Gepubliceerd: 5 oktober 2012
Indiener(s): Piet Hein Donner (CDA), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA)
Onderwerpen: cultuur en recreatie media
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33426-4.html
ID: 33426-4

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 23 augustus 2012 en het nader rapport d.d. 1 oktober 2012, aangeboden aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 29 juni 2012, no. 12.001476, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe om de programmaraden te laten vervallen en beoogt in plaats daarvan door middel van het voorschrijven van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen te garanderen dat mensen toegang houden tot een gevarieerd pakket van radio- en televisiezenders.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de uitbreiding van verplichte Vlaamse zenders, het overgangsrecht en de consultatie. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 29 juni 2012, nr. 12.001476, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 23 augustus 2012, nr. W05.12.0217/I, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van enkele inhoudelijke opmerkingen. Op deze opmerkingen ga ik hieronder in.

1. Uitbreiding verplichte doorgave Vlaamse zenders

Ten opzichte van de huidige Mediawet wordt wat het digitale programmapakket betreft het aantal verplicht door te geven Vlaamse publieke zenders uitgebreid van twee tot alle drie de televisiezenders en van twee tot alle vijf de radiozenders van de Vlaamse publieke omroep.2 In de brief van 5 december 2011 over de wijziging van het Mediabeleid is geen sprake van deze uitbreiding; daar wordt nog gesproken van verplichte doorgave van twee Vlaamse publieke zenders en twee Vlaamse radiozenders.3 In de toelichting wordt niet ingegaan op de reden waarom gekozen is voor uitbreiding van het aantal verplicht door te geven televisie- en radiozenders van de Vlaamse publieke omroep. Daarmee is de wenselijkheid van deze uitbreiding niet duidelijk gemotiveerd. Omdat op grond van de Universeledienstenrichtlijn nationale doorgifteverplichtingen een duidelijk omschreven algemeen belang moeten dienen en tevens evenredig moeten zijn,4 moet elke nieuwe verplichting worden gemotiveerd.

De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de uitbreiding van het aantal verplicht door te geven Vlaamse zenders en het voorstel zo nodig aan te passen.

1. Uitbreiding verplichte doorgifte Vlaamse zenders

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is in de door de Afdeling advisering bedoelde zin aangevuld. Die aanvulling strekt ertoe de uitbreiding van het aantal verplicht door te geven Vlaamse publieke zenders van een passende motivering te voorzien.

Het wetsvoorstel is niet aangepast. De regering acht het wenselijk dat alle Vlaamse publieke televisie- en radiozenders verplicht worden doorgegeven. De redenen hiervan zijn de sterke verbondenheid tussen Nederland en België op het vlak van de Nederlandse taal en de populariteit van de Vlaamse publieke zenders bij het Nederlandse publiek. Daarbij komt dat als gevolg van de toegenomen distributiecapaciteit uitbreiding van het aantal Vlaamse publieke televisie- en radiozenders in technische zin niet tot problemen zal leiden.

2. Overgangsrecht

Artikel III staat toe dat een pakketaanbieder die reeds een programmapakket van een geringere omvang aanbiedt aan bepaalde abonnees dit nog vijf jaar mag blijven doen. Ziet de Afdeling het goed dan gaat het hier om pakketten die de aanbieder op grond van het huidige artikel 6.14, eerste lid, aanbiedt. Op grond van dit artikel mag de aanbieder afwijken van het huidige artikel 6.13, eerste lid, onderdelen a en b. Hij moet echter wel voldoen aan de onderdelen c, d en e. Artikel III van het voorstel verklaart echter alle eisen die aan de verplichte doorgave van zenders worden gesteld niet van toepassing op dit kleinere pakket, zonder dat in de toelichting wordt ingegaan op dit verschil met de huidige regeling. De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag of het kleinere pakket dat nog vijf jaar mag worden aangeboden moet voldoen aan de eisen van het huidige artikel 6.13, eerste lid, onderdelen c, d en e, en zo nodig het voorstel aan te passen.

2. Overgangsrecht

Artikel III van het wetsvoorstel (wordt naar aanleiding van een redactionele opmerking van de Afdeling advisering artikel IV) ziet op een volstrekt andere situatie dan het huidige artikel 6.14 van de Mediawet 2008 (verder: Mediawet) en heeft met dat artikel niets van doen. In de toelichting wordt daarom ook niet ingegaan op de verschillen tussen de beide artikelen.

Het huidige artikel 6.14 van de Mediawet bepaalt dat als de aangeslotene op een omroepnetwerk aan de aanbieder van dat omroepnetwerk verzoekt om minder dan het in dat artikel genoemde programma-aanbod te ontvangen, het aan de aanbieder van dat omroepnetwerk is om dat verzoek al dan niet te honoreren. Als hij dat verzoek honoreert, moet hij voor dat kleinere pakket ook een evenredig lager tarief in rekening brengen. Voor zover bekend, is er in de praktijk nooit van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In de nieuwe regeling komt deze bepaling dan ook niet terug. Artikel III van het wetsvoorstel richt zich in lijn met de andere bepalingen van het wetsvoorstel tot een pakketaanbieder, bedoeld in het voorgestelde artikel 6.8a (wordt naar aanleiding van een redactionele opmerking van de Afdeling advisering artikel 6.9a). Het gaat om een overgangsregeling ten behoeve van «oude klanten» van pakketaanbieders. Zo heeft bijvoorbeeld Canal Digitaal abonnees die ooit een kleiner pakket hebben genomen dat niet aan de nieuwe wettelijke eisen voldoet, maar wellicht nog wel aan de wensen van deze klanten. De overgangsregeling van artikel III voorkomt dat pakketaanbieders die voorheen niet onder de doorgifteverplichting vielen, maar op grond van de nieuwe wettelijke regels wel, dergelijke «oude klanten» gelijk verplicht een nieuw aanbod moeten doen om een nieuw pakket af te nemen tegen een hoger tarief. De beide artikelen hebben dus een geheel verschillende strekking.

Aangezien het in artikel III uitsluitend om digitaal programma-aanbod kan gaan, is het artikel op dit punt aangepast. Voorts is de toelichting bij de overgangsbepaling verduidelijkt.

3. Consultaties

In de toelichting wordt gemeld dat een aantal partijen is geraadpleegd over het wetsvoorstel.5 Hierbij wordt echter niet aangegeven wat de standpunten van deze partijen zijn en hoe hiermee is omgegaan. Tevens blijkt uit de toelichting niet dat het voorstel is voorgelegd voor advies aan de gemeenten door middel van raadpleging van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de standpunten van de diverse partijen voor wie het voorstel gevolgen heeft.

3. Consultaties

De regering acht het niet opportuun om in de memorie van toelichting in te gaan op de standpunten van de partijen die in het kader van de voorbereiding van het wetsvoorstel zijn geraadpleegd. Het gaat in meerderheid om commerciële bedrijven en organisaties die vanuit bedrijfsmatig oogpunt alleen vertrouwelijke informatie verstrekken over opzet en inhoud van de nieuwe voornemens op het terrein van de omroepdistributie. Het onderhavige wetsvoorstel is overigens mede het resultaat van een gedegen afweging van de door hen ingenomen standpunten.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten is als overlegpartner betrokken geweest bij de voorbereiding van het wetsvoorstel en heeft te kennen gegeven dat de betrokken gemeenten in zijn algemeenheid geen bezwaar hebben tegen het afschaffen van de programmaraden.

4. Redactionele kanttekeningen

Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling advisering zijn met uitzondering van de tweede redactionele kanttekening overgenomen. Met betrekking tot die kanttekening merk ik op dat artikel I, onderdeel G, van het wetsvoorstel wijzigingen aanbrengt in een bepaling van de Mediawet 2008 die het gevolg is van een amendement op het voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen. Omdat de regering zo min mogelijk wil afwijken van de tekst van het amendement, is de wijziging van artikel 6.14a beperkt tot die aanpassingen die samenhangen met de opzet en systematiek van de voorgestelde artikelen 6.13 en 6.14 van de Mediawet.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J. P. H. Donner

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W05.12.0217/I met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft.

  • Nu de definities in het voorgestelde artikel 6.8a (artikel I, onderdeel C) zien op de inhoud van titel 6.3 en niet op de inhoud van titel 6.2 dit artikel opnemen in titel 6.3, Afdeling 6.3.1, paragraaf 6.3.1.1. voor artikel 6.10. Hierbij dient ook de verwijzing in artikel III, eerste lid, te worden aangepast.

  • Artikel I, onderdeel G, tweede lid, wijzigen in: In het tweede lid vervalt «bedoeld in artikel 6.13, eerste lid».

  • In artikel I, onderdeel H, het nieuwe artikel 6.14b als volgt redigeren:

    Het digitale standaardprogrammapakket dat een pakketaanbieder door middel van een satelliet verspreidt of laat verspreiden bevat in afwijking van artikel 6.13, derde en vierde lid, niet het programma-aanbod op programma-kanalen als bedoeld in de onderdelen b, c en d van artikel 6.13, derde lid, onderscheidenlijk de onderdelen b, c, en d van artikel 6.13, vierde lid.

  • Artikel I, onderdeel I regelt dat paragraaf 6.3.1.3 vervalt. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005, kamerstukken 31 412, wijzigt in artikel III, onderdeel B artikel 6.23 dat in deze paragraaf is opgenomen. Daarom bij dit wetsvoorstel een samenloopbepaling opnemen die als volgt luidt:

    «Indien het bij koninklijke boodschap van 9 april 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005, kamerstukken 31 412 tot wet wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd: Artikel III, onderdeel B vervalt.»6