Gepubliceerd: 3 december 2012
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33422-5.html
ID: 33422-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 3 december 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 

Blz.

   

ALGEMEEN

1

1. Inleiding

1

2. De regeling in het kaderbesluit

2

De doelstellingen van het kaderbesluit

2

Soorten toezichtmaatregelen

4

Aanpassing van de toezichtmaatregel

5

Weigeringsgronden

5

Verdeling bevoegdheden tussen uitvaardigende en uitvoerende lidstaat

6

Rechtsbijstand

7

De overlevering van de verdachte

8

3. Financiële gevolgen en gevolgen voor de uitvoering

8

ARTIKELSGEWIJS

8

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij vragen aandacht voor de positie van het slachtoffer en onderschrijven de binnen de Europese Unie (EU) bestaande wens om te komen tot wederzijdse erkenning van alternatieven voor voorlopige hechtenis niet. Wat hen betreft bestaat er een reëel gevaar dat de voorgestelde maatregelen ten koste gaan van de tegen de verdachte lopende strafprocedure of leiden tot het loslaten van de aan het Nederlandse strafrechtstelsel verbonden waarden. Deze leden menen dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis het uitgangspunt dient te zijn binnen de gehele EU. Zij hebben nog enkele specifieke vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De regering geeft aan dat de implementatietermijn voor dit kaderbesluit op 1 december 2012 afloopt. Deze leden willen graag weten welke landen van de EU dit kaderbesluit al hebben geïmplementeerd en welke nog niet. Ook willen zij weten op welke termijn de lidstaten die dit kaderbesluit nog niet geïmplementeerd hebben, hier wel aan verwachten te voldoen.

Deze leden merken op dat zij een steeds verdergaande strafrechtelijke samenwerking tussen lidstaten van de EU afwijzen. De achterliggende gedachte van dit kaderbesluit is gelegen in het feit dat de Europese Commissie zich zorgen maakte over de kwetsbare positie van de buitenlandse verdachte. Deze kunnen zich hier niet in vinden. Zij zien liever dat aan het slachtoffer in het strafproces een sterkere positie wordt toebedeeld.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven dat Europese samenwerking op het terrein van strafrecht in het belang is van Nederland en zijn burgers en dat een corresponderend niveau van rechtsbescherming in de EU bijdraagt aan het voor de strafrechtelijke samenwerking benodigde vertrouwen van de lidstaten in elkaars rechtshandhaving en rechtspleging. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vinden het een goede ontwikkeling dat verdere stappen worden gezet in de strafrechtelijke samenwerking tussen lidstaten en dat daarbij ook de positie van verdachten in de lidstaten wordt meegenomen. Deze leden hebben enkele opmerkingen en vragen bij het wetswvoorstel.

2. De regeling in het kaderbesluit

De doelstellingen van het kaderbesluit

Naar de mening van de leden van de VVD-fractie gebeurt het te vaak dat verdachten hun straf ontlopen omdat er geen voorlopige hechtenis is opgelegd. Dit wetsvoorstel regelt dat alternatieven voor voorlopige hechtenis uit andere lidstaten worden erkend in Nederland. Een van de gronden voor het opleggen of laten voortduren van voorlopige hechtenis vormt het bestaande vluchtgevaar. Het voorstel behelst nu juist dat de verdachte in kwestie zich verplaatst van de ene lidstaat naar de andere lidstaat. Hoe zal onder deze regeling worden omgegaan met het criterium vluchtgevaar als grond voor de oplegging of schorsing van de voorlopige hechtenis? Verwacht de regering geen groei in het aantal verdachten dat niet meer getraceerd kan worden nadat hun voorlopige hechtenis is geschorst? Zo ja, op welke wijze kan een dergelijke tendens zoveel mogelijk worden voorkomen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat Nederland gehouden is aan voorwaarden die in een andere lidstaat zijn opgelegd in het kader van afwachting van het strafproces, ook al is er geen sprake geweest van voorlopige hechtenis. Betekent dat dat Nederland, wanneer in een andere lidstaat dergelijke voorwaarden aan een verdachte zijn opgelegd, moet toezien op naleving van die voorwaarden, terwijl Nederland zelf gelijkaardige voorwaarden (nog) niet aan een verdachte kan opleggen? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tegemoet zien waarin ook Nederland aan verdachten vrijheidsbeperkingen en gedragsbeïnvloedende maatregelen kan opleggen, ook al is er geen sprake van voorlopige hechtenis?

De leden van de PVV-fractie vragen waar precies het gevaar op gebaseerd is dat de ingezetene in de lidstaat waar de vervolging plaatsvindt anders zal worden behandeld dan niet-ingezetenen.

Voorts merken deze leden op dat de regering onlangs heeft voorgesteld om toepassing van het snelrecht op te nemen als grond voor voorlopige hechtenis. Indien een verdachte dus via het snelrecht vervolgd zal worden, kan hij in voorlopige hechtenis worden genomen. Deze leden willen graag van de regering weten of zij dit voornemen betrekt bij dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie constateren dat het kaderbesluit regelt dat de beslissing in een lidstaat om aan een verdachte verplichtingen op te leggen (toezichtmaatregelen) als alternatief voor de voorlopige hechtenis kan worden toegezonden aan de lidstaat waar de verdachte zijn vaste woonplaats heeft. De lidstaat waar de verdachte zijn woonplaats heeft, moet deze beslissing erkennen. Het toezicht wordt dan beheerst door de lidstaat waar het toezicht wordt uitgeoefend. De beslissing over de voorlopige hechtenis wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar het strafproces plaatsvindt. Deze leden spreken steun uit voor de gedachte dat buitenlandse verdachten niet onnodig langer in detentie behoren te zitten dan niet-buitenlandse verdachten, omdat zij minder snel in aanmerking zouden komen voor schorsing van (en alternatieven voor) de voorlopige hechtenis. Deze regeling kan daar naar verwachting aan bijdragen, hetgeen positief is. Waarom is er echter voor gekozen de uitvaardigende lidstaat de mogelijkheid te geven te kiezen de toezichtmaatregel (als alternatief voor de voorlopige hechtenis) door te sturen aan de lidstaat waar de verdachte zijn normale woon- of verblijfplaats heeft? Dit is optioneel. De lidstaat waaraan deze toezichtmaatregel wordt toegezonden is echter verplicht deze beslissing te erkennen en uit te voeren (de limitatieve weigeringsgronden uitgezonderd). Waarom bestaat dit onderscheid?

De leden van de SP-fractie wensen te vernemen wat de knelpunten zijn in de huidige praktijk. Is het nu zo dat een buitenlandse verdachte doorgaans langer in voorlopige hechtenis blijft zitten dan een niet-buitenlandse verdachte? Geldt dit zowel in Nederland als voor Nederlanders in buitenlandse detentie? Is nu de praktijk dat de Nederlander in buitenlandse detentie langer vast blijft zitten of komt het ook voor dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst maar het toezicht wordt uitgeoefend in en door het vreemde land? Komt het nu al voor dat landen samenwerken om alternatieven voor voorlopige hechtenis aan te bieden en beslissingen hieromtrent te erkennen en over te nemen? Zo ja, op welke schaal?

Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat het kaderbesluit lidstaten er niet toe verplicht om te voorzien in alternatieven voor voorlopige hechtenis. Dat roept toch de vraag op of voldoende is verzekerd dat lidstaten, die immers verplicht zijn beslissingen tot schorsing van de voorlopige hechtenis uit andere lidstaten te erkennen en uit te voeren, in staat zijn toezicht van voldoende niveau te organiseren. Kan dit worden toegelicht?

De leden van de SP-fractie lezen eveneens in de memorie van toelichting dat de lidstaten van de EU hebben aangegeven dat zij in staat zijn toezicht te houden op de naleving van de verplichtingen door de verdachte, zoals het locatieverbod, de meldplicht, het contactverbod en het verbod de uitvoerende lidstaat te verlaten. Wat is het oordeel van de regering over de kwaliteit van het toezicht in de andere landen? Is dit in alle landen afdoende verzekerd of zijn er bepaalde landen waar de regering zich zorgen over maakt? Zijn in alle lidstaten van de EU (reclasserings)organisaties die in staat zijn het toezicht uit te oefenen, zodat de verdachte in beeld blijft, eventuele slachtoffers worden beschermd en het strafproces niet wordt verstoord? Hoe groot zijn de verschillen tussen de diverse lidstaten, niet alleen op papier maar ook in de praktijk?

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer naar verwachting het wetsvoorstel waarin de maatregel betreffende het invoeren van de mogelijkheid voor de rechter om in gevallen, waarin toepassing van voorlopige hechtenis niet aan de orde is, aan verdachte vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende verplichtingen op te leggen, bij de Kamer zal worden ingediend.

De leden van de D66-fractie vinden het met het oog op de positie van de buitenlandse verdachte wenselijk dat niet-ingezetenen niet onnodig anders worden behandeld dan ingezetenen, mits de eventuele risico’s bij het niet toepassen van de voorlopige hechtenis voldoende kunnen worden ondervangen. In welke mate acht de regering deze risico’s in de uitvoering in voldoende mate ondervangen in alle betrokken lidstaten?

Deze leden zijn voorts benieuwd hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het voornemen van de regering, zoals neergelegd in het regeerakkoord, om verdachten eenvoudiger tot de (snel)rechtszitting in voorlopige hechtenis te kunnen houden.

Soorten toezichtmaatregelen

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het kaderbesluit de mogelijkheid biedt om de toepassing van het kaderbesluit te verruimen tot verplichtingen die op grond van het kaderbesluit op zich niet verplicht zijn. Genoemd worden een rijverbod als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis, het verbod bepaalde activiteiten te verrichten, het storten van een waarborgsom en andere voorwaarden. Het is deze leden niet duidelijk in hoeverre Nederland ervoor kiest om het toepassingsbereik van het kaderbesluit voor zichzelf te verruimen. Aangekondigd wordt dat dit eventueel bij algemene maatregel van bestuur (amvb) zal geschieden. Waarom wordt hier voor een amvb gekozen en wordt dergelijke voorwaarden niet limitatief in de wet opgenomen?

De leden van de PVV-fractie willen graag weten of de regering heeft overwogen de toezichtmaatregel op een andere wijze toe te passen dan bij amvb.

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding de opmerkingen van de drie reclasseringsorganisaties waarom de extra toezichtmaatregelen worden opgenomen in een amvb en niet in de wet zelf. Ook ontvangen zij graag een reactie op de opmerking dat een regeling zou ontbreken voor het geval dat Nederland een extra toezichtmaatregel zou willen overdragen aan een andere lidstaat die heeft aangegeven hiertoe in staat te zijn, zoals toezicht op een verslavingsbehandeling.

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat iedere lidstaat het toepassingsbereik van het kaderbesluit kan verruimen door meer toezichtmaatregelen aan te wijzen. Deze leden vragen in welke mate de toezichtmaatregelen die thans bestaan in lidstaten op elkaar aansluiten dan wel de verplichtingen van aard verschillen. Welke uitvoeringsproblemen zouden zich door verschillen in toezichtmaatregelen praktisch kunnen voordoen in Nederland of in lidstaten waar de Nederlandse toezichtmaatregelen niet worden gehanteerd?

De aan het woord zijnde merken op zij behoefte hebben aan een jaarlijkse rapportage over de uitwerking van het kaderbesluit, waarin onder meer het aantal uitgaande en binnenkomende verdachten met een toezichtmaatregel, de uitgevoerde of aan andere lidstaten verzochte toezichtmaatregelen en de praktische uitwerking daarvan in Nederland of het aangezochte lidstaat worden meegenomen. Welke mogelijkheden ziet de regering om een dergelijk overzicht aan de Kamer te verschaffen?

Aanpassing van de toezichtmaatregel

De leden van de VVD-fractie merken op dat een belangrijk uitgangspunt van dit kaderbesluit het vertrouwen in de rechtsstelsels van overige EU-lidstaten is. Hoewel er binnen de EU wordt gestreefd naar uniformiteit in waarborgen voor verdachten en slachtoffers, maken deze leden zich zorgen over de invulling die moet worden gegeven aan toezichtmaatregelen die zijn opgelegd in een andere lidstaat en minder goed aansluiten bij het Nederlandse strafrechtstelsel. Op welke wijze zal invulling worden gegeven aan artikel 13 van het kaderbesluit? Biedt dat artikel ruimte voor een beoordeling van de rechtmatigheid van buitenlandse toezichtmaatregelen? Zo nee, is er dan een andere grond op basis waarvan een dergelijke toets kan plaatsvinden?

De leden van de PVV-fractie vragen waarom alleen ten aanzien van de aanpassing van de toezichtmaatregel gewezen wordt op het eigen karakter van het strafrecht en de strafrechtpraktijk van de lidstaten en niet ten aanzien van andere aspecten van het kaderbesluit.

De leden van de SP-fractie constateren dat artikel 13 van het kaderbesluit bepaalt dat een toezichtmaatregel, opgelegd door de uitvaardigende lidstaat, kan worden aangepast door de uitvoerende lidstaat indien de toezichtmaatregel onverenigbaar is met het recht van die lidstaat. Wanneer is er sprake van onverenigbaarheid? Kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven? Moet hiertoe dan ook overleg plaatsvinden met de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat?

Weigeringsgronden

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat Nederland voor de toepassing van het kaderbesluit slechts voor een beperkte toetsing aan het vereiste van dubbele strafbaarheid kiest. Als argument daarvoor wordt aangehaald dat de verplichtingen op grond van het kaderbesluit vrijheidsbeperkend maar niet vrijheidsbenemend zijn. Dat laatste begrijpen deze leden. Echter, klopt het dat het niet nakomen van de vrijheidsbeperkende voorwaarden door de verdachte er wel toe zal kunnen leiden dat hem wel de vrijheid kan worden benomen, omdat hij alsnog in de lidstaat waar hij wordt verdacht in hechtenis moet gaan. Zo ja, is op grond hiervan dan niet toch een volledige toetsing op grond van dubbele strafbaarheid gewenst? Dit temeer de uitvaardigende lidstaat zelf beslist over welke consequenties er verbonden moeten worden aan het niet naleven van de voorwaarden in de uitvoerende lidstaat. Wordt er op het moment dat, vanwege het niet nakomen van de voorwaarden, overlevering aan een andere lidstaat aan de orde is, alsnog een volledige toets aan de dubbele strafbaarheid gedaan?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de ervaring met het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel heeft geleerd dat het hanteren van de lijstfeiten geen problemen oplevert. Deze leden vragen waar dit uit blijkt.

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de beperking van de toetsing aan de dubbele strafbaarheid. Waarom valt de afweging nu anders uit dan bij de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat Nederland de afwezigheid van dubbele strafbaarheid geen reden acht om toezichtmaatregelen niet uit te voeren en een beperking van de toetsing aan dubbele strafbaarheid aanvaardbaar acht. Deze leden vragen om een nadere toelichting op deze stellingname, gezien het standpunt om in geval van erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties wel onverkort aan de dubbele strafbaarheid te toetsen. Hoe verhoudt het effect van een vrijheidbeperkende maatregel zich tot het effect van een voorwaardelijke sanctie? Op grond waarvan acht de regering het passend om niet reeds in de voorfase, maar wel in de eindfase op grond van dubbele strafbaarheid medewerking aan uitvoering van een sanctie te weigeren? Welke landen hebben bij aanneming van het kaderbesluit wel verklaard dat zij onverkort zullen blijven toetsen aan dubbele strafbaarheid?

In de memorie van toelichting lezen de aan het woord zijnde leden dat het op grond van het kaderbesluit mogelijk is de overlevering van een verdachte te weigeren indien niet aan de eisen van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) is voldaan. Daarvoor moet reeds bij de beslissing over de erkenning van de toezichtbeslissing een voorlopige inschatting worden gedaan of er gronden zijn om de eventuele overlevering van de verdachte te weigeren. In welke gevallen en in welke mate kan dit aan de orde zijn? Welke waarborgen zijn er dat de inschatting achteraf niet onnodig onterecht blijkt?

Verdeling bevoegdheden tussen uitvaardigende en uitvoerende lidstaat

De leden van de VVD-fractie merken op dat het aan het kaderbesluit ten grondslag liggende uitgangspunt is, dat de uitvoerende lidstaat de toezichtmaatregelen handhaaft die in de uitvaardigende lidstaat zijn opgelegd. Deze leden vragen hoe de informatie-uitwisseling tussen deze lidstaten gaat plaatsvinden. Kan de regering daar wat over zeggen? In welke mate vormt taal een barrière bij deze samenwerking? Valt te verwachten dat er problemen op zullen treden in deze informatie-uitwisseling en in hoeverre vormt dat een belemmering voor de handhaving van buitenlandse toezichtmaatregelen in Nederland? Denkt de regering dat de Nederlandse autoriteiten, belast met deze handhaving, in voldoende mate zullen kunnen beoordelen of een toezichtmaatregel zich voor handhaving in Nederland leent? Welke gevolgen heeft dit kaderbesluit voor de werklast van de met deze handhaving belaste autoriteiten, zoals bijvoorbeeld de reclassering? Als dit zou leiden tot een werklastverzwaring, hoe wordt dan voorkomen dat dit niet ten koste gaat van de behandeling van nationale strafzaken?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel uitgaat van een te formalistische kijk op de positie van de uitvoerende lidstaat. Hoewel zij begrijpen dat in het kader van de wederzijdse erkenning het niet aan de uitvoerende lidstaat is om een buitenlandse toezichtsbeslissing zelf in te vullen, kunnen zij zich moeilijk voorstellen dat de uitvoerende lidstaat daarin slechts een geheel passieve rol kan hebben. Weliswaar kan die lidstaat formeel zelf geen gevolgen verbinden aan het niet nakomen van de voorwaarden, maar uit het feit dat die lidstaat als enige kan controleren of er aan die voorwaarden wordt voldaan en als enige de uitvaardigende lidstaat daarover kan rapporteren, gaat die rol van de uitvoerende lidstaat in de praktijk verder dan de formele in de wet voorziene rol. Immers, zonder activiteiten van de uitvoerende lidstaat kan de uitvaardigende lidstaat niets beginnen als de verdachte zich niet houdt aan de voorwaarden. Kan de regering hierop ingaan? Kan de regering hierbij tevens betrekken haar de stelling dat de uitvoerende lidstaat niet voor gesubsidieerde rechtsbijstand hoeft te zorgen (blz. 7) Dit te meer, zo begrijpen deze leden, de verdachte geen rechtsmiddel open staat tegen beslissingen of handelingen van de uitvoerende lidstaat.

De leden van de SP-fractie constateren dat de rol van de uitvoerende lidstaat beperkt is tot het houden van toezicht. Dit betekent dat als Nederland een beslissing genomen in een andere lidstaat overneemt, de Nederlandse reclassering toezicht moet houden op grond van deze buitenlandse beslissing. Het nemen van beslissingen over de voortgang en de duur van het toezicht is aan de andere lidstaat. Hoe lang kan dit toezicht maximaal duren? Bestaat niet het risico dat er naar Nederlandse maatstaven onaanvaardbaar lange termijnen gaan gelden voor toezicht, omdat in andere lidstaten de voorlopige hechtenis soms veel langer duurt? Heeft de Nederlandse Orde van Advocaten niet toch een punt met de kritiek dat er ook in Nederland enige rechtsbescherming zou moeten bestaan tegen beslissingen over het toezicht, voor zover dat in Nederland wordt uitgeoefend? Ook de Raad voor de rechtspraak plaatst hierbij vraagtekens. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de erkenning van de toezichtbeslissing tot gevolg heeft dat de verdachte kan terugkeren in de uitvoerende lidstaat en dat deze lidstaat toezicht houdt op de naleving van de aan de verdachte opgelegde verplichtingen. Gesteld wordt dat in Nederland de laatste jaren uitgebreide afspraken zijn gemaakt over het toezicht door reclasseringsinstellingen op de naleving van in justitieel kader opgelegde voorwaarden en dat die afspraken ook voor het toezicht in Nederland op de naleving van in het buitenland opgelegde toezichtmaatregelen toepassing kunnen vinden. Deze leden vragen in welke mate de andere lidstaten vergelijkbare afspraken en maatregelen kennen. Dit is naar hun mening van belang met het oog op een correcte uitvoering van het kaderbesluit. Naar hun gevoel laat artikel 3 («andere toezichtmaatregelen op de naleving waarvan de uitvoerende lidstaat bereid is toe te zien») ruimte voor twijfel. Op welke wijze is zeker gesteld dat de informatie-uitwisseling tussen uitvaardigende en uitvoerende lidstaat over het verloop van het toezicht, alsook het toezicht zelf, in alle lidstaten op adequate wijze gebeurt?

Rechtsbijstand

De leden van de CDA-fractie vragen of een inschatting kan worden gegeven van de termijn waarop naar verwachting de in de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures voorziene maatregelen (waaronder een voorstel voor een richtlijn inzake juridisch advies en rechtsbijstand in strafprocedures) hun beslag kunnen hebben gekregen en er in alle lidstaten een corresponderend niveau van rechtsbescherming zal kunnen zijn gerealiseerd.

De overlevering van de verdachte

De leden van de PVV-fractie vragen wie de kosten betaalt van de overlevering van een verdachte aan de uitvaardigende lidstaat indien deze geen gehoor geeft aan de aan hem opgelegde verplichten. Worden hierbij dwangmiddelen toegepast?

Ook willen deze leden graag weten of en waarom de regering verwacht dat het aantal overtredingen van de toezichtmaatregelen niet zal toenemen.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de mogelijke overlevering op grond van het EAB van de in Nederland verblijvende verdachte als het strafproces in de andere lidstaat doorgaat. Op zichzelf waarderen deze leden het feit dat Nederland ervoor kiest geen EAB uit te vaardigen voor lichtere strafbare feiten (bagatelzaken). Echter, wat is nu precies het gevolg van het feit dat Nederland de mededeling doet deze drempel te blijven toepassen? Zullen de Nederlanders die het betreft dan vast blijven zitten in de andere lidstaat, omdat Nederland dergelijke toezichtbeslissingen niet overneemt? Graag ontvangen zij een nadere toelichting op dit punt.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of het zo is dat als Nederland het toezicht heeft uitgeoefend en de verdachte (met de gewone woon- of verblijfplaats in Nederland) vervolgens in de andere lidstaat wordt veroordeeld tot gevangenisstraf, hij/zij altijd de straf uit mag zitten in Nederland. Zo nee, in welke gevallen geldt dit niet?

3. Financiële gevolgen en gevolgen voor de uitvoering

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting vermeldt dat dit kaderbesluit ertoe zal leiden dat er wordt bespaard op het gebruik van celruimte en dat dit wellicht zou kunnen opwegen tegen de kosten die gepaard gaan met het handhaven van buitenlandse toezichtmaatregelen. Deze leden vragen welke maatregelen de regering gaat nemen als zou mogen blijken dat het handhaven van buitenlandse toezichtmaatregelen meer kost dan de besparingen die voortkomen uit vrije celruimte. Wat zijn de gevolgen van dit kaderbesluit voor de capaciteit van strafrechtelijke en strafvorderlijke autoriteiten met betrekking tot nationale strafzaken?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Artikel 3

De leden van de SP-fractie lezen dat de meldplicht kan worden vervuld bij bijvoorbeeld de reclassering of de politie. Op grond waarvan wordt deze keuze gemaakt?

Deze leden lezen dat er een amvb komt, waarin andere toezichtmaatregelen worden aangewezen, zoals elektronische detentie. Enerzijds stelt Nederland voorop te lopen bij elektronische detentie, anderzijds stelt Nederland dat slechts maatregelen zullen worden aangewezen die ook in andere landen worden toegepast (op grond van wederkerigheid). Hoe zit dit precies?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering voornemens is om op grond van artikel 8, tweede lid, van het kaderbesluit ook elektronisch toezicht aan te wijzen als toezichtmaatregel die in Nederland kan worden uitgevoerd. Deze leden juichen deze maatregel toe, maar vragen in welke mate mag worden verwacht dat hiervan door lidstaten gebruik zal worden gemaakt dan wel dat Nederland deze maatregel in andere lidstaten ten uitvoer kan laten leggen als deze maatregel in veel lidstaten nog in de kinderschoenen staat. Welke mogelijkheden ziet de regering om de toepassing van het elektronisch toezicht in andere lidstaten in dit verband te bevorderen?

Artikel 4

De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor de werklast van het OM van de aanwijzing van het OM als de autoriteit die bevoegd is om te beslissen over de erkenning van inkomende en uitgaande zaken?

Artikel 13

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie toelichting dat het toezicht in beginsel van onbeperkte duur is. Welk maximum is hierbij voor Nederland aanvaardbaar?

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De griffier van de commissie, Nava