Gepubliceerd: 17 januari 2014
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33615-7.html
ID: 33615-7

Nr. 7 NADER VERSLAG

Vastgesteld 17 januari 2014

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging d.d. 22 november 2013 besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

   

Inleiding

1

Grensarbeiders

3

Koninkrijkspositie

3

Gevolgen voor gepensioneerden

3

Vervoer per schip en via de lucht en lucht- en scheepvaartpersoneel

8

Dividenden

10

Overig

10

Artikelsgewijs

13

Inleiding

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er een wetsvoorstel voorligt dat is opgesteld om meer in overeenstemming te zijn met OESO-normen en meer is aangepast aan deze tijd.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitgebreide beantwoording van de regering op vragen van de Kamer naar aanleiding van het voorliggende nieuwe belastingverdrag met Duitsland. Naar aanleiding van de beantwoording hebben zij nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijzing van dit wetsvoorstel. Ook hebben deze leden kennisgenomen van een aantal brieven van in Duitsland wonende genieters van Nederlandse pensioenen. Daarbij hebben zij wel een aantal vragen, aan- en/of opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging op het goedkeuringsverdrag Nederland – Duitsland. Deze leden zijn de regering zeer erkentelijk dat zij geluisterd heeft naar de signalen over de significante inkomenseffecten als gevolg van de overgang tussen het oude en het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook positief over de overgangsregeling voor de in Duitsland wonende gepensioneerden uit Nederland. Ook zijn zij erg benieuwd naar het overleg met de vertegenwoordigers van grensarbeiders over de uitvoering van de compensatieregeling en het gesprek over een uitsluitend heffingsrecht voor het werkland voor piloten. Kan de regering daar inmiddels al meer duidelijkheid over verschaffen?

De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de nota naar aanleiding van het verslag dat de overgangsregeling voor gepensioneerden niet relevant is voor het lastenkader. Als de overgangsregeling op de begroting verwerkt wordt als een uitgave is deze inderdaad niet relevant voor het lastenkader, maar voor het uitgavenkader. Kan de regering cijfermatig begroten wat de overgangsregeling kost? Wat zijn de gevolgen voor het uitgavenkader van de overgangsregeling?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens in te gaan op de vragen die door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaar gesteld zijn met betrekking tot de nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de nota van wijziging op het belastingverdrag Nederland- Duitsland waarin een overgangsregeling is opgenomen die betrekking heeft op de behandeling van bepaalde pensioenen en lijfrenten. Zij hebben naar aanleiding van deze nota van wijziging – en tevens naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag – enkele vragen.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs een brief heeft geschreven met daarin opmerkingen over de nota naar aanleiding van verslag en de nota van wijziging. Deze leden vragen de regering om te reageren op de verschillende punten uit deze brief.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging.

Voordat de leden van de fractie van 50PLUS ingaan op de in de nota van wijziging gepresenteerde overgangsregeling voor gepensioneerden die in Duitsland wonen en Nederlandse pensioen genieten, plaatsen zij vooraf enkele kritische kanttekeningen bij het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag.

De leden van de 50PLUS-fractie stellen voorop dat zij er volledig begrip voor hebben dat in het bedoelde verdrag overeenstemming gezocht is met moderne OESO-standaarden. Ook vinden zij het een goede zaak, dat het verdrag zich nadrukkelijk richt op vermijding van dubbele belasting, beoogt «treaty shopping» en evident misbruik tegen te gaan, en het ontgaan van belasting terug te dringen.

Deze leden keuren echter ten stelligste af, dat de nieuwe verdragsbepalingen, waaronder in het bijzonder het uitgangspunt van bronstaatheffing voor pensioenen, ook zullen gelden voor gepensioneerden die al vóór 12 april 2012 in Duitsland woonden, en Nederlandse pensioenen en/of uitkeringen ontvangen van in totaal meer dan € 15.000.

In de ogen van de leden van de fractie van 50PLUS komt dit voor de bedoelde groep in feite neer op het «veranderen van de spelregels tijdens het spel». De betrouwbaarheid van de Nederlandse overheid, en de rechtszekerheid komen hierbij volgens deze leden in het geding.

Grensarbeiders

De regering geeft op pagina 51 en verder van de nota naar aanleiding van het verslag een groot aan aantal voorbeelden van de wijze waarop de compensatie voor de in Nederland wonende grensarbeiders wordt berekend. De regering stelt dat bij de uitwerking als uitgangspunt geldt dat de bijdragen die de werknemer heeft betaald aan de «Pflegeversicherung» en de «Rentenversicherung» niet vergelijkbaar zijn met de premievolksverzekeringen. Uit de beantwoording van de Kamervragen1 blijkt dat bijdragen voor de Rentenversicherung – samen met de Arbeitslosenversicherung – wel worden meegenomen. Het lijkt er op dat alleen die sociale zekerheid in aanmerking, komt indien de werknemerspremies aftrekbaar zijn en de werkgeverspremie vrijgesteld. Zie de mededeling van 26 oktober 2011, nr. DGB 2011/6623 (fiscale kwalificatie buitenlandse socialezekerheidsstelsels). De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom de premies Unfallversicherung niet voor 50% worden meegenomen in de berekening? En indien de Duitse Pflegeversicherung niet vergelijkbaar is met de Nederlandse volksverzekeringen, moet dan bij de (fictieve) Nederlandse berekening het bedrag aan Nederlandse premies niet beperkt blijven tot AOW/Anw-premies? Verder vragen de leden van de CDA-fractie zich af of in casus 1 op pagina 54 de premies volksverzekeringen van € 6.764 ook de AWBZ omvatten of alleen bestaan uit de AOW en Anw.

Koninkrijkspositie

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de reikwijdte van het huidige verdrag beperkt is tot het Europese deel van Nederland, aangezien de onderhandelingen grotendeels gevoerd zijn vóór de staatskundige hervormingen aangaande het niet-Europese deel van Nederland waren afgerond. Deze leden vragen de regering of zij voornemens is het Verdrag uit te breiden tot het niet-Europese deel, zoals beschreven in artikel 32? Zo ja, zijn hierover al onderhandelingen gaande tussen Duitsland en Nederland? Zo nee, waarom niet?

Gevolgen voor gepensioneerden

De leden van de fractie van de VVD zijn tevreden dat er een overgangsregeling komt voor gepensioneerden en mensen die door het nieuwe Verdrag nadelig worden getroffen. Zij vinden de regeling van zes jaar voor gepensioneerden en een jaar voor andere Nederlanders die werkzaam zijn in Duitsland redelijk.

Met interesse hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van de voorgestelde overgangsregeling voor in Duitsland wonende personen die een Nederlands pensioen ontvangen van meer dan € 15.000 per jaar. Deze leden onderschrijven het belang van een goede overgangsregeling zonder de noodzaak van het in de bronstaat heffen van pensioenen uit het oog te verliezen. Echter, is het juist dat de overgangsregeling niet aangrijpt op inkomens tot € 35.380, en dat hiermee de lagere inkomens van de regeling geen voordeel genieten? Wat zijn de verwachte inkomenseffecten van zowel de overgangsregeling als het nieuwe verdrag ten opzichte van het oude verdrag voor Nederlandse ouderen die in Duitsland wonen? Kunnen de schattingen worden uitgesplitst naar hoogte van het inkomen en samenstelling van het inkomen?

Is de regering bereid, zo vragen de leden van de SP-fractie, in een schematisch overzicht weer te geven welke veranderingen het onderhavige verdrag meebrengt voor verschillende (inkomens)groepen van Nederlandse gepensioneerden die in Duitsland wonen? Deze leden vragen de regering in dit overzicht in ieder geval de hypotheekrenteaftrek, de belastingheffing door Duitsland, de belastingheffing door Nederland, de totale belastingheffing en het inkomen na belastingen, zowel voor als na de inwerkingtreding van het verdrag, mee te nemen. Is de regering tevens bereid in dit overzicht ook de gevolgen van de zesjarige overgangsregeling mee te nemen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom sociale zekerheidsuitkeringen niet onder de overgangsregeling vallen. Kan de regering aangeven waarom is gekozen voor een overgangsregeling van zes jaar?

Mag, dan wel moet, artikel 17 lid 2 van het nieuwe belastingverdrag worden gezien als een correctie op een onevenwichtigheid, namelijk het fiscaal gefaciliteerd in Nederland opbouwen van pensioen en de Duitse structureel lage heffing over pensioenen, in het vorige belastingverdrag, vragen de leden van de PVV-fractie?

Uit brieven van belanghebbenden blijkt dat er in sommige gevallen sprake is van een aanmerkelijke belastingverzwaring. Het is genoemde leden niet geheel duidelijk geworden of met het nieuwe belastingverdrag de ongelijkheid tussen iemand die in Duitsland woont met AOW en een Nederlands pensioen en iemand die in Nederland woont met AOW en een Nederlands pensioen is opgeheven. Zijn deze personen nu in een gelijke positie gebracht? Kan de regering dit cijfermatig onderbouwen en een paar voorbeelden geven, vragen de leden van de fractie van de PVV?

Op grond van artikel 2 van het wetsvoorstel is er een overgangsregeling opgenomen ten aanzien van de door artikel 17 lid 2 van het Verdrag mogelijk gemaakte belastingheffing. De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt dat door de vormgeving van deze overgangsregeling, met name door de percentages uit lid 4 en de berekenwijze van lid 3:

Bij aanvullende pensioenen tussen de +/- € 2.500 en € 15.000 de volle belasting in het eerste jaar reeds voldaan moet worden?

Bij aanvullende pensioenen tussen de +/- € 15.000 en € 20.000 de volle belasting in het derde jaar reeds voldaan moet worden?

Bij aanvullende pensioenen tussen de +/- € 22.500 en € 30.000 de volle belasting in het vierde jaar reeds voldaan moet worden?

Bij aanvullende pensioenen tussen de +/- € 30.000 en € 40.000 de volle belasting in het vijfde jaar reeds voldaan moet worden?

Bij aanvullende pensioenen boven de € 45.000 de volle belasting pas in het zesde jaar voldaan moet worden?

Genoemde leden gaan in het bovenstaande uit van de cijfers en het voorbeeld uit een brief die zij hebben ontvangen van een belanghebbende, waarbij er uitgegaan wordt van een AOW van € 20.000.

Klopt het inderdaad dat de verminderingsfaciliteit die gegeven wordt zeer sterk afhankelijk is van de hoogte van de te betalen belasting: hoe hoger de belasting des te langer loopt de verminderingsregeling, vragen de leden van de PVV-fractie? Belanghebbenden verzoeken in hun brieven om voor de bestaande gevallen het oude belastingverdrag van toepassing te laten blijven. Heeft de regering een indicatie van de hoogte van de te derven belastingopbrengsten als zij aan dit verzoek gevolg zou geven? Zo ja, hoe hoog is die derving?

De leden van de fractie van de PVV vinden de voorgestelde verminderingsregeling gecompliceerd en disproportioneel. Zij achten een spreiding over de tijd, ongeacht de hoogte van de verschuldigde belasting, meer proportioneel en dus gepast.

Is de regering bereid om de overgangsregeling zo vorm te geven dat er over een periode van zes jaar stapsgewijs toe wordt gegroeid naar het volledige belastingbedrag, dit ongeacht de hoogte van inkomen/belasting?

Is de regering bereid om die termijn van zes jaar eventueel te verlengen, vragen de leden van de PVV-fractie? Zo ja, aan welke termijn denkt de regering?

De leden van de CDA-fractie vragen nogmaals waarom niet voor een langere overgangstermijn is gekozen zoals onder ander verdragen waaronder Duitsland-Spanje en Nederland-Verenigd Koninkrijk. De regering antwoordt dat bepaalde groepen dan langer op de voordelen uit het Verdrag moeten wachten, maar bij de keuze tussen toepassing van het nieuwe of het oude belastingverdrag kunnen belastingplichtigen zelf die afweging maken. Waarom heeft de regering niet gekozen voor of niet ingezet op een langere, facultatieve overgangstermijn?

De leden van de CDA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat 17.066 inwoners van Duitsland een pensioen, lijfrente of socialezekerheidsuitkering ontvangen. In het kwartaalbericht november 2013 van de SVB is sprake van 40.713 AOW- en 888 Anw-gerechtigden. Verder zijn er nog een aantal in Duitsland wonende vroeggepensioneerden en WAO-gerechtigden. Er is sprake van een substantieel verschil tussen deze aantallen. Kan de regering aangeven waar het verschil tussen de cijfers van de regering en van de SVB vandaan komt?

Op pagina 15 van de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de CDA-fractie dat of een pensioen of lijfrente uit een ander land afkomstig is, niet bepaald wordt door de feitelijke betaling uit een in een land gevestigd pensioenfonds of verzekeraar, maar of het pensioen of de lijfrente in het land in aanmerking is gekomen voor fiscale faciliëring. Uitkeringen ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen (AOW/Anw) komen niet in aanmerking voor fiscale faciliëring. Klopt het dat deze uitkeringen toch ook geacht worden uit Nederland afkomstig te zijn?

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de berekening voor negen verschillende (standaard)gevallen van in Nederland wonende gepensioneerden, opgenomen in tabel 3 en 4 van bijlage 1, blijkt dat in alle gevallen sprake is van een positief inkomenseffect van circa € 50 tot € 14.000 per jaar. Hoe hoger het inkomen hoger groter het positief effect. Er is sprake van denivellering. Hoe beoordeelt de regering dit denivellerend effect dat optreedt als gevolg van de wijziging van het Verdrag?

Gepensioneerden met een hoog pensioeninkomen gaan er in netto-inkomen aanzienlijk meer op vooruit dan de gepensioneerden met een laag inkomen. Als de berekeningen van de regering juist zijn dan is de onrust, die ontstaan is bij de in Nederland wonende gepensioneerden tijdens de «bezinkingsperiode» ten onrechte geweest. Voor in Nederland wonende gepensioneerden met een Duits pensioeninkomen van minder dan € 15.000 is er sprake van vermindering van de administratieve lastendruk (geen aangifte meer in Neu Brandenburg) en een beperkte inkomensvooruitgang. Voegt men daar aan toe de Duitse Zulage Krankenversicherung, die deze groep ontvangt ter compensatie van de te betalen Zvw/AWBZ-premies, dan moet geconstateerd worden dat er zelfs sprake is van een (beperkt) voordeel ten opzichte van Nederlands gepensioneerden. Kan de regering aangeven of het klopt dat de in Nederland gepensioneerden met een Duits pensioeninkomen van minder dan € 15.000 als gevolg van de Zulage een hoger netto-inkomen hebben dan vergelijkbare Nederlandse gepensioneerden? Was dit effect beoogd bij de onderhandelingen?

De inkomenseffecten voor de in Duitsland wonende gepensioneerden, opgenomen in tabel 1 en 2 van bijlage 1, zijn ongeveer € 500 tot € 14.500 per jaar negatief. Hoe hoger het inkomen hoger groter het negatief effect. Er is sprake van nivellering. Gepensioneerden met een hoog pensioeninkomen gaan er in netto-inkomen aanzienlijk meer op achteruit dan de gepensioneerden met een laag inkomen. Hoe beoordeelt de regering het nivellerend effect, dat optreedt als gevolg van de wijziging van het verdrag?

Als de berekeningen van de regering juist zijn, dan is de onrust, die ontstaan is bij de in Duitsland wonende gepensioneerden tijdens de «bezinkingsperiode» zeer terecht geweest. De negatieve effecten worden enigszins afgezwakt door het feit dat de in Duitsland wonende gepensioneerden circa 30% minder Zvw/AWBZ-bijdragen (CVZ) afdragen dan de Nederland wonende gepensioneerden. Onderschrijft de regering de conclusie, dat de in Duitsland wonende gepensioneerden met een Nederlands pensioeninkomen van meer dan € 15.000, na belastingheffing in Nederland een lager netto-inkomen hebben dan de in Duitsland wonende gepensioneerden met een verglijkbaar Duits inkomen? Was dit effect beoogd bij de onderhandelingen?

De leden van de CDA-fractie zijn positief over de overgangsregeling voor in Duitsland wonende gepensioneerden. Deze leden waarderen het dat de regering tegemoet is gekomen aan de enorme inkomenseffecten als gevolg van het verdrag. Wel betreuren de leden van de CDA-fractie dat de regering niet in een vroeger stadium is gekomen met de overgangsmaatregel. Dat had veel sociale onrust kunnen voorkomen.

De regering stelt een overgangsregeling van zes jaar voor. In tegenstelling tot de berekeningen in bijlage 1 (tabellen 1 t/m 4) wordt in geval van deze voorgestelde compensatieregeling slechts een voorbeeld berekend. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de in het voorbeeld beschreven situatie van een belastingplichtige met € 30.000 Nederland pensioen plus € 20.000 aan ander in Nederland belast inkomen in de praktijk vaak voorkomt. Het is van groot belang om de effecten van de compensatieregeling zichtbaar te maken aan de hand van berekeningen van zes verschillende (standaard)gevallen over een periode van zes jaar. Kan de regering voor zes (standaard)gevallen de effecten van de compensatieregeling berekenen over een periode van zes jaar, waarbij rekening wordt gehouden met de gebruikelijke heffingskortingen?

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering dat voorzichtigheid op zijn plaats is om in fiscale regels gebruik te maken van nationaliteit als criterium.

De groep van in Duitsland wonende gepensioneerden met Nederlandse pensioenen van meer dan € 15.000 zal grotendeels uit Nederlanders (geëmigreerd naar Duitsland) bestaan. De groep met een Nederlands pensioeninkomen van minder dan € 15.000 wonend in Duitsland, zou wel eens grotendeels uit Duitsers kunnen bestaan. Andersom zou de groep van gepensioneerden met Duitse pensioenen van meer dan € 15.000 die in Nederland wonen weleens grotendeels uit Duitsers kunnen bestaan. De groep met Duitse pensioenen van minder dan € 15.000 die in Nederland wonen, zou weleens grotendeels uit Nederlanders kunnen bestaan. Kan de regering cijfermatig onderbouwen of deze aannames kloppen? Indien deze aannames kloppen, zou er dan sprake kunnen zijn van indirecte discriminatie op grond van nationaliteit?

De leden van de fractie van D66 constateren dat er in de nota van wijziging een overgangsregeling is getroffen voor de groep gepensioneerden die in Duitsland wonen en een Nederlands pensioen genieten. Genoemde leden merken op dat er is gekozen voor een overgangstermijn van zes jaar. Kan de regering beargumenteren waarom er voor een termijn van zes jaar is gekozen, en niet langer of korter? Deze leden constateren voorts dat er in de toelichting een rekenvoorbeeld is opgenomen met betrekking tot de overgangsregeling. Zij vragen de regering om deze som ook te maken voor de jaren twee tot en met zes van de overgangsregeling. Ook zouden de leden graag een vergelijk willen zien ten opzichte van de belasting die de groep in de huidige situatie (dus zonder inwerkingtreding van nieuwe belastingverdragen) betalen. Tot slot zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of er contacten zijn geweest met vertegenwoordigers van deze groep gepensioneerden over deze overgangsregeling? En zo ja, kan deze overgangsregeling op instemming van deze groep rekenen?

De leden van de fractie van 50PLUS wijzen er op, dat de gepensioneerden die al vóór 12 april 2012 in Duitsland woonden, en Nederlandse pensioenen en/of uitkeringen ontvangen van in totaal meer dan € 15.000 zich indertijd – veelal geïnformeerd door de Nederlandse Belastingdienst – in Duitsland gevestigd hebben, een woning gekocht hebben, en financiële verplichtingen zijn aangegaan, onder het op dat moment geldende belastingregime van het «oude verdrag» van 16 juni 1959.

Door het nieuwe belastingverdrag van 2012 komen betrokken gepensioneerden in Duitsland veelal onder een voor hen aanzienlijk nadeliger gewijzigd fiscaal regime te vallen, met grote gevolgen voor hun inkomenspositie. Het fundament van een indertijd weloverwogen financiële calculatie van de mogelijkheid en vooruitzichten om zich in het buitenland te vestigen wordt volledig ondergraven. Gevolg is in veel gevallen een onverantwoord ingrijpen in de persoonlijke levensomstandigheden van een doelgroep (gepensioneerden) die relatief kwetsbaar is.

Deze leden wijzen er op dat bedoelde groep gepensioneerden die financiële verplichtingen zijn aangegaan in Duitsland – waaronder diegenen die geen hypotheekrenteaftrek genieten – bovendien geen (ruime) mogelijkheden (meer) hebben om hun uitgavenpatroon, ofwel hun inkomstenbronnen aan te passen. Het getuigt volgens deze leden niet van behoorlijk bestuur, deze groep gepensioneerden binnen afzienbare termijn te confronteren met een netto inkomensachteruitgang die kan oplopen van 8% tot rond de 35%. De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de regering het überhaupt kan rechtvaardigen dat één specifieke groep gepensioneerden zo zwaar en blijvend in het inkomen wordt getroffen. Van fiscale neutraliteit lijkt hier geen sprake meer. Graag een toelichting.

De leden van de fractie van 50PLUS zijn van mening dat alleen «nieuwe gevallen» onder het nieuwe Verdrag zouden moeten komen te vallen. Gepensioneerden zouden in dat geval namelijk nog een ongebonden, onafhankelijke, zorgvuldige afweging kunnen maken, of zij onder de nieuwe fiscale voorwaarden nog wel in Duitsland willen, en kunnen wonen. Gepensioneerden die al in Duitsland wonen kunnen die afweging niet maken zonder ingrijpende persoonlijke gevolgen en mogelijke financiële schade.

In de nota van wijziging wordt aangegeven dat signalen van Nederlandse gepensioneerden in Duitsland ter harte zijn genomen, en hieraan tegemoet gekomen wordt door een overgangsregeling in het leven te roepen.

De leden van de 50PLUS-fractie stellen op grond van berekeningen van belastingadviseurs en gepensioneerden in Duitsland vast dat de overgangsregeling – één jaar gebruik maken van het «oude Verdrag» en daarna in zes jaar geleidelijk toegroeien naar het tarief van de Nederlandse loon- en inkomstenbelasting – gunstiger lijkt dan deze is.

Gepensioneerden in Duitsland die een totaal aan Nederlandse pensioen-, lijfrenten-, en socialezekerheidsbetalingen ontvangen boven de grens van € 15.000, worden in de nieuwe regeling geconfronteerd met bronstaatheffing. Nederland wordt dus heffingsbevoegd. De leden van de fractie van 50PLUS begrijpen, dat dit niet alleen geldt voor het bedrag boven de grens van € 15.000 maar ook voor het bedrag aan inkomsten van deze personen tot aan de grens van € 15.000. Deze leden vragen in de eerste plaats of deze groep hierdoor niet in zekere zin «dubbel nadeel» ondervindt. Immers, personen die in enig jaar met bedoelde betalingen geheel onder de grens van € 15.000 blijven, worden geheel niet getroffen door de zwaardere Nederlandse heffing (bronstaatheffing). Op hen is namelijk woonstaatheffing (door Duitsland) van toepassing. Waarom wordt hier niet een algemene woonstaatheffingsgrens van € 15.000 gehanteerd, en daarboven bronstaatheffing toegepast?

Door het accountancy- en belastingadviesbureau Kroese Wevers in Almelo wordt beweerd, dat berekeningen uitwijzen, dat bij toepassing van de overgangsregeling in veel gevallen niet pas na zes jaar, maar al na drie jaar fiscaal nadeel optreedt2. Kan de regering ingaan op deze bevindingen?

De leden van de 50PLUS-fractie zijn van mening, dat de overgangsregeling leidt tot een op zijn best (zeer) tijdelijke verzachting van de financiële klap voor gepensioneerden in Duitsland die Nederlandse pensioenen en/of uitkeringen van in totaal méér dan € 15.000 ontvangen. Deze regeling is voor hen volgens deze leden niet voldoende.

Met de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) vragen de leden van de fractie van 50PLUS, waarom de regering wel de mogelijkheid ziet ten aanzien van een kleine groep Nederlandse piloten te komen tot een heronderhandeling van het Verdrag, maar niet voor de bedoelde groep gepensioneerden.

Zou het niet veel meer zin hebben om ook op dit punt te bezien of heronderhandeling zinvol is, bijvoorbeeld door de grens van € 15.000 te verhogen ofwel het nieuwe Verdrag alléén toe te passen op nieuwe gevallen, zoals de NOB ook in haar brief aangeeft. Dit laatste – alleen nieuwe gevallen onder de werking van het nieuwe verdrag brengen – heeft de uitdrukkelijke voorkeur van deze leden.

De leden van de 50PLUS-fractie kunnen zich verder ook vinden in de overweging van de NOB, om te bezien of de grens van € 15.000 niet sowieso verhoogd moet worden om te komen tot een meer evenwichtige afweging tussen het heffingsbelang en administratieve lastenverzwaring.

Vervoer per schip en via de lucht en lucht- en scheepvaartpersoneel

De leden van de fractie van de VVD vinden het goed dat er gesproken wordt over de luchtvaart, wanneer krijgt de Kamer daar meer over te horen?

De antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de Nederlandse reders nemen de zorgen niet weg. Ondanks dat dit wellicht niet beoogd is met het Verdrag lijken er toch grote gevolgen te zijn voor de betrokken partijen. Genoemde leden zouden graag zien dat er nogmaals gekeken wordt naar de buitengaats (offshore-bepaling), zij vrezen dat de lastenverhoging groot is en de concurrentiepositie van Nederlandse reders onder de wijzigingen zal lijden.

De leden van de fractie van de PvdA zijn benieuwd naar de uitkomsten van de gesprekken die Nederland momenteel met Duitsland voert over een protocol waarin wordt uitgegaan van een uitsluitend heffingsrecht voor het land waarin de werkelijke leiding van de lucht- of scheepvaartonderneming zich bevindt. Graag vernemen deze leden hoe de gesprekken met Duitsland aangaande de veranderende situatie voor lucht- en scheepsvaartpersoneel verlopen. Wanneer verwacht de regering deze gesprekken af te ronden en wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten nader geïnformeerd? Genoemde leden vinden het niet wenselijk wanneer als gevolg van de heronderhandeling de koopkracht van zeevarenden averij oploopt. Hoe wordt dit voorkomen?

De leden van de SP-fractie merken op dat, met betrekking tot KLM, wordt verwezen naar de feitelijke leiding van de entiteit/rechtspersoon KLM, waar in het verdrag met Ethiopië wordt verwezen naar de feitelijke leiding van de vervoersonderneming KLM. Kan hieruit voortvloeien dat onduidelijkheid bestaat over het heffingsrecht? Zo nee, hoe kan de regering dat aantonen?

De leden van de PVV-fractie begrijpen dat heronderhandeling schijnt te worden gevoerd over welk land de honderd tot tweehonderd Nederlandse piloten in Duitse dienst mag belasten. Klopt het dat die heronderhandeling mogelijk dan weer negatief uit valt voor Nederlandse zeelieden in Duitse dienst?

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd over het feit dat de regering zich tijdens de bezinkingsperiode ook heeft bezonnen op de toewijzingsregels voor werknemers van luchtvaartmaatschappijen. Is het juist dat er met Duitsland onderhandeld wordt om het desbetreffende artikel te herzien? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, hoe beoordeelt de regering dan de inkomensgevolgen van het nieuwe Verdrag voor deze groep en welke consequentie verbindt zij hieraan? Waarom heeft de regering en in het bijzonder het Ministerie van Financiën tijdens de lange onderhandelingsperiode met Duitsland niet het initiatief genomen om met de sector transport en logistiek te overleggen, zodat deze heronderhandeling niet nodig zou zijn geweest?

De leden van de CDA-fractie begrijpen niet waarom de regering in de nota naar aanleiding van het verslag aangeeft dat de woonlandheffing bij piloten rechtvaardig is, omdat voor Nederlandse verkeersvliegers die werken voor een Duitse luchtvaartonderneming, Nederland dan rekening kan houden met hun persoonlijke en gezinssituatie. Als deze keuze voor heffing in het woonland zo goed zou zijn, waarom geldt dat argument dan niet voor alle inwoners van Nederland, die in Duitsland werken (grensarbeiders)? De leden van de CDA-fractie lijkt een heffing in het werkland juist veel meer voor de hand te liggen. Indien zij in het zetelland sociaal verzekerd zijn – hetgeen meestal het geval is – dan is er sprake is van gelijke bruto/netto loon op de werkvloer (gelijke behandeling). De keuze voor belastingheffing in het zetelland ligt dan voor de hand. Is de regering nog steeds van mening dat werknemers in de luchtvaart sector respectievelijk beroepsgoederenvervoer in hun woonland belast moeten worden en zo ja, waarom?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering volgens de nota naar aanleiding van het verslag in contact is getreden met Duitsland over een protocol waarin wordt uitgegaan van een uitsluitend heffingsrecht voor het land waarin de werkelijke leiding van de lucht- of scheepvaartonderneming zich bevindt. Deze leden zijn benieuwd of de regering kan ingaan op de laatste stand van zaken. Zij vragen zich af of de regering hoopvol is dat er een oplossing komt voor de piloten.

Dividenden

De leden van de VVD-fractie hadden graag gezien dat de wens van Duitsland om 5% bronbelasting te mogen heffen over dividenden niet was ingewilligd. Hoe verhoudt zich deze wens tot de wijziging van de moeder-dochterrichtlijn?

De Nederlandse pensioenfondsen hoeven straks over hun Duitse dividenden geen 15% maar 10% bronbelasting te betalen. Maar in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk betalen ze geen belasting over die dividenden. De leden van de fractie van de PVV vragen waarom datzelfde met Duitsland niet is gelukt?

Nederlandse holdings van natuurlijke personen die in Nederland wonen hoeven geen belasting te betalen over Duitse dividenden. Volgens het Verdrag kan Duitsland alsnog 5% heffen. De regering zegt dat er 0% geheven wordt terwijl het Duitse Ministerie van Financiën aan de 5% vasthoudt. Wat is het nu, 0% of 5%? En waarom is dit niet in het verdrag opgenomen, vragen de leden van de fractie van de PVV?

Overig

In het Verdrag is een bepaling opgenomen waarin staat dat Duitsland slechts bereid is de vrijstelling als methode ter voorkoming van dubbele belasting toe te passen, als in Nederland daadwerkelijk belasting is geheven over hetzelfde inkomen. Duitsland zegt toe in redelijkheid met dit vereiste om te gaan. Welke waarborgen geeft Duitsland hiervoor? De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat er gebeurt als hier een conflict over komt?

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de verschillende uitleg die Nederland en Duitsland geven aan enkele passages uit het voorliggende belastingverdrag. Ondanks de verwachting van de regering dat een arbitrageregeling eventuele geschillen snel zal slechten, hechten deze leden groot belang aan een belastingverdrag dat aan duidelijkheid niets te wensen over laat. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs geeft naar aanleiding van artikel 10 (Dividenden) aan dat de voor Nederlandse holdings van natuurlijke personen die in Nederland wonen uitonderhandelde 0% dividendbelasting door Duitsland niet formeel wordt onderschreven. Kan de regering elke onduidelijkheid op dit punt wegnemen en voor inwerkingtreding van het verdrag hierover samen met Duitsland een standpunt innemen? Zo nee, waarom niet? Kan de regering eveneens komen tot een gezamenlijke standpuntbepaling met betrekking tot de definitie van de «vastgoedvennootschap» in artikel 13, tweede lid van het voorliggende Verdrag? Zo nee, waarom niet? Is het juist dat Duitsland de in het verdrag opgenomen antimisbruikbepalingen niet beschouwt als limitatief, in tegenstelling tot Nederland? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen? Bestaan op andere dan op bovengenoemde punten interpretatieverschillen tussen Nederland en Duitsland? Zo ja, wat is de aard van deze verschillen en wat zijn de verwachte gevolgen bij inwerkingtreding van het Verdrag? Klopt het dat er eerst overeenkomst is bereikt met Duitsland in het Engels en dat vervolgens is vertaald in beide moedertalen, hetgeen tot een verschillende uitleg heeft geleid? Is de regering bereid het verschil dat hierdoor eventueel is ontstaan zo spoedig mogelijk weg te nemen, vragen de leden van de PvdA-fractie?

Kan de regering aangeven of onder het onderhavige belastingverdrag, de niet-ondernemende stichtingen en verenigingen verdragsinwoner zijn, vragen de leden van de fractie van de SP? Kan de regering met zekerheid aangeven of Duitsland deze mening er ook op nahoudt? Zo ja, waaruit blijkt dat? Klopt de bewering van deze leden dat in het oude verdrag een niet-ondernemende stichting of vereniging, geen verdragsinwoner is? Hoe heeft Duitsland gereageerd op het voorstel om ook deze lichamen als verdragsinwoner aan te merken? Hoe wordt in OESO-verband aangekeken tegen de Nederlandse praktijk waarin ook deze lichamen een woonplaatsverklaring krijgen?

In het bericht in het Financieele Dagblad van 16 januari jl., «Verdrag met Duitsland kent de nodige rafels», lezen de leden van de fractie van de PVV dat op een aantal punten de Nederlandse visie lijnrecht tegen over de Duitse visie staat. Wat is de reactie van de regering daarop?

Geeft het Verdrag Duitsland nu de mogelijkheid om eenzijdig nieuwe antimisbruikbepalingen in te stellen, of zijn de in het Verdrag opgenomen antimisbruikbepalingen limitatief? De leden van de PVV-fractie willen graag duidelijkheid hierover

Deze leden vragen in hoeverre hier een verdrag gesloten is waar op specifieke punten nog geen overeenstemming is. Als dat zo is, wat is dan de status van die bepalingen, immers er is op dit punt nog geen overeenstemming, dus nog geen Verdrag? Kan er in het vervolg niet beter onderhandelt worden tot dat die overeenstemming er wel is?

De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering weten hoe met de betrokkenen, de belastingplichtigen die onder het Verdrag vallen, gecommuniceerd is dat het verdrag niet per 1 januari 2014 in werking treedt. Deze leden hebben veel signalen gekregen van belastingplichtigen die in verwarring zijn, omdat met veel enthousiasme het nieuwe Verdrag gepresenteerd is met de melding dat dit per 1 januari 2014 in werking zou treden en ze daarna niets meer vernomen hebben.

In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de CDA-fractie dat de regering veel aandacht besteed heeft aan de communicatie over het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. Bovendien kunnen belastingplichtigen op de website van de Belastingdienst zelf lezen dat Nederland in onderhandeling is met Duitsland over een nieuw verdrag. Is de regering van mening dat hieruit volgt dat alle belastingplichtigen die te maken hebben met een van de landen waar Nederland mee in onderhandeling is er rekening mee moeten houden dat hun fiscale positie binnen een jaar radicaal anders kan komen te liggen? Hoe verhoudt dit zich tot de brieven van de Nederlandse Belastingdienst waarin vermeld staat dat de vrijstelling die de belastingplichtige geniet geldig is «zolang u in Duitsland woont of u de inkomsten niet meer geniet»? Dit gaat dan bijvoorbeeld om de vrijstelling loonbelasting over het pensioen. Acht de regering het met de leden van de CDA-fractie goed om in dergelijke brieven te vermelden dat de vrijstelling eveneens kan komen te vervallen indien het belastingverdrag gewijzigd wordt, zeker indien het gaat om een land waarmee Nederland in (een vergaand stadium van) onderhandeling is? Hoe zit het in deze situatie met opgewekt vertrouwen?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten op welke manier met de gerechtvaardigde belangen van de betrokkenen van het bestaande verdrag met Duitsland rekening gehouden wordt bij de onderhandelingen over een nieuw verdrag. Houdt Nederland bij onderhandelingen (bijna) uitsluitend rekening met haar eigen belangen als het gaat om het verdelen van heffingsrechten of wordt ook gekeken naar de belangen van de gebruikers van het nieuwe belastingverdrag, zoals een logische verdeling, zo min mogelijk uitzonderingen, zo min mogelijk administratieve lasten, et cetera? Is dit onderdeel van de onderhandelingen of is dit aan de twee staten zelf om al dan niet rekening mee te houden? Wat is de inzet van Nederland als het gaat om deze belangen?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoeveel belastinginkomsten Nederland verkrijgt door het belasten van expats uit Duitsland. Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het beleid om de toewijzingsregels in het DBV parallel te regelen aan de aanwijsregels de socialezekerheidsverordening Vo 883/2004 voor Duitsland een brug te ver was, vooral omdat de Duitse belastingdienst, anders dan de Belastingdienst in Nederland, niet verantwoordelijk is voor de heffing van socialezekerheidsbijdragen. Tegelijkertijd constateren de leden van de CDA-fractie dat het voor belastingplichtigen die onder het Nederland-Duitse belastingverdrag zeer ingewikkeld is wanneer zij over hetzelfde inkomen in het ene land belasting moeten betalen en in het andere land sociale premies. Voor het verdrag met Duitsland gaat het dan om de volgende situaties:

  • de verschillende detacheringsperioden: 183 dagen in het nieuwe verdrag en 24 maanden in Vo 883/2004;

  • de belastingheffing over het loon van luchtvaartpersoneel en werknemers in het beroepsgoederenvervoer in het woonland en premieheffing in het zetelland;

  • de belastingheffing over Duits ziektegeld: belast in het woonland en socialezekerheidspremies in het werkland;

  • de belastingheffing bij (enkel)gepensioneerden met een inkomen van minder dan € 15.000, dat belast wordt in het woonland terwijl de zorgpremies/bijdragen in het pensioenland betaald moeten worden.

Dit leidt tot een enorme administratie voor belastingplichtigen en brieven van twee belastingdiensten, waar onderling ook nog eens verschillen tussen kunnen bestaan. Deelt de regering de mening dat dit een ongewenste situatie is en dat heffing van belastingen en sociale premies in een staat altijd te prefereren is?

De leden van de CDA-fractie begrijpen heel goed dat heffing van belasting en sociale premies in een land niet mogelijk is, indien de andere onderhandelingsstaat daar niet toe bereid is. Maar tegelijkertijd achten deze leden dit een zeer groot probleem dat op Europees niveau aangekaart zou moeten worden. Is de regering bereid om op Europees niveau de discussie te starten over deze geïntegreerde aanpak, die moet voorkomen dat personen, die gebruik maken van het vrij verkeer van personen geconfronteerd worden met tegenstrijdige coördinatieregels?

De leden van de fractie van 50PLUS vragen aandacht voor het algemene fiscale verdragsbeleid in relatie tot gepensioneerden met in Nederland opgebouwd pensioen in het buitenland. In de notitie fiscaal verdragsbeleid 2011 (NFV) is de algemene lijn neergelegd, dat Nederland zich wil inzetten voor een (zo mogelijk exclusieve) bronstaatheffing in belastingverdragen waar het gaat om Nederlandse pensioenen en lijfrenten in het buitenland.

Deze leden kunnen zich in principe vinden in deze lijn, althans voor zover het nieuwe gevallen betreft. Dit vooral met het oog op het feit dat verwacht mag worden dat «pensioen-emigratie», thans nog beperkt tot rond 2,5% van alle pensioenen, in de toekomst verder zal toenemen.

Deze leden hechten verder aan het hanteren van een zoveel mogelijk uniform fiscaal beleid ten aanzien van Nederlandse pensioenen in landen waarmee Nederland een fiscaal verdrag heeft of krijgt. Kan de regering aangeven hoe zij zich hier voor inzet, en welke mogelijkheden zij op dit moment ziet, ook in OESO-verband, om tot meer uniformiteit te komen, met als uitgangspunt bronstaatheffing? Welke stappen zijn en worden er gezet?

Kan de regering verder aangeven in hoeverre in Nederland opgebouwde pensioenen thans in landen waar Nederland belastingverdragen mee heeft gesloten, fiscaal in gelijke mate belast worden? Is de regering het met de leden van de 50PLUS-fractie eens, dat het streven ook hierop zo veel mogelijk gericht moet zijn?

Artikelsgewijs

Artikel 17 socialezekerheidsuitkeringen

Een Nederlandse grensarbeider, die bijvoorbeeld tien weken ziek is, heeft gedurende zes weken recht op Duits loon en daarna vier weken aanspraak op Duits ziektegeld. Duits ziektegeld is in Duitsland onbelast. Artikel 14 bepaalt dat het loon belast wordt door Duitsland. Artikel 17 bepaalt dat een ziektewetuitkering belast mag worden door Nederland, dat deze uitkering ook daadwerkelijk zal belasten. Betrokkene blijft gedurende tien weken sociaal verzekerd in Duitsland en heeft na «medisch herstel» wederom aanspraak op Duits loon. Kortom: gedurende vier weken maakt betrokkene een fiscale switch. Deze tijdelijke fiscale switch die financieel nadelig is, tot administratieve lastendruk leidt en niet «spoort» met de (Duitse) premieheffing, is naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie onwenselijk. Eenzelfde redenering geldt voor de combinatie: Duits loon en Duits Elterngeld. Deelt de regering de mening dat de toewijzing van de fiscale heffing over Duits ziektegeld respectievelijk Elterngeld, dat wordt uitbetaald tijdens de voortzetting van de Duitse arbeidsovereenkomst c.q. Duitse sociale zekerheid, leidt tot een onwenselijke situatie voor belastingplichtigen? Was dit effect beoogd bij de onderhandelingen?

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De adjunct-griffier van de commissie, Maas