Gepubliceerd: 3 september 2012
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33357-2.html
ID: 33357-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 integraal te herzien ter implementatie van Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009, houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (PbEU 2009, L 265);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

bilateraal akkoord:

tussen Nederland en een andere staat geldend verdrag als bedoeld in artikel 3 van de bijlage bij de Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma (Trb. 1975, 47);

binnenlands verbruik:

het overeenkomstig bijlage II van richtlijn 2009/119/EG berekende totaal van de in Nederland geleverde hoeveelheden aardolieproducten voor energie- en niet-energiedoeleinden, met dien verstande dat dit totaal bestaat uit de leveringen aan de omzettingssector, de industrie, de vervoersector, de huishoudens en andere sectoren met het oog op eindverbruik; dit totaal omvat mede het eigen gebruik van de energiesector zelf (met uitzondering van het verbruik van raffinaderijbrandstof);

biobrandstof:

voor vervoer bestemde vloeibare of gasvormige brandstof gemaakt uit biomassa, waarbij onder «biomassa» wordt verstaan het biologisch afbreekbare deel van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede het biologisch afbreekbare deel van industrieel en huishoudelijk afval;

bunkervoorraden van de internationale zeescheepvaart:

totaal dat is gedefinieerd in bijlage A, punt 2.1, van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 oktober 2008 (PbEU 2008, L 304) betreffende energiestatistieken;

centrale entiteit:

instelling of dienst als bedoeld in artikel 7 van richtlijn 2009/119/EG waaraan de bevoegdheid is gegeven om te handelen met het oog op het kopen, in stand houden en verkopen van olievoorraden, met inbegrip van veiligheidsvoorraden en speciale voorraden;

COVA:

Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten, zijnde voor Nederland de centrale entiteit;

internationale verplichtingen:

verplichtingen tot het aanhouden van een voorraad aardolieproducten, voortvloeiend uit de Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma (Trb. 1975, 47) en uit richtlijn 2009/119/EG;

marktdeelnemer:

vergunninghouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a;

olievoorraden:

voorraden ruwe aardolie of andere aardolieproducten, gedefinieerd in bijlage C, punt 3.1, van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PbEG 2008, L 304);

Onze Minister:

Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

referentiejaar:

kalenderjaar dat voorafgaat aan het voorraadjaar;

richtlijn 2009/119/EG:

Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (PbEU 2009, L 265);

speciale voorraad:

olievoorraad die voldoet aan de in artikel 9, eerste tot en met vierde lid, van richtlijn 2009/119/EG genoemde voorwaarden;

toevoegingen:

andere stoffen dan koolwaterstoffen die aan een product worden toegevoegd of erdoor worden gemengd om de eigenschappen ervan te veranderen;

uitslag:

uitslag tot verbruik als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns, met uitzondering van afleveringen met bestemming internationale zeevaart;

veiligheidsvoorraden:

olievoorraden die elke lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 3 van richtlijn 2009/119/EG verplicht is aan te houden;

voorraadjaar:

tijdvak van 12 maanden dat begint op 1 april van enig jaar;

voorraadplichtige:

degene die op grond van deze wet een voorraad aardolieproducten moet aanhouden;

wettelijke voorraad:

voorraad aardolieproducten waarmee wordt beoogd aan de voor Nederland geldende internationale verplichtingen te voldoen.

Artikel 2

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden aardolieproducten, zoals die nader worden omschreven in bijlage B, punt 4.1, van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PbEG 2008, L 304), verdeeld in de volgende categorieën:

  • a. ruwe aardolie,

  • b. motorbenzine,

  • c. vliegtuigbenzine,

  • d. lichte reactiemotorbrandstof (van het naftatype of JP4),

  • e. reactiemotorbrandstof van het kerosinetype,

  • f. andere dan de onder e bedoelde kerosine,

  • g. gasolie/dieselolie (aardoliedistillaat) en

  • h. stookolie (met hoog en laag zwavelgehalte).

HOOFDSTUK 2. HET AANHOUDEN VAN VOORRADEN TER NALEVING VAN INTERNATIONALE VERPLICHTINGEN VAN NEDERLAND

TITEL 1. BEPALINGEN DIE ZICH RICHTEN TOT ALLE VOORRAADPLICHTIGEN

§ 1. Diverse voorraadplichtigen en de omvang van hun wettelijke voorraad

Artikel 3

De wettelijke voorraad is ten minste gelijk aan de grootste van de twee volgende hoeveelheden: 90 maal het daggemiddelde van de netto invoer van aardolieproducten of 61 maal het daggemiddelde van het binnenlands verbruik, berekend overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 2009/119/EG.

Artikel 4
  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks uiterlijk 31 maart voor het daarop volgende voorraadjaar de omvang en samenstelling van de in voorraad aan te houden aardolieproducten vast:

    • a. voor elke vergunninghouder voor een of meer accijnsgoederenplaatsen voor minerale oliën als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de accijns, die in het referentiejaar een hoeveelheid aardolieproducten heeft uitgeslagen dan wel een hoeveelheid reactiemotorbrandstof van het kerosinetype voor de voortstuwing van luchtvaartuigen heeft geleverd, die in totaal ligt boven de in het tweede lid bedoelde drempel, en

    • b. voor COVA.

  • 2. De hoogte van de drempel wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur.

  • 3. Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op de Nederlandse krijgsmacht.

  • 4. Marktdeelnemers en COVA houden de krachtens het eerste lid vastgestelde voorraad aardolieproducten aan.

  • 5. Indien een marktdeelnemer deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, rust de verplichting bij de rechtspersoon of vennootschap die aan het hoofd staat van de groep.

  • 6. De relatieve omvang van de verplichting voor marktdeelnemers wordt berekend naar de aangiften, bedoeld in artikel 53 van de Wet op de accijns, over het referentiejaar, alsmede naar de hoeveelheid reactiemotorbrandstof van het kerosinetype die voor de voorstuwing van luchtvaartuigen is geleverd over het referentiejaar. De berekening wordt gedaan op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.

Artikel 5
  • 1. De vaststelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, geschiedt overeenkomstig de artikelen 4 en 9, vijfde lid, van richtlijn 2009/119/EG en wel zodanig dat:

    • a. ten minste 1/3 van de wettelijke voorraad wordt aangehouden in de vorm van de volgende aardolieproducten: motorbenzine, gasolie/dieselolie (aardoliedistillaat) en reactiemotorbrandstof van het kerosinetype;

    • b. de hoeveelheid reactiemotorbrandstof van het kerosinetype beperkt blijft tot 15 verbruiksdagen naar het gemiddeld binnenlands verbruik daarvan in het referentiejaar en

    • c. de hoeveelheid van de overige aardolieproducten wordt bepaald naar rato van het binnenlands verbruik daarvan in het referentiejaar.

  • 2. De hoeveelheid aardolieproducten die wordt aangehouden door een marktdeelnemer wordt bepaald door:

    • a. de drempel, bedoeld in artikel 4, tweede lid, te verdelen over de diverse categorieën aardolieproducten naar rato van de uitslag van elke categorie in het referentiejaar;

    • b. per categorie aardolieproducten de in het referentiejaar uitgeslagen hoeveelheid te verminderen met de hoeveelheid die is berekend met toepassing van onderdeel a en

    • c. de met toepassing van onderdeel b berekende hoeveelheid te vermenigvuldigen met een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.

  • 3. Ten minste de helft van de aldus voor een marktdeelnemer vastgestelde verplicht aan te houden voorraad wordt aangehouden in de vorm van aardolieproducten, bedoeld in artikel 2, onderdelen b, e of g.

  • 4. De totale hoeveelheid aardolieproducten die COVA moet aanhouden, wordt bepaald door de wettelijke voorraad te verminderen met de totale hoeveelheid aardolieproducten die marktdeelnemers aan moeten houden. Voor zover met de voorraadplicht van de marktdeelnemers tezamen niet wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel a, wordt het resterende deel van de bedoelde aardolieproducten door COVA aangehouden.

Artikel 6

Onze Minister kan met het oog op een dreigende oliecrisis bepalen dat het voor COVA vastgestelde gedeelte van de wettelijke voorraad met een door hem te bepalen hoeveelheid wordt verhoogd.

Artikel 7
  • 1. Onze Minister kan met het oog op een oliecrisis dan wel een dreigende oliecrisis bepalen dat:

    • a. het voor COVA dan wel voor een marktdeelnemer vastgestelde gedeelte van de wettelijke voorraad, met een door hem te bepalen gedeelte tijdelijk mag worden verminderd;

    • b. aardolieproducten die door COVA of een marktdeelnemer worden aangehouden als onderdeel van de wettelijke voorraad en die zich niet in Nederland bevinden, binnen een door hem te bepalen termijn naar Nederland worden overgebracht.

  • 2. Een krachtens het eerste lid, onder a, vastgesteld besluit kan beperkingen inhouden, waaronder een beperking van de categorieën aardolieproducten waarmee de voorraad mag worden verminderd.

§ 2. Eisen aan de wettelijke voorraad

Artikel 8
  • 1. Een product wordt slechts tot de wettelijke voorraad gerekend, indien het zich bevindt in een lidstaat van de Europese Unie.

  • 2. Als het product zich niet in Nederland bevindt, wordt het slechts tot de wettelijke voorraad gerekend indien is voldaan aan het gestelde bij of krachtens de artikelen 10, 12, 14 en 15.

Artikel 9

Biobrandstoffen en toevoegingen worden slechts tot de wettelijke voorraad gerekend indien deze:

  • a. vermengd zijn met aardolieproducten die behoren tot de wettelijke voorraad, of

  • b. opgeslagen zijn op het grondgebied van Nederland en

    • bestemd zijn om te worden gemengd met aardolieproducten die behoren tot de wettelijke voorraad, en

    • bestemd zijn om bij vervoer te worden gebruikt.

Artikel 10
  • 1. Tot de wettelijke voorraad worden niet gerekend producten:

    • a. die zich bevinden in pijpleidingen of verwerkingsinstallaties van een raffinaderij,

    • b. die zich bevinden in pijpleidingen, tankauto's of tankwagons,

    • c. die, al dan niet uitsluitend, voorhanden zijn voor rechtstreekse aflevering ten behoeve van wegverkeer,

    • d. die behoren tot de bunkervoorraden van de internationale zeescheepvaart,

    • e. die worden gehouden ter naleving van internationale verplichtingen van een andere staat dan Nederland dan wel van een onderdaan van die staat, ten aanzien waarvan is gewaarborgd dat Nederland de overbrenging naar die andere staat niet zal belemmeren of

    • f. die ingevolge de uitvoering van richtlijn 2009/119/EG ten behoeve van een voorraadplichtige uit een andere lidstaat in Nederland worden gehouden.

  • 2. Voorts wordt niet tot de wettelijke voorraad gerekend stookolie (met hoog en laag zwavelgehalte) en ruwe aardolie die zich bevindt in installaties die gebruikt worden voor de winning van ruwe aardolie.

§ 3. Beheer en overdracht van de wettelijke voorraad

Artikel 11
  • 1. COVA kan taken betreffende het beheer van het voor haar vastgestelde gedeelte van de wettelijke voorraad voor een bepaalde termijn overdragen aan uitsluitend:

    • a. een lidstaat van de Europese Unie, op het grondgebied waarvan de voorraad zich bevindt,

    • b. een door een lidstaat van de Europese Unie, op het grondgebied waarvan de voorraad zich bevindt, ingestelde centrale entiteit, dan wel

    • c. een bedrijf dat een voorraad aardolieproducten aanhoudt in een lidstaat van de Europese Unie.

  • 2. De beheerstaken mogen niet verder worden overgedragen.

  • 3. De beheerstaken behoeven wat betreft de overdracht en wijziging daarvan aan een bedrijf dat een voorraad aardolieproducten aanhoudt in een andere lidstaat van de Europese Unie, de voorafgaande instemming van Onze Minister en van die lidstaat.

Artikel 12
  • 1. Een product wordt slechts tot de wettelijke voorraad gerekend, indien het op elk moment daadwerkelijk ter beschikking staat van de voorraadplichtige.

  • 2. Als de voorraadplichtige niet enig rechthebbende is op een product dat op het grondgebied van Nederland wordt aangehouden, wordt het slechts tot de wettelijke voorraad gerekend indien hij ten aanzien daarvan een beschikkingsrecht heeft:

    • a. dat is ingegaan per de eerste van een maand en

    • b. een geldingsduur heeft van een maand of veelvoud daarvan.

  • 3. Als de voorraadplichtige niet enig rechthebbende is op een product dat op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie wordt aangehouden, wordt het slechts tot de wettelijke voorraad gerekend indien hij ten aanzien daarvan een beschikkingsrecht heeft:

    • a. dat is ingegaan per de eerste van een kwartaal, en

    • b. een geldingsduur heeft van een kwartaal of veelvoud daarvan.

  • 4. Onze Minister kan bepalen dat een marktdeelnemer enig rechthebbende dient te zijn op ten minste een door hem te bepalen gedeelte van de wettelijke voorraad, indien is gebleken dat in het verleden door deze marktdeelnemer of ten opzichte van deze marktdeelnemer, niet werd voldaan aan het tweede en derde lid.

Artikel 13
  • 1. COVA aanvaardt voor een marktdeelnemer tegen kostprijs de overdracht van de verplichting om een voorraad aardolieproducten aan te houden als onderdeel van de wettelijke voorraad.

  • 2. COVA aanvaardt een dergelijke overdracht onder objectieve, transparante en niet-discriminerende voorwaarden.

  • 3. COVA kan aan een dergelijke overdracht de voorwaarde verbinden dat de marktdeelnemer een garantie of andere zekerheid stelt.

Artikel 14
  • 1. Een marktdeelnemer kan de verplichting om een voorraad aardolieproducten aan te houden als onderdeel van de wettelijke voorraad ten minste gedeeltelijk overdragen aan uitsluitend:

    • a. COVA, mits de overdracht plaatsvindt ten minste 170 dagen voorafgaande aan de termijn waarop de verplichting betrekking heeft;

    • b. een door een andere lidstaat van de Europese Unie ingestelde centrale entiteit, mits de overdracht plaatsvindt ten minste 170 dagen voorafgaande aan de termijn waarop de verplichting betrekking heeft en die entiteit, Onze Minister en de lidstaat, op het grondgebied waarvan de voorraad zal worden aangehouden, daarmee vooraf hebben ingestemd,

    • c. een bedrijf op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie, mits Onze Minister en de lidstaat, op het grondgebied waarvan de voorraad zal worden aangehouden, daarmee vooraf hebben ingestemd, dan wel

    • d. een bedrijf in Nederland, mits de overdracht vooraf aan Onze Minister is gemeld.

  • 2. Wijziging of verlenging van een overdracht als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, gaat pas in nadat daarmee is ingestemd door Onze Minister en de betrokken lidstaat.

  • 3. Een overgedragen verplichting als bedoeld in het eerste lid, onder c en d, mag niet verder worden overgedragen.

  • 4. Onze Minister kan aan een overdracht als bedoeld in het eerste lid, onder d, voorschriften en beperkingen verbinden.

  • 5. Wijziging of uitbreiding van een overdracht als bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt beschouwd als een nieuwe overdracht.

Artikel 15

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften en beperkingen worden gesteld aan het buiten Nederland aanhouden van een voorraad aardolieproducten als onderdeel van de wettelijke voorraad.

§ 4. Informatie- en administratieverplichtingen

Artikel 16
  • 1. Onze Minister houdt, onder verwijzing naar de categorieën genoemd in artikel 2, een register in stand van de wettelijke voorraad. Dit register bevat de in het tweede en derde lid bedoelde informatie.

  • 2. De voorraadplichtige verstrekt aan Onze Minister gegevens omtrent de omvang en samenstelling van de in voorraad aangehouden aardolieproducten, de plaats waar deze producten worden aangehouden, zijn rechtsbetrekking daartoe, alsmede, indien er sprake is van overdracht van de verplichting om voorraden aardolieproducten aan te houden, omtrent de in dit verband gehanteerde financiële vergoeding, als bij ministeriële regeling bepaald.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op degene die, zelf niet voorraadplichtig, ten behoeve van een voorraadplichtige een voorraad aardolieproducten beheert.

  • 4. De regeling, bedoeld in het tweede lid, heeft betrekking op de inhoud van de gevraagde gegevens, de wijze waarop zij worden verstrekt, en de tijdstippen waarop zij worden verstrekt.

  • 5. Een voorraadplichtige meldt aan Onze Minister zodra hij in staat van surseance van betaling dan wel van faillissement is komen te verkeren, alsmede indien op het voor hem vastgestelde gedeelte van de wettelijke voorraad beslag is gelegd dan wel ten aanzien van hem andere executiemaatregelen zijn getroffen.

Artikel 17
  • 1. COVA houdt een openbaar register in stand van:

    • a. alle gegevens over de hoeveelheid aardolieproducten waarover COVA per productcategorie beschikt om een voorraad aardolieproducten aan te houden ten behoeve van marktdeelnemers of van centrale entiteiten van andere lidstaten;

    • b. de voorwaarden waaronder zij bereid is voor marktdeelnemers een voorraad aardolieproducten aan te houden.

  • 2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde voorwaarden worden ten minste zeven maanden voorafgaand aan de overdracht van de verplichting om een voorraad aardolieproducten aan te houden, bekend gemaakt.

Artikel 18

De voorraadplichtige bewaart gegevens, overzichten en bescheiden met betrekking tot een wettelijke voorraad gedurende ten minste vijf jaar.

§ 5. Ontheffingen

Artikel 19
  • 1. Onze Minister kan op verzoek van een voorraadplichtige ontheffing verlenen van de artikelen 4, eerste lid, onder a, en 16, tweede lid, indien de voorraadplicht voor de voorraadplichtige leidt tot een onevenredig zware financiële belasting doordat hij

    • a. niet of slechts voor een zeer gering deel de in voorraad te houden aardolieproducten in eigendom heeft en niet of slechts in geringe mate beschikt over opslagcapaciteit voor de aardolieproducten of

    • b. in omstandigheden als bedoeld in artikel 16, vijfde lid, verkeert of dreigt te gaan verkeren of getroffen wordt of dreigt te worden getroffen door de daar bedoelde maatregelen.

  • 2. De ontheffing kan betrekking hebben op een deel van de verplichting of een bepaalde categorie aardolieproducten.

  • 3. Geen ontheffing wordt verleend indien de voorraadplichtige in dezelfde periode tegen betaling voorraden van dezelfde categorie aardolieproduct voor derden aanhoudt.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de voorwaarden waaronder een ontheffing wordt verleend.

  • 5. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6. Een voorraadplichtige is verplicht zich te houden aan de opgelegde beperkingen en voorschriften.

  • 7. Een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken

    • a. op verzoek van de houder van de ontheffing,

    • b. indien niet voldaan wordt aan de opgelegde beperkingen of voorschriften,

    • c. indien gedurende de looptijd blijkt dat de voorraadplichtige tegen betaling voorraden van dezelfde categorie aardolieproduct voor derden aanhoudt of

    • d. ambtshalve, indien dit naar het oordeel van Onze Minister om gewichtige redenen noodzakelijk is.

TITEL 2. INSTITUTIONELE BEPALINGEN OMTRENT COVA

Artikel 20

  • 1. Onze Minister draagt er zorg voor dat er een Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten is.

  • 2. COVA heeft tot taak om, met inachtneming van de vereiste zekerheid van voorziening van aardolieproducten, haar gedeelte van de wettelijke voorraad tegen zo laag mogelijke kosten aan te houden en te doen al hetgeen daarvoor bevorderlijk kan zijn.

Artikel 21

  • 1. Het bestuur van COVA bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 2. Onze Minister benoemt en ontslaat de voorzitter en de overige leden van het bestuur.

Artikel 22

  • 1. Slechts Onze Minister kan de statuten van COVA wijzigen.

  • 2. Onze Minister kan, het bestuur van COVA gehoord, COVA bindende aanwijzingen geven, die hij voor een goede taakvervulling van COVA noodzakelijk acht. Deze aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op de categorieën van producten die COVA dient aan te houden, op de wijze en plaats van opslag daarvan en op de aanwending van de voorraden van COVA bij een oliecrisis of dreigende oliecrisis.

  • 3. COVA verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 23

  • 1. De begroting van inkomsten en uitgaven en de jaarrekening van COVA behoeven, na door het bestuur van COVA te zijn vastgesteld, de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. Het bestuur van COVA biedt jaarlijks vóór 1 februari aan Onze Minister ter goedkeuring de begroting voor het betreffende kalenderjaar aan, vergezeld van de nodige toelichting en bescheiden. Indien de begroting niet vóór de aanvang van het kalenderjaar waarvoor zij moet dienen, is goedgekeurd, kan Onze Minister COVA machtigen bepaalde uitgaven te doen.

  • 3. Het bestuur van COVA biedt Onze Minister jaarlijks vóór 1 juli aan de rekening van inkomsten en uitgaven over het afgelopen kalenderjaar, alsmede een overzicht van de grootte en samenstelling van het vermogen aan het einde van dat jaar en een bijbehorende toelichting. De overgelegde stukken behoeven een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die door het bestuur van COVA is aangewezen. Zij gaan verder vergezeld van een verslag van de accountant, bevattende opmerkingen waartoe diens onderzoek aanleiding geeft.

  • 4. De goedkeuring van de jaarrekening strekt, voor zover het de daarbij goedgekeurde inkomsten en uitgaven betreft, tot decharge van het bestuur, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 24

  • 1. Indien COVA naar het oordeel van Onze Minister haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen, zo nodig met afwijking van de statuten van COVA.

  • 2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat COVA in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister gestelde termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.

Artikel 25

De staat is aansprakelijk voor schulden van COVA, die mochten overblijven na haar liquidatie als rechtspersoon.

TITEL 3. VOORRAADHEFFING TEN BEHOEVE VAN DE FINANCIERING VAN COVA

Artikel 26

  • 1. Onder de naam voorraadheffing wordt een heffing geheven van de in artikel 27 bedoelde producten. De voorraadheffing strekt tot financiering van de exploitatiekosten van COVA.

  • 2. De voorraadheffing wordt vanwege Onze Minister van Financiën door de rijksbelastingdienst geheven en ingevorderd als ware het accijns.

  • 3. Onze Minister van Financiën keert de opbrengst van de voorraadheffing uit aan COVA, of, na liquidatie van COVA als rechtspersoon, aan Onze Minister.

Artikel 27

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de bedragen van de heffing vastgesteld voor:

    • a. lichte olie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius,

    • b. halfzware olie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius,

    • c. gasolie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius, en

    • d. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1 000 kilogram.

  • 2. Onder de in het eerste lid genoemde producten wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns.

  • 3. De voordracht van een algemene maatregel van bestuur tot vaststelling van een of meer van de in het eerste lid bedoelde bedragen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

HOOFDSTUK 3. HET IN NEDERLAND AANHOUDEN VAN VOORRADEN TER NALEVING VAN INTERNATIONALE VERPLICHTINGEN VAN ANDERE LANDEN

Artikel 28

  • 1. Het in Nederland aanhouden van een voorraad aardolieproducten ter naleving van internationale verplichtingen van een andere staat dan Nederland dan wel van een onderdaan van die staat, behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister.

  • 2. Onze Minister kan een aanvraag tot het mogen aanhouden van voorraad slechts weigeren indien:

    • a. instemming naar zijn oordeel zou kunnen leiden tot een situatie die in strijd zou zijn met richtlijn 2009/119/EG onderscheidenlijk met de krachtens artikel 30 gestelde regels of

    • b. weigering naar zijn oordeel anderszins noodzakelijk is met het oog op de naleving van voor Nederland geldende internationale verplichtingen.

Artikel 29

De artikelen 16 en 18 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die in Nederland een voorraad aardolieproducten aanhoudt ter naleving van internationale verplichtingen van een andere staat dan Nederland dan wel van een onderdaan van die staat.

Artikel 30

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften en beperkingen worden gesteld aan het in Nederland aanhouden van een voorraad aardolieproducten ter naleving van internationale verplichtingen van een andere staat dan Nederland dan wel van een onderdaan van die staat.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

  • 1. Bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van:

    • a. het bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3 bepaalde, met uitzondering van artikel 26, en

    • b. het bepaalde bij of krachtens een bilateraal akkoord, voor zover dit betrekking heeft op het in Nederland aanhouden van een voorraad aardolieproducten ter naleving van internationale verplichtingen van een andere staat dan Nederland dan wel voor een onderdaan van die staat.

  • 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 3. De krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren zijn belast met het verlenen van bijstand aan inspecties op grond van richtlijn 2009/119/EG door personen die de Europese Commissie daartoe heeft gemachtigd. Op deze inspecties is afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

Een belanghebbende kan beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven tegen:

  • a. een besluit dat is genomen op grond van deze wet, met uitzondering van artikel 26;

  • b. een besluit dat is genomen op grond van een bilateraal akkoord en betrekking heeft op het niet in Nederland aanhouden van een wettelijke voorraad.

Artikel 33

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt de zinsnede met betrekking tot de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 vervangen door: de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012, de artikelen 4, vierde lid, 7, eerste lid, onder b, 16, tweede, derde en vijfde lid, 18, 19, zesde lid, 29 en 30.

Artikel 34

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk en over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van COVA.

Artikel 35

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, van die wet in werking is getreden:

  • a. vervalt artikel 32;

  • b. wordt artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:

    • 1. de zinsnede met betrekking tot de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 vervalt;

    • 2. in de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

      Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012, met uitzondering van artikel 26 en met inbegrip van een besluit van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat is genomen op grond van een bilateraal akkoord en betrekking heeft op het niet in Nederland aanhouden van een wettelijke voorraad

  • c. wordt in artikel 8, tweede lid, van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht na «de Algemene wet inzake rijksbelastingen.» ingevoegd: met inbegrip van een besluit als bedoeld in artikel 26 van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012,.

Artikel 36

  • 1. De Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 wordt ingetrokken.

  • 2. De bepalingen van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 blijven van toepassing met betrekking tot feiten die leiden tot de verschuldigdheid van voorraadheffing of tot de voldoening van voorraadheffing, die hebben plaatsgevonden voor 1 april 2013 en met betrekking tot strafbare feiten die hebben plaatsgevonden voor die datum.

  • 3. In afwijking van artikel 4, eerste lid, stelt Onze Minister met betrekking tot een periode liggende tussen 31 december 2012 tot en met 31 maart 2013 de omvang en samenstelling van de in voorraad aan te houden aardolieproducten vast overeenkomstig artikel 3, derde lid, van richtlijn 2009/119/EG.

Artikel 37

De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 38

Deze wet wordt aangehaald als: Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,