Gepubliceerd: 30 september 2013
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: immigratie migratie en integratie organisatie en beleid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33749-3.html
ID: 33749-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Op 13 december 2011 hebben de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement de richtlijn betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en werken (2011/98/EU) aanvaard (PbEU 2011, L 343). De richtlijn heeft als doel de procedure voor de vreemdeling efficiënter te maken. De richtlijn verplicht dat er voor een deel van de derdelanders1 die met het doel om arbeid te verrichten naar een lidstaat van de Europese Unie willen komen één aanvraagprocedure wordt ingevoerd die leidt tot één gecombineerde vergunning voor zowel verblijf als arbeid (hierna: GVVA). Met dit wetsvoorstel wordt deze richtlijn geïmplementeerd. De uiterste datum waarop de richtlijn moet zijn geïmplementeerd is 25 december 2013.

Eerst zal kort worden ingegaan op het huidige systeem voor derdelanders die in Nederland willen werken. Daarna wordt aangegeven hoe de GVVA wordt vormgegeven. Er is voor gekozen bij het vormgeven van de GVVA zoveel mogelijk aan te sluiten bij het huidige systeem.

2. Huidige systeem met verblijfsvergunning en tewerkstellingsvergunning

Werkgevers die derdelanders in Nederland willen tewerkstellen moeten, uitzonderingen daargelaten, een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) aanvragen op basis van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Derdelanders die naar Nederland willen komen voor een verblijf langer dan drie maanden moeten op basis van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: VW2000) een verblijfsvergunning aanvragen. Bij een verblijf van minder dan drie maanden kan – naast de tewerkstellingsvergunning – worden volstaan met een visum voor kort verblijf, met uitzondering van derdelanders voor wie geen visumvereiste geldt.

De vreemdeling (of zijn toekomstige werkgever) vraagt volgens artikel 23 VW2000 de verblijfsvergunning aan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND). De twv kan alleen door de werkgever worden aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV). De twv is een belangrijke voorwaarde voor de verlening van een verblijfsvergunning van een arbeidsmigrant van buiten de EU. Pas als de twv door het UWV is verleend, kan de IND die verblijfsvergunning afgeven. Om naar Nederland te mogen komen en daar langer dan drie maanden te werken moeten op dit moment dus twee aanvragen bij twee verschillende instanties worden ingediend en twee vergunningen verleend worden. Met de invoering van de GVVA wordt dit voor een deel van de derdelanders teruggebracht naar één aanvraag bij één instantie.

3. Gecombineerde vergunning voor werk en verblijf en één aanvraagprocedure

In het wetsvoorstel is ervoor gekozen zoveel mogelijk aan te sluiten bij het huidige systeem, de huidige verantwoordelijkheidsverdelingen en ervaringen met de uitvoering van het beleid door betrokken instanties. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de toelating tot Nederland via de verblijfsvergunning en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor de toelating tot de arbeidsmarkt via de twv. De GVVA wordt alleen ingevoerd voor dat deel van de derdelanders waar de richtlijn het voor verplicht (zie paragraaf 3.2). De GVVA wordt door de IND verleend na een positief advies van UWV over de toelating tot de arbeidsmarkt. De andere derdelanders blijven onder het huidige systeem vallen. Zij hebben ook na invoering van de GVVA een verblijfsvergunning van de IND of visum kort verblijf van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nodig en hun werkgever een twv van UWV. Er zijn dus twee situaties: of iemand komt in aanmerking voor een GVVA of voor een twv.

De GVVA moet worden afgegeven via één enkele aanvraagprocedure. Dit houdt volgens de richtlijn in dat er één instantie moet zijn waar de aanvraag voor de GVVA moet worden ingediend en die op die aanvraag beslist. De richtlijn laat echter onverlet dat in de enkele aanvraagprocedure ook andere instanties kunnen worden betrokken (overweging 12 van de richtlijn).

3.1 Periode

De richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om bij een verblijf tot maximaal zes maanden af te zien van de invoering van een gecombineerde vergunning en de tewerkstellingsvergunningsplicht te handhaven (zie artikel 3, derde lid, van de richtlijn). De regering heeft gekozen voor de afbakening bij een verblijf van langer dan drie maanden, omdat voor een verblijf langer dan drie maanden een verblijfsvergunning nodig is. Bij een verblijf van minder dan drie maanden kan worden volstaan met een visum, met uitzondering van derdelanders voor wie geen visumvereiste geldt, en indien vereist een tewerkstellingsvergunning. Vanwege eenduidigheid en overzichtelijkheid is het niet wenselijk een nieuwe grens van zes maanden in de regelgeving te introduceren. Daarom geldt de GVVA voor derdelanders die voor een periode langer dan drie maanden arbeid verrichten in Nederland.

3.2 Doelgroep

Bij het vaststellen van de doelgroep voor de GVVA is de richtlijn gevolgd. Dat betekent dat:

  • de GVVA verplicht is voor: arbeid in loondienst voor zover niet uitgezonderd (zie volgende bullet), stagiaires en practicanten (lerend werken), kennismigranten en houders van een Europese blauwe kaart. Kennismigranten en EU-blauwe kaarthouders zijn volgens het huidige recht reeds vrijgesteld van de twv-plicht, dus voor hen verandert niets;

  • de GVVA is volgens de richtlijn niet verplicht voor: seizoenswerkers2, studenten, au-pairs, asielzoekers, asielstatushouders, ter beschikking gestelde werknemers, zeevarenden, langdurig ingezetenen, EU-burgers en hun gezinsleden, personen die op een visum komen en zelfstandigen, binnen een onderneming overplaatsbare personen. Zij worden daarom ook niet in dit wetsvoorstel opgenomen en blijven vallen onder het huidige systeem met een twv en een verblijfsvergunning. Daarmee blijft voor seizoenswerkers, studenten, asielzoekers, ter beschikking gestelde werknemers, zeevarenden, binnen een onderneming overplaatsbare personen en personen die op een visum komen een twv plicht bestaan. De meeste langdurig ingezetenen3, asielstatushouders, EU-burgers en hun gezinsleden en zelfstandigen zijn reeds in beginsel vrijgesteld van de twv plicht. Onderdanen van Kroatie vallen als EU-onderdanen niet onder de werkingssfeer van de GVVA en voor hen blijft in de overgangsperiode de twv-plicht gelden. Turkse onderdanen kunnen een gecombineerde vergunning aanvragen.

De verwachting is dat met deze doelgroepafbakening ongeveer 52% van de derdelanders voor wie nu een twv wordt afgegeven onder de GVVA gaan vallen. In 2014 zullen zo’n 6.000 GVVA’s worden aangevraagd en zo’n 5.500 twv’s.

3.3 Procedure

Verantwoordelijkheidsverdeling uitvoering

De GVVA is een vergunning voor zowel verblijf als arbeid. Op dit moment is de IND, namens de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de aanvragen van de verblijfsvergunning. Deze taak is thans toegedeeld aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie die deze taak heeft gemandateerd aan IND. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bevoegdheid tot het verlenen van een twv gedelegeerd aan het UWV. Omdat de GVVA bepalend is voor de toelating van de vreemdeling tot Nederland wordt de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor het verlenen van de GVVA. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijft verantwoordelijk voor de toelating tot de arbeidsmarkt. Daarom zal het UWV (daartoe aan te wijzen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) bij de GVVA een advies geven over de toelating tot de arbeidsmarkt alvorens de GVVA kan worden verleend. In het advies zal aan dezelfde gronden worden getoetst waarop nu een aanvraag voor een twv wordt getoetst (met name: check op prioriteitgenietend aanbod, arbeidsvoorwaarden, nadere voorwaarden uit de lagere regelgeving). Op grond van artikel 3:7, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht stelt de IND aan het UWV, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van diens adviestaak. In aanvulling daarop kan het UWV, om het advies te kunnen geven, contact opnemen met de (toekomstige) werkgever om nadere en aanvullende informatie te vragen (zie het voorgestelde artikel 5, vijfde lid, Wet arbeid vreemdelingen). Naar aanleiding van het advies van het UWV (op basis van het bij of krachtens de Wav bepaalde) en de toets van de IND (op basis van het bij of krachtens de VW2000 bepaalde), beslist de IND over de afgifte van de GVVA.

Een uitzondering op deze adviesaanvraag betreft de aanvragen om een verblijfsvergunning voor arbeid als kennismigrant en om een EU Blauwe Kaart. In de huidige situatie is er voor deze categorieën ook geen twv-plicht. Voornoemde adviesprocedure wordt geregeld in artikel 5 Wav en 14a VW2000.

Quotumregeling

In het wetsvoorstel Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen, dat op dit moment bij het parlement in behandeling is (Kamerstuk 33 475), is de mogelijkheid opgenomen van het invoeren van een quotumregeling die wordt vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (het nieuwe artikel 5a Wav). Op die manier kan de instroom van (laaggeschoolde) arbeidsmigranten worden beperkt. Indien een quotumregeling op grond van de Wav wordt ingevoerd zal deze ook gaan gelden voor de GVVA. Bij een aanvraag waardoor bij inwilliging van de aanvraag het quotum zou worden overschreden, geeft het UWV een negatief advies aan de IND en wordt er dus geen GVVA verstrekt.

Aanvullend document en verblijfspasje

De GVVA bestaat uit een verblijfspasje in combinatie met een aanvullend document. Dit betreft een aanvullend document als bedoeld in artikel 6, eerste lid, tweede alinea van de Richtlijn 2011/98/EU. Als de GVVA wordt verleend ontvangt de vreemdeling van de IND een bericht dat hij zijn verblijfsdocument en aanvullend document kan ophalen bij de IND. De werkgever ontvangt een kopie van deze brief.

Als verblijfsdocument ontvangt de vreemdeling een verblijfspasje waarop staat voor welke periode en voor welk verblijfsdoel hij in Nederland mag verblijven. Op de achterkant van dit pasje wordt vermeld dat hij in Nederland arbeid mag verrichten conform de voorschriften die zijn opgenomen in het aanvullend document. In het aanvullend document is opgenomen onder welke voorschriften de vreemdeling mag werken (de naam en de plaats van vestiging van de werkgever, de persoonsgegevens van de vreemdeling, duur waarvoor het verrichten van arbeid wordt toegestaan, alsmede een omschrijving van de aard en de plaats van de door de vreemdeling te verrichten arbeid, conform artikel 7 van de Wav). Het verblijfspasje in combinatie met het aanvullend document functioneert als de gecombineerde vergunning (GVVA).

De werkgever krijgt een kopie van het aanvullend document omdat hij medebelanghebbende is en het aanvullend document aangeeft onder welke voorschriften de vreemdeling mag werken en wat zijn rechten en plichten zijn. De werkgever moet een kopie van het aanvullend document in zijn administratie bewaren (samen met een kopie van het verblijfspasje) en desgevraagd kunnen tonen. Hierdoor is het voor de werkgever ook duidelijk wat zijn rechten en plichten zijn met betrekking tot de werknemer en of het is toegestaan dat de vreemdeling bij hem mag werken. Daarnaast is het van belang vanuit handhavingsoogpunt: het is meteen duidelijk of de desbetreffende werknemer legaal aan het werk is.

Intrekken

De IND kan de GVVA onder meer intrekken als de werkgever of vreemdeling heeft aangegeven dat het dienstverband is beëindigd of als er signalen zijn dat de voorwaarden waaronder de GVVA is verleend niet worden nageleefd. In dit laatste geval zal de IND dit eerst nader onderzoeken. Indien de vreemdeling werkloos raakt, wordt de GVVA ingetrokken. Het moment waarop de intrekking van de GVVA ingaat, is echter na afloop van een zoekperiode van maximaal drie maanden. Aan het begin van de zoekperiode krijgt de vreemdeling van rechtswege een nieuw aanvullend document voor maximaal drie maanden om een andere werkgever te vinden (tenzij de reden van intrekking openbare orde aspecten betreft). Daarin staat dat hij maximaal drie maanden mag zoeken naar arbeid. De vreemdeling kan daardoor met het nieuwe aanvullend document in Nederland verblijven en gedurende een periode van maximaal drie maanden zoeken naar een nieuwe baan. De grondslag hiervoor zal worden opgenomen in het Vreemdelingenbesluit 2000. Indien hij een nieuwe werkgever vindt zal opnieuw een GVVA of twv moeten worden aangevraagd. De GVVA kan binnen minder dan drie maanden worden ingetrokken indien er een baan is gevonden en een nieuwe GVVA wordt verleend. Als de vreemdeling na maximaal drie maanden geen nieuwe werkgever gevonden heeft, moet de vreemdeling Nederland verlaten.

Aanvrager GVVA

Omdat de GVVA een vergunning betreft voor zowel arbeid als verblijf kan de aanvraag voor een GVVA gedaan worden door zowel de werkgever als de vreemdeling. Dit volgt uit de systematiek van de Wet modern migratiebeleid (artikel 23 VW2000). Op basis van deze wet is de werkgever immers de referent van de vreemdeling. Een aanvraag van een verblijfsvergunning kan zowel door de referent als de vreemdeling worden ingediend. Het is de verwachting dat de aanvraag meestal door de werkgever zal worden ingediend, omdat de referent in de regel in Nederland verblijft en dus het meest bekend is met de procedure. Tevens is de werkgever verantwoordelijk voor het leveren van informatie en moet deze zelf een aantal documenten aanleveren waarover de vreemdeling, die bovendien in het buitenland verblijft, niet beschikt. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bewijsstukken van de vacaturemelding en andere inspanningen verricht door de werkgever op zoek naar personeel op de Nederlandse arbeidsmarkt en informatie over de arbeidsvoorwaarden die de werkgever biedt. De normen uit de Wav richten zich tot de werkgever. Dit is ook in lijn met de huidige situatie waarbij alleen de werkgever de twv-aanvraag kan indienen en vaak ook de aanvraag voor de verblijfvergunning van de vreemdeling regelt.

Beslistermijn

Volgens artikel 5, tweede lid, van de richtlijn moet de IND binnen vier maanden beslissen op een aanvraag. In artikel 25, eerste lid, VW2000 is opgenomen dat op een vergunningaanvraag binnen maximaal 90 dagen moet worden beslist. Ook de GVVA valt binnen deze termijn en daarmee wordt voldaan aan de richtlijn. In bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van de aanvraag, kan de beslistermijn volgens artikel 5, tweede lid, van de richtlijn worden verlengd. Artikel 25, tweede lid, van de geldende VW2000 voorziet in die mogelijkheid, indien voor de beoordeling van de aanvraag advies of onderzoek door derden nodig is.

3.4 Duur GVVA

Het UWV adviseert over de duur waarbinnen de vreemdeling in Nederland arbeid mag verrichten. De duur van de GVVA wordt daarop gebaseerd. Voor een GVVA waarbij sprake is van een advies dat is getoetst aan de arbeidsmarkt geldt dat de duur ten hoogste 1 jaar bedraagt. Voor een GVVA met een advies dat is verleend zonder arbeidsmarkttoets (artikel 8, derde lid, onder b en c, Wav) kan de GVVA voor ten hoogste drie jaar worden verleend. De geldigheidsduur van de GVVA wordt – voor zover het een vergunning betreft onder de beperking «arbeid in loondienst» – geregeld in artikel 14, vijfde lid, VW2000. Voor zover het een vergunning onder de beperking «lerend werken» betreft (d.w.z. stagiairs of practicanten) is de geldigheidsduur reeds geregeld in artikel 3.58, zesde lid, en 3.59, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (ten hoogste een jaar, verlenging uitgesloten).

De GVVA kan worden verlengd bijvoorbeeld als een werkgever een vreemdeling langer in dienst wil houden. Bij verlenging van de GVVA zal opnieuw advies worden gevraagd bij het UWV over het arbeidsmarktgedeelte. Het vorige advies is namelijk alleen geldig voor de duur waarvoor de GVVA is afgegeven. Bij een aanvraag voor verlenging van de GVVA zal opnieuw worden getoetst aan de voorwaarden voor verblijf en arbeid. Dit is analoog aan de procedure voor de twv nadat de herziening van de Wav is ingevoerd.

3.5 Geen schorsende werking

Huidige procedure: tewerkstellingsvergunning

Op dit moment geldt bij de Wav schorsende werking voor de twv gedurende de bezwaarprocedure. Dat betekent dat als de twv wordt ingetrokken (bijvoorbeeld bij een overtreding van de Wav of Wml (Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) of omdat de gegevens voor aanvraag van de twv onjuist zijn verstrekt) de vreemdeling gedurende de bezwaar- of beroepsprocedure gewoon kan doorwerken bij de desbetreffende werkgever. Dit terwijl een overtreding door de werkgever is geconstateerd. Het feit dat de vreemdeling kan doorwerken, is niet wenselijk.

Daarom is bij het wetsvoorstel Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen ervoor gekozen dat indien de twv wordt ingetrokken er geen schorsende werking meer geldt gedurende de bezwaar- of beroepsprocedure. Hierdoor kan de vreemdeling zodra de twv is ingetrokken meteen niet meer werken bij de betreffende werkgever (ook niet gedurende de bezwaar- en beroepsprocedure). De vreemdeling is nog wel in het bezit van een verblijfsvergunning en kan daarmee nog wel in Nederland verblijven en de resterende looptijd van de verblijfsvergunning – onder de voorwaarden van artikel 3.91 Vreemdelingenbesluit 2000 – zoeken naar een nieuwe baan (tenzij er naar aanleiding van de reden van intrekking van de twv ook aanleiding is de verblijfsvergunning in te trekken). Na de resterende looptijd loopt de verblijfsvergunning af als de vreemdeling nog geen nieuwe baan heeft gevonden. De vreemdeling moet dan Nederland verlaten. De tijd dat een vreemdeling naar een nieuwe baan mag zoeken zal worden teruggebracht naar drie maanden. Dit omdat de resterende looptijd een aanzienlijke periode kan zijn (tussen 1 en circa 34 maanden) en de vreemdeling dan wel in Nederland mag verblijven en zoeken naar een baan maar geen inkomsten heeft. Er is gekozen voor een zoektermijn van drie maanden omdat daarmee aangesloten wordt bij de zoektermijn voor kennismigranten – die ook drie maanden bedraagt – en drie maanden een redelijke termijn is voor het vinden van een nieuwe baan. Dit zal in lagere regelgeving worden geregeld. In de VW2000 geldt bij de intrekking van de verblijfsvergunning wel schorsende werking, tenzij de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde.

Toekomstige procedure: GVVA

Omdat de GVVA een vergunning is voor verblijf en arbeid is ervoor gekozen ook hier – in lijn met de herziening van de Wav – geen schorsende werking in te voeren. Immers als dat niet geregeld zou worden zou de vreemdeling gedurende de bezwaarprocedure gewoon bij de desbetreffende werkgever kunnen blijven werken (voor beroep en hoger beroep bestaat nu reeds geen schorsende werking bij reguliere verblijfsvergunningen ingevolge artikel 6:24 jo. 6:16 Algemene wet bestuursrecht). Er geldt dus ook voor de GVVA dat de vreemdeling meteen niet meer mag werken bij de betreffende werkgever. De vreemdeling is dan werkloos. Zijn aanvullend document wordt meteen ingetrokken zodra er een overtreding is vastgesteld en vervangen door een aanvullend document waarin staat dat de GVVA nog maar drie maanden geldig is, uitsluitend om te zoeken naar een nieuwe baan. Pas na drie maanden wordt zijn verblijfsrecht ingetrokken. Dit biedt de vreemdeling een zekere garantie voor zijn verblijf.

3.6 Verantwoordelijkheidsverdeling

SZW-VenJ

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de toelating van vreemdelingen tot Nederland. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor regulering van toegang tot de arbeidsmarkt en bescherming van de arbeidsvoorwaardelijke aspecten (waaronder het wettelijk minimumloon). Bij de GVVA wordt zowel getoetst aan de voorwaarden van de VW2000 als aan de voorwaarden die gelden bij of krachtens de Wav.

IND-UWV

De IND is, namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de GVVA en krijgt hiervoor een advies van UWV. Met het oog op efficiency zal UWV direct contact met de werkgever kunnen opnemen om eventuele aanvullende informatie op te vragen die noodzakelijk is om te komen tot dit advies (zie het voorgestelde artikel 5, vijfde lid, Wav).

Bij signalen van derden dat de voorwaarden van de GVVA niet worden nagekomen zal de IND het UWV ook om een advies vragen over de arbeidsgerelateerde punten waarop het advies is verleend. Dit volgt uit het feit dat in het voorgestelde artikel 14a VW2000, op basis waarvan de IND niet besluit over een GVVA dan nadat het UWV advies heeft uitgebracht, ook wordt verwezen naar artikel 19 en 18, eerste lid, onder g. Dat is een verwijzing naar de intrekkingsgrond dat niet is voldaan aan de Wav. Aangezien de IND het bestuursorgaan is dat beslist op de aanvraag is de IND ook verantwoordelijk voor de bezwaar- en beroepsprocedures. Indien er arbeidsgerelateerde aspecten zijn, vraagt de IND het UWV om een advies. Ook kan de IND voor een zitting bij de rechtbank een deskundige uitnodigen van het UWV.

3.7 Financiële gevolgen en administratieve lasten

Financiële gevolgen

De incidentele invoeringskosten worden geschat op ongeveer 1,3 miljoen euro. Het overgrote deel (1,0 miljoen euro) betreft ICT aanpassingen. De rest zijn aanpassingen van communicatiemiddelen, invoeringsbegeleiding en aanpassingen van werkprocessen.

De structurele uitvoeringskosten gaan omhoog met ongeveer 0,8 miljoen euro. Deze extra uitvoeringskosten ontstaan doordat twee organisaties intensief zullen samen gaan werken bij de GVVA. IND en UWV behouden hun eigen bevoegdheden en blijven werken in de eigen ICT-systemen. Er zijn geen financiële gevolgen voorzien voor de rechtsbijstand omdat het alleen een verschuiving van taken van UWV naar IND betreft.

Werkgever en vreemdeling

De werkgever hoeft in plaats van twee aanvragen (één bij de IND en één bij UWV) in de huidige situatie, bij de GVVA slechts één aanvraag in te dienen bij de IND. De werkgever hoeft daardoor een aantal bewijsstukken minder aan te leveren. Het gaat in totaal om ongeveer 6.000 GVVA-aanvragen per jaar. Vanwege dit geringe aantal is de administratieve lastenverlichting voor werkgevers beperkt.

In de huidige situatie ontvangt de vreemdeling een verblijfspasje als verblijfsvergunning. In de nieuwe situatie ontvangt de vreemdeling een verblijfspasje met een aanvullend document die samen de GVVA vormen.

Handhaving

In plaats van de twv die door UWV wordt afgegeven, zal de GVVA worden afgegeven door de IND. Deze GVVA wordt, voor wat de Wav betreft, getoetst aan dezelfde voorwaarden als de twv. Ambtenaren van de Inspectie SZW zijn aangewezen als toezichthouder van de Wav. De Inspectie SZW handhaaft straks dus zowel de twv als de GVVA. Aangezien de voorwaarden en de wijze van toetsing niet veranderen, zijn de handhavingsconsequenties zeer beperkt.

De IND wordt verantwoordelijk voor de afgifte van de GVVA. Voor een effectieve handhaving is het van groot belang dat de Inspectie SZW snelle toegang heeft tot actuele informatie over het recht op verblijf en het recht op arbeid. Het artikel in de VW2000 wordt op dit punt aangepast (artikel 107). In aanvulling daarop zal de Inspectie SZW de informatie van de IND krijgen die zij nodig heeft om haar taken uit te kunnen oefenen en andersom.

4. Betrokkenen

Bij de totstandkoming van de wetgeving voor de implementatie van de richtlijn betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en werken (Richtlijn 2011/98/EU) zijn UWV, IND en de Inspectie SZW nauw betrokken geweest.

Uitvoeringstoetsen UWV en IND en handhaafbaarheidstoets Inspectie SZW

In de uitvoeringstoetsen en handhaafbaarheidstoets wordt aangegeven dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. Zowel IND als UWV geven aan dat beide nauw zullen moeten samenwerken en dat het van belang is dat de werkwijze en ICT-ondersteuning gezamenlijk verder moeten worden uitgewerkt. De eerste overleggen tussen IND en UWV hierover hebben inmiddels plaatsgevonden.

De IND geeft aan dat bij invoering van de GVVA waarschijnlijk sprake zal zijn van een overgangsfase waarbij nog niet gewerkt wordt in de ideale werkwijze tussen UWV en IND. Dit vergt namelijk de nodige systeemaanpassingen die niet op de gewenste termijn gerealiseerd kunnen worden. Dat betekent dat afgifte van GVVA wel geborgd is maar dat het wellicht in het begin extra werk en inzet vergt.

De Inspectie SZW geeft aan dat voor een goede handhaving de informatievoorziening van de Inspectie goed geregeld moet zijn. UWV en IND zullen ervoor zorgen dat de informatie die de Inspectie nodig heeft voor de uitvoering van haar taken tijdig beschikbaar is. Daarnaast geeft de Inspectie SZW aan dat geregeld moet worden dat de werkgever een kopie van het aanvullend document in zijn bezit moet hebben (naast een kopie van het verblijfspasje). Dit zal in de lagere regelgeving worden geregeld.

Alle partijen geven aan dat de communicatie naar de vreemdelingen en de werkgevers van groot belang is. Naast de GVVA blijft immers de twv bestaan. Aan de communicatie richting hen zal extra aandacht worden besteed.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Wet arbeid vreemdelingen)

Bij de formulering van de wijzigingsopdrachten is ervan uitgegaan dat het wetsvoorstel Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstuk 33 475) integraal onderdeel uitmaakt van de Wav op het moment dat het onderhavige wetsvoorstel, als het tot wet is verheven, in werking treedt.

Artikel 1 (onderdeel A)

De definitie van gecombineerde vergunning is op hoofdlijnen ontleend aan de definitie uit de richtlijn: artikel 2, onder c. Het gaat dus om een verblijfsvergunning met het oog op arbeid. In de Nederlandse praktijk zal het hier gaan om de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder de beperking «arbeid in loondienst» of «lerend werken». Deze beperkingen zijn geregeld in de artikelen 3.4, eerste lid, onder g en j, 3.31 en 3.39 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Voor kennismigranten, onderzoekers en Europese blauwe kaarthouders gelden vrijstellingen van de twv-plicht: artikel 1d, 1h en 1i Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Zij vallen buiten het bereik van de definitie van gecombineerde vergunning uit artikel 1 Wav omdat de adviesprocedure UWV-IND daar niet nodig is want kennismigranten, onderzoekers en Europese blauwekaarthouders hebben nu al één vergunning voor verblijf en arbeid. Het verblijfspasje in combinatie met het aanvullend document functioneert als gecombineerde vergunning.

Artikel 2 (onderdeel B)

Voor de voorgestelde zinsnede «gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever» is gekozen omdat een gecombineerde vergunning alleen geldig is voor werkzaamheden bij een specifieke werkgever, dus niet bij alle werkgevers. Behalve in de situatie dat iemand vrij is op de arbeidsmarkt.

Artikel 5 (onderdeel D)

Artikel 5 is opnieuw vormgegeven. Het eerste lid is identiek aan het huidige eerste lid. Het huidige tweede lid is thans opgenomen als zesde lid.

Artikel 5, tweede lid, (nieuw) regelt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een instantie aanwijst die de Minister van Veiligheid en Justitie adviseert over de vraag of voldaan is aan de Wav in de gevallen, bedoeld in artikel 14a van de VW2000. Het gaat hier om de gecombineerde vergunning. Aangezien het verlenen van twv’s thans is gedelegeerd aan UWV zal de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen instantie eveneens het UWV zijn. Op deze manier blijft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor de toelating tot de arbeidsmarkt van arbeidsmigranten. Het advies zal aan dezelfde gronden worden getoetst waarop nu een aanvraag voor een twv wordt getoetst. De adviesprocedure is reeds beschreven in het algemeen deel van de memorie van toelichting. Uit het systeem van de Wav en uit artikel 16, eerste lid, onder f, 18, eerste lid, onder g, en 19 VW2000 vloeit voort dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet zelfstandig toetst of aan de Wav is voldaan omdat dit een verantwoordelijkheid is van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit het voorgestelde artikel 14a VW2000 blijkt dat in het advies door de aangewezen instantie getoetst dient te worden aan de Wav.

In het derde lid is de maximale wettelijke termijn bepaald waarbinnen de aangewezen instantie zijn advies moet uitbrengen. Het derde lid bepaalt dat het advies binnen vijf weken wordt gegeven. In het vierde lid is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen met betrekking tot de advisering, bedoeld in het tweede lid. In het vijfde lid is de bevoegdheid opgenomen van de aangewezen instantie om de werkgever om inlichtingen te verzoeken die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het advies.

Artikel 7 (onderdeel F)

Met aanvullend document wordt bedoeld het document in de zin van artikel 6, eerste lid, tweede alinea, van de Richtlijn. Het gaat hierbij om de informatie over de arbeidsrelatie die in artikel 7 van de Wav wordt genoemd.

Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de aard van de werkzaamheden en identificerende gegevens van de werkgever.

Artikel 8 tot en met 12b (onderdelen G tot en met M)

Met deze wijzigingen ontstaat er een bevoegdheid voor de IND om de aanvraag voor een gecombineerde vergunning te weigeren om dezelfde redenen waaronder voorheen een tewerkstellingsvergunning zou zijn geweigerd. Voor de duidelijkheid is ervoor gekozen om deze weigerings- en intrekkingsgronden niet te kopiëren naar de vreemdelingenwetgeving. Dat is ook niet nodig: wanneer kan worden gesteld dat niet aan de Wav is voldaan, is dat nu reeds een weigeringsgrond voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, dus ook de gecombineerde vergunning. Dit staat in het huidige artikel 16, eerste lid, onder f, 18, eerste lid, onder g, en 19 VW2000.

Het voorgaande doet niet af aan de overige weigerings- en intrekkingsgronden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 16 en 18 jo. 19 VW2000); die gronden blijven bestaan.

Artikel 13 (onderdeel N)

Met deze wijzigingen wordt duidelijk gemaakt dat er een bevoegdheid voor de IND is om de aanvraag voor een gecombineerde vergunning in te trekken om dezelfde redenen waaronder voorheen een tewerkstellingsvergunning zou zijn ingetrokken. Strikt genomen volgt dit voor wat betreft de gecombineerde vergunning ook uit artikel 19 jo. 18 van de Vreemdelingenwet 2000, maar beoogd wordt om a contrario interpretaties met de artikelen 8 tot en met 12b van de Wet arbeid vreemdelingen te voorkomen.

Artikel II (Vreemdelingenwet 2000)

Artikel 1 (onderdeel A)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de wijziging van artikel 1 van de Wav. De gecombineerde vergunning is de benaming voor een specifieke variant van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, indien die is verleend onder de beperking «arbeid in loondienst» of «lerend werken». De afwijzings- en intrekkingsgronden uit de artikelen 16, 18 en 19 zijn daarom conform de hoofdregel van toepassing. Aanvullende weigeringsgronden gelden voortaan via artikel 16, eerste lid, onder f, artikel 18, eerste lid, onder g en artikel 19, van de VW2000 en worden met dit wetsvoorstel uitgewerkt in artikel 8 en volgende van de Wav. Op dit moment is het voldoen aan de Wav door die bepalingen (artikel 16, 18, 19 Vw) reeds een verblijfsvoorwaarde. Als gevolg van de onderhavige wijzigingen van met name de artikelen 8 en 9 van de Wav zijn de eisen inzake prioriteitgenietend aanbod, arbeidsvoorwaarden en overige voorwaarden voortaan rechtstreeks afwijzings- en intrekkingsgronden voor de gecombineerde verblijfsvergunning, in plaats van voor de tewerkstellingsvergunning (die voor deze categorie niet meer is vereist).

Artikel 14, vijfde lid (onderdeel B)

De geldigheidsduur van de GVVA wordt – voor zover het een vergunning betreft onder de beperking «arbeid in loondienst» – geregeld in artikel 14, vijfde lid, VW2000. Voor zover het een vergunning onder de beperking «lerend werken» betreft (d.w.z. stagiairs of practicanten) is de geldigheidsduur reeds geregeld in artikel 3.58, zesde lid, en 3.59, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (ten hoogste een jaar, verlenging uitgesloten).

Artikel 14, vijfde lid, VW2000 sluit geheel aan bij de geldigheidsduur van een twv, die is geregeld in artikel 11, eerste en derde lid, van de Wav. De voorgestelde koppeling aan artikel 11 van de Wav bewerkstelligt dat een verblijfsvergunning met de beperking «arbeid in loondienst» voor ten hoogste één jaar geldig is, net zoals een tewerkstellingsvergunning in principe voor ten hoogste één jaar geldig is, tenzij bijvoorbeeld de uitzondering uit artikel 11, derde lid, van de Wav van toepassing is: de geldigheidsduur bedraagt ten hoogste drie jaar indien een vrijstelling geldt van de toets op prioriteitgenietend aanbod.

Artikel 14a (onderdeel C)

Artikel 14a regelt een wettelijke verplichting om advies aan te vragen. De aangewezen instantie die het advies uitbrengt, bedoeld in het voorgestelde artikel 14a, zal het UWV zijn. Het advies gaat over de vraag of aan de Wav wordt voldaan. Uitgangspunt is dat de adviezen worden opgevolgd. Uit artikel 3:9 Awb blijkt dat het uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in beginsel op het advies mag afgaan als een advies als zorgvuldig kan worden aangemerkt. Er kan alleen gemotiveerd worden afgeweken. Dit volgt uit artikel 3:50 Awb.

De adviesprocedure geldt ook bij de verlenging of intrekking van een GVVA. Dit volgt uit de verwijzing naar artikel 18, eerste lid, onder g en artikel 19 VW2000: dat zijn de weigeringsgrond (bij verlenging) dat niet is voldaan aan de Wav en de intrekkingsgrond dat niet is voldaan aan de Wav.

Volgens de derde volzin van artikel 14a hoeft er geen advies te worden ingewonnen over de vraag of aan de Wav is voldaan, als reeds tot een afwijzing of intrekking zou worden overgegaan op grond van een van de afwijzings- of intrekkingsgronden uit de VW2000, zoals het vereiste inzake een machtiging tot voorlopig verblijf of de openbare orde-toets. Mocht eventueel in een procedure voor de rechter blijken dat deze afwijzing of intrekking ten onrechte heeft plaatsgevonden, dan moet er in beginsel een nieuw besluit worden genomen. Dan kan alsnog worden toegekomen aan de toetsing aan de Wav, en dus ook aan de adviesinwinplicht.

Artikel 24a, derde lid (onderdeel D)

Met het woord «aanvrager» kan zowel op de vreemdeling als op de werkgever (referent) worden gedoeld.

Artikel 73 (onderdeel E)

Dit onderdeel schrapt de schorsende werking van bezwaar tegen intrekking van een gecombineerde vergunning. Hiermee wordt voorkomen dat er in strijd met de Wav kan worden doorgewerkt, doordat de gecombineerde vergunning in stand zou blijven gedurende de bezwaarprocedure. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.5 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Artikel 107 (onderdeel F)

Deze wijziging kan worden gezien als explicitering, hoewel dit artikel inzake gegevensuitwisseling al als vangnet kan fungeren door de zinsnede «in ieder geval».

Artikel III (overgangsrecht)

Er geldt eerbiedigende werking voor nog voor 25 december 2013 ingediende aanvragen om een twv of verblijfsvergunning waar de GVVA op van toepassing wordt, wanneer die aanvragen nog lopen op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Hoewel de Nederlandse taalversie van artikel 4, vierde lid, van de richtlijn door het gebruik van de voltooid tegenwoordige tijd suggereert dat voor de nog lopende aanvragen onmiddellijke werking geldt, blijkt uit de andere taalversies (bijv. de Engelse, Franse en Duitse) juist de tegenwoordige tijd: de richtlijn ziet juist niet op de nog lopende, oude aanvragen van voor 25 december 2013. Van onmiddellijke werking is afgezien. Om ervoor te zorgen dat de administratieve lastendruk niet onnodig oploopt voor vreemdelingen, werkgevers en uitvoeringsdiensten, is de datum van de aanvraag in combinatie met de inwerkingtredingsdatum van deze wet bepalend voor welke procedure, enkelvoudig of meervoudig, voor verblijf en arbeid gevolgd moet worden.

In het volgende schema wordt dit toegelicht.

Datum indiening aanvraag

Toepasselijk recht

Waaruit blijkt dit?

Vóór 25 december 2013

Het oude recht blijft gelden.

Artikel III van het implementatiewetsvoorstel

Ná 25 december 2013

Het oude recht blijft gelden indien de implementatiewet nog niet in werking is getreden. Zodra de implementatiewet in werking treedt, krijgen nog niet afgehandelde aanvragen die zijn ingediend na 25 december 2013 een GVVA.

Het beginsel van onmiddellijke werking

Artikel IV (inwerkingtreding)

Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten aangezien het implementatie betreft (afwijkingsgrond uit aanwijzing 174, vierde lid, onder d, Aanwijzingen voor de regelgeving).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tekent deze memorie van toelichting mede namens de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Bijlage: transponeringstabel

Bepaling Richtlijn 2011/98/EU

Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving en toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 1 Onderwerp

Geen implementatie nodig

Niet van toepassing

 

Artikel 2 Definities

Aanpassing in artikel 1 Wet arbeid vreemdelingen

Aanpassing in artikel 1 Vreemdelingenwet 2000

Niet van toepassing

 

Artikel 3 Toepassingsgebied

Aanpassing van artikel 1 Wet arbeid vreemdelingen en artikel 1 en 14a Vreemdelingenwet 2000

Lidstaten mogen besluiten hoofdstuk II («Eén enkele aanvraagprocedure en een gecombineerde vergunning») van de richtlijn niet toe te passen op derdelanders die ten hoogste zes maanden mogen werken of voor studiedoeleinden zijn toegelaten (derde lid).

Het implementatie-wetsvoorstel maakt geen onderscheid tussen een toestemming om te werken voor meer dan zes maanden of voor minder dan zes maanden. Zie nader paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting. Studenten vallen niet onder de GVVA

Artikel 4 Enkele aanvraagprocedure

Aanpassing van de artikelen 1, 5, 8, 9,10, 12, 12a, 12b en 13 Wet arbeid vreemdelingen en van de artikelen 14a, 24a en 107 Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 4, tweede lid, is geïmplementeerd in artikel 25 van de Vreemdelingenwet 2000.

Lidstaten mogen besluiten wie bevoegd is tot indiening van de aanvraag voor een gecombineerde vergunning: (1.) de vreemdeling, (2.) de werkgever of (3.) de vreemdeling of de werkgever.

Artikel 23 van de huidige Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat een aanvraag voor een verblijfsvergun-ning in beginsel kan worden ingediend door de vreemdeling, zijn wettelijk vertegenwoor-diger of zijn referent (optie 3). Het wetsvoorstel wijzigt dit niet.

Artikel 5 Bevoegde instantie

Art. 14a Vreemdelingenwet 2000 jo. artikel 5 Wet arbeid vreemdelingen

Sluit aan op huidige regeling aanvraag verblijfsvergunning.

Artikel 5, tweede lid, is geïmplementeerd in artikel 25 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5, derde lid, is geïmplementeerd in 3:41 Awb.

Niet van toepassing

 

Artikel 6 Gecombineerde vergunning

Aanpassing van artikel 7 Wet arbeid vreemdelingen en aanpassing artikel 14, vijfde lid, en 14a Vreemdelingenwet 2000

Voor kennismigranten, onderzoekers en Europese blauwe kaarthouders gelden vrijstellingen van de twv-plicht: artikel 1d, 1h en 1i Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.

Het verblijfspasje is geregeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 en voldoet aan Vo.1030/2002

De lidstaten kunnen aanvullende informatie opnemen in verband met de arbeidsrelatie (artikel 6, eerste lid, tweede alinea)

Deze mogelijkheid zal worden gebruikt.

Artikel 7 Voor andere doeleinden dan werk verstrekte verblijfsvergunning

Voor deze groepen gelden nu – voor zover de richtlijn van toepassing is – vrijstellingen van de twv-plicht, zie artikel 1a tot en met 2 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.

Niet van toepassing

 

Artikel 8, eerste lid: schriftelijke motivering

Art. 3:46 t/m 3:50 Algemene wet bestuursrecht

Niet van toepassing

 

Artikel 8, tweede lid: toegang tot de rechter

Hoofdstuk 6 tot en met 8 Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 7 Vreemdelingenwet 2000

Niet van toepassing

 

Artikel 8, derde lid: toelatingsquota

Aanpassing artikel 5a Wet arbeid vreemdelingen

Mogelijkheid voor toelatingsquota

De mogelijkheid van toelatingsquota is geïntroduceerd met de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (33 475) en blijft behouden.

Artikel 9: toegang tot informatie

Informatieverstrekking zal gaan geschieden via gebruikelijke kanalen, zoals IND, UWV en SZW.

Niet van toepassing

 

Artikel 10: vergoedingen

Artikel 3.34 Voorschrift Vreemdelingen 2000

Mogelijkheid van leges

De mogelijkheid van leges zal blijven worden gebruikt.

Artikel 11, onder a: recht op toegang en verblijf

Art. 8, onder a, Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 14a Vreemdelingenwet 2000 en met artikel 5, eerste lid, onder b, Schengengrenscode

Niet van toepassing

 

Artikel 11, onder b: recht op vrije toegang tot het grondgebied

Art. 8, onder a, Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 14a Vreemdelingenwet 2000

Niet van toepassing

 

Artikel 11, onder c: recht op het verrichten van specifieke toegestane loondienstwerkzaamheden

Art. 2 Wet arbeid vreemdelingen

Niet van toepassing

 

Artikel 11, onder d: recht op informatie

Bepalingen uit bindende EU-rechtshandelingen die verplichten tot feitelijk handelen, worden niet geïmplementeerd door middel van wetgeving.

Niet van toepassing

 

Artikel 12, eerste lid: gelijke behandeling

Onderdeel a (arbeidsvoorwaarden): artikel 5 Algemene wet gelijke behandeling, onderwijswetgeving en sociale zekerheidswetgeving, artikel 9 Wet algemene bepalingen, Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet: gelden ongeacht nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. Huidige regelingen voldoen aan richtlijn.

Onderdeel b (vrijheid van vereniging, lidmaatschap vakbond/werkgeversorganisatie): artikel 8 Grondwet, AWGB

Onderdeel c (onderwijs en beroepsopleiding): art. 8.1.1, eerste lid, en 8.2.1 Wet educatie en beroepsonderwijs; art. 7.32, vijfde lid en 7.43, eerste lid Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; art. 40, eerste lid, Wet op het primair onderwijs; art. 40, tweede lid, Wet op de expertisecentra; art. 27, lid 1a, Wet op het voortgezet onderwijs; art. 2.2 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; art. 2.2 Wet studiefinanciering 2000

Onderdeel d (erkenning van diploma’s: dit is mogelijk via het Informatiecentrum Diplomawaardering (IcDW). Bij het IcDW komen aanvragen binnen voor Stichting Bedrijfsleven Beroepsonderwijs (SBB) (mbo en voorbereidend beroepsonderwijs) en Nuffic (voor algemeen vormend en hoger onderwijs).»

Verder artikel 7.28, eerste lid, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio; Lissabon (Trb. 2002, 113 en 137)

Onderdeel e (takken van sociale zekerheid als omschreven in Verordening (EG) nr. 883/2004):

Op het terrein van de sociale zekerheid voldoet Nederland al sinds jaar en dag aan de internationale gelijke behandelingsverplichtingen waaraan hij zich heeft gebonden, zoals die bijvoorbeeld zijn opgenomen in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO), artikel 14 van Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en artikel 20 Handvest EU Grondrechten. Mede gezien de constante ontwikkelingen van de jurisprudentie op het terrein van de gelijke behandeling in de sociale zekerheid blijft Nederland voldoen aan deze verplichting. Het is staande praktijk dat alle in Nederland rechtmatig verblijvende derdelanders in gelijke mate aanspraak maken op socialezekerheids-bescherming als Nederlanders.

Onderdeel f (belastingvoordelen): Wet Inkomstenbelasting, heeft betrekking op natuurlijke personen die in Nederland woonplaats hebben, ongeacht hun nationaliteit en ongeacht de aard van hun verblijf; Algemene wet inzake rijksbelastingen;

Onderdeel g (toegang tot goederen en diensten, waaronder huisvesting): Algemene wet gelijke behandeling; art. 9 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; art. 15a Toeslagenwet; art. 11 Wet werk en bijstand; art. 111, derde lid, Wegenverkeerswet 1994; wat betreft huisvesting: art. 9 lid 2 en 13c Huisvestingswet.

Onderdeel h (door arbeidsbureaus verleende adviesdiensten): art. 3.1 Besluit SUWI; art. 5 Algemene wet gelijke behandeling.

Niet van toepassing

 

Art. 12, tweede lid: beperkingen aan gelijke behandeling

Art. 2.2, derde lid, Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; art. 2.2, tweede lid, Wet studiefinanciering 2000

De lidstaten mogen bepaalde beperkingen stellen aan de gelijke behandeling

Met de geldende wetgeving is gebruik gemaakt van artikel 12, tweede lid, onder a, onder iii.

Art. 12, derde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Niet van toepassing

 

Art. 12, vierde lid: export van bepaalde recht

Artikel 85 Pensioenwet

Niet van toepassing

 

Artikel 13: gunstiger bepalingen

Geen implementatie nodig want facultatief

Niet van toepassing

 

Artikel 14: informatie aan het publiek

Geen implementatie nodig door middel van wetgeving want betreft feitelijk handelen

Niet van toepassing

 

Artikel 15: verslaglegging nodig

Geen implementatie nodig door middel van wetgeving want betreft feitelijk handelen

Niet van toepassing

 

Artikelen 16 tot 18

Geen implementatie nodig

Niet van toepassing