Gepubliceerd: 16 mei 2012
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: criminaliteit economie handel openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33228-5.html
ID: 33228-(R1981)-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 mei 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

1. Inleiding

1

2. Achtergrond en totstandkoming

2

3. Betekenis van het Verdrag

2

4. Praktische uitvoering

2

5. Artikelsgewijze toelichting

3

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De illegale handel in verdovende middelen heeft een internationaal karakter. Productie- en consumptielanden liggen verspreid over de gehele wereld en illegale handelaren zijn voortdurend op zoek naar nieuwe afzetmarkten. Voornoemde leden zijn van oordeel dat internationale samenwerking essentieel is voor een succesvolle bestrijding van de wereldwijde drugshandel.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel de nodige vragen en opmerkingen.

2. Achtergrond en totstandkoming

De leden van de CDA-fractie merken op dat het Verdrag inzake de sluikhandel over zee (hierna: het Verdrag) voorziet in operationele samenwerking buiten territoriale wateren op het gebied van maritieme drugsbestrijding. Deze leden lezen dat het Verdrag reeds ruim twaalf jaar geleden in werking is getreden en dat het inmiddels is bekrachtigd door Cyprus, Duitsland, Hongarije, Ierland, Letland, Litouwen, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Uit de toelichting blijkt niet waarom Nederland het Verdrag nog niet eerder heeft bekrachtigd. Kan de regering duidelijk maken waarom zij het bekrachtigingsproces voor het Koninkrijk der Nederland eerst nu in gang zet?

Deze leden lezen in de toelichting evenmin waarom een groot aantal andere lidstaten van de Raad van Europa het Verdrag noch ondertekend noch bekrachtigd hebben. Dat geldt voor diverse lidstaten die tevens lid zijn van de Europese Unie, zoals Frankrijk en Spanje, maar ook voor bijvoorbeeld Rusland. Doen voornoemde landen inderdaad niet mee met het Verdrag? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie lezen dat het Verdrag dient ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag tegen sluikhandel in verdovende middelen, waarmee de internationale samenwerking op het gebied van maritieme drugsbestrijding (drugssmokkel over zee) verbeterd wordt. Het Verdrag is al in 1995 tot stand gekomen en in 2000 in werking getreden. Wat is de reden dat Nederland nu partij wordt? Waarom viel die keuze eerder anders uit? Wat weerhield Nederland destijds?

3. Betekenis van het Verdrag

De leden van de CDA-fractie constateren dat het Verdrag tot doel heeft de bestrijding van drugssmokkel op open zee. Deze leden vragen hoe kan worden opgetreden tegen een vaartuig dat is betrokken bij of wordt gebruikt voor het plegen van andere strafbare feiten, zoals illegale wapenhandel of mensensmokkel. Zijn er verdragen die de bestrijding van illegale wapenhandel of mensensmokkel op open zee tot doel hebben en die een vergelijkbaar instrumentarium als het onderhavige Verdrag bieden?

De leden van de D66-fractie lezen dat een verdragsstaat onder een aantal voorwaarden strafrechtelijk kan optreden tegen een vaartuig. De eerste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een redelijk vermoeden. Wanneer is er sprake van een redelijk vermoeden? De tweede voorwaarde voor strafrechtelijk optreden is de voorafgaande machtiging van de vlaggestaat. Zijn daar uitzonderingen op?

Deze leden lezen dat het succes van coördinatiecentrum MAOC-N cruciaal is in de poging om de toevoer van drugs naar Nederland over zee de pas af te snijden. Zij vragen of er inderdaad succes is geboekt door MAOC-N. Kan de regering in het antwoord ook ingaan op de strafrechtelijke vervolging van de aangetroffen personen en ook op de samenwerking tussen de verdragsstaten in de praktijk en of dat problemen heeft opgeleverd?

4. Praktische uitvoering

De leden van de SP-fractie lezen dat de tussenkomende staat aan boord mag gaan van het verdachte vaartuig, mag doorzoeken, bewijs in beslag mag nemen en alle passende maatregelen ten aanzien van het vaartuig mag nemen. Wat zijn die passende maatregelen? Alhoewel voorafgaande machtiging door de vlaggestaat vereist is, betreft het hier toch gevoelige materie. Hoe groot schat de regering de kans op conflicten tussen staten naar aanleiding van ingrijpen van de niet-vlaggestaat? Bijvoorbeeld wanneer conflict ontstaat over de vraag of het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit in acht is genomen? In welke gevallen kan met optreden eigenlijk niet worden gewacht totdat het vaartuig is binnengelopen in de eerstvolgende haven?

Deze leden constateren dat onder dit Verdrag door een andere staat dan de vlaggestaat kan worden opgetreden tegen drugssmokkel op zee. Ook wordt rechtsmacht gevestigd. Is het optreden door de «andere staat» (niet-vlaggestaat) altijd vrijwillig of verplicht het Verdrag in bepaalde situaties of op een bepaalde manier ook tot optreden?

Kan de kostenregeling worden toegelicht? In welke gevallen komen de kosten voor rekening van de optredende staat en wanneer voor de vlaggestaat? Hoe moet het criterium «voor zover de middelen waarover deze staat beschikt dit toelaten» worden uitgelegd? Hoe ruim mag het criterium «geen onevenredige kosten met zich meebrengt» worden uitgelegd?

De leden van de SP-fractie vragen wat de regels zijn ten aanzien van vaartuigen die varen onder de vlag van niet-verdragsstaten. Welke regels gelden wanneer een vaartuig, dat onder de vlag van een verdragsstaat vaart, wordt verdacht en een niet-verdragsstaat in de beste positie verkeert om op te treden. Welke regels gelden dan? Hoe zal er in voorkomende gevallen worden opgetreden? Wat is op dit moment de praktijk bij dergelijke situaties, nu Nederland (nog) geen verdragspartij is? Doen deze situaties zich vaak voor?

De leden van de D66-fractie lezen dat het Verdrag ook voorziet in een regeling met betrekking tot stateloze of daarmee onder internationaal recht gelijkgestelde vaartuigen. Wat is de grondslag voor het strafrecht optreden tegen stateloze vaartuigen? De grondslag voor het Verdrag (artikel 17, derde lid, van het Verdrag inzake sluikhandel) rept niet over stateloze vaartuigen.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 8

De leden van de SP-fractie vragen of Nederland altijd gebruik zal maken van de mogelijkheid dat onderdanen de straf in eigen land mogen uitzitten. Zo nee, wanneer niet?

Artikel 13

De leden van de CDA-fractie lezen dat artikel 13 van het Verdrag voorschrijft dat de verdragsbepalingen zodanig moeten worden uitgelegd dat, wanneer de tussenkomende staat bewijsmateriaal ontdekt op grond waarvan hij van oordeel is dat er strafbare feiten zijn begaan die buiten de reikwijdte van het Verdrag vallen, hij de vlaggestaat daarvan in kennis moet stellen. Verplicht het Verdrag tot codificatie van deze bepaling? Is deze bepaling in Nederlandse wet- of regelgeving vastgelegd? Zo ja, op welke wijze?

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Nava