Kamerstuk 33348-111

Reactie op de amendementen ingediend bij de Wet Natuurbescherming

Dossier: Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

Gepubliceerd: 23 juni 2015
Indiener(s): Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33348-111.html
ID: 33348-111

Nr. 111 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2015

Op 15 juni 2015 vond het wetgevingsoverleg plaats over het wetsvoorstel natuurbescherming. In dit overleg heb ik toegezegd om een schriftelijke reactie te geven op de amendementen waarover ik tijdens het overleg nog geen oordeel had gegeven. Ook heb ik toegezegd op enkele onderwerpen die tijdens het overleg aan de orde kwamen, schriftelijk terug te komen. Deze brief strekt hiertoe.

Oordeel amendementen, voor zover niet gegeven in het wetgevingsoverleg

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 15

Indiener: Van Veldhoven

t.a.v. artikel 1.8a en 1.10

Het amendement bevat twee onderdelen. Het brengt in de doelbepaling van het wetsvoorstel (voorgesteld artikel 1.8a) het belang van beleid voor landschapsbescherming tot uitdrukking. Het voorziet daarnaast in de mogelijkheid dat provincies landschappen als «bijzonder provinciaal landschap» aanwijzen (artikel 1.10, derde lid).

Het wetsvoorstel bevat thans enkele bepalingen over landschappen. Zo moeten de nationale en provinciale natuurvisie de hoofdlijnen van respectievelijk het rijks- en provinciaal landschapsbeleid behandelen (voorgesteld artikelen 1.5, tweede en derde lid, en 1.6a, tweede lid, van het wetsvoorstel). Voorzien is in rapportering over de toestand en de verwachte ontwikkeling van het landschap door het Planbureau voor de Leefomgeving (voorgesteld artikel 1.8, eerste en tweede lid, van het wetsvoorstel). En verder kunnen provincies vanwege landschappelijke waarden gebieden het predicaat «bijzondere provinciale natuurgebieden» geven (voorgesteld artikel 1.10, derde lid). De daadwerkelijke bescherming van landschappen geschiedt evenwel niet met instrumenten van dit wetsvoorstel, maar met de reguliere instrumenten van het omgevingsrecht; te denken valt onder meer aan planologische bescherming van landschappen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij gaat het – buiten de UNESCO-werelderfgoederen – om autonoom provinciaal beleid.

Ik onderschrijf dat het predicaat «bijzonder provinciaal landschap», als opgenomen in het amendement, voor landschappen semantisch wellicht passender is dan het predicaat «bijzonder provinciaal natuurgebied».

Niettemin vind ik opname van het landschapsbeleid in de doelbepaling van deze wet minder passend, gelet op de beperkte reikwijdte van deze wet op het punt van landschapsbescherming. Ik ontraad daarom het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 70

Indiener: Geurts

t.a.v. artikel 3.12

Dit amendement is vervallen en vervangen door amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 94.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 71

Indiener: Van Veldhoven

t.a.v. artikel 5.1

Dit amendement verkort de maximumduur van de beslistermijn voor het beslissen op aanvragen van vergunningen en ontheffingen (voorgesteld artikel 5.1, eerste lid) van dertien naar acht weken en verkort de maximumduur van de eenmalige verlenging van deze beslistermijn (voorgesteld artikel 5.1, tweede lid) van zeven naar zes weken.

Ik begrijp de beweegreden voor dit amendement. Het is belangrijk dat ondernemers en burgers snel duidelijkheid krijgen over hun aangevraagde vergunning of ontheffing.

De in het amendement voorgestelde verkorting van de beslistermijnen is voor de korte termijn evenwel een risico voor de kwaliteit van de besluitvorming door het bevoegd gezag – veelal gedeputeerde staten. Zij hebben de tijd nodig om voor een zorgvuldige besluitvorming over aanvragen van vergunningen en ontheffingen, overeenkomstig de door de Europese richtlijnen vereiste toetsen. Ook dat is in het belang van ondernemers en burgers. De in het wetsvoorstel opgenomen beslistermijnen houden hier rekening mee. Tegen die achtergrond moet ik het amendement nu ontraden.

Voor de langere termijn, wanneer provincies meer ervaring hebben opgedaan met het verlenen van vergunningen en ontheffingen, zie ik een goede kans om de beslistermijnen te verkorten. Dit kan worden geregeld in het wetsvoorstel dat de overgang van de natuurwetgeving naar de Omgevingswet regelt.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 72

Indiener: Klein

t.a.v. artikel 3.19

Dit amendement schrapt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur de jacht op zon- en feestdagen te verbieden (voorgesteld artikel 3.19, vijfde lid, onderdeel a).

De huidige Flora- en faunawet voorziet, net als voorgaande wetten die de jacht regelden, zelf in dit verbod (artikel 53, eerste lid, onderdeel d, van de Flora- en faunawet). Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om de jacht te verbieden op zon- en feestdagen bij algemene maatregel van bestuur. Ik vind het wenselijk om voor nu de ruimte te houden om af te kunnen wegen of dit verbod al dan niet wordt ingesteld. Daarbij zal ik acht slaan op het feit dat burgers bij uitstek op zon- en feestdagen in groten getale van de gelegenheid gebruikmaken om te recreëren in de natuur, wat zich niet goed verhoudt met een gelijktijdige uitoefening van de jacht.

Het is mijn voornemen om met maatschappelijke organisaties bij het opstellen van de uitvoeringsregelgeving op basis van dit wetsvoorstel, de nut en noodzaak van dit verbod te bespreken. Ik ontraad dan ook het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 73

Indiener: Smaling

t.a.v. artikel 1.10

Het amendement strekt ertoe in artikel 1.10, tweede lid, vast te leggen dat het natuurnetwerk Nederland een zodanige omvang en samenhang moet hebben dat daarmee de in artikel 1.10, eerste lid, gestelde natuurdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd.

Deze toevoeging aan het tweede lid is ten dele overbodig en gaat ten dele ook te ver. Het tweede lid bepaalt thans al dat gedeputeerde staten van de provincies met het oog op de betrokken natuurdoelstellingen zorg moeten dragen voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend ecologisch netwerk, genaamd «natuurnetwerk Nederland». De vereiste samenhang komt als zodanig dus in de huidige bepaling al tot uitdrukking en de vereiste omvang ligt deels mede besloten in de opdracht om de in het eerste lid gestelde natuurdoelstellingen te realiseren. Daarbij zij opgemerkt dat niet voor alle in het eerste lid genoemde habitats en soorten geldt dat het natuurnetwerk Nederland het meest geëigende instrument is, reden waarom ook buiten het natuurnetwerk Nederland actieve soortenbescherming zal moeten plaatsvinden. Dat is ook onderkend in het Natuurpact dat ik met de provincies ben overeengekomen. In zoverre gaat de aanvullende eis van het amendement te ver. Ik ontraad het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 74

Indiener: Klein

t.a.v. artikel 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8 en 2.10

Het amendement strekt ertoe ten aanzien van de bescherming van Natura 2000-gebieden alle bevoegdheden die in het wetsvoorstel zijn neergelegd bij gedeputeerde staten van provincies, bij de Minister van Economische Zaken neer te leggen.

Het gaat om bevoegdheden die thans op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 al goeddeels bij gedeputeerde staten liggen. Het amendement leidt tot recentralisatie, wat haaks staat op het kabinetsbeleid en de afspraken tussen Rijk en provincies. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van gebiedsgericht beleid hoort bij de provincies. Ik ontraad het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 75

Indiener: Dik-Faber

t.a.v. artikel 1.5

Het amendement strekt er – mede in het licht van de toelichting bij het amendement – toe dat in de natuurvisie bij de beschrijving van de hoofdlijnen van het natuur- en landschapsbeleid ook de samenhang met het beleid om klimaatverandering tegen te gaan aan de orde komt.

De wijze waarop een en ander thans in het amendement wordt verwoord lijkt te suggereren dat de natuurvisie zelf een aanpak zou moeten formuleren om klimaatverandering tegen te gaan. Het in het voorgestelde artikel 1.5, tweede lid, genoemde beleid gericht op verduurzaming van de economie wordt bovendien geacht mede betrekking te hebben op de effecten van bedrijvigheid en economische ontwikkelingen op het klimaat. Ik ontraad derhalve het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 76

Indiener: Smaling

t.a.v. artikel 1.11

Dit amendement herstelt een verschrijving in het voorgestelde artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, waar in plaats van «soorten van dieren of planten» staat «soorten dieren of dieren».

Ik kan mij vinden in dit amendement.

SUBAMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 77

Indiener: Dik-Faber

Op: amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53

t.a.v. artikel 3.12

Het subamendement strekt ertoe een bepaling op te nemen die ertoe verplicht om in faunabeheerplannen een kwantitatieve en verifieerbare onderbouwing op te nemen van de omvang van de populatie en de gewenste beperking van de populatie, voor de onderscheiden diersoorten waarop populatiebeheer, schadebestrijding of jacht kunnen worden toegepast.

Een dergelijke bepaling leidt, zoals blijkt uit het SIRA-rapport ten aanzien van het afschotplan dat in amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53 wordt geschrapt, potentieel tot een forse lastenstijging voor wildbeheereenheden en de daarvan deel uitmakende jachtaktehouders. Het amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53 beoogt juist die lasten te verminderen, zonder afbreuk te doen aan de vereiste transparantie bij de uitoefening van beheer, schadebestrijding en jacht, en onder versterking van de maatschappelijke inbedding van die handelingen. Die doelstelling onderschrijf ik.

Aangezien dit subamendement opnieuw een lastenstijging veroorzaakt, ontraad ik het amendement.

SUBAMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 78

Indiener: Dik-Faber

Op: amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53

t.a.v. artikel 3.12

Het amendement regelt dat het bestuur van de faunabeheereenheid ook vertegenwoordigers van andere maatschappelijke organisaties en wetenschappers op het gebied van faunabeheer kan uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur en het bestuur te adviseren.

In amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53 wordt geregeld dat vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties in ieder geval deel uitmaken van het bestuur van de faunabeheereenheid. Bij provinciale verordening op grond van artikel 3.12, achtste lid, kunnen ook regels worden gesteld over vertegenwoordiging in het bestuur van andere maatschappelijke organisaties. Overeenkomstig in voorkomend geval bij provinciale verordening gestelde regels, kan het faunabestuur ook advies inwinnen bij derden en derden tot de vergaderingen van het bestuur toelaten.

Als ik de in dit subamendement gebruikte tekst «op het gebied van faunabeheer» een ruime betekenis mag geven, dan beschouw ik dit subamendement als een verduidelijking van de vrijheid die het bestuur van een faunabeheereenheid heeft om organisaties en wetenschappers uit te nodigen om te adviseren en deel te nemen aan vergaderingen. In die context kan ik mij vinden in het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 79

Indiener: Ouwehand

T.a.v. artikel 1.6a

Het amendement stelt enkele aanvullende eisen aan de provinciale natuurvisie.

Voor een belangrijk deel gaat het om onderwerpen die tot het autonome beleid van de provincies behoren. Daarom voert het naar mijn oordeel te ver in het wetsvoorstel daar regels over te stellen. Ik ontraad derhalve het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 80

Indiener: Ouwehand

t.a.v. artikel 2.1

Dit amendement regelt dat de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden worden gerealiseerd binnen een termijn van vijftien jaar.

De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bevatten geen termijn waarbinnen een gunstige staat van instandhouding moet zijn gerealiseerd. Wel zal het Europese beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, derde lid, VEU) met zich brengen dat de lidstaten ernaar moeten streven om dit resultaat zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk te bereiken, gegeven de ecologische mogelijkheden en de sociaaleconomische consequenties. Dat kan ook later zijn dan vijftien jaar. Ik ontraad het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 81

Indiener: Thieme

t.a.v. artikel 1.1, 3.36

Dit amendement voorziet in een opdracht om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het verhandelen, bezit of verwerken van jachttrofeeën in de zin van de Europese CITES-verordening.

Zoals ik aan de Kamer heb medegedeeld, voer ik een verkenning uit naar een verdere beperking van de handel in jachttrofeeën. Ik verwacht de uitkomsten in oktober van dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.

Het onderhavige amendement loopt vooruit op deze verkenning door dwingend voor te schrijven dat er aanvullende regels bij algemene maatregel van bestuur worden gesteld over jachttrofeeën. Ik ontraad derhalve dit amendement.

SUBAMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 82

Indiener: Van Veldhoven

Op: amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53

T.a.v. artikel 1.10

Het subamendement expliciteert in de tekst van amendement nr. 40 dat de provincies «tezamen» zorg moeten dragen voor het nemen van de nodige maatregelen voor – al naar gelang het geval – de bescherming, instandhouding, het behoud of herstel van de in artikel 1.10, eerste lid, genoemde soorten en habitats.

In amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 40 ligt die gezamenlijkheid besloten in het feit dat gedeputeerde staten van de provincies in meervoudsvorm worden aangesproken. Verder moet in het woord «nodige» ook het vereiste van afstemming op het beleid van andere provincies worden gelezen. Maatregelen die effecten hebben voor andere provincies en haaks staan op het beleid van die provincies zijn niet doeltreffend en kunnen dus moeilijk als «de nodige maatregelen» worden aangemerkt. Het gaat dus bij de afstemming om de provinciegrensoverschrijdende effecten van de maatregelen. Het opnemen van het woord «tezamen» in de amendementstekst verduidelijkt dat verder. Ik laat het oordeel over het subamendement aan de Kamer.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 83

Indiener: Dik-Faber

T.a.v. artikel 1.10

Gedeputeerde staten van provincies kunnen op grond van artikel 1.10, derde lid, van het wetsvoorstel bijzondere provinciale natuurgebieden aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden. Het amendement regelt dat dit ook kan vanwege het feit dat het natuurlijke habitats betreft die bescherming behoeven tegen kunstmatig licht of kunstmatig geluid.

Het amendement is overbodig, omdat de huidige tekst van artikel 1.10, derde lid, geen enkele beperking bevat ten aanzien van redenen voor bescherming van de natuurwaarden of landschappelijke waarden in gebieden die als «bijzonder provinciaal natuurgebied» worden aangewezen. Het is aan de provincies om te beoordelen òf en om welke redenen bescherming nodig is. Die bescherming kunnen zij bieden met inzet van het reguliere instrumentarium van het omgevingsrecht, zoals planologische bescherming op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Ik ontraad het amendement.

SUBAMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 84

Indiener: Dik-Faber

Op: amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53

t.a.v. artikel 3.12

Dit subamendement regelt dat in het faunabeheerplan als eis wordt opgenomen dat het doden van dieren slechts geschiedt indien daar een reële noodzaak voor bestaat. Ook wordt vereist dat het plan nadere toelicht wanneer er sprake is van een dergelijke noodzaak. In de toelichting bij het amendement meldt de indiener dat jacht ook een reële noodzaak kan hebben om te voorkomen dat te grote populaties ontstaan of ter voorkoming van schade in de toekomst.

Het wetsvoorstel regelt in welke gevallen het is toegestaan om in het wild levende dieren te doden: bij de jacht is dat met het oog op het handhaven van een redelijke wildstand in het jachtveld van de jachthouder (voorgesteld artikel 3.18, derde lid). Bij schadebestrijding door de grondgebruiker gaat het om het voorkomen van dreigende schade, zoals belangrijke of ernstige schade aan gewassen (voorgesteld artikel 3.14, vierde en vijfde lid). Bij populatiebeheerdoor faunabeheereenheden gaat het om beperkingen van de omvang van populaties die nodig zijn vanwege in het wetsvoorstel genoemde belangen, zoals de volksgezondheid of openbare veiligheid (voorgesteld artikel 3.15, eerste lid). Tegen die achtergrond zou een aanvulling zoals voorgesteld in dit subamendement verwarring scheppen. Ik ontraad het subamendement.

SUBAMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 85

Indiener: Smaling

Op: amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53

T.a.v. artikel 3.12

Dit amendement is vervallen en vervangen door amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 91.

SUBAMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 86

Indiener: Smaling

Op: amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53

T.a.v. artikel 3.12

Het subamendement regelt dat de stemmen van de jachthouders en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in het bestuur van de faunabeheereenheid even zwaar tellen. Mijn opvatting is dat provinciale staten de afweging moeten maken of er bijzondere aanleiding bestaat om aan verschillende stemmen een verschillend gewicht toe te kennen en daarover regels te stellen op grond van artikel 3.12, achtste lid, van het wetsvoorstel. Ik ontraad het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 87

Indiener: Smaling

t.a.v. artikel 1.10a (nieuw)

Dit amendement geeft gemeenten de mogelijkheid om binnen hun gemeentegrenzen bijzondere gemeentelijke natuurgebieden aan te wijzen.

Hierover merk ik op dat gemeenten op lokaal niveau een goede bijdrage kunnen leveren aan het behoud en de versterking van de natuur. Een mooie lokale natuur is ook in het belang van het woongenot. Een gezonde lokale natuur maakt dat zij meer schadelijke activiteiten kan verdragen, wat ook bevorderlijk is voor de lokale economie. Het gaat hier evenwel om een autonome bevoegdheid van gemeenten. Het is niet nodig hier een afzonderlijke gebiedscategorie in dit wetsvoorstel voor te creëren. Ik ontraad daarom het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 88

Indiener: Klein

t.a.v. artikel 3.18

Dit amendement voorziet in een uitbreiding van de voorgestelde lijst van bejaagbare wildsoorten (voorgesteld artikel 3.18, tweede lid) met de grauwe gans, de kolgans, het damhert, het edelhert, de ree en het wilde zwijn.

Voor het beheer van grauwe ganzen, kolganzen, reeën, damherten, edelherten en wilde zwijnen geldt dat het beheer het best plaatsvindt op het niveau van het werkgebied van de faunabeheereenheden. Dat overstijgt het niveau van de jachtvelden, waarop de jacht wordt uitgeoefend. Hiervoor heeft het jachtregime geen toegevoegde waarde. Ik ontraad het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 89

Indiener: Smaling

T.a.v. artikel 2.11

Amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 89 van het lid Smaling dient ter vervanging van dat gedrukt onder Kamerstuk 33 348, nr. 24. Het amendement introduceert een specifieke bescherming voor beschermde natuurmonumenten door het Rijk en verplicht provincies tot het vaststellen van beheerplannen.

Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 24 ontraden. Het wetsvoorstel beschermt alleen natuurgebieden die op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn moeten worden beschermd. Dat zijn de Natura 2000-gebieden. De categorie van beschermde natuurmonumenten wordt in de huidige Natuurbeschermingswet 1998 beschermd op basis van nationaal beleid. Daarom schrapt het wetsvoorstel deze gebiedscategorie. Dat vermindert de administratieve lasten met € 1,3 miljoen per jaar. De bescherming van de betrokken gebieden is genoegzaam verzekerd. Over het algemeen zijn de gebieden eigendom van natuurbeschermingsorganisaties. Zij worden voorts nagenoeg geheel door provincies beschermd via het planologische regime voor het natuurnetwerk Nederland. Voor zover gebieden niet samenvallen met het natuurnetwerk Nederland, is het aan de betrokken provincie om af te wegen of specifieke bescherming aangewezen is. Het omgevingsrecht biedt voldoende instrumenten om die bescherming te bieden. Het amendement leidt tot extra regels en extra bestuurlijke lasten. Ik ontraad het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 90

Indiener: Dijkgraaf

T.a.v. artikel 12.11

Amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 90 van het lid Dijkgraaf dient ter vervanging van dat gedrukt onder Kamerstuk 33 348, nr. 50. Het strekt ertoe de aanwijzing van bijzondere nationale natuurgebieden op grond van artikel 2.11, eerste lid, van het wetsvoorstel afhankelijk te maken van instemming van gedeputeerde staten van de provincie of provincies waarin het gebied is gelegen.

In het wetgevingsoverleg heb ik amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 50 ontraden, omdat het gaat om gebieden die beschermd moeten worden op grond van internationale verplichtingen. Die bescherming kan niet afhankelijk worden gemaakt van instemming van de provincies. In aanvulling daarop wijs ik erop dat aanwijzing van dit soort gebieden niet leidt tot extra verantwoordelijkheden of taken voor provincies. Ingevolge artikel 2.11, derde lid, van het wetsvoorstel is niet de provincie maar de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor de bescherming van aangewezen bijzondere nationale natuurgebieden en bevoegd voor de inzet van de bijbehorende beschermingsinstrumenten. Dat is alleen anders als deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur aan de betrokken provincies wordt overgedragen. Ik ontraad het amendement.

SUBAMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 91

Indiener: Smaling

Op: amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 53

T.a.v. artikel 3.12

Het subamendement dient ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 85. Het strekt ertoe te regelen dat in ieder geval één lid van het bestuur van de faunabeheereenheid afkomstig moet zijn van organisaties op het vlak van dierenwelzijn.

Naar mijn oordeel moet de regeling van de precieze samenstelling van besturen van faunabeheereenheden aan provinciale staten van de provincies worden overgelaten, zodat recht kan worden gedaan aan de opvattingen die daarover leven in de betrokken provincie. Provinciale staten kunnen deze regels stellen op grond van artikel 3.12, achtste lid, van het wetsvoorstel. Ik ontraad het subamendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 92

Indiener: Thieme

t.a.v. artikel 3.3

Het amendement schrapt de bevoegdheid van gedeputeerde staten om ontheffing te verlenen van het verbod op het rapen van eieren van vogels (voorgesteld artikel 3.1, derde lid). De indiener beoogt hiermee, aldus de toelichting bij het amendement, te voorkomen dat kievitseieren mogen worden geraapt.

Het wetsvoorstel geeft gedeputeerde staten de bevoegdheid om het rapen van kievitseieren bij ontheffing toe te staan (voorgesteld artikel 3.3, eerste lid), indien voldaan is aan de in het voorgestelde artikel 3.3, vierde lid, opgenomen voorwaarden. Die voorwaarden zijn rechtstreeks overgenomen uit de Vogelrichtlijn (artikel 9). Het amendement leidt ertoe dat de ruimte die de Europese richtlijn biedt, op voorhand niet kan worden gebruikt. Dat vind ik niet wenselijk. Ik ontraad het amendement.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 93

Indiener: Dijkgraaf

T.a.v. artikel 2.11

Artikel 2.11, derde lid, biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Minister van Economische Zaken voor de bescherming van bijzondere nationale natuurgebieden bij algemene maatregel van bestuur over te dragen aan gedeputeerde of provinciale staten. Amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 90 van het lid Dijkgraaf strekt ertoe te regelen dat een dergelijke overdracht uitsluitend plaatsvindt als overeenstemming is bereikt met de betrokken provincie.

Als een overdracht van verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan een provincies plaatsvindt, is deze met de nodige waarborgen omkleed. Over een dergelijke overdracht zal conform de code interbestuurlijke verhoudingen eerst overleg met de betrokken provincies plaatsvinden. Overeenkomstig de Financiële-verhoudingswet zal ook moeten worden bezien of de overdracht financiële consequenties heeft. Tegen een aanvullend, formeel instemmingsvereiste van de betrokken provincie overeenkomstig amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 93 heb ik in de gegeven context geen bezwaar. Ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer.

AMENDEMENT met Kamerstuk 33 348, nr. 94

Indiener: Geurts

T.a.v. artikel 3.12

Amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 94 van het lid Geurts dient ter vervanging van dat gedrukt onder Kamerstuk 33 348 nr. 70. Het strekt ertoe in het wetsvoorstel op te nemen dat onderdeel van het faunabeheerplan passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren zijn.

Het is juist dat het faunabeheerplan overeenkomstig dit wetsvoorstel mede een aanpak moet bieden voor de voorkoming en bestrijding van wildschade. Het zal daartoe een afgewogen, effectief maatregelenpakket moeten bevatten, uiteraard in samenhang met de maatregelen in het kader van populatiebeheer, ook voor andere belangen dan schadebestrijding, en jacht. Ik heb er geen bezwaar tegen als dit overeenkomstig amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 94 wordt vastgelegd in de wettekst zelf. Ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer.

Overige onderwerpen

Jachtakte zonder jachtveld

Het lid Geurts heeft gevraagd naar de mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt om een Nederlandse jachtakte te verkrijgen, indien de aanvrager niet over een eigen Nederlands jachtveld beschikt.

Het wetsvoorstel stelt als voorwaarde voor het verkrijgen van een jachtakte, dat de aanvrager jachthouder is van een jachtveld in Nederland, of toestemming heeft van een jachthouder om in diens jachtveld te jagen (voorgesteld artikel 3.26, tweede lid, onderdeel c). Wie geen eigen jachtveld heeft, zal dus over toestemming moeten beschikken van een jachthouder om in diens jachtveld te jagen. Het wetsvoorstel continueert op dit punt de regeling in de Flora- en faunawet.

Discretionaire bevoegdheid korpschef intrekking jachtakte

Naar aanleiding van het door mij ontraden amendement met Kamerstuk 33 348, nr. 44 van het lid Geurts heeft dit lid een casus voorgelegd van een aardappelboer die, in de situatie van de overgang van de regels van het productschap, per ongeluk in strijd met de regels zijn aardappelhoop niet had afgedekt en daarvoor is veroordeeld. De korpschef zou een aanvraag van een jachtakte van deze boer moeten weigeren, aldus dit lid.

Hierover merk ik op dat het voorgestelde artikel 3.26, derde lid, onderdeel d, alleen van toepassing is ingeval de aanvrager de natuurwetgeving of de dierenwelzijnsregelgeving heeft overtreden. Dat vanwege de bijzondere verantwoordelijkheid van de jager voor natuur en dieren. Overtreding van regels over het afdekken van aardappelhopen vallen hier niet onder en geeft dus ook geen reden voor weigering van een aangevraagde jachtakte.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma