Kamerstuk 33330-54

Nader gewijzigd amendement van het lid Paulus Jansen ter vervanging van nr. 31, dat regelt dat de huur van zittende huurders met een huishoudinkomen tot € 43.000 niet verhoogd kan worden tot boven de liberalisatiegrens en dat voor huishoudens waarbij het jaarinkomen zakt onder € 43.000 de huur zo nodig op verzoek van de huurder verlaagd kan worden tot de liberalisatiegrens

Dossier: Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens)

Gepubliceerd: 14 februari 2013
Indiener(s): Linda Voortman (GL), Paulus Jansen
Onderwerpen: burgerlijk recht huisvesting huren en verhuren recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33330-54.html
ID: 33330-54
Origineel: 33330-31
Wijzigingen: 33330-56

Nr. 54 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN PAULUS JANSEN EN VOORTMAN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 23

Ontvangen 14 februari 2013

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel C, artikel 252b, wordt in het eerste lid « het huishoudinkomen, bedoeld in artikel 252a lid 2 onderdeel b,» vervangen door: enig huishoudinkomen.

II

In artikel II, onderdeel Ba, wordt in onderdeel b de zinsnede «indien die over het tijdvak dat loopt van het tijdstip van het doen van het voorstel, bedoeld in de aanhef van dat artikel, tot het tijdstip dat twee jaar daaraan voorafgaat, mede gebaseerd was geweest op het lagere huishoudinkomen en het daarmee corresponderende lagere maximale huurverhogingspercentage» vervangen door: indien die mede gebaseerd was geweest op de lagere huishoudinkomens zoals die naar aanleiding van die toetsing zijn komen vast te staan.

Toelichting

Dit amendement regelt dat de huurprijs weer kan dalen, wanneer het inkomen onder de in de wet genoemde kritische grenzen komt te liggen, waarbij de periode op basis waarvan de huurdaling kan plaatsvinden, niet is beperkt tot de twee jaar die aan het verlagingsvoorstel vooraf gaan.

Bij een inkomensverlaging die leidt tot de toepassing van een lager huurverhogingspercentage, kan een huurverlagingsverzoek worden gedaan dat betrekking heeft op het verschil tussen de huurverhogingen die hebben plaatsgevonden op basis van het eerdere hogere inkomen, en de (fictieve, lagere) huurverhogingen die in dezelfde periode op basis van het lagere inkomen hadden kunnen plaatsvinden. Stel dat op basis van het eerdere hogere inkomen (bijv. € 44.000) de huur gedurende drie jaar met het basispercentage + 2,5 procentpunt is gestegen, en op basis van het nieuwe lagere huishoudinkomen (bijv. € 38.000) slechts kan worden verhoogd met het basispercentage + 0,5 procentpunt, dan kan de huurverlaging dus maximaal tot gevolg hebben dat er een huur komt die bestaat uit het oorspronkelijke huurbedrag + 3 stijgingen met het basispercentage + 0,5 procentpunt (een bedrag van drie keer 2 procentpunten lager dan de bestaande huur dus). Een dergelijke mogelijkheid voor een huurverlagingsverzoek kan ook worden gedaan voor dalingen tussen alle inkomenscategorieën (bijv. ook voor een terugval van 44.000 naar 28.000 en een daling van € 38.000 naar € 28.000).

Doordat kinderen het huis verlaten, een ZZP’er tegenvallende inkomsten heeft, een huurder stopt met werken of een bewoner overlijdt, kan het inkomen fors dalen waardoor met het huidige voorstel de huurders mogelijk het huis moeten verlaten omdat de huur te hoog is. Dit levert naast verhuiskosten ook extra stress op, bovenop de problemen die gepaard gaan met inkomensverlies. Bovendien is het vanwege wachtlijsten lang niet altijd mogelijk om snel door te stromen naar een goedkopere huurwoning. Met dit amendement komen mensen na inkomensdaling niet onnodig in financiële problemen door de forse huurstijgingen van de jaren ervoor. De huur daalt immers bij inkomensverlies onder de kritische grens.

Het amendement is gewijzigd naar aanleiding van de tweede nota van wijziging.

Paulus Jansen Voortman