór de tijdelijke verhoging van de kostengrens in juli 2009 wordt de NHG weer gericht op woningen met een gemiddelde prijs.

Als we voor de komende tijd uitgaan van een relatief even hoog gebruik van NHG als in de afgelopen anderhalf jaar en een gemiddelde woningprijs van € 225.000 dan betekent een afbouw naar het niveau van de gemiddelde woningprijs dat het aantal NHG’s met ongeveer 14% kan dalen ten opzichte van de grens van € 265.000.

Bij deze berekening is afgezien van het effect van de afbouw van de LTV naar 100% in 2018 en prijsveranderingen.

NHG aankoop woning per segment van de kostengrens tot € 265.000

 

2012

2013 (Q1 en Q2)

 

Aantal

%

Aantal

%

tot € 225.000

76.451

85,6%

31.978

86,2%

€ 225.000–245.000

7.245

8,1%

2.950

8,0%

€ 245.000–265.000

5.568

6,2%

2.172

5,9%

totaal tot € 265.000

89.264

100,0%

37.100

100,0%

Vraag 18

Kan worden aangegeven op welke «niet-noodzakelijke marktverstoringen» wordt gedoeld bij de passage over het omlaag brengen van de NHG?

Antwoord

Met niet-noodzakelijke marktverstoring wordt bedoeld de sterk toegenomen rol van de overheid op de hypotheekmarkt via de NHG. Deze rol is de afgelopen jaren gegroeid naar een zeer hoog aandeel van alle verstrekte hypotheken. In aanvulling op de eerdere geleidelijke afbouw van de kostengrens naar het niveau van vóór de tijdelijke verhoging, zet het kabinet in op het herstel van de koppeling tussen de NHG-grens en de gemiddelde huizenprijs. Hiermee komt tot uitdrukking dat de verhoogde grens een tijdelijke crisismaatregel was en dat het kabinet geen reden ziet om voor de NHG een structureel hogere grens aan te houden dan tot aan de gemiddelde huizenprijs. De NHG is nooit bedoeld geweest om het overgrote deel van de markt te garanderen, maar om huizen bereikbaar te maken voor de lagere en middeninkomens.

Vraag 19

In hoofdlijnen worden de beperking ten aanzien van hypotheekrenteaftrek geschetst. Daarbij worden alleen beperkingen genoemd. Heeft u overwogen om versoepelingen te noemen (langere looptijd i.v.m. langer werken)? Zijn daar de effecten van berekend? Zo ja, wat is het resultaat?

Antwoord

Het kabinet is onder andere in de reactie op de motie Essers1 ingegaan op versoepelingen ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek. Ten aanzien van het verlengen van de looptijd van de periode waarin hypotheekrenteaftrek is toegestaan, heeft het kabinet het volgende overwogen.

Met het oog op de verhoging van de AOW-leeftijd waardoor burgers langer blijven werken zou een langere aflostermijn denkbaar kunnen zijn. Echter, naarmate op latere leeftijd voor het eerst een woning wordt gekocht, neemt door de eventuele verlenging van de aflostermijn de kans toe dat na pensionering de woning nog niet is afgelost. Vooral met het oog op de inkomensachteruitgang die vanaf het moment van pensionering veelal optreedt, neemt daarmee de kans op onwenselijke gevolgen toe. De verlenging van de aflostermijn kan de eerste dertig jaar leiden tot lagere maandlasten omdat de lening niet in 30 jaar maar bijvoorbeeld in 35 of zelf 40 jaar volledig moet worden afgelost. Dat betekent wel dat de LTV minder snel afneemt, hetgeen het restschuldrisico minder snel verkleint dan bij een annuïtaire lening die in 30 jaar volledig wordt afgelost. Na 30 jaar zijn de maandlasten van een annuïtaire lening die in 35 of 40 jaar volledig wordt afgelost daarentegen (aanzienlijk) hoger dan een annuïtaire lening die in 30 jaar volledig wordt afgelost. Ook de cumulatieve lasten (rente en aflossing) van een annuïtaire lening die in 35 of 40 jaar volledig wordt afgelost, zijn hoger dan bij een annuïtaire lening die in 30 jaar volledig wordt afgelost. Dat komt doordat er gedurende de looptijd minder snel wordt afgelost en dus meer rente wordt betaald. Voor de consument weegt het financiële voordeel van extra hypotheekrenteaftrek niet op tegen de extra rentekosten.

De budgettaire effecten van een generieke verlenging van de aflostermijn van 30 naar 35 jaar is geraamd op een derving die oploopt naar structureel € 1,8 miljard. Bij een generieke verlenging van de aflostermijn naar 40 jaar loopt die derving zelfs op naar structureel € 3,6 miljard. De ingezette hervorming van de koopwoningmarkt wordt daardoor verkleind hetgeen een minder solide belastingstelsel, grotere risico’s voor consumenten (schulden van burgers) en kredietaanbieders (financierbaarheid hypotheekportefeuille en funding gap) tot gevolg kan hebben.

Vraag 20

Wat waren de redenen om bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) de saneringsfunctie te beleggen?

Antwoord

De belangrijkste doelstelling hierbij is versterking van de «naadloze aansluiting» tussen de borgingsfunctie van het WSW en de saneringsfunctie, door het WSW bij de sanering een grotere rol te geven, waarbij overigens ten principale sanering en borging wel van elkaar gescheiden blijven. Ook de overweging dat het vanwege het in principe tijdelijke karakter van saneringen weinig efficiënt is om enkel hiervoor een klein ZBO in stand te houden (reeds is besloten om het financieel toezicht naar het Rijk te verplaatsen), speelt hier mee.

Vraag 21

Wat zijn de voordelen van het beleggen van de saneringsfunctie bij het WSW?

Antwoord

De voordelen zijn een betere aansluiting tussen borging en sanering (de zogenaamde naadloze aansluiting) en het niet in stand hoeven houden van een apart saneringsorgaan.

Vraag 22

Wat zijn de nadelen en de risico’s van het beleggen van de saneringsfunctie bij het WSW?

Antwoord

Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen 20 en 25 zullen sanering en borging van elkaar gescheiden blijven, en zal de saneringsfunctie publiekrechtelijk worden geborgd.

Vraag 23

Op welke manier wordt straks binnen het WSW de onderlinge verhouding tussen de garantiestructuur en de saneringsmogelijkheden vorm gegeven?

Antwoord

Uitgangspunt voor onderbrenging van de saneringstaken bij het WSW is dat de borgings- en saneringsfunctie twee volstrekt gescheiden onderdelen gaan vormen van het WSW. Dat betekent dat vanuit de borgingsfunctie nooit een claim mag kunnen worden gelegd op de saneringsgelden en vice versa, afgezien van aan beide onderdelen toe te rekenen organisatorische kosten omdat er één bestuur en één werkaparaat zal zijn.

Vraag 24

Hoe worden het financiële toezicht (bij de Minister voor Wonen en Rijksdienst) en de saneringstaak (bij het WSW) in de nieuwe situatie op elkaar afgestemd?

Antwoord

In de voorziene situatie zal de financiële toezichthouder van het Rijk altijd nauw betrokken zijn bij een onverhoopte saneringssituatie. Er dient immers te worden gekoerst op een situatie waarin het financiële probleem dat is ontstaan zal zijn opgelost. Ook zullen ervaringen van de financiële toezichthouder bij de betreffende corporatie toetspunten vormen voor het saneringsplan. Gedurende de uitvoering van een saneringsplan door het WSW blijft de betreffende corporatie onder het financiële toezicht van de financieel toezichthouder vallen.

Vraag 25

Hoe wordt het toezicht van de rijksoverheid op het WSW vorm gegeven? Gaat u deze aanscherpen? Welke invloed heeft de nieuwe saneringstaak hierop?

Antwoord

Het WSW met zijn borgingsfunctie is een privaatrechtelijke instelling waar het Rijk vanwege haar achtervangpositie een privaatrechtelijke overeenkomst mee heeft. WSW en het Rijk voeren geregeld overleg over de werkwijze van het WSW. Op dit moment wordt, mede vanwege de steviger taak van het WSW binnen het bestel, bezien of aanscherping van de governance vanuit het Rijk wenselijk is.

Sanering heeft een publiekrechtelijk karakter. Onderbrenging van saneringstaken bij het WSW zal, afhankelijk van de wijze van onderbrenging, aanvullende betrokkenheid en toezicht vanuit het Rijk noodzakelijk kunnen maken.

Vraag 26

Was er in de oorspronkelijke novelle op de Woningwet (voor de afspraken met Aedes) sprake van een volledige juridische scheiding tussen Diensten Algemeen Economisch Belang (DAEB) en niet-DAEB?

Antwoord

Er is geen oorspronkelijke novelle op de Woningwet. Zoals in het plenaire debat van 3 oktober jl. is aangegeven, is met verschillende partijen gesproken over concepten van beleidsvoornemens. Deze voornemens hebben echter niet tot voorstellen van het kabinet geleid.

Vraag 27

Hoe verhouden de afspraken met Aedes zich tot de doelstelling: «De corporaties gaan zich richten op hun kerntaak: het aanbieden van betaalbare woningen aan daarvoor in aanmerking komende inkomens- en aandachtsgroepen?»

Antwoord

Deze doelstelling blijft ook na de afspraken met Aedes gelden. Corporaties moeten tenminste een administratieve scheiding aanbrengen tussen hun kerntaken, de zogenoemde daeb taken en hun overige taken (niet-daeb). De focus moet liggen bij de uitvoering van de daeb taak: het bieden van huisvesting voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden. Daarbij geldt dat tenminste 90% van de toewijzingen van sociale huurwoningen moet plaatsvinden aan huishoudens met een inkomen van maximaal € 34.229,– (prijspeil 2013). Niet-daeb taken bij een administratief gescheiden corporatie zijn slechts toegestaan voor zover ze ten dienste staan van daeb activiteiten. Alleen wanneer de corporatie kiest voor een juridische splitsing is er voor de juridisch afgescheiden dochter een breder pakket aan activiteiten toegestaan.

Vraag 28

Welke gevolgen zal het verder verlagen van de NHG (d.w.z. tot aan 225.000 euro en daarna de gemiddelde huizenwaarde) hebben op de huizenprijzen, de verkoopaantallen en de dynamiek op de woningmarkt?

Antwoord

Door de geleidelijke afbouw van de kostengrens NHG naar de gemiddelde huizenprijs wordt de koppeling tussen de NHG-grens en de gemiddelde huizenprijs weer hersteld. Net zoals in de periode vóór de tijdelijke verhoging van de kostengrens in juli 2009 wordt de NHG weer gericht op woningen met een gemiddelde prijs.

Als we voor de komende tijd uitgaan van een relatief even hoog gebruik van NHG als in de afgelopen anderhalf jaar en een gemiddelde woningprijs van € 225.000 dan betekent een afbouw naar het niveau van de gemiddelde woningprijs dat het aantal NHG’s met ongeveer 14% kan dalen ten opzichte van de grens van € 265.000.

Bij deze berekening is afgezien van het effect van de afbouw van de LTV naar 100% in 2018 en prijsveranderingen.

NHG aankoop woning per segment van de kostengrens tot € 265.000

 

2012

2013 (Q1 en Q2)

 

Aantal

%

Aantal

%

tot € 225.000

76.451

85,6%

31.978

86,2%

€ 225.000–245.000

7.245

8,1%

2.950

8,0%

€ 245.000–265.000

5.568

6,2%

2.172

5,9%

totaal tot € 265.000

89.264

100,0%

37.100

100,0%

Vraag 29

Kan er een overzicht worden gegeven van de uitputting van het budget tot op heden ten behoeve van de startersleningen?

Antwoord

Tot half oktober 2013 is van de vorig jaar verstrekte € 20 mln. voor Startersleningen bijna € 14 mln. verbruikt. Gelet op de huidige stroom van aanvragen voor de Starterslening verwacht de SVn dat de eerste tranche van € 20 mln. aan het eind van het jaar volledig is uitgeput (verstrekte leningen + aangegane verplichtingen). Als gevolg van de afspraken uit het Woonakkoord is er aanvullend € 30 mln. beschikbaar voor het verstrekken van Startersleningen, die in 2013 middels een subsidiebeschikking aan SVn ter beschikking zijn gesteld.

Vraag 30

Kan er inzicht worden gegeven in de mate en de omvang waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de rente over restschulden voor maximaal 10 jaar af te trekken?

Antwoord

Het is nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de benutting van de mogelijkheid om rente over restschulden af te trekken. De maatregel is aangekondigd in het regeerakkoord dat is gepresenteerd op 29 oktober 2012 en trad per direct in werking. Hierdoor was het niet meer mogelijk om een aparte rubriek in de aangifte inkomstenbelasting 2012 op te nemen. Belastingplichtigen hebben de rente over restschulden overigens wel kunnen aftrekken in de rubriek rente over de eigenwoningschuld, conform de toelichting van de aangifte 2012. Hetzelfde geldt voor de Voorlopige Aanslag 2013. Het is op dit moment dus niet te achterhalen wat de omvang is van het gebruik van de mogelijkheid om rente over restschulden af te trekken. In de aangifte 2013 is een aparte rubriek voor rente over restschulden voorzien. Na de aangifte 2013 is dit inzicht daardoor wel te geven.

Vraag 31

Kan er inzicht gegeven worden in de mate en omvang waarin mensen gebruik maken van de (reguliere) mogelijkheid om hun hypotheek af te lossen?

Antwoord

De overheid beschikt niet over gegevens die het gevraagde inzicht kan verschaffen. De vraag wordt zo geïnterpreteerd dat het zou moeten gaan om boetevrije aflossing op een hypotheekschuld. Uit de aangiftegegevens van de Belastingdienst kan de ontwikkeling van de eigenwoningschuld van een belastingplichtige worden afgeleid, maar deze gegevens geven geen informatie waardoor die afname is veroorzaakt. Kredietverstrekkers geven aan dat in toenemende mate gebruikt wordt gemaakt van de mogelijkheden tot aflossing. Volgens cijfers van het CBS daalt sinds drie kwartalen de totale hypotheekschuld in geringe mate, met in het tweede kwartaal van 2013 een daling van 2 miljard euro tot 669 miljard euro. Dit betekent dat er per saldo meer op hypotheekleningen wordt afgelost dan wordt opgenomen.

Vraag 32

Hoe draagt de introductie van de huishoudentoeslag, waar de huurtoeslag deel van zal uitmaken, bij aan het tegengaan van fraude?

Antwoord

Door het kabinet worden extra maatregelen genomen om misbruik en fraude bij toeslagen tegen te gaan. Deze maatregelen zijn eerder aangekondigd in de brief van 10 mei (Kamerstuk 17 050, nr. 435). Er is geen directe samenhang van de voorgestelde maatregelen met het voornemen om een huishoudentoeslag te introduceren. Ook zonder dat voornemen zouden de fraudemaatregelen met betrekking tot het huidige toeslagenstelsel zijn voorgesteld. Het kabinet acht het immers van groot belang om op korte termijn met aanvullende fraudemaatregelen te komen; de introductie van een huishoudentoeslag in zijn uiteindelijk vorm zal nog een aantal jaren duren. Indirect is er wel sprake van een samenhang omdat hetgeen nu al kan worden gedaan aan het fraudebestendig maken van de toeslagen ook zijn vruchten zal afwerpen voor de toekomstige huishoudentoeslag.

Vraag 33

Wat zijn de exacte voorwaarden waaronder restschulden mee kunnen worden gefinancierd onder de NHG en welk tijdpad is hierbij voorzien?

Antwoord

In de brief van 31 oktober heb ik u nader geïnformeerd over de uitwerking van mogelijkheid om restschulden onder NHG mee te financieren. Deze mogelijkheid wordt per 1 januari 2014 gecreëerd. De belangrijkste voorwaarden voor het meefinancieren van de restschuld onder NHG zijn:

  • Alleen voor bestaande NHG-leningen. De restschuld moet voortvloeien uit een NHG-lening; eventuele restschulden van andere, niet-geborgde leningen kunnen niet worden meegenomen.

  • De aankoop van de nieuwe woning en (een deel van) de restschuld dient binnen de op dat moment geldende kostengrens te blijven. Als een deel van de restschuld niet past binnen de actuele kostengrens, dan kan de geldgever het overige deel wel meefinancieren buiten NHG.

  • De totale lening dient betaalbaar te zijn op basis van de gebruikelijke inkomenscriteria (de loan-to-income norm zoals jaarlijks door de Minister van Financiën vastgesteld middels de regeling hypothecair krediet). Bij aankoop kunnen de bijkomende kosten worden meegefinancierd volgens het schema van de dalende LTV dat voor alle woningaankopen geldt (van 104% in 2014 naar 100% in 2018). Daarmee wordt meer ruimte geboden om de restschuldproblematiek aan te pakken dan gecommuniceerd in de brief van 17 september jl. Het uitgangspunt dat de LTV van de lening exclusief de restschuld maximaal 100% bedraagt, wordt losgelaten. In overleg met het WEW en geldverstrekkers is besloten om deze voorwaarde te laten vallen om het bereik van de regeling te vergroten. Ik acht dit verantwoord aangezien er een eigen risico voor aanbieders wordt geherintroduceerd en bij het meenemen van een restschuld naar een volgende woning opnieuw premie moet worden betaald door de consument.

  • Voor meefinancieren van restschulden komt er de verplichting tot annuïtair aflossen. Het staat aanbieders vrij om net als nu het geval is zelf aanvullende eisen te stellen. Het WEW geeft aan te verwachten dat geldgevers binnen de ruimte die de LTI biedt, kiezen voor een zo kort mogelijke looptijd.

  • Er dient premie te worden betaald over de gehele lening (aankoop en restschuld) die onder NHG borgstelling wordt gebracht. De garantie begint op dat moment weer op 100% en blijft annuïtair aflopen.

De nieuwe mogelijkheid om een restschuld onder NHG mee te financieren richt zich vooral op huiseigenaren die graag willen verhuizen en die hogere woonuitgaven kunnen dragen, inclusief de lasten van de restschuld. Het gaat om de groep die wel wil verhuizen en die het zich qua inkomen kan veroorloven, maar op dit moment geremd is door de verwachte restschuld. Hoe groot de groep is die gebruik zal maken van de regeling is op voorhand moeilijk te zeggen. Naar verwachting zal het niet gaan om hele grote aantallen.

Met de mogelijkheid om restschulden onder NHG te brengen, neemt de rol van de NHG op de hypotheekmarkt toe en dreigt een deel van de verantwoordelijkheden die bij de marktpartijen zelf behoren over te gaan op NHG, en daarmee het Rijk. Om de risico’s niet te laten toenemen is besloten dat deze mogelijkheid alleen toegankelijk is voor bestaande NHG-gevallen en dient over de totale lening opnieuw premie afgedragen te worden. Daarnaast heeft het Kabinet besloten om een eigen risico voor geldgevers in te voeren. Het is geen garantie dat het risico helemaal niet toeneemt, want dat is ook afhankelijk van de marktontwikkelingen, maar hiermee is sprake van een evenredig pakket.

Vraag 34

Kan reeds worden aangegeven op welke wijze de Omgevingswet zal bijdragen aan vereenvoudiging van wet- en regelgeving? Op welke wijze zal deze vereenvoudiging bijdragen aan een beter werkende woningmarkt?

Antwoord

De Omgevingswet en de daarmee samenhangende uitvoeringsregelgeving voorziet in één wettelijk stelsel voor het omgevingsrecht waarbinnen regels onderling samenhangen en een logische plek hebben. Een groot aantal sectorale wetten en regelingen wordt samengebracht. Dit moet leiden tot een vermindering van de regeldruk en meer ruimte voor initiatiefnemers van projecten in de fysieke leefomgeving. Dit is samengevat in het motto: «ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit». Het nieuwe stelsel beoogt een betere balans te brengen tussen beide doelen, door enerzijds meer samenhangende afweging van belangen op gebiedsniveau mogelijk te maken en anderzijds de fysieke leefomgeving te verbeteren wanneer de kwaliteit tekort schiet. Door decentrale bestuursorganen bij besluiten over gebiedsontwikkeling meer bestuurlijke afwegingsruimte te bieden, zal dit stelsel ook kunnen bijdragen aan een beter werkende woningmarkt.

Vraag 35

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het overleg met het Waarborgfonds Eigen Woningen over de voorwaarden waaronder de NHG wordt verlaagd naar hypotheken tot 225.000 euro in 2016 en daarna tot de gemiddelde woningprijs? En wat betekent deze verlagingen voor de totale omvang van de garantstelling voor de komende 20 jaar?

Antwoord

In de brief van 31 oktober heb ik u geïnformeerd over de bereikte overeenstemming met betrekking tot de ontwikkeling van de NHG-kostengrens op de langere termijn. Na 2016 wordt de NHG-kostengrens gekoppeld aan de gemiddelde huizenprijs. Net zoals in de periode vóór de tijdelijke verhoging van de kostengrens in juli 2009 wordt de NHG weer gericht op woningen tot een gemiddelde prijs. In de tussenliggende periode wordt de grens geleidelijk omlaag gebracht van € 265.000 per 1 juli 2014, naar € 245.000 per 1 juli 2015 en naar € 225.000 per 1 juli 2016.

Door de geleidelijke afbouw van de kostengrens naar het niveau van de gemiddelde huizenprijs zal het volume aan NHG-garanties de komende jaren een lagere omvang kennen dan in het geval van handhaven van de grens van € 265.000. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 28 zou het volume aan verstrekte NHG’s 14% lager kunnen zijn, maar hoeveel lager het garantievolume precies zal zijn, is echter moeilijk aan te geven vanwege de onzekerheden rond de factoren die een rol spelen in het totaal volume aan NHG-garanties, zoals ontwikkelingen in onder meer het aantal NHG’s, de huizenprijzen en de hypotheekrente.

Vraag 36

Welke aanbevelingen van de commissie Kroes over de mogelijkheid van het betrekken van institutionele beleggers bij de herfinanciering van hypotheken worden nu exact overgenomen en uitgewerkt in maatregelen in 2014?

Antwoord

De commissie Kroes heeft een voorstel uitgewerkt voor oprichting van een Nederlandse Hypotheekinstelling (NHI). Op dit moment beziet het kabinet of en hoe de NHI kan worden ingericht zodanig dat wordt voldaan aan de Europese staatssteunaspecten en andere randvoorwaarden. Daarover voeren we constructieve gesprekken met de Europese Commissie. Zodra hier een uitkomst van is, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.

Vraag 37

Kan er inzicht worden gegeven in de bekostiging van de verschillende expertteams, de hoeveelheid expertteams en de wijze waarop er interdepartementaal wordt samengewerkt op verschillende dossiers, zoals bijvoorbeeld kantoortransformatie, leefbaarheid, leegstand en vermindering administratieve lasten?

Antwoord

Er zijn twee expertteams in opdracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst werkzaam, namelijk het Expertteam Eigenbouw en het Expertteam Kantorentransformatie. Daarnaast is er een Juridische Expertpool Planschade werkzaam. Interdepartementaal werkt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nauw samen met de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken. Het gaat hier met name om de stimulering van eigenbouw en de transformatie van kantoren en ander vastgoed naar woningen. De teams adviseren aan gemeenten, die zelf ook experts voor deze teams beschikbaar stellen («voor gemeenten, door gemeenten»). De Juridische Expertpool Planschade adviseert gemeenten in de zgn. krimpgebieden die geconfronteerd worden met schadeclaims als gevolg van planwijziging. Daarnaast adviseert deze Expertpool gemeenten bij wijzigingen van bestemmingsplannen die tot doel hebben om bovenmatige plancapaciteit op het gebied van kantorenbouw terug te dringen. Het Agentschap NL van het Ministerie van EZ ondersteunt de teams op organisatorisch en administratief gebied.

Bij brief van 19 september jl. heb ik de jaarverslagen over 2012 van het Expertteam Eigenbouw en het Expertteam Kantorentransformatie aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstuk 33 750 XII, nr. 5). In de jaarverslagen van deze teams is ook een financieel overzicht opgenomen.

Over 2013 en 2014 zijn met de expertteams de volgende rijksuitgaven gemoeid:

Expertteam

2013

2014

Eigenbouw

170.000

170.000

Kantorentransformatie

150.000

150.000

Juridische Expertpool Planschade

130.000

130.000

De kosten per expertteam omvatten de kosten van de inhuur van experts, communicatie, voorlichting en onderzoek. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu draagt voor 50% bij aan de financiering van de Juridische Expertpool Planschade. Bij de inzet van experts draagt BZK voor 50% bij in de kosten; de betrokken gemeente betaalt de andere 50%.

Vraag 38

Als maatregel voor 2014 wordt genoemd het overnemen van de adviezen van de commissie Kroes om institutionele beleggers te betrekken bij herfinanciering van hypotheken. Betreft dit alleen de pensioenfondsen? Welke andere beleggers zijn betrokken en hoe concreet zijn de gesprekken? Wat zijn de resultaten?

Antwoord Het uitgangspunt is dat de Nationale Hypotheekinstelling (NHI) open staat voor alle beleggers, inclusief buitenlandse beleggers, en dat uitgegeven obligaties vrij verhandelbaar zijn tussen beleggers. Er wordt zowel met pensioenfondsen als met verzekeraars gesproken over uitwerkingsaspecten van de NHI. De gesprekken die we voeren met marktpartijen zijn erop gericht om draagvlak te behouden voor de interesse die is uitgesproken voor een NHI. Voordat deze gesprekken kunnen leiden tot concrete resultaten moet eerst overeenstemming bestaan met de Europese Commissie. Op dit moment beziet het kabinet of en hoe de NHI kan worden ingericht zodanig dat wordt voldaan aan de Europese staatssteunaspecten. Daarover voeren we constructieve gesprekken met de Europese Commissie.

Vraag 39

Welke voorwaarden zullen worden gesteld om de restschulden mee te mogen financieren in de NHG?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 33.

Vraag 40

Hoeveel mensen kunnen waarschijnlijk gebruik maken van het meefinancieren van de restschulden onder de NHG?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 33.

Vraag 41

Welke gevolgen heeft het meefinancieren van de restschulden in de NHG (waar geen onderpand bij zit) voor het risico van de staat?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 33.

Vraag 42

Wat is de stand van zaken van het revolverend fonds voor energiebesparing? Welke co-financiering is reeds beschikbaar? Wanneer wordt de uitrol verwacht en is duidelijk voor wie en onder welke condities er een beroep op het fonds kan worden gedaan?

Antwoord

Op 19 oktober 2013 heb ik u een brief gestuurd met de stand van zaken van het revolverend fonds, waarin tevens het voornemen is aangekondigd om een stichting op te richten voor het onderdeel eigenaar-bewoners van het revolverend fonds: de Stichting Nationaal Energiebespaarfonds (Kamerstuk 33 779, nr. 1). In deze brief geef ik aan dat belangrijke stappen zijn gezet voor het onderdeel eigenaar-bewoners van het revolverend fonds. De cofinanciers die 225 miljoen euro leveren zijn bekend: de Rabobank en de ASN Bank. De lening en de werkwijze van het fonds zijn concreet uitgewerkt. De uitwerking van de leningsvoorwaarden is opgenomen in de brief. Wanneer ik overeenkomstig artikel 34 van de Comptabiliteitswet de eventuele reactie van uw Kamer en van de Eerste Kamer heb gekregen op mijn voornemen tot oprichten van een stichting voor het Nationaal Energiebespaarfonds, kan de stichting worden opgericht.

Ik zal u verder voor het einde van 2013 nader informeren over het deel van het revolverend fonds voor verhuurders en over de 35 miljoen euro die aan het revolverend fonds is toegevoegd in de begroting voor 2014. Mogelijk wordt vanuit de 35 miljoen euro financiering voor verenigingen van eigenaren aangeboden.

Vraag 43

Op welke wijze, onder welke condities en wanneer wordt de 400 miljoen euro in het kader van het Convenant Energiebesparing Huursector beschikbaar gesteld?

Antwoord

Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van een Regeling voor de 400 miljoen euro voor de stimulering van energiebesparing in de sociale huursector. Zoals ik in het Hoofdlijnendebat van 2 oktober 2013 over het Energieakkoord voor duurzame groei heb toegezegd, zal ik in november 2013 de Kamer nader informeren over de uitwerking en over het verloop van het overleg met Aedes, VastgoedBelang en de Woonbond.

Vraag 44

Zijn er in het kader van het voornemen om 111.000 sociale huurwoningen te renoveren naar energienota-loze woningen nog wijzigingen in wet- en regelgeving te verwachten? En staat deze ambitie naast de ambitie in het kader van het Convenant Energiebesparing Huursector?

Antwoord

  • a. In overleg met de partijen die de Stroomversnelling uitvoeren (realisatie van 111.000 energienotaloze woningen door een aantal bouwers en woningcorporaties) wordt in kaart gebracht welke regelgeving moet worden aangepast. In het SER Energieakkoord voor duurzame groei is aangegeven dat het Rijk mogelijke belemmeringen zal wegnemen. Binnen enkele maanden hoop ik hier nadere informatie over te hebben.

  • b. De Stroomversnelling is op zich geen onderdeel van de afspraken van het Convenant Energiebesparing Huursector en is additioneel. Wel zijn de energetische opbrengsten van de Stroomversnelling in het SER Energieakkoord voor duurzame groei meegenomen in de doorrekening voor de huursector.

Vraag 45

Wat zijn de doelstellingen, resultaten en looptijd van het «actieplan bevolkingsdaling»

Antwoord

De doelstellingen van het Interbestuurlijk Programma Bevolkingsdaling in de krimp- en anticipeerregio’s zijn als volgt:

  • de regio herkent en erkent de komende demografische ontwikkelingen;

  • de regio heeft te verwachten opgaven in beeld ten aanzien van wonen, voorzieningen en economie;

  • de regio heeft keuzes gemaakt om in te spelen op de voor haar belangrijkste opgaven;

  • de keuzes zijn doorvertaald naar de afzonderlijke gemeenten (programmering);

  • de regio is gestart met de uitvoering van de opgaven gerelateerd aan de demografische transitie (op basis van de gemaakte keuzes), samen met een vitale coalitie van overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven en bewoners.

In 2012 heb ik de Tweede Kamer middels een voortgangsrapportage geïnformeerd over de tot dan toe behaalde resultaten (Kamerstuk 31 757, nr. 46). Het gaat hier om een programma waarvan de looptijd nog niet bepaald is, maar waarvan de duur mede bepaald wordt door de mate waarin de betrokken regio’s tot een door de desbetreffende vitale coalitie gedragen regionale uitvoering komen.

Vraag 46

Wordt in de Rotterdamwet voorzien in de mogelijkheid voor de verhuurder om bij het aangaan van een huurovereenkomst een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van de huurder te verlangen?

Antwoord

Momenteel worden de mogelijkheden verkend om in aangewezen gebieden, waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat, woningzoekenden te laten screenen op crimineel en overlastgevend gedrag. Dat zou kunnen geschieden op basis van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), dan wel op basis van een onderzoek van de politiegegevens. Het voornemen is hierover een separaat wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet) voor het zomerreces van 2014 in te dienen bij de Tweede Kamer.

Vraag 47

Kan worden toegelicht welke feitelijke ondersteuning bedoeld wordt aan krimpregio's? Kan voorts worden toegelicht of u verwacht dat in 2014 één of meer anticipeergebieden een zodanige bevolkingsdaling hebben dat zij tot de krimpregio's gerekend moeten gaan worden?

Antwoord

Het Rijk ondersteunt krimpregio’s op verschillende manieren. Het gaat hierbij om:

  • Wegnemen van knelpunten in wet- en regelgeving of ruimte bieden voor experimenten;

  • Aanpassingen in de bekostigingssystematiek (zoals de in het gemeentefonds opgenomen tijdelijke krimpmaatstaf en de beschikbare middelen voor krimp (en groei) in het provinciefonds);

  • Stimuleren van kennisoverdracht en onderzoek;

  • Stimuleren van samenwerking door het op verzoek van de regio’s en betrokken provincies ondersteunen van bijvoorbeeld dialoogtafels, transitieatlassen en kansenatlassen grensoverschrijdende samenwerking.

Daarnaast laat ik onderzoek doen naar actuele prognoses van demografische ontwikkelingen in de krimp- en anticipeerregio’s, waaronder bevolkingsdaling. Ik verwacht de uitkomsten hiervan eind dit jaar beschikbaar te hebben. Gezien het feit dat een grondige aanpak van de gevolgen van demografische ontwikkelingen een structurele benadering vereist, ligt het niet voor de hand de indeling van krimp- en anticipeergebieden periodiek aan te passen.

Vraag 48

Op welke wijze worden woningcorporaties geacht vorm te geven aan leefbare en gemengde wijken, wanneer leefbaarheid niet langer tot hun kerntaken behoort?

Antwoord:

Het voornemen van het Kabinet is om de taakafbakening van woningcorporaties op het gebied van leefbaarheid wettelijk te verankeren door middel van de novelle bij de Herzieningswet en vervolgens nader uit te werken in een AmvB. Uitgangspunt daarbij is dat de inzet vanuit een verstandige sociale vastgoedexploitatie te verantwoorden moet zijn. Er moet een duidelijke en directe relatie liggen met de dienst van algemeen economisch belang. Leefbaarheidactiviteiten die primair liggen op het werkterrein van gemeenten of andere maatschappelijke instellingen worden daarmee niet tot de kerntaken van corporaties gerekend. Woningcorporaties kunnen bijdragen aan gemengde wijken door het verkopen van bestaand bezit en door differentiatie van huurprijzen.

Vraag 49

Hoe hoog is het investeringsbedrag om Rotterdam-Zuid de beoogde impuls te geven?

Antwoord

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ) in 2014 door aanpassingen in wet- en regelgeving (Woningwet en Wet Bijzondere Maatregelen Grootstedelijke Problematiek) en met kennis en kunde. Er is voor Rotterdam-Zuid geen specifiek investeringsbedrag opgenomen in de BZK-begroting. Binnen het budget Beleidsprogramma woonomgeving onder beleidsartikel 2.3 is vooralsnog een budget van 200.000 euro gereserveerd voor het steunen van het NPRZ, onder meer voor kleinschalige initiatieven op het gebied van bewonersbetrokkenheid zoals het organiseren van een jongerentop.

In het wetsvoorstel Maatregelen Woningmarkt 2014 is opgenomen een heffingsvermindering voor verhuurders bij kantoortransformatie en bij investeringen in de maatschappelijke opgaven van krimpgebieden en Rotterdam-Zuid. In totaal is voor de heffingsvermindering 70 miljoen euro per jaar beschikbaar tot en met 2017.

Vraag 50

Het lage btw tarief liep in de oorspronkelijke opzet tot maart 2014. Inmiddels is die termijn verlengd. Kan aangegeven worden wat de gevolgen zijn van verlening zowel financieel als voor de werkgelegenheid? Waar worden de kosten van deze maatregel uit gedekt?

Antwoord

De tijdelijke maatregel beoogt de bouw- en woningmarkt te ondersteunen en heeft als doel de bouwsector een impuls te geven. De maatregel stimuleert naar verwachting renovatie, maar over de mate waarin dit gebeurt is geen exact cijfer te geven aangezien de renovatiebranche geen aparte categorie vormt in de btw-statistieken. Het is inherent aan het stimuleren van een specifieke sector dat de bestedingen in de betreffende sector toenemen en bestedingen in andere sectoren afnemen of minder snel toenemen. Een exacte kwantificering van de afzonderlijke werkgelegenheidseffecten is niet mogelijk. De kosten van de uitbreiding van deze maatregel zijn geraamd op 213 miljoen en worden gedekt binnen het pakket van de Begrotingsafspraken 2014.

Vraag 51

Hoe kan het dat het bedrag voor energiebesparing voor de huursector 400 miljoen euro is in de periode tot 2017 terwijl in het Aedesakkoord de periode ná 2017 wordt genoemd? Kunt u hier duidelijkheid over geven?

Antwoord

In het SER Energieakkoord voor duurzame groei is aangegeven dat het rijk 400 miljoen euro subsidie beschikbaar stelt voor verhuurders in de sociale huursector ten behoeve van investeringen in energiebesparing voor de periode 2014–2017. Deze 400 miljoen euro komt, na aftrek van de benodigde uitvoeringskosten, pas ter beschikking in 2018 en 2019 en wordt gedekt door een tijdelijke verhoging van de energiebelasting. Het is de bedoeling dat in de periode 2014–2017 de daadwerkelijke investeringen op het gebied van energiebesparing wordt gerealiseerd, waarbij woningcorporaties en particuliere verhuurders deze voorfinancieren.

Vraag 52

Op welke manier wordt de voorfinanciering van de 400 miljoen euro extra voor energiebesparing door verhuurders in de sociale sector ingevuld?

Antwoord

Na publicatie van de beoogde subsidieregeling worden partijen in de gelegenheid gesteld een subsidieaanvraag met onderbouwing in te dienen. Na inhoudelijke beoordeling volgt een subsidietoezegging die, indien aan de voorwaarden is voldaan, in 2018/2019 tot betaling komt. In die situatie zullen partijen dan voorfinancieren. Woningcorporaties kunnen daartoe kortlopende leningen aangaan onder het Waarborgfonds sociale woningbouw (WSW), particuliere verhuurders zullen zich dan richten op het aangaan van kortlopende leningen tegen een markttarief.

Vraag 53

Op welke manier komt het geld bij individuele verhuurders terecht?

Antwoord

In overleg met Aedes, VastgoedBelang en de Woonbond vindt de nadere uitwerking plaats van de 400 miljoen euro subsidie voor de sociale huursector, inclusief de dekking voor benodigde uitvoeringskosten vanaf 2014. De Kamer zal hierover in november nader worden geïnformeerd. Er heeft op dit moment nog geen nadere besluitvorming plaatsgevonden.

Vraag 54

Welke energiebesparingsdoelstellingen moeten specifiek met deze 400 miljoen euro gehaald worden?

Antwoord

De 400 miljoen euro zijn niet gekoppeld aan specifieke energiebesparingsdoelstellingen. In het Energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de partijen van het Convenant Energiebesparing Huursector zich committeren om de afgesproken doelstellingen in 2020 te halen. Het Rijk stelt in dat kader € 400 miljoen subsidie beschikbaar voor verhuurders in de sociale huursector ten behoeve van investeringen in energiebesparing voor de periode 2014–2017 met als doel een bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het Convenant.

Vraag 55

Hoe gaat de overheid borgen dat het geld door de verhuurders doelmatig aan energiebesparing wordt uitgegeven?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 53. Bij de uitwerking van de subsidieregeling zijn de rechtmatigheids- en doelmatigheidsaspecten een essentieel onderdeel.

Vraag 56

Hoe worden individuele verhuurders op het niet doelmatig uitgeven van het geld afgerekend?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 53 en 55.

Vraag 57

Hoe wordt de monitoring voor de doelmatige besteding van de 400 miljoen euro voor energiebesparing geregeld?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 53.

Vraag 58

Wie voert de monitoring voor de doelmatige besteding van de 400 miljoen euro voor energiebesparing geregeld uit?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 53.

Vraag 59

Hoe wordt de voorfinanciering van de 400 miljoen euro geregeld?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 52.

Vraag 60 (deel 1)

Wat zijn de gevolgen van de korting van 480 miljoen euro op de prijsbijstelling 2014 uit het onderhandelakkoord voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de uitvoering van het beleidsprogramma? Welk deel van die 480 miljoen euro komt voor rekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?

Antwoord

Het inhouden van prijsbijstelling betekent dat het Ministerie van BZK geen inflatiecorrectie krijgt voor de beleidsbudgetten of apparaatsbudgetten die prijsgevoelig zijn. Eventuele prijsstijgingen worden dan door een departement zelf opgevangen binnen de begroting.

De Minister van Financiën heeft de Tweede Kamer voorafgaand aan de Algemene Financiële Beschouwingen geïnformeerd over de ingehouden prijsbijstelling per departement. Daar is uitgegaan van de begrotingsstanden voor de departementale herverkaveling. Rekening houdend met departementale herverkaveling is het percentage voor het Ministerie van BZK niet 4%, maar 2%.

Korting van de prijsbijstelling 2014 is door het CPB niet meegenomen omdat deze nog niet van concrete invulling is voorzien. Het CPB honoreert inhouden van de prijsbijstelling in een lopend jaar als er sprake is van voldoende onderuitputting in het jaar daarvoor of als er sprake is van inhoudelijke onderbouwing in de vorm van maatregelen. Het kabinet is van mening dat departementen deze generieke maatregel kunnen opvangen. Dit kan onder andere door het nemen van efficiencymaatregelen binnen de departementale organisatie of door minder af te nemen aan diensten.

Vraag 60 (deel 2)

Acht u deze extra korting haalbaar, gezien het feit dat het Centraal Planbureau heeft geconcludeerd dat van de beoogde besparing van € 788 miljoen door het vorige kabinet pas € 364 miljoen euro is onderbouwd, en dat nog moet worden aangetoond in hoeverre de door het huidige kabinet beoogde extra besparingen mogelijk zijn door intensivering van het programma Compacte Rijksdienst, aangezien daarvan ruim de helft van de besparingen nog moet worden onderbouwd?

Antwoord

De taakstelling van het vorige kabinet is reeds verwerkt in eerdere begrotingen. De taakstelling van het huidige kabinet op de apparaatskosten (vanaf 2016 oplopend tot € 1,1 miljard in 2018), is budgettair verwerkt in de departementale begrotingen 2014. Departementen kunnen bij deze invulling gebruikmaken van de besparingen die zich voordoen als gevolg van de bestaande projecten uit Compacte Rijksdienst en de nieuwe projecten uit de Hervormingsagenda Rijksdienst. Voor zover nodig wordt aan nadere financiële onderbouwingen door departementen gewerkt. Mochten enkele projecten daarbij onverhoopt minder opleveren dan eerder voorzien dan treffen departementen aanvullende maatregelen om hun apparaatskosten te verlagen. Over de voortgang wordt uw Kamer in mei geïnformeerd bij de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk.

Vraag 61

Kunt u de berekening geven van de meest recente teruggang in werkgelegenheid bij rijksdiensten in Leeuwarden?

Antwoord

De meest recente berekening van de teruggang in werkgelegenheid bij rijksdiensten is gerapporteerd in mijn brief van 27 september jl. (Kamerstuk 31 490, nr. 133). Daarin heb ik aangegeven dat in de provincie Friesland als gevolg van mijn aanvullende bijsturings-maatregelen sprake is van circa 100 fte aan werkgelegenheidsbehoud. Dit betreft 36 fte bij de Belastingdienst in Leeuwarden en tussen de 55 en 62 fte bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) in Leeuwarden. Als gevolg van deze aanvullende bijsturingsmaatregelen daalt de werkgelegenheid in Friesland niet met 800 maar met 700 fte.

Op Prinsjesdag heeft het kabinet de nota «In het belang van Nederland» (Kamerstuk 33 763, nr. 1) gepresenteerd over de toekomst van de krijgsmacht. Daarmee heeft het kabinet strategische keuzes gemaakt om de Nederlandse krijgsmacht militair relevant én betaalbaar te houden, ter invulling van de taakstelling van het kabinet Rutte II. In het «herfstakkoord» is overeengekomen hierop een aantal wijzigingen aan te brengen. De uitwerking van die voornemens zal ik meenemen in de totaalanalyse van de werkgelegenheidseffecten van Rutte II, waarover ik eind 2014 de Kamer zal informeren.

Vraag 62

Is verdere afslanking en vermindering van het aantal ZBO’s overwogen? Zo ja, wat zijn de effecten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ja, in de zin dat voor ieder ZBO zal worden bezien of de ZBO-status nog de meest geëigende is. In het regeerakkoord zijn de uitgangspunten voor de ordening van het ZBO-veld genoemd. Uitbesteden of uitvoeren binnen het publieke domein; in het publieke domein «agentschap, tenzij»; als het een ZBO moet zijn, dan een publiekrechtelijk ZBO zonder eigen rechtspersoonlijkheid. In de hervormingsagenda rijksdienst (Kamerstuk 31 490, nr. 119) heb ik aangegeven dat een doorlichting van het ZBO-veld aan de hand van deze criteria plaatsvindt. De doelstelling van deze herordening van ZBO’s en hun taken is in de eerste plaats het terugdringen van de versnippering in het ZBO-veld. Immers de transparantie van het ZBO-veld is de primaire doelstelling van het ZBO-beleid. Ik zal u te zijner tijd over de conclusies van het kabinet informeren.

Vraag 63

Voor welke groepen wordt een positief discriminatiebeleid gevoerd in het personeelsbeleid van Ministeries?

Antwoord

Overeenkomstig de afspraak met uw kamer wordt aan bepaalde groepen voorrang verleend bij vacaturevervulling, bij gelijke geschiktheid / goed functioneren.

Zo biedt het Rijk scholieren, studenten en net afgestudeerden de kans kennis te maken met het werken bij het Rijk in de vorm van stages, leerarbeidsplaatsen en verschillende traineeprogramma’s. Voor de rijkstrainees is besloten dat de lichtingen gestart in 2011, 2012 en 2013 na afloop van hun tijdelijke aanstelling en bij goed functioneren een vaste aanstelling krijgen.

Dan is er de met uw Kamer afgesproken doelstelling dat in 2017 tenminste 30 procent van de topambtenaren in de Algemene Bestuursdienst uit vrouwen dient te bestaan.

Bij vacaturevervulling wordt naar de samenstelling van teams gekeken en afhankelijk daarvan de voorkeur uitgaat naar een vrouw, dan wel een man. Vanzelfsprekend blijft kwaliteit hierbij het leidende principe.

Ten slotte is daar in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Werkgeverschap het met de Kamer besproken 1% quotum voor mensen met een arbeidsbeperking met een indicatie WSW, Wajong of WIA.

Bij vacaturevervulling wordt goed gekeken of het takenpakket (deels) door iemand uit de hierbedoelde doelgroep kan worden vervuld en wordt aan deze groep voorrang verleend.

Het 1% quotum gaat in 2014 over in de baangarantieafspraken ten gevolge van het Sociaal Akkoord 2013.

Het beleid voor specifieke groepen wordt zoveel mogelijk in samenhang met elkaar uitgevoerd.

Vraag 64

Zijn er islamitische gebedsruimten aanwezig binnen overheidsgebouwen? Zo ja, hoeveel belastinggeld hebben deze ruimten gekost?

Antwoord

De RGD verzorgt de rijkshuisvesting voor het Rijk en stelt panden beschikbaar ten behoeve van een gebruiker. Het rijkshuisvestingsstelsel is zodanig ingericht dat de gebruiker van een gebouw verantwoordelijk is voor de inrichting. De Rgd heeft geen overzicht waaruit blijkt of er specifieke islamitische gebedsruimtes zijn en wat de eventuele kosten daarvan zijn.

Vraag 65

Hoeveel geld besteden alle Ministeries jaarlijks aan de inhuur van externen?

Antwoord

Elk jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de omvang van de externe inhuur bij het Rijk in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. In de laatste Jaarrapportage over het jaar 2012 is gemeld dat de externe inhuur bij het Rijk in 2012 866 mln bedroeg (zie bijlage bij de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 13 mei 2013, Kamerstuk 31 490, nr. 117, pagina 14). De uitgaven aan externe inhuur bij het Rijk in de jaren 2009 t/m 2011 worden daarin ook vermeld.

Vraag 66

Is de afspraak dat «werkgevers in de marktsector zich garant stellen om in 2014 reeds vijfduizend mensen met een beperking aan het werk te helpen, die in het kader van de begrotingsafspraken 2–014 is gemaakt, voor u aanleiding de doelstellingen wat betreft arbeidsgehandicapten aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De afspraak met werkgevers in de marktsector om reeds in 2014 mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen, zijn voor mij geen aanleiding de doelstellingen aan te scherpen. De afspraak met de publieke sector luidt al dat deze werkgevers vanaf 2014 mensen met een arbeidsbeperking in een baan plaatsen. Immers, op pagina 6 van het sociaal Akkoord 2013 is te lezen: «In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 2.500 extra banen per jaar vanaf 2014, tot een maximum is bereikt van 25.000 banen». Voor de sector Rij gaat het daarbij om 334 banen per jaar.

Vraag 67

Welke gevolgen heeft het voornemen om de Wnt-norm terug te brengen tot 100% van een ministerssalaris voor het personeel van de (rijks)overheid? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de ambtenaren in rijksdienst die momenteel meer dan het ministerssalaris verdienen?

Antwoord

De concrete gevolgen van de normverlaging zullen nader aan te geven zijn als de nieuwe WNT-norm is uitgewerkt in het wetsvoorstel.

Het salarisgebouw van de sector rijk, vastgelegd in het BBRA, is zodanig dat het hoogste maandsalaris onder dat van een Minister ligt: € 9.098 versus € 10.326.

Dit salaris is gebaseerd op een arbeidsduur van 36 uur. Als gevolg van een verhoging van de arbeidsduur tot maximaal 40 uur en toeslagen die op grond van het BBRA kunnen worden toegekend, kan het totale salaris van een rijksambtenaar uitstijgen boven het totale ministerssalaris. In 2012 betrof dit 65 rijksambtenaren, onder wie 45 leden van de Topmanagementgroep.

Vraag 68

Hoe wordt de afspraak met betrekking tot het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten in de begrotingsafspraken 2014 toegepast voor de rijksdienst?

Antwoord

Het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking vindt overeenkomstig de afspraken plaats: zij zullen worden geplaatst in een baan. Voor het Rijk als werkgever betekent dit dat gedurende tien jaar en te beginnen in 2014, jaarlijks 334 mensen met een arbeidsbeperking extra in een baan worden geplaatst.Momenteel wordt met ministeries een aanpak uitgedacht en ingericht.

Vraag 69

Hoeveel functies zullen er per ministerie verdwijnen als gevolg van de invulling van de taakstelling rijksdienst?

Antwoord

In de ontwerpbegrotingen van 2014 van de ministeries zijn de opgelegde taakstellingen op apparaat verwerkt, maar de inhoudelijke onderbouwing met maatregelen moet daarbij in veel gevallen nog nader worden uitgewerkt. Die nadere uitwerking zal ook gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het personeelsbestand van kerndepartementen, baten-lastendiensten en ZBO’s.

In de jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die in het voorjaar van 2014 aan u zal worden aangeboden, zal inzicht worden gegeven in de inhoudelijke onderbouwing van de verwerking van de taakstellingen en de daarmee samenhangende personele gevolgen.

Vraag 70 (gelijkluidende vragen 71 en 131)

Kunt u aangeven wat het voordeel is van het wettelijk normeren van bedrijfsvoering uitgaven voor ZBO’s?

Antwoord

In de bijlage van het regeerakkoord «Bruggen slaan» stond dat mogelijk een deel van de departementale taakstellingen kan worden gerealiseerd met behulp van «het wettelijk normeren van de bedrijfsvoeringsuitgaven van ZBO’s c.a.; gebaseerd op het niveau van kerndepartementen en agentschappen» (pag. 45). Dit idee uit het Regeerakkoord is nader onderzocht en er is geconcludeerd dat de taken van uitvoeringsorganisaties (ZBO’s, agentschappen, diensten) binnen de Rijksoverheid te divers en heterogeen zijn voor zinvolle normen voor bedrijfsvoeringskosten. De ene organisatie zal relatief veel personeel nodig hebben in de lage schalen, de andere juist in de hoge schalen. De ene organisatie zal haar processen verregaand kunnen automatiseren, de andere niet. Normering van de bedrijfsvoeringskosten zou ertoe leiden dat ofwel de normen zeer ruim zouden moeten worden vastgesteld ofwel dat aan vrijwel iedere uitvoeringsorganisatie uitzonderingen zouden moeten worden toegestaan.

Vraag 71 (gelijkluidende vragen 70 en 131)

Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de bedrijfsvoeringsuitgaven van ZBO’s als deze wettelijk worden genormeerd?

Antwoord

In de bijlage van het regeerakkoord «Bruggen slaan» stond dat mogelijk een deel van de departementale taakstellingen kan worden gerealiseerd met behulp van «het wettelijk normeren van de bedrijfsvoeringsuitgaven van ZBO’s c.a.; gebaseerd op het niveau van kerndepartementen en agentschappen» (pag. 45). Dit idee uit het Regeerakkoord is nader onderzocht en er is geconcludeerd dat de taken van uitvoeringsorganisaties (ZBO’s, agentschappen, diensten) binnen de Rijksoverheid te divers en heterogeen zijn voor zinvolle normen voor bedrijfsvoeringskosten. De ene organisatie zal relatief veel personeel nodig hebben in de lage schalen, de andere juist in de hoge schalen. De ene organisatie zal haar processen verregaand kunnen automatiseren, de andere niet. Normering van de bedrijfsvoeringskosten zou ertoe leiden dat ofwel de normen zeer ruim zouden moeten worden vastgesteld ofwel dat aan vrijwel iedere uitvoeringsorganisatie uitzonderingen zouden moeten worden toegestaan.

Vraag 72

Wat zijn de gevolgen van dalende bedrijfsvoeringsuitgaven voor de wettelijke taak die ZBO’s uitvoeren? Leiden de dalende uitgaven tot meer efficiëntie of worden taken soberder uitgevoerd?

Antwoord

Dalende uitgaven voor de bedrijfsvoering zijn doorgaans het gevolg van efficiënter werken. Iedere uitvoeringsorganisatie streeft immers naar een effectieve en efficiënte uitvoering van haar taken. Een extern opgelegde daling van de bedrijfsvoeringsuitgaven kan een prikkel zijn tot het maken van een extra efficiencyslag. Als daarvoor echter geen ruimte is, zullen taken soberder worden uitgevoerd. Zoals mijn collega van Financiën in reactie op het rapport Bezuinigingen op uitvoeringsinstellingen van de Algemene Rekenkamer heeft aangegeven gaat aan een dergelijke taakversobering altijd een politieke of bestuurlijke weging door de betrokken vakminister vooraf. Dit vanuit zijn ministeriële verantwoordelijkheid voor de taakwijzigingen van het onder hem ressorterende zbo.

Vraag 73

Kan worden toegelicht hoe het Rijksvastgoedbedrijf samenwerkt met gemeenten bij het afstoten dan wel herbestemmen van rijksvastgoed? Kunt u aangeven hoe het overleg met de gemeente Apeldoorn verloopt over de herbestemming van Nieuw Millingen?

Antwoord

Het Rijksvastgoedbedrijf i.o. zoekt nadrukkelijk de samenwerking met de regio's en gemeenten bij het zoeken van nieuwe bestemmingen voor af te stoten vastgoed. Dit kan gaan om tijdelijk herbestemmen (om leegstand te voorkomen, of om tijdelijk gebruik ondersteunend aan een toekomstige nieuwe bestemming) en/of om definitieve nieuwe bestemmingen. Het onderwerp rijksvastgoed is vanaf dit jaar ook toegevoegd aan de agenda's van het bestuurlijk overleg MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) met provincies en regio's. Gemeenten zijn bij herbestemmen van groot belang. Ten eerste omdat gemeenten de publiekrechtelijke bevoegdheid hebben om bestemmingsplannen te wijzigen. Ten tweede omdat eventuele toezeggingen van gemeenten over herbestemmingsmogelijkheden de herontwikkelingsrisico's verminderen. Bij minder risico's hebben potentiële kopers meer financieringsmogelijkheden, waardoor de kans op een (goede) verkoop stijgt.

Het overleg met de gemeente Apeldoorn over de herbestemming van Kamp Nieuw Milligen verloopt goed. De gemeente staat positief tegenover een bedrijfsmatige bestemming van het terrein. Gelet op de beperkte woonbebouwing in de nabijheid, de ligging nabij de Rijksweg A1 en de aanwezigheid van een relatief groot oppervlakte aan natuurlijk landschap wordt onderzocht of een bedrijfsmatige logistieke herbestemming in combinatie met een eventuele bijdrage/compensatie voor de EHS en Natura 2000 mogelijk is. Gegeven deze mogelijkheden gaat het Rijksvastgoedbedrijf i.o. samen met de regionale vertegenwoordigers van Economische Zaken en Defensie en de regionale partners op bestuurlijk niveau een verdiepingsslag uitvoeren om eventuele koppelingen tussen de herbestemming van Kamp Nieuw Milligen enerzijds en beleidsdoelen anderzijds te bespreken.

Vraag 74

Geldt de passage over het bij aanbestedingen ruimte maken voor qua omvang verschillende marktpartijen, ook voor de lopende en toekomstige aanbestedingen van defensie en meer in het bijzonder ook voor de aanbesteding van de nieuwe marinierskazerne in Vlissingen?

Antwoord

De Dienst Vastgoed Defensie zal per 1 juli 2014, samen met de Rijksgebouwendienst, het Rijkvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf en de directie Rijksvastgoed, het Rijksvastgoedbedrijf gaan vormen. Vanaf die datum zal ook bij aanbestedingen van defensievastgoed ruimte worden gemaakt voor qua omvang verschillende marktpartijen. Tot die tijd is de Minister van Defensie verantwoordelijk voor de wijze waarop defensievastgoed wordt aanbesteed.

Vraag 75

Is de reële waarde van het rijksvastgoed in beeld? Wordt het rijksvastgoed regelmatig getaxeerd en wordt er, bij waardevermindering, afgeboekt? Kunt u een compleet overzicht sturen van de huidige marktwaarde van het vastgoed (op basis van taxaties), de huidige boekwaarde en de omvang van de afschrijvingen? Kunt u ook aangeven wat bij verkoop van onroerend rijksvastgoed maatgevend is: de boekwaarde of de marktwaarde?

Antwoord

De portefeuille van de Rijksgebouwendienst is gewaardeerd tegen historische kostprijs waarop jaarlijks wordt afgeschreven. Panden worden alleen getaxeerd bij voorgenomen verkoop. Daarom is er geen compleet overzicht op basis van marktwaarde. Bij verkoop is altijd de marktwaarde maatgevend. Verkoopwinst of -verlies wordt vastgesteld door het verschil tussen de marktwaarde en de boekwaarde. Op het moment dat een verkoopbesluit wordt genomen wordt een hogere boekwaarde afgewaardeerd naar de marktwaarde conform de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving.

Vraag 76

Wat betekent de verschuiving van de uitgaven op het terrein van energie en gebouwde omgeving naar 2015 en verder voor het te voeren beleid in 2014?

Antwoord

In het geheel van de uitgaven vindt een beperkte actualisatie van de raming plaats op het terrein van energie en gebouwde omgeving. Deze heeft geen invloed op het te voeren beleid in 2014. Dit beleid wordt uitgevoerd op basis van het Energieakkoord voor duurzame groei. Hiervoor zijn de benodigde middelen opgenomen in de begroting.

Vraag 77

Kan inzichtelijk worden gemaakt wat de effecten van de cumulatie van kabinetsmaatregelen zijn op de koopkracht van huurders?

Antwoord

In bijlage 4 van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt uitgebreid ingegaan op de cumulatie van effecten op de koopkracht van huishoudens in 2014, bijvoorbeeld in tabel B4.2.

In onderstaande tabel zijn de cijfers uit deze tabel geactualiseerd naar aanleiding van de Begrotingsafspraken 2014 en het pensioenakkoord met betrekking tot het ABP, en is de groep huurders apart geïdentificeerd. Verschillen in koopkrachtontwikkeling in 2014 tussen huurders en kopers treden niet zozeer op door maatregelen die huurders specifiek raken, maar met name omdat huurders minder vaak betaalde arbeid verrichten dan eigenwoningbezitters waardoor zij minder profiteren van de verhoging van de arbeidskorting en de lagere werknemerspremie voor het ABP. Ook hebben huurders doorgaans lagere inkomens, waardoor bijvoorbeeld het afschaffen van de Wtcg tegemoetkoming en de verlaging van de zorgtoeslag een groter effect heeft. In mijn brief van 28 februari 2013 (Kamerstuk 27 926, nr. 193) over de ruimere mogelijkheden tot huurverhogingen is nader ingegaan op de specifieke effecten van die maatregel voor huurders.

 

< –5%

–5 tot –2%

–2 tot 0%

0 tot 2%

2 tot 5%

> 5%

Minimum

1%

2%

26%

68%

4%

0%

Minimum–modaal

1%

3%

39%

42%

12%

4%

1x–1,5x modaal

0%

3%

30%

48%

15%

3%

1,5x–2x modaal

0%

1%

21%

45%

30%

3%

> 2x modaal

0%

1%

25%

49%

21%

5%

             

Huurders

1%

4%

40%

45%

8%

2%

Totaal

0%

2%

30%

47%

17%

3%

 

Totaal

Aandeel huurders (%)

Aantal (x 1000)

Minimum

100%

90%

470

Minimum–modaal

100%

70%

2.400

1x–1,5x modaal

100%

37%

1.690

1,5x–2x modaal

100%

20%

1.220

> 2x modaal

100%

9%

1.750

       

Huurders

100%

100%

3.120

Totaal

100%

41%

7.530

Bron: SZW-berekeningen. Geactualiseerd naar aanleiding van begrotingsafspraken 2014 en pensioenakkoord ABP.

Vraag 78

Hoe wordt de resterend bezuiniging van dertig miljoen euro op het budget voor huurtoeslag gecompenseerd, aangezien in de 1e suppletoire begroting 2013 de bezuiniging begroot was op 141 miljoen euro en in de begroting voor 2014 slechts 111 miljoen euro per jaar wordt gecompenseerd?

Antwoord

Het totale tekort over de periode 2014–2018 is door middel van kasschuiven gemiddeld tot € 111,4 miljoen per jaar om dekking te vergemakkelijken. Het tekort van 141 miljoen voor 2014 dat bij voorjaarsnota was geraamd is hierdoor verlaagd tot € 111,4 miljoen en gedekt met de bijdrage uit de koopkrachtenveloppe. Hiermee is het totale tekort op de huurtoeslag gedekt.

Vraag 79

Wat betekent de verschuiving van de uitgaven op het terrein van energie en gebouwde omgeving naar 2015 en verder voor het te voeren beleid in 2014?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 76.

Vraag 80

Wat betekent de verschuiving van de uitgaven op het terrein van woon- en leefomgeving naar 2015 en 2016 voor het te voeren beleid in 2014?

Antwoord

De verschuiving van de uitgaven in de begroting van BZK 2014 op het terrein van woon- en leefomgeving naar 2015 en 2016 betekent voor het te voeren beleid in 2014 dat er budget beschikbaar is om op monitoring, kennisvragen en ondersteuning kan worden ingezet bij problematiek van krimp, stadsvernieuwing en het grotestedenbeleid c.q. de wijkenaanpak. De budgetneutrale herschikking zorgt er voor dat dit ook in de latere jaren van deze kabinetsperiode kan worden voortgezet.

Vraag 81

Is er voldoende rekening gehouden met alle aangekondigde beleidsveranderingen op de huurmarkt, en de compensatie die daarvoor nodig is voor lage inkomensgroepen, in de huidige budgettering van de huurtoeslag?

Antwoord

In de vaststelling van de voor de huurtoeslag in de begroting beschikbare bedragen is rekening gehouden met de doorwerking van de bekende beleidsmaatregelen op de huurmarkt. Zo is rekening gehouden met de doorwerking van de mogelijkheid tot huurverhogingen met 1½% boven inflatie. Hiervoor is in het Regeerakkoord een bedrag oplopend tot € 420 miljoen in 2017 beschikbaar gesteld.

Vraag 82

Hoe wordt de resterende 30 miljoen euro bezuiniging op het budget voor huurtoeslag gecompenseerd?

Antwoord

Het totale tekort over de periode 2014–2018 is door middel van kasschuiven gemiddeld tot € 111,4 miljoen per jaar om dekking te vergemakkelijken. Het tekort van 141 miljoen voor 2014 dat bij voorjaarsnota was geraamd is hierdoor verlaagd tot € 111,4 miljoen en gedekt met de bijdrage uit de koopkrachtenveloppe. Hiermee is het totale tekort op de huurtoeslag gedekt.

Vraag 83

Is het waar dat de dekking van de huurtoeslagtegenvaller structureel wordt gecompenseerd uit de koopkrachtenveloppe?

Antwoord

Voor de in het voorjaar gerapporteerde problematiek van € 111 miljoen in de huurtoeslag is inderdaad structurele dekking gevonden uit de koopkrachtenveloppe.

Vraag 84

Kunt u punt G toelichten? Gaat het budget fraudebestrijding huurtoeslag omlaag, of wordt er vanaf 2014 structureel 16,5 miljoen euro overgeheveld van de begroting Wonen en Rijksdienst richting de Belastingdienst?

Antwoord

De Belastingdienst en het Ministerie van BZK nemen extra maatregelen om fraude bij het toekennen van toeslagen tegen te gaan. De besparing die de fraudemaatregelen opleveren voor de huurtoeslag zijn geraamd op € 16,5 miljoen. Dit leidt in de raming tot een structurele verlaging van het budget van de huurtoeslag met € 16,5 miljoen. De besparing op de programmakosten huurtoeslag wordt ingezet ter dekking van de extra middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de nieuwe fraudemaatregelen en dat leidt tot een structurele overheveling van € 16,5 miljoen uit het budget van de huurtoeslag naar de Belastingdienst en het Ministerie van BZK.

Vraag 85

Wat betekent de structurele bezuiniging van 111 miljoen euro op de huurtoeslag voor de koopkracht van huurders?

Antwoord

Voor de in het voorjaar gemelde problematiek van € 111 miljoen in de huurtoeslag is structurele dekking gevonden binnen de koopkrachtenveloppe. Hierdoor is een bezuiniging op de huurtoeslag, en een doorwerking op de koopkracht van huurders, voorkomen.

Vraag 86

Wanneer gaan huurders de bezuiniging van 111 miljoen euro op de huurtoeslag merken?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 85.

Vraag 87

Waar in het energieakkoord staat precies dat er 35 miljoen euro extra wordt toegevoegd aan het revolverend fonds? Waar komt deze 35 miljoen euro vandaan?

Antwoord

De aanvullende bijdrage aan het Revolverend Fonds Energiebesparing is niet opgenomen in het SER energieakkoord. Het betreft een in de MJN 2014 geïntroduceerde kabinetsmaatregel. Met deze bijdrage worden investeringen in energiebesparing en werkgelegenheid in de bouwsector extra gestimuleerd. Het draagt daarmee bij aan de doelstellingen uit het SER-energieakkoord. Momenteel wordt onderzocht of deze bijdrage binnen het fonds specifiek kan worden ingezet als financiering voor VVE’s. Deze doelgroep heeft nu nog moeite om energiebesparende maatregelen te financieren.

Vraag 88

Kunt u toezeggen dat u de resultaten van de beleidsdoorlichtingen die in 2014 worden afgerond, zal verwerken in de nieuwe begroting voor het jaar 2015? Wanneer deze conclusies geen aanleiding geven tot beleidswijzigingen in 2015, kunt u dan toelichten waarom niet?

Antwoord

Na afronding van een beleidsdoorlichting ontvangt uw Kamer een rapportage met hierin de resultaten. Ook ontvangt u van mij een inhoudelijke reactie hierop, waarbij wordt aangegeven in hoeverre deze resultaten aanleiding geven tot beleidswijzigingen. Indien dit het geval is, wordt dit verwerkt in de ontwerpbegroting 2015. Voorwaarde hierbij is wel dat de beleidsdoorlichting reeds in de eerste helft van 2014 moet zijn afgerond.

Vraag 89

Wat is het effect van wijkverpleegkundigen die zijn aangesteld ter uitvoering van de motie Hamer (Kamerstuk 31 700, nr. 15), gelet op de relatie met voorzieningen op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?

Antwoord

Het Kabinet ziet de meerwaarde van wijkverpleegkundigen in de wijk. Uit onderzoek van het buro BMC van juni 2012 blijkt dat een wijkverpleegkundige jaarlijks € 18.000,– bespaart. Dit resultaat wordt bevestigd door aanvullend onderzoek van BMC in de regio West Brabant en de stad Den Haag.

De besparingen die de wijkverpleegkundige realiseert, ontstaan voor 84% door het voorkomen van zorg in de tweede lijn. Hiervan wordt 41% bespaard bij verpleeg- en verzorgingshuizen, 21% bij ziekenhuizen en het restant bij GGZ-instellingen en instellingen voor mensen met een beperking.

Voor een deel worden dure tweedelijns oplossingen vervangen door goedkopere oplossingen in de eerste lijn of vanuit gemeenten. In andere gevallen zorgt de wijkverpleegkundige er voor dat formele zorg volledig wordt voorkomen.

De instellingen waar de besparingen plaatsvinden, worden bijna volledig betaald vanuit drie financieringsbronnen: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Uit het onderzoek blijkt dat de besparingen voor 50% worden gerealiseerd binnen de AWBZ, voor 29% binnen de Zvw. Daarnaast wordt bespaard op allerlei andere geldstromen, zoals de bijstand, huurtoeslag en kosten van uithuiszettingen. Momenteel wordt een evaluatie uitgevoerd op basis waarvan ook over de niet-financiële criteria uit de motie Hamer (Kamerstuk 31 700 , nr. 15) uitspraken kunnen worden gedaan.

Vraag 90

Het aantal beleidsdoorlichtingen is beperkt en er is enige achterstand. Kan worden aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan? Waarom leent het onderzoek en kennisoverdracht onder 1.2 zich niet voor beleidsonderzoek?

Antwoord

  • 1. Het aantal geplande beleidsdoorlichtingen staat in verhouding tot het aantal beleidsartikelen in de begroting. BZK heeft een dekkende planning van doorlichtingen, hetgeen wil zeggen dat alle artikelen periodiek worden doorgelicht. Voor 2014 binnen de begroting van W&R staat een drietal beleidsdoorlichtingen in de planning. De beleidsdoorlichting van artikel 6 Uitvoering rijksvastgoedbeleid wordt later opgestart in verband met de aanstaande samenvoeging van de RVOB, Rgd, directie Rijksvastgoed en de Dienst Vastgoed Defensie tot één Rijksvastgoedbedrijf. Niettemin is het streven de doorlichting te starten in 2016 en de resultaten uiterlijk in 2018 aan uw Kamer te verzenden.

  • 2. Artikelonderdeel 1.2 bevat budgetten voor kennisontwikkeling op de overige domeinen binnen de artikelen 1 en 2. De kennis die wordt gegenereerd is daardoor onderdeel van het primaire proces van die beleidactiviteiten, maar als zodanig geen zelfstandig beleid. Daarom leent het zich niet voor een zelfstandige beleidsdoorlichting, maar zullen uitgaven onder artikel 1.2 worden meegenomen in de beleidsdoorlichtingen van de andere beleidsartikelen.

Vraag 91

Kan de subsidie aan de huurcommissie worden verminderd, gelet op de vereenvoudiging van de werkwijze zoals voorgesteld in de wet «Wijziging van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie»?

De verlaging van de kosten en de verhoging van de baten van de Huurcommissie als gevolg van het inwerking treden van het wetsvoorstel 33 698 (Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie) is reeds verwerkt in de dalende bijdrage aan de Huurcommissie vanaf 2014.

Vraag 92

Hoeveel rijksmiddelen komen in 2014 en in 2015 beschikbaar voor krimp, stadsvernieuwing en het grotestedenbeleid c.q. de wijkenaanpak? Hoeveel was dit de afgelopen 10 jaar?

Antwoord:

In de begroting van BZK 2014 is onder het beleidsprogramma woonomgeving een budget opgenomen voor 2014 van 3,754 mln en voor 2015 van 3,719 mln. Dit bedrag is onder andere bedoeld voor de genoemde thema’s.

Voor uw vraag hoeveel dit was in de afgelopen 10 jaar, verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden op uw vragen over de aanpak wijken. Bij u bekend onder Kamerstuk 30 995, nr. 95, vastgesteld op 24 juni 2013 (vergaderjaar 2012/13).

(Voor stadsvernieuwing is in 2014 via de decentralisatie uitkering stedelijke vernieuwing in het gemeentefonds en het provinciefonds respectievelijk € 139 en € 55.5 miljoen beschikbaar. In 2015 zijn hiervoor geen rijksmiddelen meer beschikbaar.)

Vraag 93

Hoe ontwikkelt de koopquote per inkomensdeciel met de verzameling maatregelen van dit kabinet?

Antwoord

De koopquote geeft het aandeel van de woonlasten weer in het besteedbaar inkomen van een huishouden. De ontwikkeling van de woonlasten en het besteedbaar inkomen van huishoudens per inkomensdeciel als gevolg van de kabinetsmaatregelen is moeilijk te geven. Zo zijn de inkomenseffecten per huishouden van de kabinetsmaatregelen in de toekomst niet alleen afhankelijk van de hoogte van het inkomen maar ook van de omvang van de hypotheekschuld, de leningsvorm, het renteniveau en de aftrekmogelijkheden van de hypotheekschuld in de toekomst. Een goede inschatting van de ontwikkeling van de koopquote over de periode waarin de maatregelen worden geëffectueerd is daarom niet te geven. In de Nota naar Aanleiding van het Verslag van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 is getracht om de effecten van de maatregelen op de woonlasten voor verschillende groepen zo goed mogelijk kwalitatief te omschrijven.

Vraag 94

Hoeveel huurders krijgen de extra huurverhoging niet volledig vergoed via de huurtoeslag?

Antwoord

In mijn brief van 28 februari 2013 (Kamerstuk 27 926, nr. 193) ben ik ingegaan op de inkomenseffecten van de mogelijke huurverhogingen. Uit de daar gepresenteerde cijfers blijkt dat 10% van de huurders geen negatief inkomenseffect ondervindt. Van de huurtoeslagontvangers ondervindt 22% geen inkomenseffect. 68% van de huurtoeslagontvangers heeft een negatief inkomenseffect tussen 0 en 0,1%. Van alle huurders is het aandeel met een dergelijk inkomenseffect 32%. Van de huurtoeslagontvangers heeft dus 90% een inkomenseffect beperkter dan –0,1%, van alle huurders is dat aandeel 42%.

Vraag 95

Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een eenpersoonshuishouden hebben een huur tot de kwaliteitskortingsgrens? Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een eenpersoonshuishouden hebben een huur tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens? Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een eenpersoonshuishouden hebben een huur tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens?

Antwoord

In de onderstaande tabellen is de verdeling van de huurtoeslag populatie naar huurgrenzen en leeftijd zichtbaar gemaakt voor een een-persoonshuishouden. Het betreft cijfers over het jaar 2011, omdat hiervan de meeste aanvragen al definitief zijn vastgesteld. Over latere jaren is de informatie nog niet voldoende betrouwbaar.

Een-persoonshuishouden 65-min

2011

huur op of onder kwaliteitskortingsgrens

149.400

huur tussen kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

220.482

huur boven aftoppingsgrens

50.047

Totaal

419.929

Een-persoonshuishouden 65-plus

2011

huur op of onder kwaliteitskortingsgrens

46.959

huur tussen kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

198.961

huur boven aftoppingsgrens

40.185

Totaal

286.105

Vraag 96

Welk percentage van de huur wordt gemiddeld per huurder met recht op huurtoeslag vergoed in 2014? Hoe was dit per jaar de afgelopen vijf jaar? Wat is de prognose voor de komende vier jaar?

Antwoord

De ontwikkeling van de gemiddelde bijdrage vanuit de huurtoeslag is bekend tot en met het jaar 2010. Voor de latere jaren zijn nog niet voldoende aanvragen definitief vastgesteld om een betrouwbaar beeld te geven. In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de gemiddelde vergoeding tussen 2007 en 2010 weergegeven.

In die jaren werd gemiddeld tussen 38,9% en 39,6% van de huur via de huurtoeslag vergoed.

 

2007

2008

2009

2010

HT (per jaar, per huishouden)

1.849

1.916

1.964

2.037

Huur (per jaar, per huishouden)

4.748

4.857

5.000

5.143

Percentage vergoed door HT

38,9%

39,4%

39,3%

39,6%

Op basis van de huidige raming wordt verwacht dat het percentage van de huur dat vergoed wordt met huurtoeslag in 2014 op 40% zal liggen, en ook in de periode 2011 tot en met 2017 gemiddeld ongeveer 40% zal zijn en jaarlijks zal liggen tussen 38,5% en 41%.

Vraag 79

Hoeveel mensen die «scheefwonen» hebben in 2013 een huurquote hoger dan 20%, maar kleiner dan 25%? Kan dit worden uitgesplitst voor de groepen die 4,5% of 6,5% huurverhoging per jaar krijgen? Hoeveel mensen die «scheefwonen» hebben in 2013 een huurquote hoger dan 25%, maar kleiner dan 30%? Kan dit worden uitgesplitst voor de groepen die 4,5% of 6,5% huurverhoging per jaar krijgen? Hoeveel mensen die «scheefwonen» hebben in 2013 een huurquote hoger dan 30%? Kan dit worden uitgesplitst voor de groepen die 4,5% of 6,5% huurverhoging per jaar krijgen?

Antwoord

Om de jaarlijkse huurontwikkeling in beeld te brengen wordt gebruik gemaakt van de Huurenquete van het CBS. In dit woningpanel onder verhuurders is het inkomen van huishoudens alleen bekend ingedeeld naar drie inkomens-klassen. Het berekenen van de individuele huurquote van huishoudens naar huurstijgingspercentage is daardoor niet mogelijk.

Vraag 98

Wat wordt gedaan voor de 724.000 huurders die nu al in armoede leven? Hoe wordt voorkomen daad dit aantal daadwerkelijk stijgt tot 850.000 in 2017, zoals voorspeld door onderzoeksbureau RIGO

Antwoord

Het in de vraag genoemde aantal van 724.000 heeft het RIGO berekend op basis van een analyse waarbij gebruikgemaakt is van de armoededefinitie van het Sociaal Cultureel Planbureau.

Door de gekozen systematiek wordt de druk op de totale uitgaven van huishoudens ten onrechte volledig in het kader van wonen geplaatst. Door de crisis staan echter alle typen uitgaven van huishoudens meer onder druk. Daarnaast wordt in het rapport geen rekening gehouden met individuele omstandigheden, met overige kabinetsmaatregelen buiten het woondomein, met eventueel (spaar)vermogen of de persoonlijke voorkeuren over hoeveel geld mensen bereid zijn te betalen voor een bepaalde kwaliteit van de woning. Het ene huishouden kiest voor meer woningkwaliteit – en daarmee voor hogere woonlasten – dan het andere.

Dat neemt niet weg dat het kabinet aandacht houdt voor mogelijke armoedeproblematiek onder huurders. Onlangs heeft het lid Ulenbelt (SP) kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 84) aan de Staatssecretaris van SZW gesteld over dit onderwerp. In het antwoord heeft de Staatssecretaris aangegeven dat het armoede- en schuldenbeleid dit jaar, en de komende jaren, wordt geïntensiveerd. Dit jaar is hiervoor € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld, in 2014 € 80 miljoen extra en in 2015 en latere jaren € 100 miljoen extra. Deze extra middelen worden grotendeels beschikbaar gesteld aan gemeenten. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. Zij hebben de taak om er voor te zorgen dat mensen met een laag inkomen of problematische schulden toch mee kunnen blijven doen in de samenleving.

Vraag 99

Hanteert u een maximale woonquote of een streefwoonquote voor mensen in een sociale huurwoning? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee, er wordt geen norm met betrekking tot een maximale woonquote in de sociale huursector gehanteerd. Een woon- of huurquote kan niet normatief worden opgevat, omdat hij geen rekening houdt met individuele omstandigheden, met overige kabinetsmaatregelen buiten het woondomein, met eventueel (spaar)vermogen, met de energiezuinigheid van de woning, maar vooral niet met de persoonlijke voorkeuren over hoeveel geld mensen bereid zijn te betalen voor een bepaalde kwaliteit van de woning.

Vraag 100

Kan voor het vrijgekomen corporatiebezit worden aangegeven in welke prijscategorie de nieuwe huurprijs valt (een goedkope, betaalbare, dure of geliberaliseerde woning)? Kan voor elk van deze groepen worden aangegeven hoeveel woningen bestemd zijn voor gezinnen met kinderen en een vloeroppervlak hebben van meer dan 70 m2?

Antwoord

In onderstaande tabel staan de woninghuren die huishoudens in de corporatiesector betalen na verhuizing in de periode juli 2012-juni 2013. Na verhuizing heeft 72% van de huishoudens een huur onder de aftoppingsgrens.

Het woonoppervlak van de woningen neemt toe bij hogere huren.

In hoeverre in de vrijgekomen corporatiewoningen met een woonoppervlak vanaf 70m2 ook gezinnen zijn gehuisvest is niet bekend.

Tabel. Verhuisde huishoudens in de corporatiesector naar prijsklasse woningen en oppervlakte van de woning. Periode juli 2012-juni 2013.

Prijsklasse huurwoning

Verhuizing aantal

Woonoppervlakte

 
 

* 1000

%

tot 70 m2

vanaf 70 m2

 

tot kwaliteitskortingsgrens

13

10%

93%

7%

100%

tot aftoppingsgrens

80

62%

67%

33%

100%

tot liberalisatiegrens

28

21%

42%

58%

100%

boven liberalisatiegrens

9

7%

14%

86%

100%

totaal

130

100%

61%

39%

100%

Bron huurenquete 2013/ CBS

Vraag 101

Welke woningcorporaties zullen volgens het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) failliet gaan vanwege de maatregelen op de huurmarkt? Indien deze informatie niet beschikbaar is, kan dan worden aangegeven hoe groot deze woningcorporaties zijn en wat grofweg hun werkgebied is? Welk bedrag zal door de overige woningcorporaties aan saneringssteun moeten worden uitgekeerd?

Antwoord

Het Centraal Fonds identificeert geen individuele woningcorporaties die als gevolg van de bedoelde maatregelen in financiële problemen zouden geraken. Indien woningcorporaties in financiële problemen geraken spelen in de regel overigens diverse factoren een rol. Corporaties kunnen zelf maatregelen treffen om hun financiële situatie te verbeteren. In welke mate eventueel saneringssteun moet worden ingezet als gevolg van de maatregelen op de huurmarkt is daarmee evenmin aan te geven.

Vraag 102

Kan de gerealiseerde investeringscapaciteit van woningcorporaties per jaar worden weergegeven voor de afgelopen vijf jaar? Wat is de prognose per jaar voor de komende vijf jaar?

Antwoord

Aannemend dat wordt gedoeld op investeringen in nieuwbouw van woningen, worden hieronder de door woningcorporaties in de jaren 2008 tot en met 2012 gerealiseerde nieuwbouwaantallen weergegeven alsmede de door corporaties aangegeven voornemens voor de jaren 2013 tot en met 2017. Hierbij kan worden opgemerkt dat de voornemens in de eerste jaren zelden worden gerealiseerd (en in de latere jaren vaak enigszins worden overtroffen). Daarom worden hieronder de over de vijfjarenperiode gesommeerde voornemens vergeleken met die uit eerdere jaren. In de tweede tabel hieronder zijn deze eveneens weergegeven. De voornemens dateren van voor het akkoord met Aedes.

Door woningcorporaties gerealiseerde en voorgenomen nieuwbouwaantallen:
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Huur

28.000

30.400

28.600

28.600

26.300

31.800

27.000

Koop

8.500

10.000

7.900

6.700

5.400

4.500

4.300

Hierbij hebben de realisatiecijfers voor 2012 een voorlopig karakter.

Voornemens in achtereenvolgende vijfjaarprognoses:
 

2010–2014

2011–2015

2012–2016

2013–2017

Huur

175.100

164.200

148.700

108.700

Koop

74.600

59.000

44.000

23.000

Vraag 103

Kunt u aangegeven welke waarborgen er zijn om invulling te geven aan onafhankelijk opererend toezicht?

Antwoord

Zoals in de brief van 6 september jl. al is aangegeven wil ik deze onafhankelijkheid borgen in de organisatorische ophanging van het toezicht (geheel gescheiden van beleidsonderdelen en onderscheidenlijke verantwoordelijkheden van het volkshuisvestelijke en financiële toezicht), in de werkwijze en het programma van de toezichthouder (eigen jaarprogramma), en in een publicatie- en communicatieprotocol zoals gebruikelijk is voor inspecties. Ook is in het verlengde van de scheiding beleid en toezicht mijn uitgangspunt dat er in het beleid geen aanvullend afwegingskader is ten aanzien van het reguliere toezichtoptreden in individuele gevallen door de toezichthouder. Uitzonderingen op dat uitgangspunt zullen helder omschreven dienen te zijn ten behoeve van de slagkracht vanuit de toezichthouder.

Vraag 104

Op welke wijze zal de beheerovername van panden worden gewijzigd?

Antwoord

De regering is voornemens om november 2013 een wetsvoorstel aan te bieden aan uw Kamer waarin een wijziging van de alreeds bestaande beheerovername (artikel 14 Woningwet) wordt voorgesteld. Met deze voorgestelde wijziging wordt beoogd dat panden van (malafide) huiseigenaren, zonder dat het pand gesloten dient te worden, in beheer kunnen worden genomen als er sprake is van herhaaldelijke overtredingen waarbij de veiligheid, gezondheid of leefbaarheid in het geding is. Tevens voorziet het voorstel erin om beheerkosten makkelijker te innen dan nu mogelijk is.

Vraag 105

Hoe hoog zou de inflatie zijn wanneer de stijging van de huurprijs daarin niet is meegenomen?

Antwoord

Per juli 2013 zou de inflatie dan niet 3,1% zijn geweest maar 2,8%.

Vraag 106

Kunt u per jaar specificeren uit welke bronnen de toename van de post huurtoeslag is gedekt t/m 2018?

Antwoord

De toename van het budget huurtoeslag vanaf 2013 wordt voor een belangrijk deel geaccomodeerd door het al in eerdere begrotingen voor de huurtoeslag gereserveerde budget. Daarbij is ter compensatie van de huurstijging van 1,5% boven inflatie voor huurtoeslag ontvangers de meerjaren budgetten huurtoeslag in het regeerakkoord verhoogd met 135 mln in 2014 oplopend tot 510 mln in 2018.

In de begroting 2014 is daarnaast uit de koopkrachtenveloppe met ingang van 2014 structureel 111 mln per jaar toegevoegd aan het budget voor de huurtoeslag.

Vraag 107

Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een tweepersoonshuishouden hebben een huur tot de kwaliteitskortingsgrens? Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een tweepersoonshuishouden hebben een huur tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens? Hoeveel van deze huishoudens heeft een of meer bewoners boven de 65 jaar dan wel een of meer gehandicapte bewoners? Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een tweepersoonshuishouden hebben een huur tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens?

Antwoord

In de onderstaande tabellen is de verdeling van de huurtoeslagpopulatie naar huurgrenzen en leeftijd zichtbaar gemaakt voor een twee-persoonshuishouden. Het gevraagde onderscheid naar aanwezigheid van gehandicapte bewoners wordt in de beschikbare bestanden niet gemaakt.

Het betreft cijfers over het jaar 2011, omdat hiervan de meeste aanvragen al definitief zijn vastgesteld. Over latere jaren is de informatie nog niet voldoende betrouwbaar.

Twee-persoonshuishouden 65-min

2011

huur op of onder kwaliteitskortingsgrens

25.943

huur tussen kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

119.486

huur boven aftoppingsgrens

42.271

Totaal

187.700

Twee-persoonshuishouden 65-plus

2011

huur op of onder kwaliteitskortingsgrens

13.396

huur tussen kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

85.360

huur boven aftoppingsgrens

23.502

Totaal

122.258

Vraag 108

Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een huishouden van drie of meer personen hebben een huur tot de kwaliteitskortingsgrens? Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een huishouden van drie of meer personen hebben een huur tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens? Hoeveel huurders met recht op huurtoeslag in een huishouden van drie of meer personen hebben een huur tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens?

Antwoord

Drie of meer persoonshuishouden 65-min

2011

huur op of onder kwaliteitskortingsgrens

15.651

huur tussen kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

147.170

huur boven aftoppingsgrens

32.046

Totaal

194.867

Drie of meer persoonshuishouden 65-plus

2011

huur op of onder kwaliteitskortingsgrens

437

huur tussen kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

2.922

huur boven aftoppingsgrens

521

Totaal

3.880

Vraag 109

In welke mate is de huurtoeslag per ontvanger gestegen?

Antwoord

De ontwikkeling van het gemiddelde bedrag aan huurtoeslag is bekend tot en met het jaar 2010. Voor de latere jaren zijn nog niet voldoende aanvragen definitief vastgesteld om een betrouwbaar beeld te geven. In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de hoogte van de gemiddelde huurtoeslag per ontvanger tussen 2007 en 2010 weergegeven. Voor de vergelijkbaarheid tussen jaren zijn voor de vaststelling van de gemiddelde jaarbijdrage huurtoeslagtoekenningen voor minder dan 12 maanden omgerekend naar een jaarbedrag.

Ontwikkeling gemiddelde huurtoeslag

Jaren

2007

2008

2009

2010

Bedrag

1.849

1.916

1.964

2.037

Vraag 110

Waarop is de aanname gebaseerd dat de verplichtingen aan ZBO’s en de huurcommissie afnemen de komende jaren?

Antwoord

De verlaging van de bijdrage aan de Huurcommissie de komende jaren vloeit met name voort uit de taakstellingen uit hoofde van de Regeerakkoorden 2010 en 2012 voor agentschappen. Zoals blijkt uit de begroting van de Dienst van de Huurcommissie (DHC) (Kamerstuk 33 750 XVIII, nr. 2, blz. 80–84), leidt deze verlaging tot een negatief saldo van baten en lasten. Bezien wordt welke maatregelen getroffen moeten worden om de begroting van DHC meerjarig sluitend te krijgen.

Vraag 111

Is op de Woonbond en Stichting VACpunt Wonen ook de horizonbepaling van vijf jaar van toepassing die geldt voor organisaties die overheidssubsidie ontvangen? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt de effectiviteit van de hier aan de orde zijnde subsidies gemeten?

Antwoord

Er is geen meerjarenafspraak met de Nederlandse Woonbond, over de toekenning van een financiële bijdrage wordt jaarlijks beslist. In het kader van de taakstelling voor mijn departement is aan de Woonbond aangekondigd dat de subsidies voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 worden belast met een kortingspercentage van vier maal 1,5%.

De Woonbond ontvangt een financiële bijdrage op grond van het Subsidiebesluit experimenten en kennisoverdracht wonen (Staatsblad 2006, nr. 455 en Staatsblad 2009, nr. 267) en de nadere regeling (Staatscourant 6 oktober 2006, nr. 195).

De Woonbond ontvangt een financiële bijdrage voor de belangenbehartiging van huurders in Nederland. De Nederlandse Woonbond is de belangrijkste gesprekspartner op landelijk niveau namens de huurders.

Bij de toekenning van de financiële bijdrage wordt, op basis van een jaarlijks voor te leggen werkplan, beoordeeld of de geplande activiteiten van de Woonbond bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het kabinet op het gebied van het versterken van de positie van huurders. Het concept Werkplan 2014 van de Woonbond is mij op dit moment nog niet bekend. De subsidie voor 2014 is dan ook nog niet toegekend.

Met brief van 24 oktober 2012 heeft mijn ambtsvoorganger, mevrouw Spies, aan VACpunt Wonen meegedeeld dat de exploitatiesubsidie die hun jaarlijks wordt toegekend, in de periode tot 2017 wordt afgebouwd. Reden voor afbouw is dat exploitatiesubsidie bedoeld is als tijdelijk instrument om rijksbeleid te stimuleren. In die brief heeft zij wel de mogelijkheid opengelaten om voor een concreet project met een hoge beleidsprioriteit te bezien of een financiële bijdrage mogelijk en wenselijk is.

Vraag 112

Kunt u aangeven of huurharmonisatie is meegenomen in de berekening van de huurquotes? Zo ja, welke aannames ten aanzien van de huurharmonisatie zijn daarbij gehanteerd? Kunt u dit toelichten?

Antwoord

Bij de berekening van de in de begroting opgenomen huurquotes van de diverse huishoudens wordt uitgegaan van de reële gemiddelde huurprijs van de beschouwde groep, zoals deze bij de aanvraag voor huurtoeslag wordt opgegeven. Doorgevoerde extra huurverhogingen als gevolg van harmonisatie zijn hierdoor meegenomen in de bepaling van de gemiddelde huurprijs voor de diverse huishoudgroepen. Voor de jaren waarin nog geen realisatiecijfers beschikbaar zijn is gerekend met een verwachte huurverhoging, waarbij ook rekening is gehouden met harmonisatie-effecten. Hiervoor is gerekend met het gemiddelde harmonisatie-effect van de voorgaande drie jaar.

Vraag 113

Kunt u toelichten hoe de huurquotes zich ontwikkelen tussen 2012 en 2017 voor een- en meerspersoonshuishoudens boven en onder de 65 jaar, die net boven de huurtoeslaggrens zitten met hun inkomen?

Antwoord

Netto huurquote o.b.v. belastbaarinkomen

 

2010

2011

2012

2013

2014

Eenpersoonshuishouden

Inkomen 2010 = 22.000

22,9%

22,9%

23,3%

25,6%

26,2%

Meerpersoonshuishouden

Inkomen 2010 = 30.000

18,5%

18,5%

18,8%

20,3%

20,7%

Eenpersoonsouderenhuishouden

Inkomen 2010 = 22.000

24,1%

24,1%

24,4%

24,8%

25,4%

Meerpersoonsouderenhuishouden

Inkomen 2010 = 30.000

18,1%

18,2%

18,3%

18,8%

19,2%

Vraag 114

Kan er een uitsplitsing worden gegeven van de rijksbijdragen aan de verschillende uitvoeringsorganisaties, zoals het CFV?

Antwoord

De in de begroting opgenomen post is vooral gereserveerd voor een bijdrage aan het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). Het CFV wordt betaald door de sector.

Voor het bedrag dat in de begroting is opgenomen verzamelt en levert het fonds in opdracht van het Rijk de verantwoordinginformatie (jaarstukken, accountantsverklaringen, assurancerapporten) per corporatie die de basis vormt voor het Individueel Oordeelstraject.

Vraag 115

Op welke wijze weerklinkt uw grondwettelijke taak op het vlak van wonen door in het voorgenomen beleid? Van welke omvang moeten deze – al dan niet regionale – knelpunten zijn wil het beleid overgaan van nadruk op regie richting nadruk op sturing en ingrijpen op de volgende gebieden: wachtlijsten, het woningtekort, de mismatch tussen woningaanbod en woonlasten en marktfalen op de koopmarkt?

Antwoord

De Minister voor Wonen en Rijksdienst is systeemverantwoordelijk voor het wonen. Daarbij is het belangrijk dat verantwoordelijkheden gelegd worden daar waar ze horen en dat wet- en regelgeving zoveel mogelijk ten dienste is aan (nieuwe) ontwikkelingen en niet leidt tot onnodige belemmeringen. Om partijen hierbij optimaal te faciliteren is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) de nieuwbouwprogrammering grotendeels overgelaten aan provincies en gemeenten. Directe betrokkenheid van het Rijk is alleen nog gericht op de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad, het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid en de uitvoering van het Actieplan Bevolkingsdaling. Om (nieuwe) ontwikkelingen te faciliteren en te stimuleren hebben het stroomlijnen, vereenvoudigen en verminderen van wet- en regelgeving en kennisoverdracht prioriteit bij het kabinet. In de kabinetsreactie op het rapport «Kosten Koper» van de Tijdelijke Commissie Huizenprijzen is deze rol van het Rijk toegelicht.

De woningmarkt is een lokale en regionale markt. Dit betekent dat op dat lokale en regionale niveau beslissingen moeten worden genomen over het aanbod in relatie tot de vraag. Wanneer provincies, gemeenten en uitvoerende partijen onvoldoende invulling geven aan de vraag op de woningmarkt, dan heb ik de mogelijkheid om dit bij partijen aan te kaarten. Ik kan dit op verschillende manieren doen, bijvoorbeeld door hier via mijn ambtenaren aandacht voor te vragen of door partijen hierop (stevig) bestuurlijk aan te spreken. Of en wanneer een dergelijke actie nodig is, zal per woningmarktgebied verschillen, de verschillen tussen en binnen regio’s zijn immers groot. Ik ga er echter van uit dat genoemde partijen met de in de SVIR vastgelegde verantwoordelijkheidsverdeling, de beschikbare ruimte in wet- en regelgeving en het delen van kennis tegemoet zullen komen aan de vraag op de woningmarkt. De crisis van de afgelopen jaren heeft naar mijn mening voldoende duidelijk gemaakt dat op de woning- en bouwmarkt de vraag van de consument centraal dient te staan.

Vraag 116

Hoeveel woningen worden de komende vijf jaar per jaar gebouwd? Hoe ontwikkelt de vraag naar woningen de komende vijf jaar?

Antwoord

De verwachting is dat de woningproductie in 2013 en 2014 uit zal komen op circa 50.000 woningen incl. toevoegingen anderszins (zoals woningen die ontstaan door de verbouw van kantoren naar woningen en het splitsen van woningen. Sinds 2005 gaat het hierbij gemiddeld om circa 7.000 woningen per jaar).

Het moment van herstel van de woningproductie laat zich moeilijk voorspellen. Door partijen als EIB, Bouwkennis, NVB en in het verleden TNO worden prognoses opgesteld over de ontwikkeling van de woningproductie in de komende jaren. BZK heeft kennis genomen van deze prognoses en leidt hieruit af dat de onzekerheden nog groot zijn, waardoor het doen van een gerichte voorspelling op de (middel)langere termijn niet goed mogelijk is.

Voor de ontwikkeling van de vraag naar woningen verwijs ik naar de nieuwe regionale woningbehoefteprognoses die binnenkort beschikbaar komen. Zoals in de kabinetsreactie op het rapport «Kosten Koper» van de Tijdelijke Commissie Huizenprijzen toegezegd, zal ik u deze woningbehoefteprognoses toesturen zodra die beschikbaar zijn.

Vraag 117

Kan een definitie van het begrip van «duurzaamheid» worden gegeven?

Antwoord

Zoals ook al in het Algemeen Overleg over Bouwregelgeving, energiebesparing en brandveiligheid op 23 mei 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 73) is geantwoord; het voegt weinig toe als de Minister voor Wonen en Rijksdienst hierover een definitie geeft.

Vraag 118

Hoe groot is de omvang van woonfraude en woonoverlast in Nederland?

Antwoord

Woonfraude, en de bestijding er van, is een zaak van gemeenten en verhuurders (waaronder corporaties). In gespannen woningmarktgebieden komt illegale onderverhuur meer voor dan in ontspannen situaties. Met betrekking tot de omvang van woonfraude zijn geen systematisch verzamelde gegevens beschikbaar.

Woonoverlast kent verschillende verschijningsvormen zoals van directe buren, omwonenden of stank, stof en/of vuil. Dit wordt onder andere gemeten in het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Uit het WoON 2012 blijkt dat 5,5% van de bevolking (vaak) overlast ondervindt van directe buren, 4,0% van omwonenden en 5,7% van stof, stank en/of vuil.

Vraag 119

Wat zijn de doelstellingen, resultaten en tijdpad van het beleidsprogramma energiebesparing, mede in het licht van het recent gesloten SER energieakkoord? En kan er een toelichting worden gegeven op de uitgaven in 2014 en 2015, omdat de uitgaven zichtbaar hoger liggen dan in de jaren ervoor en de jaren na 2015?

Antwoord

Het Energieakkoord voor duurzame groei beschrijft de doelen, resultaten en tijdpaden onder meer op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving. Hiermee is het Energieakkoord de basis voor het beleid op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving voor de komende jaren en vervangt het Plan van aanpak energiebesparing gebouwde omgeving uit 2011. Ter voorbereiding van het Algemeen Overleg Energiebesparing gebouwen zal ik de Kamer in november 2013 per brief nader informeren over de uitvoering van de acties in het Energieakkoord.

De begrote uitgaven voor 2014, 2015 en 2016 – die hoger zijn in vergelijking met 2013 en de jaren na 2016 – zullen gedaan worden op basis van gelden die beschikbaar komen uit hoofde van het Energieakkoord, te weten 15 miljoen euro in 2014, 10 miljoen euro in 2015 en 5 miljoen euro in 2016. Van het totale bedrag van 30 miljoen euro wordt 15 miljoen euro ingezet voor de brede beschikbaarstelling van een indicatief energielabel op basis van een landelijke uniforme methodiek en 15 miljoen euro voor de ondersteuning door gemeenten van lokale en regionale energiebesparing en -opwekking.

Vraag 120

Wat zijn de doelstellingen, resultaten en tijdpad van het beleidsprogramma bouwregelgeving?

Antwoord

Op basis van de Woningwet (artikel 2) is de Minister verantwoordelijk voor het opstellen en het beheer van de bouwregelgeving en is stelselverantwoordelijk om hiermee de bouwkwaliteit te verbeteren (regisseren en doen uitvoeren).

De doelstellingen van het beleidsprogramma bouwregelgeving zijn ten eerste het geven van een wettelijk stelsel dat tot doel heeft dat bouwwerken (o.a. Woningen, kantoren, ziekenhuizen, bruggen) in Nederland een minimum kwaliteit hebben met betrekking tot veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid, ten tweede het verminderen en vereenvoudigen van bouwregels.

In 2014 wordt gewerkt aan een aanpassing van het Bouwbesluit per 1 januari 2015: met verdere deregulering en een verlaging van de Energieprestatie coëfficiënt (Epc) voor woningen naar 0,4.

Verder worden in november van dit jaar de plannen voor een verdere vereenvoudiging van het stelsel aan de Kamer aangeboden, gericht op inwerking treden in 2015.

Vraag 121

Kunt u aangeven wat het totaal aan intensiveringen in deze begroting oplevert aan extra bouwvolume en manjaren?

Antwoord

De intensiveringen op de begroting zijn divers van aard en hebben verschillende aangrijpingspunten op de woningmarkt, en als afgeleide daarvan ook diverse effecten op de bouwmarkt. Die effecten laten zich niet doorberekenen in manjaren en bouwvolumes. Zoals ik na het afsluiten van het Woonakkoord al aan de Kamer heb aangegeven ben ik, noch het CPB waaraan ik gevraagd heb dit door te rekenen, in staat de effecten van deze maatregelen uit te drukken in bouwvolume en manjaren. Dit is voor de effecten van de begrotingsintensiveringen, die voor een deel zijn terug te vinden in het Woonakkoord, niet anders.

Vraag 122

Welke concrete doelstellingen zijn er met betrekking tot stedelijke vernieuwing in relatie tot de goedkope particuliere woningvoorraad, in het bijzonder met betrekking tot de Vereniging van Eigenaren?

Antwoord

Er zijn geen concrete rijksdoelstellingen meer met betrekking tot stedelijke vernieuwing en de goedkope particuliere woningvoorraad. In 2011 is de verantwoordelijkheid voor stedelijke vernieuwing gedecentraliseerd. In de Woningwet (artikel 80a) is in dit verband opgenomen dat «het college van burgemeester en wethouders zorg draagt voor stedelijke vernieuwing en maatregelen treft in het belang daarvan» en dat de Minister van BZK «zorg draagt voor de bevordering en ondersteuning van stedelijke vernieuwing».

Het ministerie doet dit onder meer door het aanpakken van knellende wet en regelgeving, stimulering van kennisdeling over stedelijke vernieuwing en monitoring van de ontwikkelingen door o.a. het WoON en de leefbaarometer. Daarnaast heeft is er aandacht voor specifieke vraagstukken, zoals die zich manifesteren in krimpgebieden en in Rotterdam-Zuid.

Bij de stedelijke vernieuwingsopgave van gemeenten speelt het adequate beheer van de goedkopere particuliere woningvoorraad, waaronder appartementcomplexen een belangrijke rol. Het is daarbij van groot belang dat VvE’s goed functioneren. In de praktijk is dit lang niet altijd het geval. Het is aan betrokken partijen hierin verbetering te verkrijgen; het rijk ondersteunt hierbij. De gemeenten Den Haag en Rotterdam voeren hiertoe thans een pilot uit met het zogeheten «machtigingsmodel». Het ministerie onderzoekt momenteel in samenspraak met VvE-belang en overige steakholders, zoals toegezegd bij het Algemeen Overleg op 27 maart 2013 (Kamerstuk 27 926, nr. 199), in hoeverre gekomen kan worden tot een standaardisering van modelreglementen en een opschaling (op vrijwillige basis) van kleine, niet-functionerende VvE’s, naar grotere verenigingen. Rond de jaarwisseling zal ik u informeren over de bevindingen.

Verder acht ik het (mede met het oog op de woonlasten) wenselijk dat met name de goedkope particuliere woningvoorraad energiezuiniger wordt. Daarom wordt er bij de inrichting van het volgende deel van het Revolverend fonds energiebesparing onderzocht of specifiek aandacht gegeven kan worden aan VvE’s, zodat appartementseigenaren dan tegen gunstige voorwaarden een lening kunnen aangaan gericht op energiebesparende maatregelen voor hun wooncomplex.

Vraag 123

Hoe verhoudt de opgave van en uitvoering door Agentschap.nl in het kader van het beleidsprogramma woningbouwproductie zich tot de uitgaven op de beleidsartikelen 2.1, 2.2, en 2.3. Kan er inzicht gegeven worden in de uitvoeringskosten per regeling?

Antwoord

De werkzaamheden die Agentschap NL uitvoert in opdracht van de Minister voor Wonen en Rijkshuisvesting hebben betrekking op diverse onderdelen van beleidsartikel 2.

De verdeling over de diverse deelprogramma’s is als volgt (uitgaven 2014):

 

x € 1.000,–:

%:

Energiebesparing gebouwde omgeving

6.563

54%

Woningbouwproductie

1.682

14%

Kwaliteit woonomgeving

313

3%

Uitvoering beleidsprogramma betaalbaarheid (art. 1)

2.750

23%

Onverdeeld

783

6%

Totaal

12.091

 

Het beleidsprogramma betaalbaarheid omvat voornamelijk de uitvoering van subsidieregelingen op het gebied van eigenwoningbezit, waarvan de BEW+ de belangrijkste is. Op deze regelingen kunnen overigens geen nieuwe aanvragen meer worden gedaan, het betreft uitbetaling van jaarlijkse bijdragen, waarvoor in het verleden verplichtingen zijn aangegaan.

Onder de overige beleidsprogramma’s worden behoudens afwikkelen van vragen over eerder verstrekte subsidies en behandeling van beroeps- en bezwaarschriften geen (subsidie-) regelingen meer uitgevoerd.

De taken die onder deze programma’s worden uitgevoerd zijn op hoofdlijnen beschreven in de Memorie van Toelichting (blz. 29 onderaan en blz. 30 bovenaan, aldus:

«De op dit instrument opgenomen middelen zijn bestemd voor de uitvoeringsprogramma’s die Agentschap NL in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitvoert op het gebied van voornamelijk energiebesparing in de gebouwde omgeving, alsmede woningbouw en kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Het betreft onder meer de implementatie van de herziene EPBD- en de EED-richtlijnen, de Blok-voor-Blok aanpak, de uitvoering van de energiebesparingsconvenanten, de implementatie van het SER-akkoord, de expertteams particulier opdrachtgeverschap en kantorentransformatie en de uitvoering van het programma bevolkingdaling».

Vraag 124

Wat betekent de verschuiving van de uitgaven op het terrein van woon- en leefomgeving naar 2015 en 2016 voor het te voeren beleid in 2014?

Antwoord

De verschuiving van de uitgaven in de begroting van Wonen en Rijkdienst 2014 op het terrein van woon- en leefomgeving naar 2015 en 2016 betekent voor het te voeren beleid in 2014 dat er budget beschikbaar is om op monitoring, kennisvragen en ondersteuning kan worden ingezet bij problematiek van krimp, stadsvernieuwing en het grotestedenbeleid c.q. de wijkenaanpak. De budgetneutrale herschikking zorgt er voor dat dit ook in de latere jaren van deze kabinetsperiode kan worden voortgezet.

Vraag 125

Kunt u aangeven of u verwacht dat de uitbreiding van het aanbod tijdelijke huisvesting voor EU-arbeidsmigranten in 2014 zal worden gerealiseerd, aangezien in de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 1 oktober 2013 (Kamerstuk 29 407, nr. 176) hij aangeeft zich op een aantal punten zorgen te maken en dat een aantal regio’s nog een stevige inzet moet leveren?

Antwoord

Zoals ik in mijn brief van 1 oktober aangaf, is het mijn inzet en de inzet van de regio’s dat er vóór het einde van dit jaar binnen ieder van de regio’s concrete afspraken zijn gemaakt over uitbreiding van het aanbod tijdelijke huisvesting voor EU-arbeidsmigranten. In mijn brief noemde ik 3 regio’s die nog een stevige inzet moeten plegen: stadsregio Rotterdam, Noord Holland Noord en Holland Rijnland. Deze regio’s zijn zelf verantwoordelijk om tot afspraken te komen, het Rijk is daar geen formele partij in. Wel houd ik enerzijds de druk op de regio’s om nog dit jaar tot concrete afspraken te komen en faciliteer ik de regio’s anderzijds bij het maken van die afspraken. In mijn brief heb ik aangegeven dat de portefeuillehouders van deze drie regio’s hebben toegezegd om extra inzet te plegen om nog vóór het einde van dit jaar tot afspraken te komen. Ik heb navraag laten doen naar hun inschatting nu. Noord Holland Noord heeft aangegeven deze planning waarschijnlijk niet te halen. Ik ben inmiddels met deze regio in overleg of en hoe ze versnelling in dit proces aan kunnen aanbrengen. De andere twee andere regio’s hebben gemeld dat hun planning nog steeds gericht is op het maken van afspraken voor het einde van dit jaar. Begin december heb ik weer Bestuurlijk Overleg met alle regio’s en daar zal ik de stand van zaken opmaken en uw Kamer daar bij het AO op 12 december ook mondeling over informeren.

Vraag 126

Verwacht u dat de uitbreiding van het aanbod tijdelijke huisvesting voor EU-arbeidsmigranten in 2014 zal worden gerealiseerd, aangezien u in uw brief van 1 oktober aangeeft op enkele punten zorgen te maken en dat een aantal regio’s nog een stevige inzet moeten leveren?

Antwoord

Zie antwoord 125.

Vraag 127

Wanneer wordt meer duidelijkheid verwacht over de punten uit het cao-akkoord die nog uitgewerkt worden door het platform Mobiliteit?

Antwoord

De mobiliteitsorganisaties bij het Rijk hebben de onderdelen van het van werk naar werk beleid dat zij gevraagd waren uit te werken afgerond. Dit betreft de wijze waarop de onafhankelijke professionele begeleiding wordt vormgegeven (inclusief een gedragscode waarin de onafhankelijkheid en daarvoor benodigde waarborgen zijn beschreven) en de werkwijze in geval voor een ambtenaar een «second opinion» nodig is voor het advies over zijn begeleiding naar ander werk.

Vraag 128

In hoeverre worden ambtenaren die hun baan kwijtraken als gevolg van een reorganisatie, verplicht om een andere passende functie te aanvaarden binnen een ander bestuurlijk niveau?

Antwoord

Rijksambtenaren die hun functie verliezen als gevolg van een reorganisatie, worden aangewezen als van-werk-naar-werk kandidaat (VWNW-kandidaat). Een VWNW-kandidaat verliest als gevolg van een reorganisatie weliswaar zijn functie, maar behoudt zijn dienstverband. Als VWNW-kandidaat is de ambtenaar verplicht om het begeleidingstraject naar ander werk te volgen. Dit begeleidingstraject vindt plaats onder professionele begeleiding en duurt 18 maanden (of korter als eerder succes wordt geboekt). Als hem in dit traject een passende functie wordt aangeboden dan is hij verplicht die te accepteren. De eerste zes maanden is dat een functie binnen het Rijk op hetzelfde salarisniveau en de volgende zes maanden een functie binnen het Rijk die maximaal twee schalen lager is. Na deze twaalf maanden is ook een functie bij de andere overheidssectoren (ofwel: bij alle overheidsorganisaties die zijn aangesloten bij het ABP-pensioenfonds) die twee schalen lager is een passende functie. Als de VWNW-kandidaat een passende functie weigert kan hij worden ontslagen.

Indien na afloop van de periode van begeleiding naar ander werk het niet is gelukt de VWNW-kandidaat te plaatsen in een nieuwe functie volgt een individueel maatwerktraject. Daarbij staan alle opties open en zijn de grenzen voor het plaatsingsbereik en het salarisniveau niet meer van toepassing omdat die grenzen wellicht hebben bijgedragen aan het uitblijven van succes bij de VWNW-begeleiding.

Vraag 129

Welke financiële gevolgen heeft de uitwisseling van personeel onder overheidsinstanties?

Antwoord

Bij de uitwisseling (detachering) van personeel tussen verschillende overheidssectoren kunnen er extra kosten voor de inlenende organisatie zijn, aangezien er BTW moet worden afgedragen. Dit komt omdat detachering in fiscale zin als een «dienst» wordt beschouwd conform de Wet op de omzetbelasting. Slechts indien er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, is ontheffing van de BTW-plicht bij detachering mogelijk op basis van het Besluit van de Staatsecretaris van Financiën van 14 maart 2007 ter zake omzetbelasting in relatie tot het ter beschikking stellen van personeel.

Het afdragen van BTW is overigens niet aan de orde bij detachering van personeel binnen dezelfde overheidssector.

Vraag 130

Hoe draagt de uitwisseling van overheidspersoneel onder verschillende overheidsniveaus bij aan de kwaliteit van de overheid en van de dienstverlening aan burgers?

Antwoord: Uitwisseling van overheidspersoneel kan bijdragen aan:

  • De uitwisseling van expertise binnen de overheid. Dit kan een manier zijn om verkokering binnen de overheid terug te dringen en kwaliteitsverbetering en flexibilisering te bevorderen.

  • De ontwikkeling van medewerkers, waardoor zij meer bevlogen en/of arbeidsproductiever worden. Dit kan weer effect hebben op de kwaliteit van het werk.

  • Het beter benutten van aanwezige capaciteit (de juiste persoon op de juiste plek) bij fluctuaties in taken of werk binnen de overheid.

  • Meer begrip en waardering voor werk van collega’s. Dit kan bereidheid tot samenwerking vergroten

  • Het ontstaan van nieuwe netwerken en verbindingen waardoor innovatie tot stand kan komen.

  • Meer projectmatig en resultaatgericht werken, wat bij kan dragen aan efficiëntie en effectiviteit van dienstverlening.

  • Een duurzamere geschiktheid voor en positie van werknemers op de arbeidsmarkt. Hier zijn belastingbetalers ook bij gebaat.

Voorbeelden waarbij de opbrengsten zichtbaar zijn:

  • Gemeente Almere heeft met uitwisseling van personeel tussen diverse organisatieonderdelen, de telefonische bereikbaarheid van de gemeente op peil gehouden. Ook hebben zij met uitwisseling van personeel bemensing van verkiezingsbureaus kunnen regelen. Dit was efficiënt, kostenbesparend en creëerde meer betrokkenheid bij de stad van medewerkers.

  • In de Flexpool Publieke Sector delen ruim 30 publieke organisaties hun tijdelijke werk. Hierdoor wordt optimaal gebruik gemaakt van beschikbare capaciteit en expertise van overheidsmedewerkers.

  • Rijksmedewerkers worden gestimuleerd om meer van functie te wisselen en zich zo verder te ontwikkelen. Interdepartementale mobiliteit versterkt de samenwerking tussen de ministeries. Denk aan de mogelijke overgang van medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen naar de beveiligingssector (RijksBeveiligingsOrganisatie) en de publicatie van tijdelijke functies op de mobiliteitsbank Rijk waardoor er beter gebruik kan worden gemaakt van beschikbare expertise binnen het Rijk.

Overheidsorganisaties zullen zelf op zoek moeten gaan naar de juiste vorm en balans van personele uitwisseling om gewenste effecten op kwaliteit en dienstverlening te bereiken.

Vraag 131 (gelijkluidende vragen 70 en 71)

Kunt u aangeven wat het voordeel is van het wettelijk normeren van bedrijfsvoeringuitgaven voor ZBO’s?

Antwoord

In de bijlage van het regeerakkoord «Bruggen slaan» stond dat mogelijk een deel van de departementale taakstellingen kan worden gerealiseerd met behulp van «het wettelijk normeren van de bedrijfsvoeringsuitgaven van ZBO’s c.a.; gebaseerd op het niveau van kerndepartementen en agentschappen» (pag. 45). Dit idee uit het Regeerakkoord is nader onderzocht en er is geconcludeerd dat de taken van uitvoeringsorganisaties (ZBO’s, agentschappen, diensten) binnen de Rijksoverheid te divers en heterogeen zijn voor zinvolle normen voor bedrijfsvoeringskosten. De ene organisatie zal relatief veel personeel nodig hebben in de lage schalen, de andere juist in de hoge schalen. De ene organisatie zal haar processen verregaand kunnen automatiseren, de andere niet. Normering van de bedrijfsvoeringskosten zou ertoe leiden dat ofwel de normen zeer ruim zouden moeten worden vastgesteld ofwel dat aan vrijwel iedere uitvoeringsorganisatie uitzonderingen zouden moeten worden toegestaan.

Vraag 132

Wat wordt bedoeld met de doelstelling om het archief van de digitale werkomgeving voor de rijksdienst «door te ontwikkelen»? Wat is de concrete, «SMART» geformuleerde doelstelling en tot welke besluitvorming moet die in 2014 leiden?

Antwoord:

Wat houdt het project DWR Archief in? Het Nationaal Archief beschikt reeds over een voorziening voor het archiveren van digitaal materiaal, het zogenaamde e-Depot. Het project DWR-Archief richt de bestaande voorziening e-Depot van het Nationaal Archief zo in, dat deze gebruikt kan worden voor het beheer van alle digitale records van het Rijk. Daarbij vindt geen aanpassing van het systeem plaats, maar wordt het bestaande systeem zodanig ingericht dat deze voor de nieuwe toepassing gebruikt kan worden. Daarnaast biedt het project de bijbehorende implementatieondersteuning aan de departementen en richt zij de beheerorganisatie in voor de uitgebreide toepassing van het e-Depot.

Wat wordt bedoeld met «door te ontwikkelen»? Met de term «doorontwikkelen» wordt bedoeld dat de toepassing van het reeds bestaande en operationele e-Depot van het Nationaal Archief wordt uitgebreid.

Wat zijn de concrete doelstellingen? Welke besluitvorming in 2014? Het project DWR-Archief is gestart in januari 2013. Het budget voor de realisatie van dit project bedraagt drie miljoen euro. Op dit moment ontwikkelt het project de dienstverlening voor vijf van de elf departementen, BZK, Financiën, SZW, EZ en OCW. In 2014 wordt een volledig functionele pilotversie van DWR-Archief opgeleverd en geïmplementeerd bij deze vijf departementen.

De intentie is deze voorziening uit te laten groeien tot een generieke voorziening voor alle departementen en de Hoge Colleges van Staat. De besluitvorming hierover vindt in 2014 plaats op basis van de pilotversie. Eind 2015 moet de voorziening dan in productie worden genomen. Na oplevering van het project (eind 2015) vindt tevens besluitvorming plaats over uitbreiding tot de Hoge Colleges van Staat.

Vraag 133

Hoe verhoudt de begroting van Logius zich tot de toezegging dat de administratieve organisatie van deze baten-lastendienst op orde zou worden gebracht? In hoeverre kan de zelfstandige positie van Logius met de geplande tekorten worden voortgezet? Wanneer ontstaat duidelijkheid over het «gesprek tussen opdrachtnemer en opdrachtgevers»?

Antwoord

De problematiek heeft geen relatie met de administratieve organisatie of de positionering van de batenlastendienst Logius. Het negatief saldo van baten en lasten voor Logius vanaf 2015 wordt veroorzaakt door stijgende structurele lasten voor beheer en exploitatie van enkele belangrijke eOverheidsvoorzieningen, waaronder DigiD. Deze stijging wordt veroorzaakt door toenemend gebruik en hogere kwaliteitseisen, met name ten aanzien van informatiebeveiliging.

Voor de rijksbrede financiering (en governance) van eOverheidsvoorzieningen (i.e. breder dan Logius) vanaf 2015 wordt gekeken naar een oplossing dat beoogt tegemoet te komen aan deze budgettaire problematiek.

Vraag 134

Zijn de genoemde doelmatigheidsindicatoren over 2012 en 2013 de resultaten of de doelstellingen?

Antwoord

Over 2012 zijn het de resultaten en over 2013 en latere jaren zijn het de doelstellingen.

Vraag 135

Wat waren het budget en het aantal fte’s van de Werkmaatschappij in de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Over de realisatie op de (suppletoire) begrotingen van De Werkmaatschappij is de Kamer geïnformeerd via de jaarrekeningen 2008 tot en met 2012 als onderdeel van de departementale verantwoordingen van BZK over de overeenkomstige jaren.

Vraag 136

Wat is het vooruitzicht voor het budget en het aantal fte’s van de Werkmaatschappij voor de komende vijf jaar?

Antwoord

De begroting en de meerjarenraming voor de komende vijf jaar blijkt uit de exploitatietabel op blz. 56 van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst voor het jaar 2014 en het aantal fte’s voor de komende vijf jaar blijkt uit de doelmatigheidstabel op blz. 57 van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst voor het jaar 2014.

Vraag 137

Op welke onderdelen biedt de Werkmaatschappij een betere prijs dan de private markt?

Antwoord

De Werkmaatschappij draagt bij aan een doelmatige bedrijfsvoering binnen de Rijksoverheid. Kenmerkend voor het agentschap De Werkmaatschappij is dat deze gehouden is de taken doelmatig uit te voeren tegen kostendekkende tarieven.

In het verleden zijn er al incidenteel benchmark onderzoeken uitgevoerd. Hieruit bleek dat o.a. de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) marktconforme prijzen hanteert. Eveneens bleek dat ook voor het bedrijfsonderdeel Bureau huisvesting rijksoverheid (Bhuro) de marktprijzen hoger liggen. In de toekomst zal in het kader van de SGO projecten voor de bedrijfsvoering verbeteringen worden gebracht in de uitvoering van benchmarken. Deze zullen in de toekomst systematisch worden ingeregeld.

Bij het onderdeel Vijfkeerblauw (VKB), waar de ministeries hun grote printopdrachten en drukwerk laten verwerken is sprake van een situatie dat de private markt tegen een lagere prijs kan leveren. In de brief van 11 oktober 2013 [met Kamerstuk 31 490, nr. 134] van de Minister voor Wonen en Rijksdienst aan de Kamer inzake Lage Loonschalen en in- en uitbesteding is vermeld dat het onderdeel Vijfkeerblauw wordt uitbesteed omdat de marktsector hiertoe beter is geëquipeerd.

In principe zijn er geen extra kosten verbonden aan de uitvoering van de huidige opgedragen taken aan De Werkmaatschappij. Uitzondering vormen de in te besteden taken in het kader van de lage loonschalen waaraan extra kosten zijn verbonden omdat het uitbouwen van zowel de rijksbeveiligingsorganisatie (RBO) en de interdepartementale post- en koeriersdienst (IPKD) extra inspanning vergt (deels gaat dit om tijdelijke projectkosten). Hierover is de Kamer eveneens geïnformeerd in de hierboven aangehaalde brief van 11 oktober 2013.

Vraag 138

Op welke onderdelen biedt de private markt een betere prijs dan de Werkmaatschappij?

Antwoord

Zie antwoord 137.

Vraag 139

Wat zijn de extra kosten voor het uitvoeren van taken door de Werkmaatschappij in plaats van door private partijen?

Antwoord

Zie antwoord 137.

Vraag 140

Hoeveel fte’s ontstaan bij de Werkmaatschappij als gevolg van de afspraken over de lage loonschalen?

Antwoord

Deze aantallen staan verwoord in de bijlage (onder a en b) van de brief van de Minister van Wonen en Rijksdienst inzake Lage Loonschalen en in- en uitbestedingen van 11 oktober 2013 aan de Kamer met Kamerstuk 31 490, nr. 134.

Voor het onderdeel Rijksbeveiligingsorganisatie (RBO) in ieder geval minstens 500 fte in de loop van de komende jaren. Over de structurele positionering van RBO na de groei zal nog nadere besluitvorming plaatsvinden.

Voor het onderdeel Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) neemt de formatie in de komende jaren met circa 160 fte toe, waarvan 140 fte in de lage loonschalen.

Over de positionering van het nieuw op te richten Rijksschoonmaakdienst moet nog een besluit worden genomen.

Vraag 141

Wat zijn de kosten van nieuwe fte’s bij de Werkmaatschappij als gevolg van de afspraken over de lage loonschalen?

Antwoord:

Over de eventuele gevolgen voor de begroting 2014 en de meerjarenraming zal de Minister van Wonen en Rijksdienst de Kamer bij Voorjaarnota 2014 informeren.

Vraag 142

Wat was de omzet en de netto winst van de Werkmaatschappij in de afgelopen vijf jaar?

Antwoord

Over de realisatie op de (suppletoire) begrotingen van De Werkmaatschappij is de Kamer geïnformeerd via de jaarrekeningen 2008 tot en met 2012 als onderdeel van de departementale verantwoordingen van BZK over de overeenkomstige jaren.

Het cumulatieve saldo van baten en lasten over de afgelopen vijf jaar is nog geen –1% van de cumulatieve baten (omzet) over de afgelopen vijf jaar. Er zijn maatregelen genomen om het oplopende tekort structureel weg te nemen. Dit gaat gepaard met een gerichte krimp bij het Expertisecentrum EC O&P en het Buitenhuis en een beëindiging van specifieke taken, zoals print-en drukwerk vanuit het onderdeel Vijfkeerblauw.

Vraag 143

Welke omzet en netto winst worden in de komende vijf jaar van de Werkmaatschappij verwacht?

Antwoord

In de exploitatietabel op blz. 56 van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst voor het jaar 2014 zijn de omzet (baten) en netto winst (saldo van baten en lasten) meerjarig weergegeven.

Vraag 144

Wat zijn de eventuele gevolgen van het kabinetsbeleid betreffende de lage loonschalen en de Hervormingsagenda rijksdienst voor de Werkmaatschappij?

Antwoord

Over Lage Loonschalen en in- en uitbesteding heeft Minister Blok de Kamer geïnformeerd in de brief van 11 oktober 2013 met Kamerstuk 31 491, nr. 134. Over de eventuele gevolgen voor de begroting 2014 en de meerjarenraming zal de Minister van Wonen en Rijksdienst de Kamer bij Voorjaarnota 2014 informeren.

Direct gevolg overigens is dat De Werkmaatschappij de onderdelen Rijksbeveiligingsorganisatie (RBO) en Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) voor het Rijk doorontwikkelt inclusief advies en overdracht naar de definitieve «landplaats». Deze definitieve landingsplek kan zijn binnen De Werkmaatschappij, bij collega agentschappen of anderszins binnen de Rijksoverheid. Een tweede direct gevolg is dat De Werkmaatschappij een deel afstoot naar de markt (de print- en drukwerkeenheid Vijfkeerblauw) en zal krimpen.

Vraag 145

Wat betekent precies dat de Werkmaatschappij «organisch zal groeien als gevolg van het vollediger aansluiten van departementen» in termen van budget en fte’s?

Antwoord

De Werkmaatschappij is een baten-lastenagentschap waar ministeries hun bedrijfsvoeringstaken gezamenlijk kunnen laten uitvoeren. Afhankelijk van besluiten van individuele (onderdelen van) ministeries tot aansluiting bij De Werkmaatschappij vindt «organische groei» van De Werkmaatschappij plaats. Hiertegenover staat een «organische krimp» bij het betreffende (onderdeel van) ministeries in budget en/of fte’s.

Zoals bij vraag 144 is aangegeven groeit en krimpt De Werkmaatschappij mee met politiek/bestuurlijke besluiten over in- of outsourcing.

Vraag 146

Wat zijn de economische gevolgen van de groei van de Werkmaatschappij voor de huidige private partijen waar de departementen nu mee samenwerken?

Antwoord

De effecten voor marktpartijen als gevolg van sharing binnen de Rijksoverheid worden gering geacht.

Dat staat los van autonome afwegingen over doelmatiger aanbesteden en inkopen via categoriemanagement. Effecten voor marktpartijen als gevolg van het beleid ten aanzien van lage loonschalen hangen samen met het moment waarop lopende contracten eindigen, zoals beschreven in de brief van 11 oktober 2013 [met Kamerstuk 31 490, nr. 134] van de Minister van Wonen en Rijksdienst aan de Kamer inzake Lage Loonschalen en in- en uitbesteding.

Vraag 147

Zijn de cijfers voor de Werkmaatschappij inclusief of exclusief de geplande inbesteding van onder andere beveiliging en schoonmaak?

Antwoord

De cijfers van De Werkmaatschappij over de jaren 2014 tot en met 2018 (exploitatietabel op blz 56) zijn exclusief de onder meer geplande inbesteding van beveiliging en schoonmaak.

Vraag 148

Wat zijn de eventuele gevolgen van het kabinetsbeleid betreffende de lage loonschalen en de Hervormingsagenda Rijk voor FM Haaglanden?

Antwoord

FMH en de andere drie facilitaire concerndienstverleners (Belastingdienst, RWS en DJI) zullen op verschillende terreinen uitvoering geven aan het beleid inzake lage loonschalen. Voor beveiliging en schoonmaak zal gebruik gemaakt gaan worden van (deels) inbestede functionarissen. Voor catering zal op een aantal locaties, waarvoor gepland was dat daar geen cateringactiviteiten meer zouden plaatsvinden, toch een zekere vorm van catering worden geïntroduceerd. Voor zover taken nog aan externe partijen zijn toebedeeld, zal FMH er samen met de verantwoordelijke inkooporganisatie op toezien dat het gewenste sociale opdrachtgeverschap binnen de gegeven kaders goed wordt toegepast en uitgevoerd.

Vraag 149

Wat is het effect van de afspraken omtrent de lage loonschalen op het aantal fte’s bij FMHaaglanden?

Antwoord

De positionering van de in te besteden werkzaamheden op het gebied van lage loonschalen (zoals schoonmaak en beveiliging) binnen de Rijksdienst is op dit moment nog onderwerp van besluitvorming. Mogelijk dat deze diensten in een aparte rijksbrede shared service organisatie worden ondergebracht. Daarom is het effect op het aantal fte’s bij FMH op dit moment nog niet aan te geven.

Vraag 150

In hoeverre is de financiële controle bij FM Haaglanden inmiddels op orde?

Antwoord:

FMHaaglanden beoogt ultimo 2013 het inkoopbeheer op orde te hebben. In 2013 heeft FMHaaglanden het contractenregister integraal doorlopen op juistheid en volledigheid, alle contractdossiers getoetst op volledigheid en ontbrekende dossierstukken voor zover mogelijk uit externe ministeriële archieven teruggehaald. Daarnaast wordt periodiek een spendanalyse uitgevoerd en zijn de processen en procedures geoptimaliseerd. Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat FMHaaglanden ook in de toekomst te maken zal blijven krijgen met situaties die buiten de directe beïnvloedingssfeer van FMHaaglanden liggen. Nieuwe aansluiting van departementen bij de dienstverlening van FMHaaglanden zorgt voor de nodige risico's op dit gebied waar FMHaaglanden alert op zal blijven.

Vraag 151

Waarom zijn de begrotingen van de Rijksgebouwendienst en het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) niet geïntegreerd? Welke synergiebaten zijn meegenomen in de gepresenteerde cijfers?

Antwoord

De staten van baten en lasten van beide diensten zijn nog niet samengevoegd. Dit zal plaatsvinden bij de vorming van het agentschap per 1 januari 2015. Synergievoordelen zullen derhalve zichtbaar zijn in de begroting 2015. De programmagelden zijn wel geïntegreerd opgenomen in de begroting. BZK draagt namelijk directe verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van deze programma’s.

Vraag 152

Hoeveel kunnen de leegstandkosten voor de Rijksgebouwendienst stijgen?

Antwoord

De eigendomsvoorraad in de rijkshuisvesting neemt naar verwachting in 2014 met 150.000 m2 af. Tot aan de vorming van het Rijksvastgoedbedrijf worden overtollige panden ter afstoot door de Rijksgebouwendienst aan het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf overgedragen. De leegstandskosten blijven echter voor rekening van de Rijksgebouwendienst. Als deze afstoot door de huidige markt niet kan plaatsvinden, betekent dat een maximaal verlies van € 3,75 miljoen voor 2014. Dit verlies is berekend aan de hand van het normbedrag voor leegstandskosten van € 25,– per m2, die bestaan uit extra beheerkosten en financieringslasten.

Vraag 153

Wat is het maximum geschatte verlies als objecten niet kunnen worden afgestoten als gevolg van de huidige markt?

Antwoord

Het «verlies» als gevolg van niet af kunnen stoten van objecten betreft de leegstandskosten.

Zoals ook in het antwoord op vraag 152 aangegeven betreft dit € 25,– per m2, die bestaan uit beheerkosten en financieringslasten.

De eigendomsvoorraad in de rijkshuisvesting neemt naar verwachting in 2014 met 150.000 m2 af. Als deze afstoot door de huidige markt niet kan plaatsvinden, betekent dat maximaal € 3,75 miljoen leegstandskosten voor 2014.

Vraag 154

Kan worden gespecificeerd bij hoeveel door het RVOB te vervreemden objecten reeds een herbestemmingsplan c.q. een plan voor tijdelijke herbestemming op grond van de leegstandwet is gerealiseerd?

Antwoord

Het RVOB verhuurt slechts incidenteel op grond van de Leegstandswet. De belangrijkste reden hiervoor is dat het type vastgoed dat het RVOB vervreemdt vaak niet geschikt is te maken voor woonfuncties. De investeringen zijn vaak te hoog in verhouding tot de opbrengst. Momenteel wordt wel in Emmen onderzocht of een kantoorpand via de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) tijdelijk een woonbestemming kan krijgen en daarna via een vergunning op basis van de leegstandswet tijdelijk studenten kan huisvesten.

Voor objecten die het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf i.o. vervreemdt en die geen toekomst hebben in de huidige functie wordt in overleg met de gemeente gekeken of een andere bestemming haalbaar is(zie ook het antwoord op vraag 73). Indien dat het geval is, zet het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf i.o. het object te koop met daarbij de mogelijkheden tot herbestemmen. Voorbeelden daarvan zijn de Noordsingelgevangenis te Rotterdam, de Jan van Nassaustraat 112 (oud defensieobject) te Den Haag, de Paardenmarkt te Delft, de Spinhuiswal gevangenis te Den Bosch en thans wordt gewerkt aan de herbestemming van het Armementarium te Delft.

Vraag 155

Kunt u de taakstelling op de Dienst van de Huurcommissie toelichten en daarbij specifiek ingaan op welke visie en aannames de ingeboekte besparing is gebaseerd?

Antwoord

De taakstellingen op de Dienst van de Huurcommissie vloeien voort uit de aan de opdrachtgever opgelegde taakstellingen uit hoofde van de Regeerakkoorden 2010 en 2012. De hoogte daarvan is niet gebaseerd op een specifieke visie en aannames ten aanzien van de Huurcommissie, maar als percentage van de moederbijdrage van de opdrachtgever. Zoals blijkt uit de begroting van de Dienst van de Huurcommissie (DHC) (Kamerstuk 33 750 XVIII, nr. 2, blz. 80–84), leiden deze taakstellingen tot een negatief saldo van baten en lasten. Bezien wordt welke maatregelen getroffen moeten worden om de begroting van DHC vanaf 2014 meerjarig sluitend te krijgen.

Vraag 156

Kunt u toelichten waarom het College bescherming persoonsgegevens 375.000 euro structureel ontvangt vanuit de begroting van Wonen en Rijksdienst?

Antwoord

Onderdeel van het Woonakkoord is het instellen van boetebevoegdheid door het College Bescherming Persoonsgegevens bij misbruik van inkomensgegevens. De geraamde kosten voor de uitvoering zijn € 750.000 per jaar, deze worden voor de helft gedekt vanuit de begroting van de Minister voor Wonen en Rijksdienst en voor de helft uit de begroting van de Minister van Veiligheid en Justitie.

Vraag 157

Wat zullen de gevolgen zijn voor de doelmatigheidsindicatoren als het totaal aantal huurbezwaren significant groter is ten opzichte van de raming? Kunt u dit toelichten via de volgende voorbeeldsituaties: een toename van huurprijsgeschillen van 10% en 25%, zowel in 2014 als 2017?

Antwoord

De gevolgen van een significant groter totaal aantal huurbezwaren voor de doelmatigheidsindicatoren worden in hoge mate bepaald door de vraag bij welke soort geschillen de stijging zich zou voordoen en de mate waarin die toename gespreid over het jaar plaatsvindt dan wel een piek-karakter heeft.

De behandeling van geschillen over de hoogte van de huurprijs en servicekosten vergt specifieke deskundigheid bij de Dienst van de Huurcommissie. Een toename van 10% of 25% maakt uitbreiding van de personeelsbezetting noodzakelijk, en de ervaring leert dat er voor de behandeling van deze geschillen tijd overheen gaat tussen het aannemen van een medewerker en het functioneren op het vereiste niveau. In een dergelijke situatie kunnen de werkvoorraden oplopen en kan het percentage van geschillen die binnen 4 maanden worden afgerond, dalen onder de streefwaarde van 90%; bij een toename van 25% zal dat in grotere mate het geval zijn dan bij een toename van 10%

Voor de behandeling van huurverhogingsgeschillen in verband met inkomen volstaat een relatief korte inwerkperiode, en zal een toename van 10% of 25% relatief snel opgevangen kunnen worden door het aantrekken en opleiden van medewerkers. Bij huurverhogingsgeschillen zal er (als gevolg van de indientermijnen die huurder en verhuurder in acht moeten nemen) eerder dan bij reguliere huurprijsgeschillen sprake kunnen zijn van een piektoename. Met het wegwerken van een dergelijke piek zal enige tijd gemoeid zijn, als gevolg waarvan het percentage van geschillen die binnen 4 maanden worden afgerond eveneens zal dalen onder de streefwaarde van 90%.

Indien extra medewerkers in verband met een stijging van het aantal geschillen in vaste dienst genomen zouden worden, stijgt het FTE-totaal (excl. externe inhuur) navenant.

De Huurcommissie heeft in de afgelopen jaren een personeelsbeleid doorgevoerd waarbij medewerkers breder inzetbaar worden. Door verdergaande automatisering/ICT oplossingen kunnen werkzaamheden sneller worden uitgevoerd en beter ingepland. Daarnaast is een aanzienlijk deel van het personeel (ongeveer 25%) flexibel. Hierdoor kunnen pieken en dalen in het aantal zaken, alsmede afwijkingen van het aantal geraamde zaken, beter worden opgevangen. Bij een toename van 10% van het aantal geschillen zullen de effecten op de doelmatigheidsindicatoren dan ook relatief gering zijn. Bij een toename van 25% van de geschillen zal dit in het betreffende begrotingsjaar er wel toe leiden dat de doelmatigheidsindicatoren niet gehaald worden. Om hier een percentage aan te verbinden is lastig omdat dit onder meer samenhangt met de type geschillen en spreiding gedurende het jaar waarin deze extra geschillen zich voordoen.

Vraag 158

Welke exacte bedragen aan subsidies zijn er aan welke organisaties toegekend?

Antwoord:

Hieronder de toegekende bedragen aan de organisaties per in de subsidiebijlage genoemde regelingen. Voor zover niet nader toegelicht, betreft het de jaarsubsidie voor 2013.

Woonconsumentenorganisaties Aan Stichting VAC punt Wonen is een jaarsubsidie toegekend van € 250.000. Aan de Woonbond is € 960.000 subsidie toegekend.

Experimenten en kennisoverdracht op het gebied van betaalbaarheid wonen: Aan platform31 is in 2013 een kas bedrag toegekend van € 2.069.000.

Onderhoud bouwregelgeving:

De volgende organisaties wordt uit dit budget subsidie toegekend:

Nederlands Normalisatie-instituut (NNI): € 400.000

Stichting Bouwkwaliteit (SBK): € 400.000

Helpdesk bouwregelgeving (Arcadis): € 200.000,– (op basis van nacalculatie zal dit bedrag vermoedelijk in 2013 betaald worden voor de verrichte adviezen)

Kenniscentrum funderingsproblematiek: Aan het kenniscentrum is in 2012 een subsidie van € 125.000 toegekend.

Projectbijdrage Stichting Bouwkwaliteit: Aan Stichting Bouwkwaliteit is een bijdrage van € 403.000,– toegekend.

A+O-fonds: Aan het A+O fonds Rijk is € 3.400.000 toegekend.

Vraag 159

Welke organisaties aan wie subsidies is verstrekt, treden met dat geld zelf op als subsidieverstrekker? Welke specifieke doelen uit de aanvraag zijn gehonoreerd en waarom?

Antwoord

Geen van de genoemde organisaties treedt met de door BZK beschikbaar gestelde subsidies op als subsidieverstrekker, met uitzondering van het A+O-fonds.

Woonconsumentenorganisaties:Stichting VAC-punt Wonen

Het betreft een exploitatiesubsidie die bedoeld is als tijdelijk instrument om rijksbeleid te stimuleren.

Woonbond. De Woonbond ontvangt een financiële bijdrage voor de belangenbehartiging van huurders in Nederland. De Nederlandse Woonbond is de belangrijkste gesprekspartner op landelijk niveau namens de huurders.Onderhoud bouwregelgeving (waaronder Projectbijdrage Stichting Bouwkwaliteit): De bijdragen zijn toegekend om onderhoud van de infrastructuur te stimuleren en waarborgen, die nodig zijn om de regelgeving bekend te maken, te interpreteren en te hanteren (bijvoorbeeld NEN normen).

Experimenten en kennisoverdracht op het gebied van wonen: Aan Platform 31 is in 2013 een subsidie toegekend ten behoeve van kennisontwikkeling en -monitoring.

Kenniscentrum funderingsproblematiek. Aan het kenniscentrum is een subsidie verstrekt ten behoeve van kennisontwikkeling en -verspreiding op het gebied van gevolgen van problemen met funderingen voor onderhoud van gebouwen.

Innovatieregelingen gebouwde omgeving. Aan Platform 31 en de corporatie GEN (Gebieden Energie Neutraal) is een subsidie toegekend voor diverse (vernieuwende) projecten gericht op het bereiken van substantiële verbeteringen van energieprestaties, o.a. ten behoeve van (toekomstig) beleid op dit gebied.

A+O-fonds. Het A+O-fonds Rijk treedt zelf op als subsidieverstrekker. Het A+O-fonds Rijk is een samenwerkingsverband tussen het rijk en de vakbonden en wordt van oorsprong gesubsidieerd met arbeidsvoorwaardengeld. Het A+O-fonds Rijk initieert vernieuwende activiteiten op het gebied van arbeidsmarkt-, werkgelegenheid- en scholingsbeleid in de sector. Deze activiteiten zijn aanvullend aan de activiteiten van het Sectoroverleg Rijk (SOR), waarin de arbeidsvoorwaardenovereenkomst centraal staat. Het fonds investeert nadrukkelijk in initiatieven die zijn gericht op de toekomst van het werken bij de Rijksdienst.

Vraag 160

Aan welke organisaties verstrekken de in de vorige vraag genoemde organisaties subsidie en wat is de hoogte van de verstrekte subsidies? Welke specifieke doelen uit de aanvraag zijn gehonoreerd en waarom?

Antwoord

Zoals gezegd in antwoord op vraag 159 worden door de gesubsidieerde organisaties met de subsidie van BZK geen subsidies versterkt aan derden, met uitzondering van het A+O-fonds.

A+O-fonds:

Subsidies aan die diensten van de Rijksoverheid die vallen onder het regime van het SOR. De hoogte van de toegekende subsidies is ca. € 2.700.000. Het A+O-fonds Rijk initieert vernieuwende activiteiten op het gebied van arbeidsmarkt-, werkgelegenheid- en scholingsbeleid in de sector.

Vraag 161

Welk deel van de toegekende subsidies gaat naar andere overheden? Zijn deze gelden geoormerkt en zo ja, waarvoor? Hoeveel van deze gelden wordt door andere overheden aan derde partijen middels subsidie verstrekt?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 159.

Vraag 162

Met betrekking tot de vorige twee vragen, voor welke tijdsspanne zijn/worden er juridische verplichtingen aangegaan met betrekking tot subsidieverstrekkingen?

Antwoord

Zie de antwoorden op de vragen 160 en 161. Met betrekking tot het A+O fonds. In principe gaat het A+O-fonds Rijk verplichtingen aan voor één tot maximaal drie jaar.

Vraag 163

Welke functie binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist uiteindelijk over de toekenning van een subsidie en hoe ziet het traject vòòr toekenning van een subsidie er uit?

Antwoord

De beslissing voor de uiteindelijke toekenning van een subsidie is gedelegeerd (op basis van het mandaatbesluit) bij de directeur van de betreffende beleidsdirectie. In alle gevallen wordt de beschikking tot toekenning of afwijzing van een subsidie getekend door de directeur.

Voor de toekenning vindt inhoudelijke beoordeling van de subsidieaanvraag plaats. De beoordeling betreft eerst de tijdigheid, volledigheid en juistheid van de aanvraag. Vervolgens wordt het risico en de inhoud beoordeeld. Na de budgettoets levert dit een advies op dat een verlening (positieve beschikking) of een afwijzing (negatieve beschikking) kan zijn.

De beschikking wordt ter tekening naar de budgethouder (directeur) gezonden.

Vraag 164

Welke subsidies lopen in 2013 af en worden niet meer geprolongeerd, en waarom?

Antwoord

De subsidies uit hoofde van de Innovatieregelingen Gebouwde omgeving en Blok voor Blok zijn eenmalig van aard. Dit geldt ook voor de subsidie aan het Kenniscentrum funderingsproblematiek.

Vraag 165

Welke controlemethodiek gebruikt u aangaande het behalen van doelen? Hoe en hoe vaak vinden evaluaties plaats?

Antwoord

Bij Beleidsdoorlichtingen wordt uitgegaan van de systematiek die is voorgeschreven in de regeling RPE van het Ministerie van Financiën voor dit type onderzoek. Die regeling schrijft o.a. voor dat elk operationeel doel in de begroting eens in de 4 tot 7 jaar aan bod moet komen en welke vragen beantwoord moeten worden. Dit gebeurt zoveel mogelijk aan de hand van reeds uitgevoerde evaluaties op het niveau van instrumenten of deelthema’s binnen de begrotingsartikelen. De beleidsdoorlichting vormt dan de synthese van deze afzonderlijke evaluatieonderzoeken.

Vraag 166

Is de melding dat een taakstelling van 8,9% bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu moet worden verwerkt, actueel en wat is de nieuwe taakstelling?

Antwoord

Bij regeerakkoord is een taakstelling op het ambtelijk apparaat meegegeven aan I&M van 8,9% (€ 119 mln. euro), als onderdeel van de apparaatstaakstelling van € 1,1 mrd. Op pagina 129 van de begroting van I&M ziet u hoe deze is budgettair verwerkt (33 750 XII, nr. 2). Het opgelegde percentage van 8,9% is dus verwerkt in de begroting. Na budgettaire verwerking staat een begroting natuurlijk niet stil. Een vakminister verantwoordt haar eigen keuzes aan de Tweede Kamer. Via de Jaarrapportage bedrijfsvoering rijk rapporteer ik over de apparaatsontwikkelingen per departement bij het Rijk.