Gepubliceerd: 18 september 2012
Indiener(s): Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD)
Onderwerpen: burgerlijk recht economie overige economische sectoren recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33406-3.html
ID: 33406-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

 

blz.

     

I.

ALGEMEEN

1

 

1. Inleiding

1

 

2. Voorgestelde maatregelen

2

 

3. Uitvoeringskosten Belastingdienst

3

 

4. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

3

 

5. Gevolgen voor de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

4

 

6. Budgettaire aspecten

4

 

7. EU-aspecten

4

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

4

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Op grond van de Registratiewet 1970 worden alle notariële akten door de Belastingdienst geregistreerd. Deze registratie heeft een tweeledig doel. Op de eerste plaats wordt hiermee een bijdrage geleverd aan de rechtszekerheid. Op de tweede plaats gebruikt de Belastingdienst de informatie in de akten voor de uitvoering van de belastingwetgeving. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de registratie van notariële akten voortaan langs elektronische weg te laten geschieden waardoor die akten niet langer heen en weer hoeven te worden gestuurd tussen de notaris en de Belastingdienst. Voorgesteld wordt de elektronische registratie van notariële akten te laten uitvoeren door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB). Verder wordt de registratie van onderhandse akten beperkt tot die akten waarvoor registratie een wettelijk vormvereiste is. De registratie van deze akten blijft een taak van de Belastingdienst. Ook het toezicht op de uitvoering van de Registratiewet 1970 blijft gebeuren door de Belastingdienst. Met het voorstel wordt een belangrijke besparing op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst bereikt en een verlaging van de administratieve lasten voor het notariaat. De maatregelen in dit wetsvoorstel die betrekking hebben op de rol van de KNB bij de registratie van akten van notarissen zijn tot stand gekomen onder medeverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

2. Voorgestelde maatregelen

De voorgestelde wijzigingen in de Registratiewet 1970 en de daarmee verband houdende wijzigingen in de Wet op het notarisambt en de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer behelzen een viertal maatregelen:

2.1. Voortaan elektronische registratie notariële akten

Op dit moment is het nog zo dat een notaris het origineel van iedere akte die hij opmaakt naar de Belastingdienst stuurt («ter registratie aanbiedt»). De Belastingdienst schrijft de akte in in een register, maakt daarvan aantekening op de akte, kopieert de akte en stuurt deze vervolgens terug naar de notaris. Dit is een zeer arbeidsintensief proces omdat het gaat om circa 1,5 miljoen akten per jaar. Voorgesteld wordt dat de notaris niet langer het origineel van de akte ter registratie aanbiedt maar kan volstaan met het inzenden van een elektronisch afschrift van die akte. Het ligt in de bedoeling de elektronische registratie eind 2013 gefaseerd in te voeren.

2.2. Registratie notariële akten door KNB

De registratie van notariële akten gebeurt op dit moment door de Belastingdienst, voornamelijk om historische redenen. De registratie van akten behoort echter niet tot de kerntaken van de Belastingdienst. Daar komt nog bij dat bij de invoering van de elektronische registratie de KNB een veel meer voor de hand liggende instantie is om de registratietaak uit te voeren. De KNB beschikt immers al over de benodigde elektronische infrastructuur met de individuele notarissen. Voorgesteld wordt dan ook de registratie voortaan door de KNB te laten uitvoeren. Van belang is dat de KNB in dit kader geen toezichthoudende taak krijgt; dat zou geen passende rol zijn voor de KNB. Immers, de KNB heeft op grond van de Wet op het notarisambt tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid en heeft geen toezichthoudende taak. Het Bureau Financieel Toezicht is vanaf 1 januari 2013 belast met het toezicht op de naleving van de Wet op het notarisambt. Het toezicht op de uitvoering van de Registratiewet 1970 blijft bij de Belastingdienst en ten behoeve van deze toezichthoudende taak krijgt de Belastingdienst inzage in het register. Nagegaan wordt nog op welke wijze in de toekomst inzage in het register kan worden verleend aan het Bureau Financieel Toezicht. Van belang is om hierbij op te merken dat het systeem zo wordt opgezet dat de KNB geen toegang heeft tot de inhoud van de notariële akten. De bestanden worden versleuteld en zijn alleen in te zien door de Belastingdienst en de notaris die de akte heeft aangeleverd. De KNB krijgt uitsluitend de beschikking over de managementinformatie uit het systeem ten dienste van haar wettelijke taken, waaronder de aantallen en soorten gepasseerde akten per notaris. Daardoor wordt tevens op eenvoudigere wijze invulling gegeven aan de verplichting van de notaris op grond van de Wet op het notarisambt om aan het bestuur van de KNB opgave te doen van het aantal gepasseerde akten.

2.3. Repertorium

Een notaris moet de akten die hij opmaakt dagelijks inschrijven in een doorlopend register, het repertorium. Dit systeem blijft bestaan maar het huidige papieren repertorium wordt vervangen door een digitaal repertorium dat per notaris wordt gehouden door de KNB.

2.4. Onderhandse akten

Naast de registratie van notariële akten biedt de Registratiewet 1970 ook de mogelijkheid om andere, onderhandse, akten te registreren. De Registratiewet 1970 hanteert daarbij een zeer ruim akten-begrip. Naast stukken die zijn opgemaakt om als bewijs te dienen, vallen onder het begrip akte in die wet ook huiselijke papieren, brieven, kaarten, tekeningen en andere bescheiden. Voor veel van deze stukken heeft registratie juridisch echter weinig of geen toegevoegde waarde. Een akte die een overeenkomst tussen twee partijen inhoudt, heeft bewijskracht tussen de contractspartijen ongeacht of de akte geregistreerd is of niet. Registratie van een gecreëerd werk of vinding biedt evenmin zelfstandig auteursrechtelijke of octrooirechtelijke bescherming. Registratie voegt hier juridisch niets toe. Voor enkele soorten onderhandse akten is de registratie een constitutief vormvereiste, eventueel naast de mogelijkheid van een notariële akte. Het gaat hier met name om akten waarbij een bezitloos pandrecht wordt gevestigd. Voor deze akten is de, wettelijk vereiste, registratie van belang omdat het bestaan van een bezitloos pandrecht op een bepaalde datum ook tegenover derden moet kunnen worden aangetoond. Hierbij is registratie wel zinvol. Het voorgaande is aanleiding om voor te stellen de registratie van onderhandse akten grotendeels af te schaffen en alleen te handhaven voor die onderhandse akten waarvoor registratie een wettelijk vormvereiste is.

3. Uitvoeringskosten Belastingdienst

Door de voorgestelde wijziging van de Registratiewet 1970 hoeft de Belastingdienst niet langer de circa 1,5 miljoen notariële akten per jaar handmatig te registreren, te kopiëren en terug te zenden naar de notarissen. Verder kunnen de voorzieningen die nodig zijn voor de registratie van onderhandse akten sterk worden verminderd. Dit alles leidt tot een besparing bij de Belastingdienst van € 3,7 miljoen in 2013 en € 7,4 miljoen jaarlijks vanaf 2014 als gevolg van het wegvallen van administratieve werkzaamheden. Aan de wijziging zijn ook kosten verbonden in verband met de ontwikkeling van het digitale systeem en de netwerkvoorzieningen en vanaf 2014 vanwege het beheer en onderhoud. De nettobesparingen zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Het systeem zal eind 2013 gefaseerd worden ingevoerd bij het notariaat.

De uitvoeringskosten die betrekking hebben op 2012 zullen bij Najaarsnota (tweede suppletoire begroting) worden verwerkt in de begroting van Financiën (IXB).

In de onderstaande tabel is het saldo van uitvoeringskosten en besparingen vermeld. Dit saldo wordt aangewend voor de bezuinigingstaakstelling van de Belastingdienst uit het Regeer- en Gedoogakkoord, conform de lijn vermeld in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 3 februari 2012 aan de Tweede Kamer.1

Uitvoeringskosten (€ mln.)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Wet elektronische registratie notariële akten

2,3

-1,4

-6,0

-6,4

-6,4

-6,4

4. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

Door de invoering van de elektronische registratie vervalt voor de notarissen de verplichting om iedere akte en het repertorium fysiek naar de Belastingdienst te zenden. Notariskantoren besparen hiermee vooral op de kosten van verzending per aangetekende post of koerier . Het repertorium wordt door notarissen meestal reeds digitaal bijgehouden, maar moest tot dusverre nog op door de Belastingdienst geparafeerde bladen worden uitgeprint. Deze verplichting vervalt. Daarnaast maakt de invoering van de elektronische registratie een einde aan het risico van zoekraken of beschadigen van originele notariële akten. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van het notariaat. Tezamen leiden de maatregelen tot een structurele reductie van administratieve lasten voor het notariaat met circa € 4,9 miljoen.

5. Gevolgen voor de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

Voor de KNB betekent de invoering van de elektronische registratie dat een centraal systeem moet worden ingericht en bijgehouden waarin het repertorium wordt geadministreerd en afschriften van akten digitaal worden opgeslagen. De KNB krijgt de taak de afschriften van de akten te verzenden aan de Belastingdienst. De werking van het voorgestelde stelsel van registratie en de rol van de KNB hierin zal over vijf jaar worden geëvalueerd.

6. Budgettaire aspecten

Het voorstel heeft geen budgettaire gevolgen.

7. EU-aspecten

Aan dit voorstel zijn geen EU-aspecten verbonden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Registratiewet 1970)

Het voorgestelde artikel 1, eerste lid, van de Registratiewet 1970 bevat enkele begripsbepalingen.

Het voorgestelde tweede lid van dat artikel geeft een nieuwe definitie van wat onder registratie van akten wordt verstaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen akten van notarissen enerzijds en bepaalde andere akten anderzijds. Dit lid bevat twee van de vier kernpunten van de voorgestelde wijzigingen van de Registratiewet 1970. In het tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt bepaald dat onder registratie van akten in de eerste plaats wordt verstaan het vermelden van de inhoud van notariële akten in een register dat gehouden wordt door de KNB. Dat houdt in dat de taak om notariële akten te registreren overgaat van inspecteurs van de rijksbelastingdienst naar de KNB. Dit is het eerste kernpunt van dit wetsvoorstel.2

Het tweede lid, aanhef en onderdeel b, ziet op de registratie van andere akten dan notariële akten. Onder de huidige regelgeving is het nog zo dat iedere willekeurige akte bij de Belastingdienst ter registratie kan worden aangeboden. In de Registratiewet 1970 wordt daarbij een zeer ruime betekenis toegekend aan de term akte: daaronder vallen voor de toepassing van de Registratiewet 1970 niet alleen stukken die zijn opgemaakt om als bewijs te dienen maar ook huishoudelijke papieren, brieven, kaarten, tekeningen en andere bescheiden. Zoals in het algemeen deel van deze memorie reeds is aangegeven is voor veel van deze documenten de toegevoegde waarde van registratie gering of niet aanwezig. Ook zijn er vaak betere alternatieven in de sfeer van de auteursrechten- of octrooiregelgeving. Voor sommige soorten onderhandse akten is registratie echter een wettelijk vormvoorschrift. Een bezitloos pandrecht kan bijvoorbeeld slechts worden gevestigd bij een geregistreerde of authentieke akte (artikel 3:237, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).

Voorgesteld wordt de registratie van onderhandse akten en andere bescheiden grotendeels te laten vervallen. Dit is het tweede kernpunt van dit wetsvoorstel. Registratie van onderhandse akten blijft slechts mogelijk voor akten waarvoor registratie een wettelijk vormvereiste is. Het gaat hier voornamelijk om akten waarbij een bezitloos pandrecht wordt gevestigd.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2 van de Registratiewet 1970)

Op grond van het huidige artikel 2, van de Registratiewet 1970, vallen onder het begrip akten niet alleen stukken die zijn opgemaakt om tot bewijs te dienen maar ook huishoudelijke papieren, brieven, kaarten, tekeningen en andere bescheiden. Omdat wordt voorgesteld de registratie van onderhandse akten te beperken tot bepaalde, aangewezen, akten in eigenlijke zin, heeft artikel 2 zijn belang verloren en kan het vervallen.

Artikel I, onderdeel C (artikel 3 van de Registratiewet 1970)

In het voorgestelde artikel 3, tweede lid, van de Registratiewet 1970, wordt bepaald dat de registratie van notariële akten bij de KNB enkel langs elektronische weg moet gebeuren. Dat is, naast de in artikel I, onderdeel A, opgenomen wijzigingen in artikel 1 van de Registratiewet 1970, het derde kernpunt van dit wetsvoorstel. Op grond van het voorgestelde derde lid van artikel 3 van de Registratiewet 1970 worden de technische bijzonderheden van de inrichting van het registratieproces vastgelegd in een ministeriële regeling.

Artikel I, onderdeel D (artikel 5 van de Registratiewet 1970)

De wijziging van artikel 5 van de Registratiewet 1970 betreft een aanpassing van verwijzingen in verband met de wijziging van artikel 1 van die wet.

Artikel I, onderdeel E (artikel 6 van de Registratiewet 1970)

Op grond van artikel 6 van de Registratiewet 1970 kan de inspecteur een vertaling vorderen van een akte die bij hem ter registratie wordt aangeboden indien die akte in een vreemde taal is gesteld. Het huidige artikel 6, tweede lid, van de Registratiewet 1970 bepaalt dat deze vordering moet blijken uit een verklaring die de inspecteur stelt op de akte. Dit is ten gevolge van de voorgestelde wijzigingen in de Registratiewet 1970 bij notariële akten niet langer mogelijk omdat deze als elektronisch afschrift ter registratie zullen worden aangeboden. In het thans voorgestelde tweede lid is daarom een delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan het mogelijk is bij ministeriële regeling een adequate wijze vast te stellen waarop de vordering tot vertaling aan degene die de akte ter registratie heeft aangeboden kan worden meegedeeld.

Artikel I, onderdeel F (artikel 7 van de Registratiewet 1970)

De wijziging van artikel 7 van de Registratiewet 1970 strekt ertoe dat de notaris de akten die hij heeft opgemaakt niet langer inschrijft in een papieren repertorium maar in een elektronisch repertorium dat, per notaris, wordt gehouden door de KNB. Dit is het vierde kernpunt van het wetsvoorstel. De inrichting en de wijze van bijhouding van dat elektronische repertorium wordt bij ministeriële regeling bepaald.

Artikel I, onderdeel G (artikel 7a van de Registratiewet 1970)

Notariële akten worden op grond van dit wetsvoorstel voortaan niet meer bij de Belastingdienst maar bij de KNB ter registratie aangeboden. Om de informatie uit die akten toch te kunnen gebruiken voor de uitvoering van de belastingwetgeving, ontvangt de Belastingdienst op grond van het voorgestelde artikel 7a, eerste lid, van de Registratiewet 1970 van de KNB een elektronische kopie van iedere notariële akte die ter registratie wordt aangeboden. Deze kopieën worden verwerkt in de systemen van de Belastingdienst en worden niet gebruikt om een tweede versie aan te houden van het register dat door de KNB wordt gehouden. Dat is immers voor fiscale doeleinden niet nodig.

Voor het toezicht op de uitvoering van de Registratiewet 1970 hebben de inspecteur en andere aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst op grond van het voorgestelde artikel 7a, tweede lid, van de Registratiewet 1970 inzage in het elektronische register bij de KNB waarin de geregistreerde akten zijn opgenomen en in het door de KNB per notaris gehouden repertorium.

Artikel I, onderdelen H en I (artikelen 8 en 10 van de Registratiewet 1970)

Deze wijzigingen betreffen een aanpassing aan de nieuwe begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid, van de Registratiewet 1970.

Artikel I, onderdeel J (artikel 13 van de Registratiewet 1970)

Krachtens artikel 13, onderdeel a, van de Registratiewet 1970 wordt onder meer bepaald aan welke ambtenaren van de rijksbelastingdienst de aanbieding ter registratie van akten moet geschieden. Op grond van de nu voorgestelde maatregelen is dat alleen nog maar van belang voor de onderhandse akten, bedoeld in het voorgestelde artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de Registratiewet 1970. De notariële akten worden immers niet meer aan een ambtenaar van de rijksbelastingdienst aangeboden maar aan de KNB. Artikel 13, onderdeel a, van de Registratiewet 1970 wordt dan ook in die zin aangepast.

In het huidige artikel 13, aanhef en onderdeel e, van de Registratiewet 1970 is bepaald dat de inrichting en de wijze van bijhouding van het repertorium wordt bepaald door de Minister van Financiën. Deze bepaling wordt op grond van dit wetsvoorstel, voor het voorgestelde elektronische repertorium, opgenomen in artikel 7, tweede lid, van de Registratiewet 1970. Artikel 13, onderdeel e, van die wet kan daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel K (artikel 13a van de Registratiewet 1970)

De voorgestelde overdracht van de registratie van notariële akten aan de KNB brengt verzelfstandiging van een overheidstaak met zich mee. Er wordt een taak overgedragen aan een bestuursorgaan, de KNB, dat niet onder de verantwoordelijkheid van een minister valt. De KNB is een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet. Het is van belang dat er adequate ministeriële en parlementaire controle mogelijk blijft op de uitvoering van deze taak. Het betreft immers een aangelegenheid waarmee het algemeen belang is gemoeid. Daarom wordt in het voorgestelde artikel 13a, eerste lid, van de Registratiewet 1970 een aantal bepalingen van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van overeenkomstige toepassing verklaard op de uitvoering van deze taak. Op grond van de betreffende bepalingen moet de KNB, wat betreft de taken op grond van de Registratiewet 1970, een begroting en een jaarrekening opstellen. Deze laatste moet worden goedgekeurd door de Minister van Financiën. Ook moet een jaarverslag worden opgesteld dat wordt ingezonden aan de Minister van Financiën en de beide Kamers der Staten-Generaal. Verder moet de KNB op grond van deze bepalingen onder meer zorgen voor een goede beveiliging van de gegevens en kan de Minister van Financiën ingrijpen, mocht de KNB zijn taak ernstig verwaarlozen.

In het voorgestelde artikel 13a, tweede lid, van de Registratiewet 1970 is bepaald dat de kosten die de KNB maakt voor de uitvoering van de taken op grond van de Registratiewet 1970 ten laste komen van de Minister van Financiën. De wijze waarop de omvang van deze kosten wordt vastgesteld, wordt geregeld bij ministeriële regeling.

Artikel I, onderdeel L (artikel 14 van de Registratiewet 1970)

Deze wijziging betreft het aanpassen van een verwijzing in verband met het vervallen van artikel 13, onderdeel e, van de Registratiewet 1970.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 van de Wet op het notarisambt)

De wijziging in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het notarisambt houdt verband met het vervallen van artikel 13, onderdeel e, van de Registratiewet 1970. De materie die geregeld is in artikel 13, onderdeel e, van de Registratiewet 1970, de inrichting en de wijze van bijhouden van het repertorium, wordt opgenomen in artikel 7 van die wet.

Artikel II, onderdeel B (artikel 38 van de Wet op het notarisambt)

In artikel 38, vierde lid, van de Wet op het notarisambt is bepaald dat in het geval een akte aan een volmachtgever is uitgegeven, aan de verplichting tot aanbieding ter registratie van die akte wordt voldaan door het aanbieden van een afschrift van die akte. Dit omdat de notaris niet meer in staat is om de originele akte ter registratie aan te bieden. Deze bepaling verliest haar belang onder de voorgestelde wijzigingen van de Registratiewet 1970 omdat in het voorgestelde nieuwe stelsel van registratie niet meer de akte zelf maar altijd een (elektronisch) afschrift van de akte wordt aangeboden. Daarom wordt voorgesteld artikel 38, vierde lid, van de Wet op het Notarisambt te laten vervallen.

Artikel III

Artikel III (artikel 10 van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer)

Het bepaalde in artikel 10 van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer houdt kort gezegd in dat de rijksambtenaar aan wie een akte die in de Friese taal is gesteld ter registratie wordt aangeboden, een vertaling in het Nederlands kan vorderen. Deze bepaling vormt daarmee een aanvulling op artikel 6 van de Registratiewet 1970. Op grond van dat laatste artikel kan een vertaling worden gevorderd van een akte die in een vreemde taal is gesteld. Ten gevolge van de voorgestelde wijzigingen in de Registratiewet 1970 worden notariële akten niet langer ter registratie aangeboden aan een rijksambtenaar (de inspecteur) maar aan de KNB. Daarom wordt in artikel 10 van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer de tekst «welke hem ter registratie wordt aangeboden» vervangen door «welke ter registratie is aangeboden». Onder akten die ter registratie zijn aangeboden vallen dan zowel de notariële akten die bij de KNB zijn aangeboden als de onderhandse akten die bij de inspecteur ter registratie worden aangeboden.

Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de verouderde term «»s Rijks ambtenaar» te vervangen door «de inspecteur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Registratiewet 1970». Dit zijn de op grond van de Registratiewet 1970 aangewezen inspecteurs van de rijksbelastingdienst die op grond van die wet een vertaling kunnen vorderen van akten die in een vreemde taal zijn gesteld.

Artikel IV

Artikel IV (samenloopbepaling)

Artikel IV koppelt het vervallen van artikel III aan artikel 32 van wetsvoorstel 33 335 (Wet gebruik Friese taal), omdat met dat artikel 32 de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer wordt ingetrokken. In de Wet gebruik Friese taal is geen bepaling opgenomen die correspondeert met artikel 10 van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer. Het belang om een vertaling uit het Fries te kunnen vorderen is voor de Belastingdienst niet groot. Verder heeft artikel 16 van de Wet gebruik Friese taal tot gevolg dat bij inschrijving van Friese stukken in een openbaar register zowel het Friese document als ook de Nederlandse vertaling worden ingeschreven. Voor deze stukken bestaat dus geen zeker geen noodzaak voor een aparte vordering door de inspecteur zoals geregeld in artikel 10 van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer.

Artikel V

Artikel V (Overgangsrecht bij de wijzigingen in de Registratiewet 1970 en de Wet op het notarisambt)

Het is de bedoeling dat het notariaat vanaf eind 2013 overgaat van het huidige papieren stelsel naar de elektronische registratie van akten zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel. Het is technisch niet mogelijk om alle notarissen gelijktijdig op het systeem voor elektronische registratie aan te sluiten en daarom zal de overgang geleidelijk gebeuren. Het voornemen bestaat om telkens alle notarissen in een bepaalde regio gelijktijdig te laten overgaan. Daarbij geldt wel dat een individuele notaris ofwel nog op papier registreert ofwel elektronisch. Per notaris is er dus geen gemengd stelsel. Om de geleidelijke overgang mogelijk te maken kan via een (ambtshalve)beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst per notaris een datum worden vastgesteld waarop hij overgaat naar het nieuwe stelsel (artikel V, tweede lid). Tot de overgang naar het nieuwe stelsel gelden voor een notaris nog de Registratiewet 1970 en de Wet op het notarisambt zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen. Uiteraard zal het notariaat tijdig worden voorgelicht over de overgang naar het nieuwe stelsel en de wijze waarop dat gaat gebeuren.

Het papieren repertorium van de notaris, dat normaliter binnen tien dagen na afloop van het kalenderjaar bij de inspecteur moet worden ingeleverd, moet binnen tien dagen na de overgang naar de elektronische registratie ter naziening worden ingeleverd (artikel V, derde lid).

Naar verwachting komt in de loop van 2014 bij koninklijk besluit een einde aan het overgangsrecht (artikel V, eerste lid) en geldt vanaf dat moment voor iedere notaris uitsluitend nog het nieuwe stelsel.

De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers