Gepubliceerd: 21 augustus 2012
Indiener(s): Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA)
Onderwerpen: financieel toezicht financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33236-7.html
ID: 33236-7
Origineel: 33236-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 augustus 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Artikel 1:3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten» vervangen door: de Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten of de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De artikelen 1:75 en 1:76 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitvoering en handhaving van bij of krachtens de verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) gestelde regels.

2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 1:20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eind van onderdeel d vervalt «en».

2. In onderdeel e wordt de punt vervangen door een puntkomma.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen waarin financiële

diensten met betrekking tot krediet, zonder rente of andere kosten, dat door een

financiëledienstverlener wordt verleend ten behoeve van de betaling van kosten

gericht op het tot stand brengen van een overeenkomst met betrekking tot een financieel product, ter zake waarvan een verbod geldt voor het verschaffen of ontvangen van bepaalde provisies op grond van artikel 4:25a, eerste lid, onderdeel b.

3. Na onderdeel H worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

Ha

Artikel 1:48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. Het eerste en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van een aanvraag als bedoeld in de artikelen 14 en 17 van de verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) en een verzoek tot uitbreiding als bedoeld in artikel 15 van die verordening.

2. In het zevende lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid» vervangen door: bedoeld in het eerste, tweede, vierde of vijfde lid.

Hb

In artikel 1:97, eerste lid, onderdeel c, wordt na «4:10, eerste lid,» ingevoegd: 4:11, eerste lid, 4:15, eerste lid,.

Hc

Aan artikel 2:54k, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Aan deze vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

4. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja

Onder vernummering van de artikelen 3:24a en 3:24b tot artikelen 3:24b en 3:24c wordt na artikel 3:24 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.3.3.2a. Financiële ondernemingen met zetel in een aangewezen staat

Artikel 3:24a

De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van wisselinstellingen met zetel in een aangewezen staat.

5. Na onderdeel P worden vijf onderdelen ingevoegd, luidende:

Pa

In artikel 3:159ij, derde lid, wordt de zinsnede »de schuldeisers die een vordering houden op de probleeminstelling» vervangen door: schuldeisers.

Pb

In artikelen 3:162c, derde lid, wordt de zinsnede »de schuldeisers die een vordering houden op de bank of verzekeraar» vervangen door: schuldeisers.

Pc

Artikel 3:191 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Tegen beschikkingen van de rechtbank ingevolge de artikelen 3:162c, 3:163, eerste lid, en 3:194, heeft, indien het verzoek om toepassing van de noodregeling wordt afgewezen, de Nederlandsche Bank het recht van hoger beroep gedurende acht dagen na de dag van de afwijzing.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «zo zij niet zijn gehoord» vervangen door: zo zij niet in staat zijn gesteld te worden gehoord.

Pd

Artikel 3:271 komt te luiden:

Artikel 3:271

1. Artikel 3:8, eerste lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland.

2. Artikel 3:8 is van overeenkomstige toepassing op een verzekeringsholding met zetel in Nederland.

Pe

Artikel 3:272 komt te luiden:

Artikel 3:272

1. Artikel 3:9, eerste lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland.

2. Artikel 3:9 is van overeenkomstige toepassing op een verzekeringsholding met zetel in Nederland.

6. Na onderdeel X wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Xa

In artikel 5:3, tweede lid, onderdeel e, wordt na «zetel» ingevoegd: of hoofdkantoor.

7. In onderdeel BB wordt subonderdeel 1 als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.

2. De aanduiding «4.» wordt vervangen door: 3.

3. De zinsnede «eerste en derde tot en met vijfde lid» wordt vervangen door: eerste tot en met vierde lid.

8. In onderdeel BB wordt subonderdeel 2 als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.

2. De aanduiding «5.» wordt vervangen door: 4.

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel E komt te luiden:

E

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. De eenmalige toezichthandelingen met de codes Wft.D1.01, Wft.D1.05, Wft.D1.09 en

Wft.D1.11 vervallen.

2. In de beschrijving van de eenmalige toezichthandeling met de code Wft.D1.07 vervalt de zinsnede: , anders dan bedoeld onder Wft.D1.05.

3. Het tarief behorende bij de eenmalige toezichthandeling met de code Wft.D1.07 wordt vervangen door € 6 800.

4. Na de eenmalige toezichthandeling met de code Wft.D1.20 wordt een eenmalige toezichthandeling ingevoegd, luidende:

 

Wft.D1.20a

De behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van wisselinstelling als bedoeld in de artikelen 2:54i en 2:54l van de Wet op het financieel toezicht

€ 1 800

5. In de eenmalige toezichthandeling met de code Wta.A3.01 wordt «artikel 2c» vervangen door: artikel 12c.

2. Onderdeel F wordt als volgt gewijzigd:

1. In subonderdeel 1, onder b, vervalt de zinsnede: , onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot b tot en met e.

2. In subonderdeel 3, onder b, vervalt de zinsnede: , onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot b tot en met e.

3. Na subonderdeel 4 worden drie subonderdelen ingevoegd, luidende:

5. In het onderdeel «Toezichthouder: Autoriteit Financiële Markten» dat betrekking heeft op de toezichtcategorie «Accountantsorganisaties» komen de onderdelen a en b in de kolom «Personen» te luiden:

a. Accountantskantoren zonder OOB controlecliënten.

b. Accountantskantoren met OOB controlecliënten.

6. In het onderdeel «Toezichthouder: Autoriteit Financiële Markten» dat betrekking heeft op de toezichtcategorie «Accountantsorganisaties» wordt «artikel 8 Wta» in de kolom «Wetsverwijzing» vervangen door: artikel 5 Wta.

7. In het onderdeel «Toezichthouder: Autoriteit Financiële Markten» komen de procentuele aandelen van de toezichtcategorieën als volgt te luiden:

Toezichtcategorie

Procentueel

aandeel

Aanbieders van krediet

2,3%

Accountantsorganisaties

11,8%

Adviseurs en bemiddelaars

21,8%

Banken en clearinginstellingen

17,1%

Beleggingsinstellingen en aanbieders van beleggingsobjecten

8,6%

Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening exclusief exploitanten van een MTF

3,3%

Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

0,5%

Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

0,1%

Effectenuitgevende instellingen: markt

5,3%

Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving

9,1%

Financiële infrastructuur: marktexploitanten en exploitanten van een MTF

2,5%

Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

4,4%

Verzekeraars: leven en pensioen

11,4%

Verzekeraars: schade

1,8%

 

100,0%

C

Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VA

Aan artikel 1a van de Wet toezicht financiële verslaggeving wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid is deze wet niet van toepassing op effectenuitgevende instellingen die uitsluitend obligaties of effecten zonder aandelenkarakter uitgeven die tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie zijn toegelaten en waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste € 50 000 bedraagt of de tegenwaarde daarvan, op de datum van uitgifte, in een andere munteenheid, en die al voor 31 december 2010 tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie zijn toegelaten, zulks voor de looptijd van deze obligaties of effecten zonder aandelenkarakter.

D

Na artikel VII worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIA

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt) (Kamerstukken 33 186) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, wordt in artikel 1:3a van de Wet op het financieel toezicht zoals dat artikel is komen te luiden nadat artikel I, onderdeel aA, in werking is getreden «Nederlandse Mededingingsautoriteit» vervangen door: Autoriteit Consument en Markt.

ARTIKEL VIIB

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt) (Kamerstukken 33 186) tot wet is of wordt verheven en artikel 36 van die wet eerder in werking treedt dan artikel I, onderdeel C, van deze wet, wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet in artikel 1:25a, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht «De raad, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Mededingingswet» vervangen door: De Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

ARTIKEL VIIC

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt) (Kamerstukken 33  86) tot wet is of wordt verheven en artikel 36 van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel C, van deze wet, wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 36 van die wet in artikel 1:25a, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht «De raad, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Mededingingswet» vervangen door «De Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt» en wordt in artikel 1:25a, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht «de raad, bedoeld in het eerste lid,» vervangen door: de Autoriteit Consument en Markt.

E

Na artikel IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IXA

De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 212g, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. financiële instrumenten: instrumenten, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;.

B

In artikel 212hg, derde lid, wordt de zinsnede «de schuldeisers die een vordering houden op de bank» vervangen door: schuldeisers.

C

In artikel 213ag wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. Onverminderd het tweede lid, keurt de rechtbank het plan met betrekking tot de overdracht van activa of passiva goed, tenzij schuldeisers daardoor zouden worden benadeeld.

D

Aan artikel 213f, derde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. indien de rechtbank een overdrachtsplan heeft goedgekeurd door het uitspreken van de overdrachtsregeling, bedoeld in artikel 3:159u van de Wet op het financieel toezicht, of met het uitspreken van de noodregeling, voert de curator het overdrachtsplan uit onderscheidenlijk zet hij de door de overdrager of bewindvoerder aangevangen uitvoering van het overdrachtsplan voort.

Toelichting

Onderdeel A

Subonderdeel 1 (artikel 1:3a Wft)

Door middel van de Wijzigingswet financiële markten 2012 is in de Wet op het financieel toezicht (Wft) een kader opgenomen op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur uitvoering kan worden gegeven aan Europese verordenin-gen op het terrein van de financiële markten en personen die op die markten werkzaam zijn. Bij die gelegenheid is in artikel 1:3a van de Wft opgenomen dat onder «bij of krachtens deze wet gestelde regels» ook regels moeten worden be-grepen die gesteld worden bij of krachtens een Europese verordening. Hierdoor zijn bijvoorbeeld de artikelen 1:72 en 1:74 van de Wft ook van toepassing op re-gels die bij of krachtens een verordening zijn gesteld en door de toezichthouder worden uitgevoerd of gehandhaafd. In het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2013 is vervolgens een voorstel tot wijziging van artikel 1:25a van de Wft opgenomen op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur kan wor-den bepaald dat ook de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) wordt belast met uitvoering en handhaving van verordeningen op het terrein van de financiële markten of op die markten werkzame personen. Evenals de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is de NMa namelijk belast met de uitvoering en handhaving van sommige onderdelen van het financieel toezicht-recht. Het betreft die onderdelen van het financieel toezichtrecht die betrekking hebben op mededingingsrechtelijke aspecten, zoals markttoetreding. Nagelaten was om in artikel 1:3a van de Wft een verwijzing op te nemen naar de toezicht-taak van de NMa. Deze omissie wordt door middel van de onderhavige wijziging hersteld. Opgemerkt wordt dat door middel van het wetsvoorstel Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Kamerstukken II 2011/12, 33 186, nr. 2) zal wor-den geregeld dat onder andere de NMa zal opgaan in de Autoriteit Consument en Markt. Artikel VIIa bevat met het oog daarop een regeling inzake de samenloop tussen het onderhavige wetsvoorstel en het wetsvoorstel Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

De tweede wijziging betreft de van overeenkomstige toepassing verklaring van de artikelen 1:75 (aanwijzing) en 1:76 (stille curator) van de Wft voor de uitvoe-ring en handhaving van bij of krachtens de EMIR-verordening gestelde regels. Deze verordening is in werking getreden met ingang van 16 augustus 2012. Van-wege de formulering van de artikelen 1:75 en 1:76, meer in het bijzonder omdat de daarin opgenomen reikwijdte is beperkt tot een «financiële onderneming» als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft of andere specifiek benoemde personen, strek-ken deze artikelen zich niet uit tot uitvoering en handhaving van bij of krachtens de voornoemde verordening gestelde regels inzake centrale tegenpartjien. Abu-sievelijk was echter niet voorzien in een van overeenkomstige toepassing verkla-ring van de artikelen 1:75 en 1:76 voor de toepassing van voornoemde verorde-ning. Dit verzuim wordt hersteld door middel van de voorgestelde wijziging van artikel 1:3a van de Wft.

Subonderdeel 2 (artikel 1:20, eerste lid, Wft)

De richtlijn consumentenkrediet biedt in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, de mogelijkheid om krediet waarbij geen rente en kosten aan de consument in reke-ning worden gebracht uit te zonderen van de richtlijn. Deze kredietovereenkom-sten zijn op dit moment niet uitgezonderd van de Wft. Voorgesteld wordt om van deze uitzonderingsmogelijkheid beperkt gebruik te maken. In bij algemene maat-regel van bestuur te bepalen gevallen is de wet niet van toepassing op financiële diensten met betrekking tot krediet, zonder rente of andere kosten, dat door een aanbieder, bemiddelaar of adviseur wordt verleend ten behoeve van de betaling van kosten gericht op het tot stand brengen van een overeenkomst met betrek-king tot een betalingsbeschermer, complex product, hypothecair krediet, individu-ele arbeidsongeschiktheidsverzekering, overlijdensrisicoverzekering, uitvaartver-zekering, of een bij ministeriële regeling aan te wijzen ander financieel product. Indien een aanbieder, bemiddelaar of adviseur met de consument een betalings-regeling treft als de consument of cliënt niet onmiddellijk kan of wil betalen, zal in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen geen sprake zijn van consumptief krediet.

Subonderdeel 3

Ha (artikel 1:48 Wft)

Ten aanzien van het toezicht op centrale tegenpartijen in het kader van de EMIR-verordening zijn zowel DNB (vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit) als de AFM (gedragstoezicht) betrokken. Daarnaast bevat de verordening eisen die zich bevinden op het grensvlak tussen de verantwoordelijkheden van DNB en de AFM zoals eisen met betrekking tot de organisatie en ten aanzien van interopera-biliteit met andere centrale tegenpartijen. Alles overwegende is gekozen om DNB aan te wijzen als vergunningverlener aan centrale tegenpartijen. Om de verant-woordelijkheid van de AFM ten aanzien van centrale tegenpartijen tot uitdrukking te brengen is het van belang dat beide toezichthouders nauw samenwerken. Met het oog daarop wordt voorgesteld door middel van een wijziging van artikel 1:48 van de Wft te bepalen dat DNB in het kader van de vergunningverlening (artikelen 14 en 17 van de EMIR-verordening) en uitbreiding van die vergunning (artikel 15 van de EMIR-verordening) advies moet vragen aan de AFM. De AFM zal uit hoofde van die onderdelen waarvoor zij als bevoegde autoriteit is aangewezen (conduct of business vereisten, organisatorische vereisten in de zin van Hoofdstuk 1 van Titel IV van de verordening en vereisten ten aanzien van interoperabiliteit in de zin van Titel V van de verordening) een advies aan DNB verstrekken volgens de systema-tiek van artikel 1:48, eerste en derde lid, van de Wft. Indien DNB overweegt af te wijken van het advies van de AFM zal zij op grond van artikel 1:48, zesde lid (nieuw), van de Wft de AFM in de gelegenheid stellen om het advies mondeling toe te lichten. Mocht DNB van oordeel zijn dat door opvolging van het advies de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar wordt gebracht dan zal zij afwijken van het advies van de AFM.

Hb (artikel 1:97 Wft)

Door het opnemen van de artikelen 4:11, eerste lid, en 4:15, eerste lid, van de Wft, in de opsomming van artikelen in artikel 1:97, eerste lid, onder c, van de Wft wordt het mogelijk gemaakt om het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bij overtreding van de normen omschreven in de artikelen 4:11, eerste lid of 4:15, eerste lid, van de Wft direct te publiceren.

Hc (artikel 2:54k Wft)

Door middel van de Wijzigingswet financiële markten 2012 zijn de materiële bepalingen van de Wet inzake de geldtransactiekantoren opgenomen in de Wft.

Bij die gelegenheid is in artikel 2:54k van de Wft bepaald dat bij ministeriële rege-ling vrijstelling kan worden verleend van de vergunningplicht voor wisselinstellin-gen met zetel in Nederland. Verzuimd is echter om daarbij – overeenkomstig het oude artikel 4, derde lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren – te bepa-len dat aan een dergelijke vrijstelling voorschriften kunnen worden verbonden. In lijn met de Memorie van Toelichting bij de Wijzigingswet financiële markten 2012 wordt door middel van voorgestelde wijziging voorgesteld deze omissie in artikel 2:54k van de Wft te herstellen.

Subonderdeel 4 (3:24a Wft)

Door middel van de Wijzigingswet financiële markten 2012 is bepaald dat de artikelen 3:9, 3:10, 3:17 en 3:18 van de Wft van toepassing zijn op wisselinstel-lingen met zetel in Nederland. Tevens is bij die gelegenheid bepaald dat de artike-len 3:9 en 3:10 van de Wft van overeenkomstige toepassing zijn op de in Neder-land gelegen bijkantoren van wisselinstellingen met zetel in een aangewezen staat. Bij die gelegenheid is echter verzuimd te bepalen – analoog aan de regeling voor wisselinstellingen met zetel in Nederland – dat ook de artikelen 3:17 (be-heerste en integere bedrijfsvoering) en 3:18 (uitbesteding van werkzaamheden) van overeenkomstige toepassing zijn op de in Nederland gelegen bijkantoren van wisselinstellingen met zetel in een aangewezen staat. Met onderhavige wijziging wordt alsnog voorzien in het overeenkomstig van toepassing verklaren van deze artikelen op de in Nederland gelegen bijkantoren van wisselinstellingen met zetel in een aangewezen staat.

Subonderdeel 5

Pa (artikel 3:159ij, derde lid)

In artikel 3:159ij, eerste en tweede lid, worden de gronden genoemd waarop de rechtbank een overdrachtsplan goedkeurt in het kader van een overdrachtsrege-ling onderscheidenlijk een noodregeling. Het betreft alle drie de typen overdracht: overdracht van (a) deposito’s, (b) activa of passiva en (c) aandelen. In het derde lid wordt een additionele grond genoemd met betrekking tot de overdracht van activa of passiva. Deze luidt nu nog dat «de schuldeisers die een vordering houden op de probleeminstelling» niet door de overdracht mogen worden benadeeld. De bedoeling van deze bepaling is duidelijk te maken dat de schuldeisers wier vorde-ringen op de probleeminstelling niet worden overgedragen, en dus een vordering op de probleeminstelling houden, niet mogen worden benadeeld. Vanuit de prak-tijk is erop gewezen dat de zinsnede «die een vordering houden op de probleemin-stelling» aanleiding zou kunnen geven tot een redenering a contrario, namelijk dat de schuldeisers wier vorderingen wel worden overgedragen, wel zouden mogen worden benadeeld. Een dergelijke redenering a contrario is niet de bedoeling. Ook schuldeisers wier vorderingen worden overgedragen mogen niet worden bena-deeld. Nu kennelijk de bewuste zinsnede aanleiding kan geven tot misverstanden, wordt voorgesteld haar te laten vervallen. Teneinde duidelijk te maken dat geen enkele schuldeiser mag worden benadeeld vervalt tevens het lidwoord «de» voor «schuldeisers».

Pb (artikel 3:162c, derde lid)

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 3:159ij, derde lid, van de Wft (on-derdeel Pa). De reden voor de wijziging van die artikelen geldt ook voor de wijzi-ging van artikel 3:162c, derde lid, van de Wft, ten aanzien van een bank of verze-keraar.

Pc (artikel 3:191 Wft)

Bij wet van 24 mei 2012 (Stb. 241) wordt in artikel 3:191, eerste lid, de verwij-zing naar artikel 3:160 van de Wft abusievelijk twee keer gewijzigd: een keer wordt verwezen naar artikel 3:162c, eerste lid, en een keer naar 162c, eerste lid (dus zonder «3:» voor «162c, eerste lid»). Nu niet duidelijk is welke wijziging de juiste is, wordt artikel 3:191, eerste lid, in zijn geheel opnieuw vastgesteld.

Voorts bevat dezelfde wet een opdracht om de zinsnede «zo zij niet zijn gehoord» in het eerste lid te vervangen door «zo zijn niet in staat zijn gesteld te worden gehoord». De zinsnede «zo zij niet zijn gehoord» komt evenwel niet voor het in het eerste lid, maar in het tweede lid. Thans wordt de wijziging van de zinsnede in het juiste lid voorgesteld.

Pd en Pe (artikelen 3:271 en 3:272 Wft)

De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 3:271 en 3:272 van de Wft waren initieel opgenomen in het wetsvoorstel voor de Implementatiewet richtlijn solvabi-liteit II. Daar de inwerkingtredingdata van deze richtlijn naar verwachting gewij-zigd zullen worden en de betreffende wijzigingen van de Wft tevens verband hou-den met een toezegging aan de Tweede Kamer is besloten de wijziging op te nemen in onderhavig wetsvoorstel, dat een beoogde inwerkingtredingsdatum heeft van 1 januari 2013.

Subonderdeel 6 (artikel 5:3, tweede lid, Wft)

Artikel 1, vierde lid, onderdeel a, subonderdeel i, onder e, en subonderdeel ii, van de herziene richtlijn prospectus behelst kort samengevat een wijziging van de vrijstelling van de prospectusplicht ten aanzien van effecten die door een werkgever worden aangeboden. Tijdens de parlementaire behandeling van de herziene richtlijn prospectus bleek dat in dat voorstel deze richtlijnbepaling uitslui-tend is geïmplementeerd voor zover het een werkgever of een met een werkgever in een groep verbonden onderneming betreft die zijn zetel in of buiten de Europe-se Economische Ruimte (E.E.R.) heeft. De richtlijnbepaling ziet echter ook op ge-vallen waarin een werkgever of een met die werkgever in een groep verbonden onderneming een hoofdkantoor in of buiten de E.E.R. heeft. Conform de toezeg-ging in de memorie van antwoord is deze omissie voor de korte termijn hersteld middels een aanpassing van de Vrijstellingsregeling Wft.

In deze memorie van antwoord is ook toegezegd bij de eerstvolgende gelegenheid artikel 5:3 van de Wft aan te passen. Deze wijziging geeft uitvoering aan die toe-zegging.

Subonderdeel 7 en 8 (artikel 5:25j Wft)

Bij de in artikel I, onderdeel BB, voorgestelde wijziging van artikel 5:25j werd uitgegaan van eerdere inwerkingtreding van het voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Bur-gerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Cor-porate Governance van 30 mei 2007. In dit voorstel van wet werd in artikel 5:25j van de Wft een derde lid toegevoegd. Nu deze toevoeging bij de behandeling van het betreffende voorstel van wet in de Tweede Kamer is komen te vervallen, be-hoeft bij de wijziging van artikel 5:25j van de Wft geen rekening meer te worden gehouden met een toegevoegd derde lid.

Onderdeel B

Deze wijziging betreft het onderdeel van het wetsvoorstel dat betrekking heeft op de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft). Dat onderdeel was opgenomen vanwege de implementatie van de Herziene elektronischgeldrichtlijn .

Deze implementatie heeft er voor gezorgd dat het aantal eenmalige toezicht-handelingen voor elektronischgeldinstellingen is gereduceerd tot één. Bijgevolg dient Bijlage I van de Wbft hierop aangepast te worden. Voorgesteld is dit te doen onder vernummering van de codes die behoren bij de eenmalige toezichthandelin-gen. Inmiddels is komen vast te staan dat Bijlage I van de Wbft ook om andere dan de hier genoemde reden aan de actualiteit moet worden aangepast. Onder meer vanwege de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II. Voor een goed ver-loop van al deze aanpassingen is het vereist dat steeds verwezen kan worden naar de codes die van origine zijn meegegeven aan de eenmalige toezichthandelingen. Vandaar dat voorgesteld wordt om af te zien van de in het wetsvoorstel opgeno-men bepalingen tot vernummering van de codes. Tevens voorziet dit onderdeel in een aanpassing van de omschrijving behorend bij de eenmalige toezichthandeling met de code Wta.A3.01. Abusievelijk verwijst die omschrijving naar artikel 2c, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties terwijl dit artikel 12c, eer-ste lid, had moeten zijn.

Het wetsvoorstel bevat tevens het voorstel tot wijziging van Bijlage II van de Wbft. Ook dat voorstel is voornamelijk ingegeven door de implementatie van de Herziene elektronischgeldrichtlijn. Als gevolg van die implementatie mag niet meer worden gerept van «geldtransactiekantoor» maar van «wisselinstelling». De voorgestelde wijziging van Bijlage II van de Wbft voorziet in een verlettering van een aantal onderdelen. Om de hiervoor aangegeven reden verdient het aanbeve-ling om hiervan alsnog af te zien. Tevens wordt voorgesteld een omissie in de samenstelling van de toezichtcategorie «Accountantsorganisaties» (AFM) te herstel-len. Thans maakt Bijlage II tweemaal melding van accountantsorganisaties zonder OOB (Organisatie van Openbaar Belang) kantoren (= controlecliënten) terwijl een ervan had moeten slaan op accountantskantoren met OOB kantoren.

Ten slotte wordt een wijziging van de procentuele aandelen in het onderdeel «Toezichthouder: Autoriteit Financiële Markten» van Bijlage II voorgesteld. Het gaat daarbij in eerste instantie om de percentages behorend bij de toezichtcategorieën «Aanbieders van krediet» en «Verzekeraars: leven en pensioen». Voor de aanbieders van krediet geldt dat de toezichtinspanning de komende periode substantieel lager zal zijn dan tijdens de voorbereiding van de Wet bekostiging financieel toezicht was voorzien. Vandaar het voorstel om het percentage voor deze categorie te verlagen van 2,9% naar 2,3%. Voor de categorie «Verzekeraars: leven en pensi-oen» wordt voorgesteld het procentueel aandeel in de financiering van de AFM te verhogen van 8,4% naar 11,4%. Deze verhoging weerspiegelt de toegenomen aandacht van de AFM voor deze categorie, waarbij het thema «Productaanbieders gaan het belang van de klant centraal stellen» en de daarbij behorende projecten op het gebied van ketenbeheersing en het uitkeringsgedrag een belangrijke rol spelen. Ook is de AFM structureel meer aandacht gaan besteden aan beleggings-verzekeringen en aan het dienstverleningsdocument. De voorgestelde wijzigingen bij de twee genoemde toezichtcategorieën leiden tot een mutatie van per saldo +2,4%. Die mutatie wordt via een neerwaartse aanpassing van de procentuele aandelen bij andere toezichtcategorieën geneutraliseerd waardoor alle percenta-ges bij elkaar opgeteld weer op 100 uitkomen.

Onderdeel C

In de herziene richtlijn prospectus wordt ook de richtlijn transparantie gewij-zigd. Instellingen die uitsluitend obligaties en effecten zonder aandelenkarakter boven een drempelwaarde uitgeven zijn in de richtlijn transparantie uitgezonderd van een aantal verplichtingen. Deze drempelwaarde is middels de herziene richt-lijn prospectus gewijzigd van € 50 000 naar € 100 000. Daarbij geldt volgens de richtlijn bij wijze van overgangrecht een uitzondering ten aanzien van obligaties met een waarde van ten minste € 50 000 die voor 31 december 2010 tot de han-del zijn toegelaten. Deze uitzondering was nog niet doorgevoerd in de Wet toe-zicht financiële verslaggeving. Die omissie wordt door deze wijziging hersteld.

Onderdeel D

In artikel I, onderdeel C, van het wetsvoorstel wordt voorgesteld om aan artikel 1:25a van de Wft een lid toe te voegen op grond waarvan de Nederlandse Mede-dingingsautoriteit (NMa) bij algemene maatregel van bestuur kan worden belast met uitvoering en handhaving van bij of krachtens een verordening van de Euro-pese Unie gestelde regels. In verband daarmee wordt in deze nota van wijziging ook een wijziging voorgesteld van artikel 1:3a van de Wft. De formulering van het nieuwe lid dat wordt toegevoegd aan artikel 1:25a houdt nog geen rekening met het wetsvoorstel Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Kamerstukken II 2011/12, 33 186, nr. 2) waarin wordt geregeld dat onder andere de NMa zal op-gaan in de Autoriteit Consument en Markt. Door middel van de artikelen VIIa, VIIb en VIIc wordt nu in de samenloop tussen beide wetsvoorstellen voorzien.

Onderdeel E

A

Bij wet van 24 mei 2012 (Stb. 241) wordt artikel 212g, eerste lid, onderdeel h, van de Faillissementswet op een onjuiste wijze gewijzigd. Dit wordt thans gecorri-geerd.

B

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 3:159ij, derde lid, van de Wft (on-derdeel Pa). De reden voor de wijziging van die artikelen geldt ook voor de wijzi-ging van artikel 212hg, dat geldt voor het uitspreken van het faillissement van een bank.

C

Met betrekking tot de wijziging van artikel 213ag wordt opgemerkt dat de bepa-ling dat de overdracht van activa of passiva niet mag leiden tot benadeling van schuldeisers ten onrechte niet was opgenomen in artikel 2123ag, dat betrekking heeft op het uitspreken van het faillissement van een verzekeraar. Deze omissie wordt nu geredresseerd.

D

Bij wet van 24 mei 2012 (Stb. 241) wordt aan artikel 213f, tweede lid, een on-derdeel h ingevoegd, terwijl was bedoeld het onderdeel toe te voegen aan de op-somming in het derde lid. Dit wordt thans gecorrigeerd.

De minister van Financiën, J. C. de Jager