Kamerstuk 33536-2

Verslag van een algemeen overleg

EU-Voorstel: Insolventieprocedures COM (2012) 744


Nr. 2 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 april 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 6 maart 2013 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • het EU-voorstel Verordening insolventieprocedures – COM(2012)744 (Engelstalige versie) d.d. 20 december 2012 (2012Z22762);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 januari 2013 inzake Fiche: Mededeling en verordening wijziging insolventieverordening (22 112, nr. 1554).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Bontes

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn drie leden der Kamer, te weten: Bontes, Van Oosten en Kerstens,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 16.30 uur

De voorzitter: Dames en heren, welkom. In het bijzonder heet ik welkom de vertegenwoordiger namens de regering, de heer Opstelten. Vandaag staat op de agenda de uitbreiding van de verordening inzake het insolventieproces. Het doel van dit overleg is om afspraken te maken over de wijze van informatieverstrekking door de regering over het verloop van de onderhandelingen, de wetgevingsprocedure en eventueel vervolgoverleg.

De spreektijd per fractie is vier minuten.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Vanochtend hebben we als Kamer een uiterst informatieve bijeenkomst gehad over het EU-insolventierecht en het voorstel over de aan te passen verordening met een aantal deskundigen uit het veld: de advocatuur, het notariaat en de rechtspraak. Die bijeenkomst onderschreef nog eens temeer het belang dat dit parlement eraan hecht om dit onderwerp nauwgezet te volgen. Het raakt namelijk direct het Nederlandse bedrijfsleven en heeft invloed op ons vestigingsklimaat en op de daaraan gekoppelde werkgelegenheid. Het laatste wat wij zouden willen – dat is ook de reden waarom de VVD zo specifiek aandacht heeft gevraagd voor dit onderwerp – is dat we van Nederland een minder aantrekkelijk land zouden maken om een bedrijf te beginnen of dat de zetel van een bedrijf vanuit Nederland wordt verplaatst waardoor Nederlandse banen verloren gaan.

Voor nu valt mijn bijdrage uiteen in twee onderdelen. Ik zou graag met de minister afspraken willen maken over het vervolgtraject en over de wijze waarop we als Tweede Kamer blijven worden geïnformeerd. Daarnaast zal ik kort stilstaan bij een aantal inhoudelijke punten die ook vanochtend tijdens genoemde informatieve bijeenkomst aan de orde zijn gekomen.

Graag zou ik zien dat de minister ons informeert over substantieel nieuwe elementen die aan het EU-voorstel worden gekoppeld en over ontwikkelingen rondom de lopende Europese onderhandelingen over cruciale elementen van dit EU-voorstel. Ik zou denken dat dit op een goede manier zou kunnen door verspreiding van de geannoteerde agenda via de reguliere algemeen overleggen over de JBZ-Raad. Waar mogelijk zie ik daarin dan ook graag het politieke krachtenveld en de positie van lidstaten in de Raad en het Europees Parlement verwerkt. Verder krijg ik graag de toezegging van de minister dat hij ons op een daartoe geëigend moment terugkoppelt over enkele inhoudelijke aspecten, waarvan ik graag zou zien dat de Nederlandse regering zich ten aanzien van de vervolgstappen rondom deze EU-insolventieprocedure zal gaan inspannen. Gedeeltelijk staan die overigens al vermeld in het BNC-fiche.

Het voorliggende voorstel introduceert een samenwerkingsmodel voor rechters onderling, maar vanochtend heb ik geleerd dat juist ook het stimuleren van samenwerking tussen curatoren meerwaarde kan bieden, met name op het punt van de boedelopbrengst en de mogelijkheden voor het maken van een doorstart. Een van de aanwezigen vanochtend wist ons treffend met een voorbeeld te omschrijven wat de effecten zijn indien «nationale» curatoren de zich in hun eigen land bevindende onderdelen van een faillissementsboedel, vaak onderdelen van een multinationale vennootschap, verkopen. De opbrengstwaarde en daarmee mogelijk ook de doorstartoptie en dus baanbehoud, zou groter geweest kunnen zijn bij meer samenwerking. Hoe kijkt de minister daartegen aan en is hij bereid dit punt in Brussel aan de orde te stellen en ons aansluitend daarover te informeren?

Dan kom ik te spreken over faillissementsfraudebestrijding, een onderwerp waarover de minister flinke ambities heeft uitgesproken in een ander algemeen overleg en waarover we dit jaar ongetwijfeld nog wel enkele keren met elkaar zullen komen te spreken. Onder meer het civielrechtelijk bestuursverbod is met verve door de minister naar voren geschoven. Wat mij betreft blijft dit onderwerp ook bijzondere aandacht genieten. Is de minister dat met mij eens? Ziet hij ook mogelijkheden en meerwaarde om in algemene zin in dit dossier meer aandacht te besteden aan bestrijding van fraude en misbruik?

Ten slotte zou ik graag vernemen hoe de minister aankijkt tegen het fenomeen forumshopping. Dat hangt dan samen met een begrip dat je veelvuldig in de documenten terug ziet komen en dat wordt aangeduid met COMI, het centre of main interests. Verscheidene deskundigen hebben ons gewezen, ook vanochtend weer, op potentiële risico's of, laat ik het neutraler formuleren, consequenties in relatie tot forumshopping tussen verschillende jurisdicties binnen Europa. Ziet de minister op zich afkomen dat enkele rechtsstelsels de «lead» zullen nemen in de afwikkeling van faillissementen? Heeft hij daarvoor ook vrees? Ziet hij hierin reden om in Europees verband te pleiten voor een bevriezingsperiode van bijvoorbeeld een halfjaar ten aanzien van de mogelijkheid om het centre of main interests naar een buitenlands rechtsstelsel te verplaatsen?

De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Allereerst wil ik mijn collega de heer Recourt verontschuldigen; hij kan er vandaag helaas niet bij zijn en heeft mij daarom gevraagd om de honneurs waar te nemen, hetgeen ik natuurlijk graag doe.

Een kwart van de faillissementen in de EU schijnt grensoverschrijdende aspecten te hebben. De bestaande EU-insolventieverordening is dan ook geen overbodige luxe en verbetering van die verordening is dat volgens ons ook niet. Mijn fractie staat evenals het kabinet positief tegenover een aantal verbetervoorstellen dat nu aangekondigd wordt, maar dat neemt niet weg dat we nog wel enkele vragen c.q. punten van aandacht hebben die we de minister willen meegeven voordat het spel in Europa echt op de wagen gaat.

Het kabinet stelt in het fiche een aantal kanttekeningen te hebben bij de voorziene verplichte samenwerking tussen rechters-commissarissen onderling en curatoren onderling. Wat zijn die kanttekeningen en zijn die van dusdanige aard dat de minister liever géén samenwerking ziet dan een verplichte samenwerking? Ik stel die vraag expres zo, omdat in de hoorzitting die de heer Bontes, de heer Van Oosten en ik vanochtend hebben bijgewoond, de vertegenwoordigster van de rechters-commissarissen zei enkele kanttekeningen bij die verplichte samenwerking te hebben, maar zich wel haastte om erbij te zeggen dat die niet van principiële aard waren en ze dus liever een verplichte samenwerking zag dan geen samenwerking. Ook gaf zij aan dat er een behoorlijk grote behoefte bestaat aan nadere richtlijnen voor die samenwerking. Deelt de minister die mening en, zo ja, gaat hij daarop inzetten?

In diezelfde hoorzitting werd eigenlijk door alle experts spontaan melding gemaakt van het grote belang van het tegengaan van fraude, zeker ook bij faillissementen met een internationaal tintje. Ziet de minister mogelijkheden op dit punt en wil hij zich er sterk voor maken om het tegengaan van fraude een prominentere plek te geven in een eventueel aangepaste verordening? Ziet hij bijvoorbeeld iets in het door lidstaten delen van zwarte lijsten van notoire overtreders? Ik wijs bij dit punt op een in mijn ogen vrij overtuigend verhaal dat vanochtend werd gehouden door de vertegenwoordiger van de curatoren in Nederland over het, terwijl het faillissement al in aantocht is, door de schuldenaar dan wel schuldeiser, vaak een bank, bewust verplaatsen van het centre of main interests naar een andere, gunstiger lidstaat waardoor andere schuldeisers, waaronder bijvoorbeeld de Staat, worden benadeeld. Om dergelijk gedrag te bemoeilijken werd de suggestie gedaan om een bevriezingsperiode van zes maanden voor het faillissement te hanteren, dus om als een dergelijke verplaatsing binnen zes maanden voor het faillissement blijkt te hebben plaatsgevonden, een en ander terug te draaien. Hoe staat de minister daartegenover?

Ziet hij mogelijkheden om iets te doen tegen het meegesleurd worden in een faillissement van op zichzelf gezonde delen van een insolvente multinational? Zoals wij het zien, is een schuldenaar die in zijn eigen land van zijn schuld wordt bevrijd, ook in andere lidstaten niet langer aansprakelijk jegens schuldeisers daar. Wat is dan de rol van de zogenaamde secundaire procedures in die landen en hoe kunnen belangen van schuldeisers daar worden beschermd?

Het faillissementsrecht, zeker wanneer er internationale aspecten aan kleven, is ingewikkeld. Ziet de minister iets in de overigens ook door de vertegenwoordiger van de rechter-commissarissen zelf omarmde suggestie om in de toekomst wellicht alleen nog gespecialiseerde rechters in te zetten in deze complexe zaken met vaak grote belangen?

Met betrekking tot de informatievoorziening in het verdere traject tenslotte kan ik mij volledig aansluiten bij de opmerkingen die door collega Van Oosten daarover zijn gemaakt.

Voorzitter: Van Oosten

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Insolventierecht raakt aan de economische samenwerking. Mijn fractie is altijd al zeer kritisch geweest over een Europese politieke unie, maar dit recht raakt echt de interne markt en vanuit dat perspectief mag de minister mijn inbreng dan ook beschouwen.

Het gaat wel ergens over, namelijk een doorstart voor ondernemingen. Een snelle doorstart hangt samen met werkgelegenheid en met het proberen de negatieve gevolgen van de economische crisis te verminderen. Er zijn wel degelijk concrete voorbeelden waaruit blijkt dat het echt fout is gegaan. Ik heb er zelf twee kunnen ontdekken die mijns inziens toch wel aanspreken. Het eerste betreft Parmalat uit Italië, waarbij het gaat om voedingsmiddelen en met name zuivelproducten. De desbetreffende dochtermaatschappijen werden aan de insolventieprocedure in Italië onderworpen. Dat was mogelijk omdat Berlusconi toentertijd de wet had veranderd. Gebleken is dat hierdoor Nederlandse bedrijven gedupeerd zijn. Een ander voorbeeld is Desitech, een computerbedrijf. Daarbij ging het om drie Duitse bedrijven die onder de Engelse insolventiewetgeving werden gebracht, wat nadelig heeft gewerkt voor investeerders in andere landen. Bij die twee zaken kwam het centrum van voornaamste belangen te liggen in respectievelijk Italië en Engeland. Deze twee voorbeelden geven in ieder geval aan dat hierdoor Nederlandse belangen geschaad kunnen worden. Duidelijk moet dan ook zijn welk land rechtsmacht heeft en welke rechten en bevoegdheden van toepassing zijn, dit in het belang van de economische samenwerking.

In haar reactie met het betrekking tot het desbetreffende BNC-fiche is de regering positief. Ze benoemt ook de betere doorstartmogelijkheden die wellicht een positieve uitwerking op de werkgelegenheid kunnen hebben. Echter, de vijf maatregelen die hieromtrent voorgesteld worden, liggen meer in de sfeer van nadere definiëring, het formuleren van procedures en het realiseren van nauwere samenwerking. Zijn dat nu echt de middelen waarmee je het doel kunt bereiken van een snellere doorstart van organisaties of bedrijven? Dragen die bij aan dat doel? Volgens mij zijn het vrij technisch-inhoudelijke ingrepen. Zijn die dan wel zwaar genoeg om het beoogde doel te bereiken?

Mijn volgende vraag is of alle landen hun insolventiewetgeving op orde hebben. Werkt de uitbreiding van de verordening niet juist nadelig uit voor Nederland? Kan er geen misbruik plaatsvinden omdat in bepaalde landen die insolventiewetgeving absoluut onder de maat is? Draagt de uitbreiding van de verordening voldoende bij aan de bestrijding van fraude en misbruik? Kan de minister aangeven welke mogelijkheid hij ziet om op dit punt meer voor elkaar te krijgen?

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak plaatst vraagtekens bij verplichte samenwerking, niet zozeer ten aanzien van de curatoren als wel ten aanzien van de rechters-commissarissen, omdat die samenwerking volgens haar zou kunnen leiden tot vertraging en discussie. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

Een andere vraag die ik heb, is of Nederland hiermee niet in een EU-fuik wordt gezogen die zal leiden tot Europees materieel insolventierecht. De ervaring van mijn fractie met de EU is dat via een salamitactiek er iedere keer een stukje bij komt. Nu is het formeel insolventierecht maar de vraag is of het uiteindelijk niet zal neerkomen op materieel insolventierecht. Wat is de visie van de minister hierop? Is hij voorstander van verdere uitbreiding naar materieel insolventierecht?

Als fractie hebben we gepleit voor een behandelvoorbehoud en voor een subsidiariteitstoets. Dat laatste heeft het echter niet gehaald, dus dat is wat ons betreft helaas een gepasseerd station. In het kader van het werkprogramma is uiteindelijk geconcludeerd dat het beter op Europees dan op nationaal niveau geregeld kan worden. Oké, dan blijft het instrument behandelvoorbehoud over. Mijn fractie wil dat we als Kamer op dit punt maximaal geïnformeerd worden en dat in ieder geval over substantiële veranderingen met ons als Kamer wordt gecommuniceerd. Met betrekking tot nieuwe acties met toegevoegde waarde, zoals ten aanzien van bestrijding van fraude en misbruik, zou het goed zijn om een ander platform te gebruiken om ons te informeren, zoals de JBZ-Raad.

Voorzitter: Bontes

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en hun vragen. Ik waardeer hun betrokkenheid bij dit onderwerp en heb ook het gevoel dat we in dezen aan dezelfde kant van het touw aan het trekken zijn.

Vanzelfsprekend informeer ik de Kamer over nieuwe belangrijke ontwikkelingen. Ik geef dan ook graag een terugkoppeling van de hoofdlijnen van onze inbreng en de reactie van de andere landen daarop. Daarbij zal ik ook een inschatting geven van het politieke krachtenveld, voor zover de vertrouwelijkheid van het EU-overleg dat toelaat.

Ik ga ook graag mee in de suggestie om de Kamer bij gelegenheid van elk AO over de JBZ-Raad een voortgangsrapportage te geven. Die formule hebben we ook gevolgd bij de onderhandelingen over de Brussel I-verordening en die heeft voor kabinet en Kamer tot nu toe goed gewerkt.

De heer Van Oosten heeft gevraagd hoe ik de nauwe samenwerking tussen de curatoren zie, met name bij de afwikkeling van grensoverschrijdende groepsinsolventies, en of ik daar in de EU aandacht voor wil vragen. Ik sta daar op zichzelf zeker positief tegenover. Juist bij de grensoverschrijdende afwikkeling van groepsfaillissementen heeft die samenwerking een grote meerwaarde. Ook de stakeholders Recofa, INSOLAD en VNO-NCW zien hierin de nodige voordelen, die vooral gelegen zijn in een grotere opbrengst van de boedel; de waarde van het geheel is namelijk vaak groter dan de som der delen. Verder noem ik betere doorstartmogelijkheden en wellicht ook meer baanbehoud, dit ter versterking van de economie en de werkgelegenheid. In het BNC-fiche zijn ter zake twee aandachtspunten opgenomen. Het eerste is of er niet richtsnoeren voor de samenwerking moeten komen en het tweede is of er niet ook een vangnet gecreëerd moet worden. We zullen daar in Brussel zeker aandacht voor vragen.

De heer Van Oosten heeft gevraagd of het civielrechtelijk bestuursverbod mijn prioriteit blijft houden. Jazeker. In het kader van de brief die bij het overleg van 12 februari aan de orde was, hebben we het daarover ook gehad. Met de belangrijkste stakeholders hebben we er ook al over gesproken. We zijn druk bezig met de voorbereiding van wetgeving. Het voorontwerp is bijna afgerond en ik verwacht dat dit nog deze maand in consultatie zal kunnen gaan. Dat strookt ook met de planning zoals ik die in de faillissementsfraudebrief van 26 november 2012 heb aangegeven.

De heer Van Oosten heeft gevraagd of ik niet bevreesd ben dat enkele Europese landen de lead zullen nemen bij het afwikkelen van faillissementen. De stakeholders hebben geattendeerd op die tendens, met name waar het gaat om verplaatsing naar het Verenigd Koninkrijk. Welnu, dit moet niet tot misbruik leiden en ik zal daarvoor dan ook in Brussel aandacht vragen.

De heer Van Oosten en de heer Kerstens hebben gevraagd of ik iets wil ondernemen tegen forumshopping, bijvoorbeeld door in de EU te pleiten voor een bevriezingsperiode. Het is zeker de bedoeling van de Commissie om het zogenaamde forumshopping tegen te gaan. Bij forumshopping verplaatst een bedrijf zijn belangencentrum bewust naar een andere lidstaat om een aanstaand faillissement onder een voor dat bedrijf gunstiger rechtsstelsel te kunnen afwikkelen. Het EU-voorstel geeft crediteuren voor die gevallen de mogelijkheid om de bevoegdheid aan de rechter in een ander land te betwisten. Ik weet nog niet of dit de beste oplossing is. We leggen dan deze fraudeproblemen in wezen op het bordje van de crediteuren. Ze moeten dan in een ander land langdurige en dure procedures beginnen. Daarom heeft Nederland met bijvoorbeeld Duitsland, Italië en Spanje, er al op aangedrongen om alternatieven te bezien, bijvoorbeeld de gedachte dat bij verplaatsing van de activiteiten naar een ander EU-land het toepasselijk recht niet wijzigt als na een bevriezingstermijn van bijvoorbeeld zes maanden, een faillissement volgt.

De heer Kerstens heeft gevraagd hoe ik denk over de voorgestelde verplichte samenwerking tussen curatoren onderling en rechters onderling en tussen deze beroepsgroepen. Ik sta er op zichzelf positief tegenover. Juist bij de grensoverschrijdende afwikkeling van groepsfaillissementen heeft die samenwerking een grote meerwaarde. Ook de stakeholders Recofa, INSOLAD en VNO-NCW zien hierin de nodige voordelen. In ons BNC-fiche zijn er wel een aantal kanttekeningen bij geplaatst. De vraag is of er per definitie sprake moet zijn van een plicht. Moeten we rechters wellicht een samenwerkingsbevoegdheid geven? Nadere richtsnoeren voor de invulling van de samenwerking zouden mijns inziens goed zijn. Ook moeten we bezien of er een vangnet nodig is voor het geval de samenwerking niet goed tot stand komt. We zullen daar in Brussel zeker aandacht voor gaan vragen.

Verder heeft de heer Kerstens gevraagd of ik in algemene zin aandacht wil blijven besteden aan fraudebestrijding in het kader van dit dossier. Vanzelfsprekend. Ik heb daar ook een grote ambitie in. Ik heb daarbij twee aspecten in het bijzonder op het oog. Het eerste betreft de mogelijkheid om via een Europese koppeling kennis te nemen van bestuursverboden die in een ander EU-land zijn opgelegd. Tijdens de laatste JBZ-Raad heeft Nederland daar al voor gepleit. Zo men wil, kan men dat een zogenaamde zwarte lijst noemen. Het gaat er in ieder geval om dat zichtbaar is in andere landen wie er zo'n bestuursverbod heeft. Het tweede betreft verplaatsing van het centrum van de belangrijkste activiteiten naar een ander land om daar een faillissement makkelijker te kunnen afwikkelen. De vrijheid van vestiging moet hierbij verzoend worden met het belang van misbruikbestrijding.

De heer Kerstens heeft gevraagd hoe wordt voorkomen dat een op zichzelf gezonde onderneming met een secundaire procedure wordt meegesleept in een faillissement. De secundaire procedure is een afzonderlijke faillissementsprocedure. Voor de opening van zo'n afzonderlijke procedure is vereist dat de desbetreffende onderneming ook failliet is. Als dat niet het geval is, kan ook geen secundaire procedure worden geopend. Zo wordt voorkomen dat een gezonde onderneming wordt meegesleept in een andere procedure.

Daarnaast heeft de heer Kerstens gevraagd of ik voorstander ben van gespecialiseerde faillissementsrechters. Jazeker, ik heb het voornemen daartoe al aangekondigd in mijn brief aan de Kamer van 26 november 2012. Daarin wordt de instelling van een gespecialiseerde insolventierechter aangekondigd.

De heer Bontes heeft gevraagd welke middelen nodig zijn om het doel van een betere markt te realiseren. We willen de verordening ook laten gelden voor zogenaamde pre-insolventiebeslissingen Ik denk dan aan schuldsanering, herstel en doorstart. We gaan die beslissingen ook wederzijds erkennen. Dat bevordert herstel en doorstart en dus ook een versterking van de marktpositie. Dus voordat er sprake is van een faillissement nemen we een aantal maatregelen.

De heer Bontes heeft bovendien gevraagd of we nu richting materieel insolventierecht gaan. Mijn antwoord daarop is nadrukkelijk nee. De verordening gaat niet over harmonisatie. We worden dus niet een Europese fuik ingezogen. Dat zal ik ook met kracht trachten te voorkomen. We behouden onze eigen autonomie. De verordening is typisch internationaal privaatrecht, met erkenning van de bevoegde rechter en toepasselijk recht.

Ten slotte heeft de heer Bontes gevraagd of alle andere lidstaten hun faillissementsrecht op orde hebben. Mijn indruk is dat dit wel het geval is. Er zijn mij geen gevallen bekend van strijd met de verordening, maar in het verloop van de onderhandelingen en gesprekken in alle werkgroepen zullen we dat natuurlijk nadrukkelijk blijven volgen.

De voorzitter: Zonder het voorzitterschap weer over te dragen aan de heer Van Oosten zou ik u namens mijn fractie een vervolgvraag willen stellen over dat laatste punt. De stakeholders die we vanmorgen hebben gesproken, hadden het wél over een verschil in kwaliteit van wetgeving tussen bijvoorbeeld noordelijke en zuidelijke staten. Dit terwijl ik de minister hoor zeggen dat er geen verschil is en dat iedereen het op orde heeft. Dat is in ieder geval niet de beleving van de stakeholders.

Minister Opstelten: Er zal wel verschil van kwaliteit in wetgeving zijn – dat kan niet anders – maar het gaat erom of dat verschil aanleiding zou zijn voor de constatering dat met deze wetgeving forumshopping niet voorkomen kan worden. Onze indruk is dat we daar niet bevreesd voor behoeven te zijn, maar we zullen dit goed volgen. De stakeholders hebben we ook nadrukkelijk aan boord om ons te adviseren. We luisteren niet alleen naar u, maar ook naar hen. Dus hierover is wat mij betreft ook niet het laatste woord gesproken, maar het betreft hier een impressie die bij ons en onze deskundigen leeft.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik geef gelegenheid tot een tweede termijn.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik beperk mij tot het maken van een korte opmerking opdat we heldere afspraken hebben over de wijze waarop de Kamer teruggerapporteerd wordt de komende tijd. Ik veronderstel daarbij dat de inhoudelijke elementen die door mijzelf en door de collega's naast mij zijn genoemd, en waarvan de minister heeft aangegeven dat hij zich zal inspannen om die in te brengen in Brussel, worden meegenomen in die terugrapportage conform de wijze zoals we die besproken hebben.

Ten slotte wil ik de minister bedanken voor zijn inzet met betrekking tot de bevriezingstermijn van een halfjaar. Ik heb het desbetreffende voorbeeld genoemd, juist om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de systematiek, maar het is helemaal prima als er alternatieven worden gezocht die hetzelfde doel dienen.

De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn heldere beantwoording. Ik heb er vertrouwen in dat hij de goede lijn kiest bij de verdere besprekingen.

Ik heb nog een kleine informatieve vraag over de samenwerking. De minister heeft aangegeven voorstander te zijn van nadere richtsnoeren en van een vangnet als die samenwerking niet tot stand komt. Mijn vraag is of er dan sprake moet zijn van verplichte samenwerking of van een samenwerkingsbevoegdheid. De minister gaf aan wellicht voor een samenwerkingsbevoegdheid te zijn. Wat heeft nu zijn voorkeur? Een verplichte samenwerking of een samenwerkingsbevoegdheid of maakt het hem misschien niet zo veel uit? Is hij in ieder geval niet van plan de verplichte samenwerking uit zijn handen te laten vallen als die samenwerkingsbevoegdheid het niet redt in Europa? Als de minister daarover iets duidelijker kan zijn, ben ik helemaal tevredengesteld voor vandaag.

Minister Opstelten: Voorzitter. Alle inhoudelijke elementen die hier op tafel zijn gelegd en die wellicht in een volgend AO nog naar voren zullen gebracht, zullen we in de terugkoppeling meenemen. Daar mag geen enkel verschil van mening over zijn. Daar ben ik glashelder en duidelijk over. Dat zullen we dus doen, daarbij altijd aansturend op behandeling in het JBZ-AO. Dat zal dus gaan in hetzelfde tempo en in dezelfde soort van correspondentie.

De heer Kerstens heeft gevraagd naar mijn voorkeur ten aanzien van de samenwerking tussen curatoren en tussen rechters. Mijn voorkeur gaat uit naar verplichte samenwerking tussen curatoren – daar moet geen licht tussen zijn – en naar samenwerkingsbevoegdheid voor rechters. Dat sluit ook aan bij de visie van de Raad voor de rechtspraak.

De voorzitter: Dan is hiermee een eind gekomen aan de tweede termijn.

Ik zal de afspraken die gemaakt zijn tussen de minister en de commissie nog even voorlezen.

De minister informeert de Kamer over zijn inbreng en over substantiële nieuwe elementen in het voorstel, inclusief een terugkoppeling over zijn inzet op inhoudelijke elementen die heden zijn besproken in dit AO. Daarbij wordt tevens ingegaan op het krachtenveld in de Raad en het Europees Parlement. Ook ontvangt de Kamer regelmatig, analoog aan het ritme van de JBZ-Raad, een voortgangsrapportage van de minister.

De heer Van Oosten (VVD): Mijn idee is wel om de meest pragmatisch weg te volgen. Om de maand hebben we een AO over de JBZ-Raad, waarbij het dan handig zou zijn dat we de agenda ontvangen én een korte terugkoppeling van de verschillende elementen.

Minister Opstelten: Die gaat u krijgen. We zitten op één lijn.

De voorzitter: Onder dankzegging aan de aanwezigen voor hun inzet en betrokkenheid sluit ik dit algemeen overleg.

Sluiting 17.15 uur.