Kamerstuk 33348-136

Gewijzigd subamendement van het lid Dik-Faber c.s. ter vervanging van nr. 77 waarmee een verifieerbare telling van te bejagen soorten in het faunabeheerplan wordt opgenomen

Dossier: Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)


Nr. 136 GEWIJZIGD SUBAMENDEMENT VAN HET LID DIK-FABER C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 77

Ontvangen 25 juni 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Het gewijzigde amendement van de leden Rudmer Heerema en Leenders (stuk nr. 107) wordt als volgt gewijzigd:

I

Onderdeel II wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde onderdeel komt te luiden:

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Een faunabeheerplan bevat een voor gedeputeerde staten verifieerbare kwantitatieve onderbouwing van de indicatieve omvang van de populaties van de onderscheiden diersoorten die met gebruikmaking van het geweer kunnen worden bestreden of waarvan de populatie met het geweer kan worden beperkt.

2. Na onderdeel 3 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

3a. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4a. Onze Minister werkt samen met gedeputeerde staten van de provincies uit hoe de onderbouwing, bedoeld in het vierde lid, wordt vormgegeven.

II

In onderdeel III wordt aan artikel 3.12a, eerste lid, een zinsnede toegevoegd, luidende: en over de globale aantallen dieren, onderscheiden naar soort, die zij ter onderbouwing van het afschot hebben geteld in het veld.

Toelichting

Faunabeheereenheden hebben de plicht om een faunabeheerplan op te stellen. Deze faunabeheerplannen moeten zorgdragen voor een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren. De faunabeheerplannen behoeven hierbij de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincies waarin de faunabeheereenheid werkzaam is. Voor een zorgvuldige besluitvorming over het faunabeheerplan is het van belang dat gedeputeerde staten zicht hebben op de indicatieve omvang van populaties van onderscheiden diersoorten. Zowel de leden van de KJV en leden van wildbeheereenheden als natuurorganisaties zoals SOVON voeren nu (trend)tellingen uit in het veld. Indieners vinden het van belang dat deze tellingen gebundeld, gestroomlijnd en geprofessionaliseerd worden, zonder dat daarbij de administratieve lasten voor de betrokken burgers te hoog worden.

Met dit amendement wordt ten eerste in de wet opgenomen dat het faunabeheerplan een verifieerbare kwantitatieve onderbouwing bevat van de indicatieve omvang van de populaties van de onderscheiden diersoorten die met gebruikmaking van het geweer kunnen worden bestreden of waarvan de populatie met het geweer kan worden beperkt. Deze onderbouwing hoeft niet te worden gegeven voor de vijf soorten op de wildlijst.

Hier ligt in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de faunabeheereenheden. De wildbeheereenheden voeren nu reeds trendtellingen uit. Zij hoeven geen extra of meer gedetailleerde tellingen uit te voeren ten behoeve van het faunabeheerplan. Door afspraken te maken over een eenduidige systematiek worden de administratieve lasten laag gehouden, en zijn resultaten tussen de provincies vergelijkbaar (voorgesteld artikel 3.12, vierde lid).

Faunabeheereenheden hebben voorts de plicht om jaarlijks aan gedeputeerde staten verslag uit te brengen van de uitvoering van het faunabeheerplan (voorgesteld artikel 3.12, zevende lid). Daarnaast introduceren de leden Heerema en Leenders een nieuwe publicatieplicht voor faunabeheereenheden voor de afschotgegevens (voorgesteld artikel 3.12a, tweede lid). Indieners vinden het van belang dat gedeputeerde staten en burgers goed inzicht krijgen in de verhouding tussen de indicatieve omvang van populaties zoals in het faunabeheerplan is opgenomen en de aantallen dieren die ten tijde van het afschot geteld en gedood worden in een veld. Op deze wijze kan beter worden getoetst of er sprake is van planmatig beheer. Daarom introduceren indieners naast de verplichting voor jachtaktehouders om gegevens te verstrekken aan de desbetreffende faunabeheereenheden over de aantallen dieren, onderscheiden naar soort, die zij hebben gedood ook de verplichting om hierbij tegelijk te rapporteren over de globale aantallen dieren, onderscheiden naar soort, die zij ter onderbouwing van het afschot hebben geteld in het veld (voorgestelde aanvulling in artikel 3.12.a, eerste lid). Aangezien jagers nu reeds het maximale afschot bepalen aan de hand van globale tellingen in het veld, verwachten indieners dat hier geen extra administratieve lasten aan zijn verbonden.

Dik-Faber Smaling Van Veldhoven Grashoff