Nr. 8 VERSLAG

Vastgesteld 27 maart 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

I. ALGEMEEN

1

   

1. Inleiding

1

2. Ondersteuning naar werk

10

3. Loondispensatie

19

4. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

32

5. Wet arbeidsongeschiktheidsuitkering jonggehandicapten (Wajong)

42

6. Overige aspecten

46

7. Ontvangen commentaren en adviezen

50

8. Financiële aspecten

50

   

II. TECHNISCHE BIJLAGE BIJ MEMORIE VAN TOELICHTING

55

   

III. ARTIKELSGEWIJS

57

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Werken naar vermogen (WWNV). De leden van de VVD-fractie ondersteunen de uitgangspunten van het wetsvoorstel. Er moet niet langer naar de beperkingen van mensen worden gekeken, maar juist naar hun kwaliteiten. Op dit moment staan er te veel mensen onnodig aan de kant. Economisch en financieel is het huidige systeem onhoudbaar, maar het is bovenal sociaal onaanvaardbaar. De huidige regelingen zijn teveel een vangnet en te weinig een springplank. Het onderhavige wetsvoorstel biedt de mensen met een arbeidshandicap meer kans om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan en volwaardig mee te doen in de maatschappij. Ter verduidelijking hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het rammelende en ondeugdelijke wetsvoorstel WWNV. De leden van de PvdA-fractie hebben vele vragen bij het wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de PVV-fractie staan pal voor ondersteuning aan mensen en een goed sociaal vangnet voor hen die dit echt nodig hebben. De leden van de PVV-fractie onderschrijven de uitgangspunten van de WWNV en het bieden van kansen aan mensen waarvan de capaciteiten nu nog onvoldoende worden benut om op de reguliere arbeidsmarkt aan de slag te gaan. De verantwoordelijkheid die de gemeenten door deze wet krijgen versterkt hun regierol in de participatie van burgers. Wel hebben deze leden nog enkele vragen die hieronder in het verslag zijn opgenomen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij onderstrepen van harte het streven van de regering om met dit wetsvoorstel een fundamentele omslag te bewerkstelligen in het denken over en omgaan met mensen met een arbeidsbeperking. Niet langer kijken naar wat mensen niet kunnen, maar naar wat mensen nog wel kunnen, moet voortaan leidraad zijn in het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Het is niet sociaal om mensen met een arbeidsbeperking te veroordelen tot een levenslange uitkering zonder enig uitzicht op werk, op perspectief.

Hiervoor is onder andere nodig dat bestaande schotten tussen de diverse regelingen die er voor mensen met een arbeidsbeperking zijn, worden geslecht en dat maatwerk door gemeenten wordt geboden. Dit kan alleen, zo oordelen deze leden, als er daadwerkelijk decentralisatie van bevoegdheden plaatsvindt en de gemeenten de benodigde bevoegdheden en instrumenten krijgen die daarvoor nodig zijn. Knellende regelgeving van bovenaf moet worden voorkomen.

Deze leden constateren dat de grondgedachte van onderhavig wetsvoorstel, namelijk één regeling voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, reeds terug te vinden is in de verkiezingsprogramma’s van meerdere politieke partijen (waaronder het CDA) en dat ook vanuit het veld door onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Cedris en Divosa al in 2010 voor deze gedachte is gepleit.

De vragen die de leden van de CDA-fractie stellen gaan dan ook niet over de wenselijkheid en de doelstelling van de wet op zich, maar vooral over de uitvoerbaarheid van de wet en over de vraag óf en in hoeverre het doel van de wet om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk helpen, daadwerkelijk kan worden bereikt. Deze vragen zijn hieronder in het verslag opgenomen.

De leden van de SP-fractie hebben met grote verontwaardiging onderhavig wetsvoorstel gelezen en hoopt dat de regering nog op andere gedachten te brengen is. De WWNV schrapt 60 000 banen in de sociale werkplaats, brengt duizenden jonggehandicapten in grote onzekerheid, beperkt de kansen op onderwijs en werk van jongeren met een beperking, slaat de bodem onder de cao’s weg door werken onder het minimumloon als wondermiddel in te voeren, beperkt noodzakelijke begeleiding en opleiding en stort velen in de armoede. De doelstelling van de wet mag positief zijn maar de inhoud van de wet is negatief. Ronduit ondoordacht en slecht. In plaats van inclusie en emancipatie van mensen met een beperking en uitkeringsgerechtigden, draagt deze wet juist bij aan uitsluiting van deze groepen in onze samenleving, werkloosheid en ongelijke kansen op werk, inkomen en een mooie toekomst. Iedereen, maar dan ook iedereen die met deze wet te maken zal krijgen is zeer kritisch en pessimistisch over de uitwerking van de doelen die dit wetsvoorstel behelst. Of het nu de werkgevers, de werknemers, uitkeringsgerechtigden, wetenschappers of gemeenten zijn. De kritiek is eenduidig: de doelstelling is prachtig maar de wet gaat niet werken. Wat is de inhoudelijke reactie van de regering op zoveel kritiek en weerstand tegen dit wetsvoorstel uit de samenleving?

De leden van de D66-fractie hebben het wetsvoorstel ontvangen en hebben naar aanleiding hiervan verschillende vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. De wet met de veel belovende titel Werken naar vermogen. De wet die zich zou focussen op wat mensen nog wél kunnen. De wet die mensen perspectief zou geven en hen weer aan het werk zou moeten helpen. Deze wet blijkt niet veel meer te zijn dan een kille bezuinigingsslag die mensen een enkeltje Rutte-uitkering als perspectief geeft. Want achter deze grote woorden van hervorming en vernieuwing gaat een bezuiniging van maar liefst ruim twee miljard euro schuil. De WWNV is wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft een gemiste kans. De richting is goed maar de uitvoering is zeer teleurstellend.

Met deze wet ligt een van de meest omvangrijke en ingewikkelde wijzigingen in ons sociale zekerheidsstelsel voor. Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft is deze wet echter niet toegerust om deze fundamentele wijziging in ons sociale zekerheidsstelsel te dragen. De leden van de GroenLinks-fractie achten het essentieel dat in een dergelijke fundamentele wijziging de mens centraal wordt gezet. Uitvoerders en andere partners zouden de handvaten moeten krijgen om mensen daadwerkelijk duurzaam naar werk te kunnen begeleiden. Zij moeten hierin grote vrijheid krijgen om mensen het maatwerk te kunnen bieden dat zij nodig hebben. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat zowel partners als werkgevers nauwelijks betrokken zijn bij de uitvoering en vormgeving van de wet, terwijl de essentie van de wet het naar werk begeleiden van mensen is.

De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich vinden in de samenvoeging van de Wet werk en bijstand (WWB), Wajong, Wsw en Wet investeren in jongeren (WIJ) mits deze samenvoeging onder andere een daadwerkelijke ontschotting met zich mee brengt. De wet draagt echter dusdanig strakke financiële kaders in zich dat de leden van de GroenLinks-fractie grote twijfels hebben over de vrijheid van gemeenten om maatwerk te kunnen bieden om mensen naar werk te begeleiden. Vanaf 2013 moeten gemeenten namelijk het «oude» zittende bestand aan Wsw-ers in de Wsw houden. Daardoor zal 80% van het totale budget aan slechts 5% van de doelgroep besteedt moeten worden. Het overige deel van de doelgroep, de WWB-ers, Wajongeren en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers), is voor zijn of haar begeleiding naar werk aangewezen op de resterende 20% van het budget. Het financiële kader maakt de wet daarmee niet alleen onuitvoerbaar maar ook onhaalbaar. De leden van de GroenLinks-fractie vragen dan ook op welke wijze de regering de werking van deze wet gaat monitoren (zowel de gevolgen als de effectiviteit) en of de regering voornemens is haar beleid bij te sturen als blijkt dat de kern van de wet, namelijk het duurzaam naar werk begeleiden van mensen, in de praktijk niet waar gemaakt kan worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden delen de doelstelling van de regering om de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking te vergroten, maar hebben bij het voorliggende wetsvoorstel nog enkele vragen. Deze vragen zijn hieronder in het verslag opgenomen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel om de verschillende sociale voorzieningen terug te brengen naar hun essentie. Zij hechten aan een heldere afbakening van de onderscheiden voorzieningen, waardoor verkeerde prikkels kunnen worden voorkomen. Zij hebben vragen of de structuur van het wetsvoorstel hiervoor optimale voorwaarden schept. Eveneens vinden zij van cruciaal belang dat binnen de nieuwe structuur meer kansen op regulier werk daadwerkelijk geboden worden.

1.0.1. Individueel, maatschappelijk en financieel belang nieuwe aanpak

De leden van de VVD-fractie merken op, dat tijdens de rondetafelgesprekken, die de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna de commissie SZW) over de WWNV heeft georganiseerd, het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) aangaven dat zij geen onderbouwing kunnen geven voor de aanname dat er de komende jaren krapte op de arbeidsmarkt zal ontstaan. Zij vragen de regering om een reactie hierop.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de regering de vacatures die door de vergrijzing zouden ontstaan geschikt gaat maken voor mensen met een arbeidsbeperking? Is de regering bereid om verschillende arbeidsmarktinitiatieven te ontplooien en uit te werken?

De leden van de CDA-fractie vragen of het onder de huidige economische omstandigheden te verwachten is dat de doelgroep van de WWNV zich duurzaam een plek op de reguliere arbeidsmarkt kan verwerven. Ook vragen zij wat het risico op draaideur-werkloosheid en terugval in de uitkering is.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering van mening is dat er voldoende prikkels in de wet zitten om te voorkomen dat er een verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt is door «euroflex»: mensen uit Midden- en Oost-Europa. Zij vragen hierbij om een toelichting.

De leden van de SP-fractie vragen waaruit volgens de regering blijkt dat bij grote krapte op de arbeidsmarkt werkgevers gedwongen zullen zijn om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. Heeft de regering hier onderzoek naar gedaan of baseert de regering zich ergens anders op? Wat is de reactie van de regering op wetenschappers, onderzoekers, werkgevers en vakbonden die allen deze aanname tegenspreken? Maar het belangrijkste, kan de regering deze aanname onderbouwen met feiten?

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel bijstandsgerechtigden met een beperking het afgelopen jaar in vaste dienst zijn genomen bij een reguliere werkgever. Hoeveel bijstandsgerechtigden met een beperking zijn het afgelopen jaar in tijdelijke dienst genomen bij reguliere werkgevers? Hoeveel bijstandsgerechtigden zijn het afgelopen jaar via een tijdelijk contract doorgestroomd naar een vaste aanstelling? Hoeveel bijstandsgerechtigden zijn gedurende welke periode aan het werk geweest met behoud van uitkering?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering met cijfers kan onderbouwen dat mensen met een beperking in de toekomst – vanwege de tekorten op de arbeidsmarkt – hard nodig zijn en het op langere termijn een kwestie is van vraag en aanbod wat elkaar zal vinden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering de uitspraken van het CPB en het SCP op de rondetafelgesprekken van de commissie SZW dat de aannames van de regering zeer twijfelachtig zijn als het gaat om het beschikbaar komen van arbeidsplekken voor mensen met een beperking beoordeelt. Hoe beoordeelt de regering de uitkomsten van het recente hoofdlijnenrapport sectorale arbeidsmarktinformatie van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) waaruit blijkt dat er geen krapte gaat ontstaan op de arbeidsmarkt die banen gaat opleveren voor mensen met een beperking?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering van mening is dat het wetsvoorstel bijdraagt aan de economische en financiële zelfstandigheid van de betrokken mensen. In hoeverre vindt de regering de kans op werk voor mensen met een arbeidsbeperking ook een belangrijke factor om rekening mee te houden? Hoe groot schat de regering de kansen voor mensen met een arbeidsbeperking in om werk te vinden en welke concrete doelstelling ten aanzien van het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat aan het werk gaat wil de regering met het wetsvoorstel realiseren? De regering verwijst naar de toenemende vergrijzing op de arbeidsmarkt, maar de leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat er als gevolg van de crisis op korte termijn juist sprake is van een teruglopende werkgelegenheid. Kan de regering nader onderbouwen hoe dit op de korte termijn er aan bijdraagt dat mensen die in de komende jaren instromen in de WWNV een grotere kans hebben op het vinden van werk? Hoe groot is het risico dat de groep die in de komende jaren vanuit de WWNV niet aan het werk komt door de crisis op een te grote afstand komt te staan van de arbeidsmarkt en daardoor later ook niet meer aan het werk komt? Welke concrete maatregelen neemt de regering om te voorkomen dat mensen met een arbeidsbeperking als gevolg van de crisis niet aan het werk komen? Genoemde leden vragen welke positieve prikkels de WWNV geeft voor werkgevers om in het huidige economische klimaat mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel mensen met een arbeidsbeperking die onder de WWNV vallen te maken krijgen met de huishoudinkomenstoets. Op welke wijze wordt werken voor deze mensen aantrekkelijk gemaakt aangezien de inkomsten gekort worden op de uitkering van andere gezinsleden? Deze leden vragen of de wachttijd van vier weken voor jongeren onder de 27 jaar steeds opnieuw geldt na het aannemen van werk dat geen lange looptijd heeft. Wordt het aannemen van werk dan niet onaantrekkelijk? Welke instrumenten vanuit de WWNV zijn daarnaast beschikbaar om deze groep mensen naar werk te begeleiden?

1.0.2. Mentaliteitsomslag

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering stelt dat er een inspanning van alle betrokkenen, de mensen zelf, de overheid, de uitvoering en de werkgevers, vereist is. Zij vragen op welke wijze de regering de vereiste mentaliteitsomslag binnen de samenleving gaat realiseren. Welke maatregelen neemt de regering hiervoor? Gaat de regering concrete afspraken maken met sociale partners over de participatie van werknemers met arbeidsbeperkingen? Genoemde leden willen weten of de regering sociale ondernemingen fiscaal gaat ondersteunen, of waarom de regering hiervoor niet kiest.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering detacheringsconstructies, die de administratieve handelingen weghalen bij de werkgevers, ondersteunen om zo de kansen op werk voor mensen met een arbeidsbeperking vergroten.

1.0.3. De Wet werken naar vermogen in perspectief

De leden van de D66-fractie constateren dat wordt gesteld dat de aanwas in de bijstand sinds de invoering van de WWB met 20 procent omlaag is gegaan en vragen hoeveel van deze daling te wijten is aan afwenteling door gemeenten op de Wajong.

1.0.4. Een nieuwe stap naar een activerender sociale zekerheid

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat van de 355 000 mensen in de bijstand ongeveer 40 procent langer dan vijf jaar van een uitkering leeft. Kan de regering toelichten hoe de verdeling is over jaren? Hoeveel mensen leven bijvoorbeeld langer dan tien jaar in de bijstand?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het aantal Wajongeren de laatste jaren sterk is toegenomen. Kan de regering een recent cijfermatig overzicht verstrekken van de instroom en de totale Wajongpopulatie van de afgelopen tien jaar? Uit recente cijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van februari 20121 blijkt dat het aantal jongeren tot 27 jaar met een Wajong-uitkering in de eerste helft van 2011 verder is toegenomen. Uit dezelfde cijfers van het CBS blijkt dat het aantal jongeren tot 27 jaar met volledige arbeidsongeschiktheid is afgenomen. Kan de regering aangeven waarom ondanks de nieuwe Wajong de instroom sneller blijft stijgen? Slechts vijf procent stroomt door naar een gewone baan, terwijl uit de indicaties blijkt dat minstens de helft met enige begeleiding aan de slag zou kunnen gaan bij een reguliere werkgever. Is er inzicht in de mate van begeleiding die mensen nodig hebben om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan?

1.0.5. Historisch gegroeide verschillen in bestaande regelingen

De leden van de SP-fractie vragen wat de regering verstaat onder fuikvorming in de sociale werkplaats. Kan de regering een kwalitatieve en kwantitatieve omschrijving geven van fuikvorming in de sociale werkplaats? Kan de regering cijfers en onderzoeken overleggen over het aantal werknemers met een indicatie voor de sociale werkplaats die er in inkomen op achteruit zijn gegaan bij overstap naar een reguliere werkgever? Erkent de regering dat er in de cao voor de sociale werkplaatsen uitgegaan wordt van vijf jaar wettelijk minimumloon voor mensen die instromen, om zo de uitstroom uit de sociale werkplaats te bevorderen?

De leden van de SGP-fractie onderschrijven in belangrijke mate de sociale en financiële redenen die de regering aanvoert voor wijziging van het sociale zekerheidsstelsel. Het historisch gegroeide systeem bevat bovendien te weinig samenhang en kent verkeerde prikkels. Deze leden vragen in hoeverre het wetsvoorstel de geschetste problemen ondervangt. Zij vragen daarbij in ieder geval in te gaan op het gevolg van het wetsvoorstel dat werknemers in de sociale werkvoorziening minimaal het minimumloon ontvangen, terwijl uitkeringsgerechtigden op grond van de wet werken naar vermogen met een dikwijls hogere loonwaarde hooguit het minimumloon kunnen verdienen. Zij vragen eveneens aan te geven welke reële prikkels er zijn tot werken naar vermogen voor het zittend bestand binnen Wsw en Wajong, gelet op de bescherming die het wetsvoorstel voor deze groepen biedt. Hoe rechtvaardigt de regering bijvoorbeeld de vrijstelling van de re-integratieplicht voor personen die voor 15 mei 2011 enkel in het bezit zijn van een Wsw-indicatie?

1.1. Doel

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering met de WWNV wil bereiken dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. Zij vragen of er op dit moment cijfers bekend zijn over het aantal mensen dat met een arbeidsbeperking in Nederland aan de slag is bij een gewone werkgever. In hoeverre heeft de regering concrete doelen voor ogen die moeten leiden tot een groter aantal mensen met een arbeidsbeperking dat aan de slag komt bij reguliere werkgevers?

De leden van de VVD-fractie constateren dat gemeenten werkgevers zoveel mogelijk gaan ondersteunen. Doel is de werkgevers te ontzorgen. Kan de regering toelichten hoe daaraan tegemoet zou moeten worden gekomen en hoe deze ondersteuning er uit kan zien? De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze er getoetst is dat de in de WWNV voorziene ontzorging van de werkgevers daadwerkelijk aansluit bij de wensen van de werkgevers.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten welke partijen worden uitgenodigd voor de Werktop die de staatssecretaris van SZW heeft aangekondigd bij de presentatie van onderhavig wetsvoorstel. Zij vragen welke concrete resultaten de regering van deze top verwacht.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader kan onderbouwen waarom het voor de werkgever financieel en administratief aantrekkelijker zou zijn om mensen met een arbeidsbeperking onder het minimumloon te betalen in plaats van het verstrekken van een loonkostensubsidie.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de reactie van de regering is op voorbeeldwerkgevers die het bezwaarlijk vinden om mensen in dienst te hebben die onder het wettelijk minimumloon (WML) moeten werken.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre gemeenten de mogelijkheid houden om loonkostensubsidie in te zetten wanneer zij dat beter achten dan loondispensatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de regering rekening heeft gehouden met de samenloop tussen de huishoudtoets en de inzet van het instrument loondispensatie.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering het gegeven beoordeelt dat de WWNV zoveel mogelijk mensen in een vast dienstverband wil krijgen in het licht van het feit dat er steeds minder vaste contracten worden gegeven.

De leden van de SP-fractie constateren dat een van de doelstellingen van deze wet is om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk helpen. Kan de regering dit concretiseringen? Welke doelstelling heeft de regering voor de komende vijf jaar? Hoeveel meer mensen zijn na invoering van deze wet geplaatst?

De leden van de SP-fractie stellen dat de gegevens en aannames, waar onderhavig wetsvoorstel op is gebaseerd, op basis van de doorrekening van het CPB in 2010 zijn gestoeld. Voor een realistisch beeld is het zeer wenselijk en noodzakelijk om deze te bezien aan de hand van de laatste ramingen van het CPB. Is de regering hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er tussen mensen met een arbeidsbeperking die onder verschillende regimes vallen concurrentie tussen deelgroepen kan ontstaan omdat de verschillende regimes niet allemaal even aantrekkelijk hoeven te zijn voor werkgevers. Leidt het ontstaan van verschillende regimes tussen o.a. de oude instroom van de Wajong, de nieuwe instroom in de WWNV en de verschillen in de WWNV die tussen gemeenten kunnen ontstaan niet tot een grotere bureaucratische belemmering voor werkgevers? Zo nee, waarom ziet de regering deze vrees dan niet als gegrond?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting hoe de regering er nu voor gaat zorg dragen dat de gemeenten over voldoende expertise beschikken om mensen met een arbeidsbeperking succesvol naar werk te begeleiden. Deze leden willen tevens weten hoe de samenwerking tussen gemeenten actief wordt bevorderd om te voorkomen dat gemeenten het allemaal zelf gaan proberen en langs elkaar heen werken.

1.2. Maatregelen

1.2.1. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de WWNV

De leden van de PvdA-fractie vragen welke waarborgen er zijn voor de burgers als de gemeenten de wet niet naar behoren uitvoeren en het gemeentelijk toezicht tekort schiet. Kunnen gemeenten aanvragen voor werkvoorzieningen afwijzen omdat het geld op is?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest de uitvoering van de voorzieningen voor mensen met een beperking in het algemeen, en de jongeren in het bijzonder, bij het UWV te laten. Wat is de reactie van de regering op de geluiden vanuit werkgevers en werknemers dat in plaats van eenvoud en overzicht met de wet complexiteit en nog meer verschillende doelgroepen worden gecreëerd? Werkgevers vrezen voor de verschillende aanpak, verschillende voorzieningen, verschillende polisvoorwaarden en verschillende doelgroepen bij het neerleggen van al deze taken bij de gemeente. Wat is de reactie van de regering op deze vrees?

1.2.2. Eén re-integratiebudget voor gemeenten

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat gemeenten de beschikking krijgen over één gebundeld re-integratiebudget, waardoor er meer vrijheid ontstaat om budget naar eigen inzicht efficiënt en effectief in te zetten. Hoe valt, volgens de regering, te voorkomen dat gemeenten re-integratie alleen hanteren voor mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt? Ook vragen deze leden wat de prikkels voor gemeenten zijn om nuggers aan het werk te krijgen.

1.3. Integrale aanpak

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie nader concretiseren wat bedoeld wordt met de opmerking dat oplossingen voor participatieproblemen vaak in een eerder stadium liggen en vaak op andere beleidsterreinen liggen dan waar het probleem manifest wordt? Ziet de regering ook kansen voor een integrale benadering van de verschillende beleidsterreinen gericht op participatie?

De leden van de VVD-fractie stellen dat de WWNV gemeenten in staat stelt, in samenhang met de decentralisatie van onder andere de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Jeugdzorg, maar ook het speciaal onderwijs, meer dan nu de regie te pakken en een samenhangende aanpak te ontwikkelen voor mensen met een (toekomstige) afstand tot de arbeidsmarkt. De leden van de VVD-fractie vragen of in dit kader binnen de regering een coördinatie/samenwerkingsvorm is van de verschillende bewindspersonen. In hoeverre is er voor gezorgd dat er aansluitingen zijn gezocht in de diverse voorstellen tot wet, ter versterking van de integrale aanpak op decentraal niveau? Welke aansluitingen liggen gelegen in het onderhavig wetsvoorstel?

Ook de leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen hoe deze wet zich verhoudt tot de overige decentralisaties en de leden van de SP-fractie, van de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen wat de samenhang van deze wet met de genoemde decentralisaties is. De leden van de D66-fractie vragen daarbij of het mogelijk is dat met de introductie van de WWNV het beroep op de AWBZ of Wmo stijgt? Hoe verhouden zich de indicaties voor deze verschillende regelingen tot elkaar? Zijn er mogelijkheden om de indicaties op grond van de AWBZ en de Wmo te stroomlijnen? De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel extra middelen er worden overgeheveld naar de Wmo en de AWBZ om het extra beroep op deze voorzieningen te financieren.

De leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre het mogelijk is de overgang vanuit de Wsw en arbeidsmatige dagbesteding en vice versa toegankelijker te maken.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre het compensatiebeginsel uit de Wmo bijdraagt aan de totstandkoming van het bieden van passend maatwerk aan ondersteuning ten behoeve van (arbeids)participatie. De leden van de CDA-fractie vragen of er is overwogen om het compensatiebeginsel uit de Wmo ook in de WWNV te brengen. De leden van de D66-fractie vragen wat de voor- en nadelen van het introduceren van een compensatieplicht in de WWNV, analoog aan de Wmo, zijn. Blijft een Wsw-indicatie – ook na de aanscherping – een voorliggende voorziening in het kader van de AWBZ en Wmo? De leden van ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering binnen de WWNV niet gekozen heeft voor een compensatiebeginsel zoals dat binnen de Wmo van toepassing is. Had een compensatiebeginsel in de WWNV net als bij de Wmo niet kunnen bijdragen aan de totstandkoming van passend maatwerk aan ondersteuning om participatie en zelfredzaamheid van mensen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet en welke bezwaren zijn er volgens de regering tegen het invoeren van een compensatiebeginsel binnen de WWNV?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat de regering de arbeidsmarktgerichtheid van het speciaal onderwijs wil vergroten. Zij vragen welke acties de regering daartoe gaat ondernemen en welke resultaten deze acties concreet moeten opleveren binnen welke periode.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie stellen dat met de WWNV de voorzieningen voor jongeren met een arbeidsbeperking uit het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) en het Praktijkonderwijs (PrO) (momenteel 37% van de instroom in Wajong) die thuis wonen vervallen. Zij vragen hoe groot de regering het aantal schoolverlaters schat dat om die reden de aansluiting van de arbeidsmarkt zal verliezen in verband met het ontbreken van disciplinerende en stimulerende invloed van een uitkeringsverstrekker.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de wet de garantie biedt dat ook mensen met een zwaardere beperking aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij hun re-integratie in de WWNV.

De leden van de SP-fractie vragen wat armoede, ziekte en criminaliteit als gevolg van werkloosheid en oneerlijke verdeling de samenleving kost. Deelt de regering dat dit «penny wise, pound foolish» is?

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze geregeld is dat de stap van onderwijs naar arbeidsmarkt naadloos op elkaar aansluit. Is het mogelijk om via het onderwijs de begeleiding te regelen voor de stage met uitzicht op werk? Zo ja, is de regering voornemens dit recht op te nemen in dit voorstel? Zo nee, hoe wil de regering dit dan regelen nu veel begeleiders en jobcoaches door de wet op het passend onderwijs en de bezuinigingen al ontslagen worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat arbeid voorliggend is aan dagbesteding. Als mensen arbeidsvermogen (tot 80 %) hebben, dan is er geen indicatie dagbesteding AWBZ mogelijk. Wat betekent dit voor mensen die begeleiding nodig hebben en dit nu niet meer krijgen? Deze leden willen weten of de kans op het vinden van werk voor deze doelgroep hierdoor afneemt.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er na de invoering van de WWNV geen sprake is van één regeling voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, maar van diverse regelingen. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de Wsw integraal op te nemen binnen de WWNV? Zou dit niet bijdragen aan een grotere effectiviteit en efficiëntie?

2. Ondersteuning naar werk

2.0.1. Inleiding

De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat voor een groot deel van de mensen met een beperking structurele en langdurige begeleiding en ondersteuning nodig is om zich op de arbeidsmarkt en de samenleving te handhaven. Zo ja, op welke wijze is deze structurele en langdurige begeleiding geregeld? Hoeveel van de beschikbare middelen zet de regering in om langdurige begeleiding en ondersteuning te geven aan mensen met een beperking? Is de regering voornemens om de besparing op de uitkering – gegenereerd door de inzet van loondispensatie – in te zetten voor de continuering van de langdurige begeleiding?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het hoofdstuk over de ondersteuning naar werk. Zoals gezegd zou wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft de duurzame begeleiding naar werk de kern moeten zijn van deze wet. Echter, door het financiële kader en de verplichting om het «oude» zittende bestand Wsw-ers in de Wsw te houden worden de re-integratie en uitstroom mogelijkheden van WWB-ers, Wajongeren, Wsw-ers en nuggers in grote mate beperkt. Nu gemeenten slechts 20% van het budget over hebben om Wajongeren, WWB-ers, Wsw-ers en nuggers aan het werk te helpen vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich of daarmee de omvang en kwaliteit van de re-integratie-inspanningen niet dusdanig zwaar onder druk zal komen te staan waardoor deze groepen onvoldoende maatwerk geboden krijgen om duurzaam naar werk begeleid te kunnen worden. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat deze wet te veel focust op de aanbodzijde van arbeidsmarkt en er te veel vanuit gaat dat de doelgroep vanzelf aan het werk komt door de krapte op de arbeidsmarkt vanaf 2015. Dit beeld werd door het CPB en het SCP bevestigd tijdens rondetafelgesprekken van de commissie SZW. De leden van de GroenLinks-fractie vragen dan ook of de regering naar aanleiding van de waarschuwingen van onder andere het CPB en het SCP reden ziet om deze aannames aan te passen.

Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-fractie zich verbaasd over het feit dat zowel partijen als werkgevers zo weinig betrokken zijn bij de wet. Zij vragen waarom er, anders dan de één-loket maatregel, geen specifiek beleid gericht op het betrekken van werkgevers als partner is opgenomen.

2.1. Arbeidsinschakeling en re-integratie

De leden van de VVD-fractie constateren dat gemeenten een grotere rol krijgen voor wat betreft arbeidsinschakeling en het hanteren van re-integratie middelen. Uit diverse onderzoeken blijkt, zoals ook opgenomen in de Memorie van Toelichting, dat gemeenten vaak dure re-integratie-instrumenten inzetten en dat de effecten van deze instrumenten kan worden verbeterd. Hoe valt deze verbetering volgens de regering te bewerkstelligen?

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de re-integratievoorzieningen voor jongeren met een arbeidsbeperking uit het speciaal- en het praktijkonderwijs komen te vervallen met deze nieuwe wet. Zo ja, wat betekent dit voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt van deze kwetsbare groep jongeren?

De leden van de D66-fractie vragen naar het aantal alleenstaande ouders met kinderen jonger dan zes jaar dat in de structurele situatie een beroep zal doen op de WWNV. Zij vragen voorts welke sollicitatie- en re-integratieplicht er geldt voor deze groep en of deze sollicitatieplicht afwijkt voor de rest van de mensen in de WWNV. Indien voor alleenstaande ouders een soepeler regime geldt, dan vragen deze leden naar de financiële consequenties van het gelijktrekken van de sollicitatie- en re-integratieplicht.

2.2. Instrumenten

De leden van de VVD-fractie constateren dat gemeenten naast loondispensatie een groot aantal andere instrumenten tot hun beschikking hebben om mensen aan de slag te helpen vanuit een uitkering. Kan de regering toelichten wat de bekendheid is bij werkgevers van het huidige instrumentarium en hoe zij de bekendheid verder gaat bevorderen na invoering van de WWNV?

2.2.1. No-riskpolis

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de no-riskpolis voor de huidige Wajongeren uitvoert. Zij hebben de volgende vragen over de no-riskpolis. Kan de regering toelichten hoeveel er, naar verwachting, gebruik zal worden gemaakt van dit instrument? Kan de regering ook toelichten hoe vaak nu al van dit instrument gebruikt wordt gemaakt door gemeenten bij WWB en de WIJ? Kan de regering toelichten waarom gemeenten voor de mensen die met loondispensatie werken voor de volledige duur van de loondispensatie verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de no-riskpolis? Kan dit betekenen dat gemeenten voor mensen die duurzaam niet het (WML) kunnen verdienen te allen tijde verantwoordelijk blijven? Hoe wordt deze no-riskpolis door gemeenten gefinancierd? Komen hier ook financiële middelen vanuit fondsen voor in aanmerking, en zoja: welke dan? Kan de regering toelichten wat de kosten zijn die samenhangen met het gebruik van de no-riskpolis?

Kan de regering nader toelichten waarom er is niet gekozen om één uitvoeringsorganisatie (gemeente of UWV) verantwoordelijk te maken voor het hanteren van het instrument no-riskpolis bij mensen met een beperking die zelfstandig het WML kunnen verdienen? Wat is de overweging voor het UWV om na twee jaar een no-riskpolis aan te bieden en wat is de mogelijkheid voor het UWV om de hoogte en duur daarbij zelf te bepalen? Heeft de werkgever, in geval van een no-riskpolis, een re-integratieverantwoordelijkheid tegenover de zieke werknemer die onder de WWNV valt?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie constateren dat gemeenten vrij zijn om de no-riskpolis in te zetten en om de hoogte en de duur te bepalen. De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat een werkgever geconfronteerd kan worden met verschillende mensen met arbeidsbeperkingen die afkomstig zijn van verschillende gemeenten of het UWV waardoor werkgevers zich geconfronteerd zien met verschillende no-riskpolissen (verschillen in duur, hoogte en voorwaarden) of zelfs geen no-riskpolis. De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen voor wie de no-riskpolis nu bedoeld is: voor de hele doelgroep WWNV of alleen voor de groep met loondispensatie. Is het aan de gemeenten om dit te bepalen?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie constateren dat in de verordening vastgelegd moet worden hoe het beleid is bij no-riskpolis voor de doelgroep loondispensatie en de doelgroep arbeidshandicap. Zij vragen waarom dat onderscheid er is. Wie stelt vast dat er sprake is van een arbeidshandicap en hoe wordt de uitspraak geformaliseerd zodat de klant er rechten aan kan ontlenen?

De leden van de PvdA-fractie, de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat het voor de werkgever aantrekkelijker is om een Wajonger van het UWV aan te nemen dan een jongere met een arbeidshandicap van de gemeente omdat de werkgever bij een Wajonger beschermd is tegen een verhoogde premie WIA wanneer de werknemer onverhoopt toch de WIA instroomt en bovendien beschermd is tegen ziektekosten omdat de no-riskpolis van het UWV duurt zolang werknemer in dienst is.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie stellen dat bij inzet van de no-riskpolis door het UWV de werkgever verantwoordelijk blijft voor de re-integratieverplichtingen op grond van de Wet verbetering poortwachter. Zij vragen hoe dat zit met werknemers met loondispensatie van de gemeenten.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie constateren dat het UWV na twee jaar dienstverband verantwoordelijk wordt voor de no-riskpolis. Het UWV kan echter alleen de no-riskpolis uitvoeren voor werknemers met een structureel functionele beperking, terwijl de doelgroep voor loondispensatie van gemeenten breder is. Deze leden vragen hoe het UWV dit moet oplossen.

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel no-riskpolissen de gemeenten de afgelopen jaren al hebben ingezet voor mensen in de WWB en de WIJ. Hoe effectief was dat?

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat de no-riskpolis alleen geldt voor mensen met een arbeidsbeperking en voor de doelgroep loondispensatie. Wat is de reden dat gemeenten een maximumduur voor de no-riskpolis in een verordening moeten opnemen? Klopt het dat als mensen twee jaar het wettelijk minimumloon verdienen er sprake is van een stabiele plek op de arbeidsmarkt en dat zij na deze periode vallen onder de voorziening van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), waarbij de no-riskpolis geldt voor de gehele periode dat de werknemer in dienst is? Wat is de reden dat er zo’n groot onderscheid is tussen de no-riskpolis van de gemeenten en van het UWV?

De leden van de D66-fractie constateren dat gemeenten no-riskpolissen mogen aanbieden aan werkgevers, die mensen vanuit de WWNV in dienst nemen. Zij constateren voorts dat gemeenten dat instrument nu al mogen inzetten voor de WWB en vragen hoe vaak gemeenten op dit moment gebruik maken van dit instrument. Bij hoeveel personen is dit instrument ingezet. Welk percentage van de totale doelgroep van de WWNV is dit? Is bij de regering informatie bekend over de effectiviteit van het aanbieden een no-riskpolis?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of voor de huidige Wajongeren het UWV de no-riskpolis blijft uitvoeren en of het mogelijk blijft. Ook vragen zij of werkgevers dan te maken krijgen met mensen die afkomstig zijn van verschillende gemeenten of UWV waardoor werkgevers worden geconfronteerd met verschillende no-riskpolissen (verschillen in duur, hoogte en voorwaarden) of zelfs geen no-riskpolis. Deze leden vragen om verduidelijking waarom in de verordening moet worden vastgelegd hoe het beleid is bij no-riskpolis voor doelgroep loondispensatie en doelgroep arbeidshandicap. Waarom wordt dit onderscheid gemaakt, wie stelt vast dat er sprake is van een arbeidshandicap en hoe wordt de uitspraak geformaliseerd zodat je er als cliënt rechten aan kunt ontlenen?

De leden van de SGP-fractie wijzen op het belang dat werkgevers zo min zorgen en risico’s hebben bij het in dienst nemen van mensen uit de WWNV-doelgroep. Zij vragen of werkgevers er bijvoorbeeld op kunnen vertrouwen dat de no-riskpolis ononderbroken beschikbaar is voor werknemers uit de WWNV die zelfstandig het minimumloon gaan verdienen. Deze leden vragen waarom de beschikbaarheid van de no-riskpolis beperkt wordt tot vijf jaar. Erkent de regering dat deze beperking een wezenlijke belemmering kan zijn voor werkgevers om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen, terwijl de kosten voor inzet van de no-riskpolis relatief beperkt zijn voor de groep werknemers die langer dan vijf jaar zonder problemen in dienst is? Geeft een kosten-batenanalyse niet aan dat het voordeliger is deze beperking te schrappen?

2.2.2. Premiekorting arbeidsgehandicapten

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten in welke mate thans gebruik gemaakt wordt van het instrument premiekorting arbeidsgehandicapten? De premiekorting arbeidsgehandicapten geldt ook voor werknemers die naar het oordeel van het UWV een structurele functionele beperking hebben. Kan de regering aangeven om welke groepen het hier gaat? Kan de regering toelichten wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de concrete invulling van de premiekorting arbeidsgehandicapten naar een mobiliteitsbonus, zoals ook is aangegeven in de brief betreffende het vitaliteitspakket van 30 september 20112? Wordt hier rekening gehouden met eventuele verzilveringsproblematiek? De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de uitwerking van de mobiliteitsbonus met betrekking tot arbeidsgehandicapten verwacht kan worden. Is hun veronderstelling terecht dat het bij deze bonus gaat om een toeslag en niet om een belastingkorting?

De leden van de PvdA-fractie, de SP-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen wat er mee bedoeld wordt dat de regering de modaliteiten beziet van omvorming va de premiekorting naar een mobiliteitsbonus in samenhang met de aanpak van werkgevers om banen beschikbaar te stellen voor mensen uit de doelgroep.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de vrijblijvendheid van gemeenten voor de inzet van voorzieningen om een arbeidsbeperking op te heffen zich verhoudt tot de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking?

De leden van de D66-fractie constateren dat de premiekorting arbeidsgehandicapten alleen ingezet mag worden voor een werknemer, die vanuit de WWNV aan de slag gaat met loondispensatie en voor de werknemer die naar het oordeel van het UWV een structurele functionele beperking heeft. Zij vragen of het klopt dat het instrument van de no-riskpolis voor alle mensen in de WWNV ingezet mag worden. Indien dit het geval is, vragen zij waarom er een discrepantie zit in de doelgroepen voor de no-riskpolis en de premiekorting arbeidsgehandicapten.

De leden van de D66-fractie constateren dat voor het onderhavige wetsvoorstel de doelgroepomschrijving voor de premiekorting arbeidsgehandicapten wordt aangepast en vragen of er door deze aanpassing extra of minder mensen in aanmerking komen voor de premiekorting ten opzichte van de huidige situatie. Indien dit het geval is, vragen zij welke groep in aanmerking gaat komen voor premiekorting of juist daarbuiten gaat vallen.

De leden van de SGP-fractie zien het als een verbetering dat de grondslag voor de premiekorting is verbreed. Het blijft echter afhankelijk van de sector of voor werkgevers een wezenlijke verbetering optreedt. Zij vragen welke mogelijkheden de regering ziet om de premiekorting voor kleine werkgevers beter beschikbaar te maken?

2.2.3. Voorzieningen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering aan de hand van concrete voorbeelden kan toelichten wat de gevolgen zijn voor mensen die vanuit de WWNV aan het werk zijn gegaan en in de WIA terechtkomen? Hoe wordt de mate van het loonverlies bepaald voor mensen met een beperkt verdienvermogen? Wordt hierbij uitgegaan van de daadwerkelijke genoten loonwaarde of de maximale loonwaarde? Hoe groot is de kans dat deze ex-WWNV-ers in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)? Wat is het risico dat gemeenten mensen vanuit de WWNV via een tijdelijke werkplek indirect doorgeleiden naar een uitkering waar het UWV verantwoordelijk voor is en hoe denkt de regering dit te kunnen voorkomen?

De leden van de PvdA-fractie noemen het volgende voorbeeld. Iemand vindt vanuit de WWNV werk op WML niveau en krijgt een begeleidingsvoorziening van gemeenten. Deze is permanent noodzakelijk om te kunnen werken. Zij vragen of het UWV na twee jaar verplicht is deze voorziening over te nemen. Hoe zit het met personen die wel deze voorziening nodig hebben maar geen structureel functionele beperkingen hebben?

De leden van de PvdA-fractie noemen het volgende voorbeeld. Een werkgever neemt iemand uit de doelgroep WWNV in dienst. Na ingang van het dienstverband blijkt dat er voorziening nodig is. Zij vragen of de werkgever daar dan recht op heeft.

Ook vragen zij of werkgevers, die meerdere werknemers uit de doelgroep in dienst hebben, afkomstig van verschillende gemeenten, met een net zo groot aantal regelingen geconfronteerd kunnen worden.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke faciliteiten of regelingen een werkgever die een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt, allemaal recht heeft. Hoe beoordeelt de regering het geheel aan bestaande regelingen? Beoordeelt de regering de premiekorting voor arbeidsgehandicapte werknemers als effectief? Door hoeveel werkgevers wordt deze gebruikt? Is de regeling goed bekend bij werkgevers die overwegen om een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst te nemen? Is de regering bereid te bezien of het mogelijk is om zoveel mogelijk faciliteiten voor werkgevers van een arbeidsgehandicapte werknemer samen te voegen tot een heldere en overzichtelijke regeling?

De leden van de SP-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt gesproken over de inzet van voorzieningen zoals brailleapparatuur, doventolk of een jobcoachvoorziening. Kan de regering een schematisch overzicht geven van alle voorzieningen die onder de WWNV vallen, inclusief premiekortingen, etc. Kan de regering per voorziening de criteria die gelden om hiervoor in aanmerking te komen omschrijven? Kan de regering toelichten hoe lang iemand aanspraak kan maken op een dergelijke voorziening evenals het gebruik en de effectiviteit van de voorzieningen? Blijft het recht van doven en slechthorenden op een tolk in de werkvoorziening en de coördinerende en toetsende rol van het UWV in deze onder de WWNV bestaan? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarop de aanname van de regering is gebaseerd dat als mensen vanuit de WWNV twee jaar op het WML werken, ze een stabiele plek op de arbeidsmarkt hebben. Kan de regering cijfers geven waarmee deze stelling te onderbouwen is?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke ondersteuning vanuit de WWNV een werkgever recht heeft als de werkgever een werknemer uit de doelgroep van de WWNV aanneemt en na de ingang van het dienstverband blijkt dat een voorziening nodig is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er in tegenstelling tot de bestaande wetgeving geen aandacht meer wordt geschonken aan bijzondere categorale voorzieningen voor slechtzienden en blinden. Deze leden willen weten waarom de bijzondere positie met de hogere rijksbijdrage vervalt en hoe kansen voor deze groep om aan het werk te komen en de continuïteit van de expertise voor de begeleiding worden gewaarborgd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier in de toekomst rekening wordt gehouden met de omvang van het Participatiebudget ten aanzien van werknemersvoorzieningen (werkplekaanpassing. jobcoaching, brailleleesregel e.d.) voor de groep die straks geen sw-indicatie meer krijgt.

2.2.4. Starten als zelfstandige

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de mogelijkheid om arbeidsgehandicapten ook te begeleiden naar het starten als zelfstandige. Wat zijn de mogelijkheden op dit moment en ziet de regering meer instrumenten om dit verder te stimuleren? Bedraagt het inkomen als zelfstandige twee jaren achter elkaar ten minste WML dan kan voor de voorzieningen een beroep worden gedaan op de WIA. Kan de regering dit nader uiteenzetten, nu de WIA immers een werknemersverzekering is?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat wanneer een zelfstandige, die gestart is vanuit de WWNV, twee jaar een inkomen ter hoogte van het minimumloon verdient, hij/zij een beroep kan doen op de WIA-voorzieningen. Zij vragen waarom er wordt gesproken over de eis van het minimumloon.

2.2.5. Preventieve inzet re-integratiemiddelen

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel 16- en 17-jarige jongeren er sinds 1 januari 2009 gebruik hebben gemaakt van re-integratievoorzieningen. Hoe effectief was dat?

2.3. Plichten en sancties

2.3.1. Plichten

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering het terechte voornemen heeft de toepassing van het sanctieregime in geval van overtreding van de inlichtingenverplichting wettelijk te verplichten. Op welke termijn kunnen de leden van de VVD-fractie dit wetsvoorstel tegemoet zien?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het participeren in vrijwilligerswerk of (arbeidsmatige) dagbesteding wordt gezien als indicatie voor het indelen in de groep «kan werken met vermogen». Zo ja, leidt deze indeling tot verlies of uitsluiting van deelname aan arbeidsmatige dagbesteding in het kader van de Wmo en de AWBZ?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of mensen met werkvermogen in aanmerking komen voor dagbesteding (via de AWBZ, Wmo of anderszins).

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat mensen met werkvermogen alleen nog voor een ZorgZwaartePakket in aanmerking kunnen komen zonder de functie begeleiding. Zo ja, wat is dan de winst van de decentralisatie van het beleid?

De leden van de PVV-fractie vragen of het participeren in vrijwilligerswerk gezien wordt als indicatie voor werken naar vermogen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of arbeidsmatige dagbesteding volgens de regering bij kan dragen aan het vinden van werk. Is arbeidsmatige dagbesteding, al of niet binnen de Wmo en de AWBZ, dan ook mogelijk als maatschappelijke tegenprestatie, of waarom niet? Genoemde leden vragen tevens om welke redenen (werk)stages, vrijwilligers werk en mantelzorg wel of niet als maatschappelijke tegenprestatie worden aangemerkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een toelichting of de termijn van vier weken voordat een beroep kan worden gedaan op een WWNV-uitkering en daarmee de bijbehorende ondersteuning niet tot een ongewenst gat leidt tussen school en werk. Hoe verhoudt zich dit tot het belang om onderbrekingen in de aansluiting tussen school en werk of in de aansluiting tussen werk en werk zoveel als mogelijk te voorkomen? Welke andere maatregelen neemt de regering om de aansluiting tussen scholing en werk en tussen werk en werk te verbeteren?

2.3.2. Verordeningsplicht

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie nader toelichten welke elementen gemeenten moeten opnemen in een gemeentelijke verordening naar aanleiding van onderhavig wetsvoorstel? Kan de regering nader toelichten wat zij verstaat onder het evenwichtig inzetten van de middelen? Gemeenten dienen in de nieuwe verordening verder vast te leggen dat minimaal een derde deel van de plekken die jaarlijks vrijkomen doordat mensen de Wsw verlaten, moeten worden opgevuld in het kader van beschut werk. In hoeverre ziet de regering in de toekomst naar 2050 toe dat er periodes zijn waarbij gemeenten niet in staat zullen zijn om een derde deel van de plekken die vrijkomen in te vullen, door onvoldoende aanbod van mensen met indicatie beschut werk en wat zullen de consequenties dan zijn?

De leden van de SP-fractie vragen wat de regering verstaat onder een evenwichtige besteding. Hoe moet een gemeente handelen op het moment dat het budget op is, maar jonggehandicapten of bijstandsgerechtigden wel voorzieningen nodig hebben om de reguliere arbeidsplek te behouden? Hoe verhoudt zich de vrijblijvendheid van gemeenten voor de inzet van voorzieningen om een arbeidsbeperking op te heffen tot de wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking? Zijn de gemeenten met deze nieuwe wet verplicht om iedereen die zich bij de gemeente meldt voor re-integratie (bijstandsgerechtigden, jonggehandicapten en nuggers) te helpen? Is het mogelijk dat gemeenten vanwege de forse bezuinigingen op de re-integratiebudgetten moeten gaan werken met een wachtlijst voor re-integratie? Op welke wijze voorkomt de regering dat gemeenten ervoor kiezen alleen de mensen met een kortere afstand tot de arbeidsmarkt te re-integreren en mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt werkloos thuis op de bank laten zitten?

Gemeenten hebben de plicht om bij verordening te regelen op welke wijze zij naar evenredigheid aandacht besteden aan de re-integratie en arbeidstoeleiding voor de verschillende doelgroepen binnen de WWNV. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting over welke doelgroepen het precies gaat. Wordt hierbij ook aandacht besteed aan de verdeling van de middelen tussen beschut werk van de sw en onbeschut werk in het kader van de WWNV? Op welke gronden denkt de regering daarnaast dat gemeenten mensen, die behoren tot de meest moeilijk te re-integreren doelgroep, gaan helpen als gemeenten daar geen financiële prikkel toe hebben? Bestaat er enige zekerheid over de beschikbaarheid van instrumenten uit de gereedschapskist binnen de WWNV voor werkgevers en werknemers?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering van mening is dat het wetsvoorstel voldoende financiële prikkels bevat voor gemeenten om mensen naar werk te begeleiden, als vervolgens het vrijgekomen budget voor de helft terugvloeit naar het Rijk. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen?

Ook vragen zij in hoeverre het wetsvoorstel nadelige gevolgen heeft voor het vrijmaken van middelen door gemeenten voor de re-integratie van mensen met een taalachterstand.

2.4. Werkgeversdienstverlening

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie stellen vast dat er wordt gesproken over de intenties van werkgevers en van bedrijven die actief zijn met Wajongeren, etc. Zij vragen of de regering een overzicht kan geven van deze (toonaangevende) bedrijven met het aantal Wajongeren dat sinds de start van de projecten geplaatst is op a) tijdelijke contracten b) vaste dienstverbanden en c) het aantal Wajongeren dat via een tijdelijk contract doorgestroomd is naar een vaste aanstelling.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering bekend is met het quotasysteem in Duitsland voor het percentage werknemers met beperkingen in bedrijven. Kan de regering een toelichting geven op dit quotasysteem en de resultaten ervan?

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel gemeenten en regio’s er hebben aangegeven met elkaar te gaan samenwerken om de doelgroepen binnen de WWNV beter te kunnen begeleiden en plekken in de sw-bedrijven te waarborgen.

De leden van de CDA-fractie stellen dat de regering terecht veel verwacht van reguliere werkgevers. Goed voorbeeld doet goed volgen. Daarom vragen zij in hoeverre de Rijksoverheid, een van de grootste werkgevers in Nederland, daarin het goede voorbeeld gaat geven.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Raad van State (RvS) in haar advies over het wetsvoorstel stelt dat voor werkgevers de loonwaarde van potentiële werknemers weliswaar van belang is, maar dat deze zeker niet de enige relevante overweging zal vormen voor het al dan niet bieden van werk aan personen met een arbeidsbeperking. Zo zullen volgends de RvS ongetwijfeld ook de kosten van eventueel noodzakelijke begeleiding en technische voorzieningen onderdeel kunnen zijn van de bedrijfseconomische afweging. Kan de regering in dit licht een nadere onderbouwing geven van de stelling in het wetsvoorstel dat bij werkgevers bereidheid bestaat om personen met een arbeidsbeperking werk te bieden?

De leden van de CDA-fractie stellen dat uit recent onderzoek van het UWV3 blijkt dat de meerderheid van de bedrijven (71%) die geen arbeidsgehandicapten in dienst had, dit ook nooit heeft overwogen te doen. In 2010 was dit percentage nog zestig procent. Het onderzoek laat zien dat de meeste bedrijven bekend zijn met subsidieregelingen voor arbeidsgehandicapten, maar dat dit niet leidt tot grotere bereidheid om arbeidsgehandicapten aan te nemen. Wat is de reactie van de regering daarop?

Met werkgeversorganisatie VNO-NCW en de VNG zijn afspraken gemaakt over het creëren van 5000 werkervaringsplaatsen. De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier deze 5000 aangekondigde werkervaringsplaatsen ingevuld gaan worden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten waarom volgens haar de werkgevers bereid zijn om mensen met een beperking aan te nemen. De werkgevers bij het rondtafelgesprek bejubelden detacheringsconstructies maar van duurzaam aannemen is nauwelijks sprake, ook de cijfers spreken de regering tegen. Is dit niet gewoon wensdenken om de bezuinigingen die gepaard gaan met dit wetsvoorstel maar binnen te harken? Over de ruggen van de mens en samenleving? Is de regering bereid om twintig of dertig procent inkomen in te leveren omdat zij dan harder gaat werken? Zo nee, waarom gaat zij daar wel vanuit bij dit wetsvoorstel? Dat als de laagste inkomens nog minder gaan verdienen zij vanzelf met beperking nog wel harder gaan werken? Is de regering zich bewust dat zij hiermee niet alleen van mensen het onmogelijke vraagt, namelijk rond te moeten komen van een te laag salaris maar ook mensen die heel hard werken of willen werken naar vermogen schoffeert en het tegenovergestelde bereikt?

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel vaste arbeidscontracten bij reguliere werkgevers deze wet oplevert voor mensen met een beperking. Heeft de regering ook met VNO-NCW afspraken gemaakt om naast de 5000 werkervaringsplaatsen ook echte vaste structurele arbeidsplekken beschikbaar te stellen voor mensen met een beperking? Wat is de reactie van de regering op de uitspraak van VNO-NCW dat baanbehoud nu eerste prioriteit heeft en dat zij niet bezig zijn met het scheppen van arbeidsplekken voor mensen met een beperking? Kan de regering bevestigen en toelichten hoe het staat met de 10 000 banen die de PvdA heeft afgesproken met VNO-NCW?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering de stelling kan onderbouwen dat werkgevers er belang bij hebben om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te nemen.

De leden van de D66-fractie vragen naar de meest recente cijfers over het aantal mensen met een arbeidshandicap dat de overheid zelf in dienst heeft. Welk percentage van het personeelsbestand van de overheid is dit? Hoe verhoudt dit zich tot het percentage van de bevolking met een arbeidshandicap? Hoeveel stageplaatsen levert de overheid voor leerlingen uit het speciaal onderwijs?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering zelf voornemens is om extra werkplekken bij het Rijk ter beschikking te stellen aan mensen uit de doelgroep van de WWNV. Zo ja, om hoeveel banen gaat het? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie constateren dat voor het bieden van kansen op regulier werk de rol van het midden en kleinbedrijf van groot belang is. Deze leden vragen welke inspanningen de regering verricht om de condities juist voor werkgevers in deze sector zo gunstig mogelijk te maken.

2.4.1. Algemene uitgangspunten voor dienstverlening aan werkgevers

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering er op toeziet dat de samenwerking tussen gemeenten binnen arbeidsmarktregio’s ook daadwerkelijk gestalte krijgt, ter bevordering van één-loket voor werkgevers. In hoeverre wordt er gewaarborgd dat werkgevers ook de mogelijkheid krijgen om te komen tot landelijke en/of sectorale afspraken? Op welke wijze komt er meer transparantie in het arbeidsaanbod en hoe krijgt dit digitaal vorm? Volgens de leden van de VVD-fractie moet de werkgeversdienstverlening centraal staan. Op welke wijze worden ook de private intermediairs betrokken bij de uitvoering? In hoeverre wordt voorkomen dat de administratieve lasten voor werkgevers toenemen door het in dienst nemen van mensen uit de WWNV? Kan de regering toelichten wat de administratieve lasten zijn en de inhoudelijke nalevingskosten van het aanvragen van re-integratieinstrumenten door werkgevers?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat detachering vanuit de Wsw een succesvol instrument is gebleken om mensen met een beperking te laten werken bij een reguliere werkgever. De leden van de CDA-fractie stellen dat detachering een succesvol instrument is gebleken om het werkgevers gemakkelijk te maken aan de slag te gaan met mensen met een beperking. De leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de CDA-fractie en de SP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het ook na invoering van de WWNV mogelijk blijft om mensen op (groeps-) detacheringsbasis bij werkgevers aan de slag te helpen. De leden van de SP-fractie vragen daarbij of mensen dan vanuit de gemeente gedetacheerd worden of dat de sociale werkplaats een schakel blijft in de constructie om mensen bij reguliere werkgevers aan de slag te krijgen? Als de sociale werkplaats een schakel in de constructie blijft: wat is dan de reden om de wet sociale werkvoorziening zo drastisch te wijzigen terwijl er in de praktijk niets wijzigt?

De leden van de VVD-fractie vragen welke kansen de WWNV met zich meebrengt voor mensen die met verminderd verdienvermogen een stap willen zetten naar zelfstandig ondernemerschap in plaats van werkzaam te zijn in loondienst? Welke instrumenten kunnen voor deze mensen worden ingezet om dit te bevorderen?

3. Loondispensatie

3.0.1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat loondispensatie voor zowel werkgevers, betrokkenen als gemeentes aantrekkelijk is. Kan de regering dit nader motiveren, omdat uit het recente rapport Pilot Loondispensatie blijkt dat dit niet ondubbelzinnig gesteld kan worden?

De leden van de PvdA-fractie vragen of loondispensatie gevolgen heeft voor de langdurigheidstoeslag. Zo ja, welke? De leden van de CDA-fractie vragen of er nog recht is op langdurigheidstoeslag wanneer iemand start met werken onder loondispensatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat volgens de regering het gevolg van de analyse van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) is voor de mogelijkheden van het inzetten van loondispensatie.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de SP-fractie vragen of het betalen van een lager loon (juridisch en verdragstechnisch) slechts onder strikte voorwaarden voorbehouden is aan mensen met een beperking. De leden van de SP-fractie vragen daarbij of de regering uitgebreid kan toelichten (met bronnen en onderzoek) waarom het instrument loondispensatie niet discriminatoir zou zijn.

De leden van de SP-fractie vragen of het eigenlijke doel van de regering is om het WML in Nederland af te schaffen. Zo nee, waarom laat de regering het WML dan wel los voor een heel aantal jaren voor mensen met een arbeidsbeperking? Deelt de regering de mening dat hierbij sprake is van discriminatie? Zo nee, wat rechtvaardigt de regering om deze discriminatie van mensen met een beperking of grote afstand tot de arbeidsmarkt te introduceren? Waarom kiest de regering niet voor inclusie en gelijkwaardigheid in plaats van voor exclusie, ongelijkwaardigheid en het creëren van tweederangs werknemers zonder fatsoenlijke rechten en salaris?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan onderbouwen (met onderzoeken en cijfers) waarom er geen verdringingseffecten gaan ontstaan in de onderkant van het loongebouw, nu gemeenten massaal voor een prikkie goedkope arbeidskrachten zullen wegzetten. Kan de regering onderbouwen waarom het instrument loondispensatie geen ondermijning is van het wettelijk minimumloon? Hoe verhoudt het instrument loondispensatie zich tegenover Europese regelgeving en het EVRM?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering het wenselijk acht dat met deze wet een nieuwe onderklasse wordt vergroot en bestendigd. Welke maatregelen gaat de regering nemen om dit te voorkomen? Kan de regering toelichten wat onderliggend wetsvoorstel betekent voor de groei van het aantal werkende armen?

De leden van de SP-fractie vragen of regering serieus meent dat betaling onder het minimumloon een prikkel is om productiever te worden. Kan de regering toelichten hoe deze prikkel ervoor zorgt dat de beperking van mensen zal verminderen en zij dus productiever kunnen worden? Kan de regering toelichten hoe zeven jaar werken onder het minimumloon voor mensen met een arbeidsbeperking een prikkel kan zijn om regulier werk te aanvaarden? Welk perspectief heeft een werknemer op een betere toekomst als iemand zeven jaar lang nooit meer kan verdienen dan 100% van het wettelijk minimumloon en geen enkel recht heeft op reguliere arbeidsvoorwaarden (zoals inkomen op cao niveau en de aanvullende arbeidsvoorwaarden)? Hoeveel gemeenten zijn voornemens de loondispensatie aan te vullen tot 100% van het wettelijk minimumloon? Hoeveel gemeenten zijn voornemens de loondispensatie aan te vullen tot slechts het sociaal minimum?

De leden van de SP-fractie vragen of werknemers die met loondispensatie aan het werk worden gezet hun rechten op de inkomensondersteunende regelingen zoals bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag behouden. Kan de regering toelichten of een taalachterstand alleen (bijvoorbeeld bij bijstandsgerechtigden met een vluchtelingenachtergrond) ook een reden kan zijn om te kiezen voor loondispensatie?

De leden van de D66-fractie vragen wat de inschatting van de regering is van het aantal mensen dat (jaarlijks) gebruik gaat maken van loondispensatie. Welk percentage van het totaal verwachte WWNV-bestand is dat? Hoe groot is naar verwachting de gemiddelde overheidsbijdrage per persoon aan de loondispensatie? Wat zijn de totale uitgaven aan loondispensatie in 2013, 2014, 2015 en structureel? Heeft de regering een inschatting welk deel van deze uitgaven naar personen gaat, die ook zonder loondispensatie aan de slag waren gekomen, het zogenoemde «deadweight loss»? Hoe verhouden deze verwachtingen zich tot de recente evaluaties over loondispensatie?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting welke prikkeling loondispensatie moet vormen voor mensen die al op hun maximale vermogen zitten. Heeft het werken onder het wettelijk minimumloon dan geen demotiverend effect? Voor mensen zonder arbeidsbeperking met een bijstandsuitkering zou tevens beargumenteerd kunnen worden dat een extra prikkel zoals bij loondispensatie een positief effect heeft op de inzet van de mensen, maar hiervoor wordt loondispensatie niet ingezet. Deze leden vragen waarom de regering juist voor mensen met een arbeidsbeperking van mening is dat een extra prikkel noodzakelijk is. Wat betekent loondispensatie voor de rechtsgelijkheid van mensen met een arbeidsbesparing die wel onder het wettelijk minimumloon betaald kunnen worden? Leidt loondispensatie niet tot een geleidelijke aantasting van het wettelijk minimumloon?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering met concrete voorbeelden kan toelichten wat bij de voorwaarden voor loondispensatie onder «andere redenen» valt.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering uiteen wil zetten op welke gronden het binnen het kader van Europese en internationale verdragen is toegestaan werknemers gedurende een aantal jaren onder het minimumloon te betalen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering veel verwacht van de inzet van loondispensatie. Deze leden vragen een reactie op hun veronderstelling dat het gemeenten vrij staat om zelf de middelen voor re-integratie te kiezen en dat het daarom ook mogelijk blijft om bijvoorbeeld loonkostensubsidie in te zetten.

De leden van de SGP-fractie vragen of er voldoende financiële prikkels zijn voor gemeenten om het instrument loondispensatie in te zetten. Op welke wijze verkrijgen kleine en grote gemeenten financieel voordeel wanneer zij iemand met loondispensatie aan het werk helpen? Heeft de regering in het financieel kader een algemene besparing ingeboekt met het oog op de te boeken winst door de inzet van loondispensatie, zonder koppeling aan de instroom vanuit specifieke uitkeringsregelingen als gevolg van invoering van het wetsvoorstel?

3.0.2. Pilot Loondispensatie

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten op welke manier de uitkomsten van de pilots Werken naar vermogen die nu nog lopen, betrokken gaan worden bij de uitwerking van dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie stellen dat uit de evaluatie van de pilots vooralsnog zou blijken dat werkgevers loondispensatie zien als een noodzakelijke voorwaarde, maar geen reden om in zee te gaan met mensen met een arbeidsbeperking. Op welke manier worden werkgevers geprikkeld of gestimuleerd om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans te geven?

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat de regering de conclusie uit de rapportage pilot loondispensatie – dat er geen eenduidig antwoord is te geven op de vraag of loondispensatie bijdraagt aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking – niet overneemt en dit instrument uit het wetsvoorstel schrapt. Uit de laatste rapportage loondispensatie blijkt dat er slechts 96 dienstverbanden zijn geregistreerd, waarvan er alweer 14 dienstverbanden zijn beëindigd. Slecht 82 mensen van de meer dan 1000 aangemelde personen zijn via loondispensatie aan het werk geholpen. Kan de regering toelichten hoe deze cijfers zich verhouden tot de uitspraak dat de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking stijgt? Acht de regering het realistisch om honderdduizenden mensen aan het werk te helpen, in ieder geval tienduizenden per jaar met loondispensatie, terwijl in 1,5 jaar tijd slechts 82 mensen aan het werk zijn geholpen met dit instrument? Uit de rapportage pilot loondispensatie blijkt dat mensen er wel 100 euro op achteruit kunnen gaan als zij via loondispensatie aan het werk worden geholpen. Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat werken ook voor deze mensen loont?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering het feit beoordeelt dat de pilot «meer plekken bij werkgevers» ondanks forse inspanningen nauwelijks werkplekken voor mensen met een beperking heeft opgeleverd of werkplekken met een duurzaam karakter heeft gecreëerd.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verbaasd over het feit dat de regering met de plannen rondom loondispensatie vooruit loopt op de uitkomst van de pilot die waren bedoeld om nader inzicht te krijgen op de betekenis van het instrument loondispensatie en vragen waarom de regering hier zo bewust voor kiest. De (tussen)evaluatie die er nu over de pilot loondispensatie ligt is namelijk verre van positief. In dat kader vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich waarom de regering zo nadrukkelijk kiest voor loondispensatie als «hoofd» instrument in de begeleiding naar werk. Op welke onderzoeken baseert de regering zich als zij stelt dat het instrument loondispensatie voldoende is om werkgevers over te streep te trekken om iemand van de doelgroep in dienst te nemen? Uit de (tussen)evaluatie komt immers niet duidelijk naar voren dat dit instrument tot betere resultaten leid. Voorts draagt het instrument loondispensatie in zich dat dit instrument gevolgen heeft voor bijvoorbeeld pensioen opbouw en sociale zekerheidsrechten.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat uit de evaluatie van de pilots loondispensatie blijkt dat loondispensatie op zich zelf niet voldoende is om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Ook de Raad van State geeft aan dat loonwaarde weliswaar van belang is, maar niet de enige relevante overweging zal vormen voor het al dan niet bieden van werk aan personen met een arbeidsbeperking. Zo zullen ongetwijfeld ook de kosten van eventueel noodzakelijke begeleiding en technische voorzieningen onderdeel kunnen vormen van de bedrijfseconomische afweging, aldus de Raad van State. Kan de regering een nadere onderbouwing geven hoe het wetsvoorstel bijdraagt aan een grotere bereidheid van werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking daadwerkelijk aan te nemen?

3.1. Doelgroep

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten waarom personen die minder dan 20% van het minimumloon kunnen verdienen niet in aanmerking kunnen komen voor loondispensatie bij een reguliere werkgever? Waarom wordt het uitgesloten dat iemand die in aanmerking kan komen voor een indicatie Wsw toch aan de slag kan gaan bij een reguliere werkgever?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat iemand die een verzoek indient voor een Wajong-uitkering bijna automatisch eindigt als behorend tot de doelgroep WWNV als het UWV vaststelt dat er sprake is van arbeidsmogelijkheden. Immers, bij weigering van de uitkering zal een aanvraag bijstandsuitkering volgen en een ambtshalve vaststelling (Wijziging WWB, Art 10b) is dan aan de orde.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering inzet van loondispensatie zowel voor mensen met een oude als met een nieuwe indicatie beschut werk niet mogelijk maakt. Geldt in ieder geval ten aanzien van werknemers met een oude indicatie niet dat hun de mogelijkheid moet worden geboden met loondispensatie bij een regulier werkgever aan de slag te gaan, zo vragen zij.

3.1.1. Niet-uitkeringsgerechtigden

De leden van de PVV-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat niet-uitkeringsgerechtigden straks uit beeld verdwijnen en onnodig buiten het arbeidsproces komen te staan.

De leden van de CDA-fractie stellen dat onderzoeken aantonen dat de zogenaamde nuggers door gemeenten tot op heden nauwelijks aan het werk zijn geholpen, ondanks bepalingen in een verordening. Waar is de veronderstelling op gebaseerd dat de nieuwe groep nuggers van jongeren met een beperking en zonder uitkering (doordat zij wonen bij ouders of partner met inkomen) en lage verdiencapaciteit, dus behorend tot de meest moeilijk te re-integreren doelgroep, wel geholpen worden als de gemeenten daar geen financiële prikkel toe hebben? Ook vragen zij welke groepen recht hebben op begeleiding. Verliest een nugger recht op ondersteuning?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de nuggers. Welke invloed heeft de WWNV op de omvang van het aantal nuggers? Zijn er waarborgen ingebouwd zodat dit niet een «verloren groep» wordt? Welke mogelijkheden op ondersteuning hebben deze nuggers? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor het succes van de WWNV cruciaal is dat er voldoende vacatures voor deze doelgroep zijn bij reguliere werknemers. Zij vragen in dat kader naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Koşer Kaya4. In hoeveel procent van de cao’s is er een afspraak gemaakt over het aannemen van mensen met een arbeidshandicap?

De leden van de SGP-fractie vragen welke verantwoordelijkheid de regering ziet weggelegd voor gemeenten met betrekking tot niet uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking. Op welke minimale vorm van ondersteuning kunnen zij rekenen? Welke inspanningen dient de gemeente bijvoorbeeld te verrichten indien een niet-uitkeringsgerechtigde met loondispensatie aan de slag wil? Hoe wordt onderzocht of gemeenten ook daadwerkelijk werk maken van hun verantwoordelijkheid?

3.1.2. Medische urenbeperking

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de regering aangeeft dat mensen met alleen een medische urenbeperking zijn uitgesloten van loondispensatie omdat er geen dispensatie van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag hoeft te worden verleend. Immers, van een medische urenbeperking is sprake als iemand niet voltijds kan werken maar wel in de gewerkte uren (per uur) het minimumloon kan verdienen. Hij is dan beperkt in het aantal arbeidsuren. De werkgever kan deze werknemer in dienst nemen voor de uren die hij wel kan werken en hoeft niet af te wijken van het rechtens geldende loon. Er hoeft daarom geen loondispensatie toegepast te worden. De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de WWNV dus kijkt naar het minimumuurloon. Betreft dit het minimumuurloon op basis van een 36-urige of een 40-urige werkweek? Wordt er ook rekening gehouden met het minimumuurloon van jongeren onder de 23 jaar? Zo ja, wat gebeurt er met een jongere van 18 jaar die een loonwaarde heeft van 20% van het WML? Wordt deze loonwaarde op zijn 19e automatisch lager dan de 20% omdat het WML stijgt?

De leden van de CDA-fractie vragen of het medisch urencriterium wordt vastgelegd in overleg met de behandelend artsen, het UWV en de werknemer met een beperking.

Ook vragen zij hoe wordt omgegaan met het medisch urencriterium in relatie tot het recht op studiefinanciering en of er mogelijkheden zijn om in deeltijd te studeren met studiefinanciering.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting hoe werken loont voor mensen met een medische urenbeperking, aangezien de loonaanvulling tot het wettelijk minimumloon alleen geldt voor mensen die voltijd werken.

3.2. Processtappen inzet loondispensatie

3.2.1. Stap 1: de toegangstoets

De leden van de VVD-fractie constateren dat de gemeenten niet zelf de toegangstoets mogen uitvoeren, maar wel een onafhankelijke derde moeten kiezen. Ook het Rijk heeft belang bij een juiste en uniforme toegangstoets. Hoe meent de regering dit te kunnen waarborgen wanneer gemeenten de ruimte hebben om zelf een onafhankelijke derde te kunnen inschakelen? De leden van de VVD-fractie vragen of het niet voor de hand ligt dat er één onafhankelijke partij komt die de toegangstoets afneemt. De leden van de VVD-fractie vragen hoe te waarborgen valt dat verschillende onafhankelijke partijen de toegangstoets op dezelfde wijze uitvoeren. Betekent dit ook dat deze partijen gecontroleerd moeten worden of ze daadwerkelijk goed toetsen? Hoe valt door de gemeenten te beoordelen of een advies zorgvuldig tot stand is gekomen, nu de gemeenten geen bevoegdheid hebben om een inhoudelijk oordeel te vellen over het advies? In welke gevallen mag een gemeente weigeren om een toegangstoets uit te voeren?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de redenen van de regering zijn om de toegangstoets niet te beleggen bij het UWV. Ook vragen zij of het mogelijk is dat de uitkomst van de toegangstoets voor de loondispensatie niet overeenkomt met toetsen in het kader van de nieuwe Wajong of Wsw. Is het bijvoorbeeld (theoretisch) mogelijk dat het UWV iemand een Wajong-uitkering weigert, omdat hij/zij een arbeidsvermogen heeft van meer dan 20%, en dat uit de toegangstoets voor de loondispensatie komt dat hij/zij juist minder dan 20% arbeidsvermogen heeft? Zo ja, wat zijn dan de gevolgen van die verschillende uitkomsten?

De leden van de PvdA-fractie vragen welke functie de periodieke toegangstoets vervult bij loondispensatie. Kan de regering nader motiveren welke belangen van werknemers en werkgevers hiermee gediend zijn?

De leden van de PVV-fractie vragen welke argumenten de regering heeft om de toegangstoets voor loondispensatie in te voeren.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de toegangstoets nu precies toetst en waarom deze niet te integreren is in de loonwaardemeting om een deel bureaucratie terug te dringen. Ook vragen zij of de regering kan toelichten wat de meerwaarde is van de periodieke toegangstoets bij het instrument loondispensatie. Is het denkbaar om een meer eenvoudige systematiek te maken met minder administratieve lasten?

De leden van de SP-fractie vragen of de toegangstoets voor de loondispensatie ook kan worden uitgevoerd door het UWV. Ziet de regering mogelijkheden om informatie van deskundigen (zoals begeleiders, instellingen, familieleden) mee te nemen bij de uitvoering van de toegangstoets/loonwaardebepaling?

De leden van de D66-fractie constateren dat de gemeenten de toegangstoets tot loondispensatie moeten uitbesteden aan een onafhankelijke derde. Klopt het dat er in het onderhavige wetsvoorstel geen verdere kwaliteitseisen worden gesteld aan deze onafhankelijke derde? Betekent dit dat de gemeente in principe iedere persoon of organisatie de toegangstoets mag laten uitvoeren? Indien dit laatste het geval is, wat is de toegevoegde waarde van deze toets precies? Wat zijn de jaarlijkse kosten, die het laten uitvoeren van de toegangstoetsen naar verwachting met zich meebrengt voor gemeenten? Wat zijn naar verwachting de gemiddelde kosten per uitvoeringstoets? Deze leden constateren dat een belanghebbende zelf kan vragen om een toegangstoets voor loondispensatie. Zij vragen in welke gevallen de gemeente dit mag weigeren, en in welke gevallen een weigering ongegrond is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting waarom de regering de toegangstoets niet schrapt om loondispensatie eenvoudiger in de uitvoering te maken.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat de inzet van loondispensatie door de beperkende voorwaarden in het wetsvoorstel onwerkbaar wordt, dan wel dat de voorgestelde systematiek oplossingen belemmerd die juist voor alle betrokkenen beter zouden zijn. Zij vragen in dat licht ook of de regering alternatieven onderzoekt om tot een integratie van de loonwaardebepaling en de toegangstoets te komen, zodat dubbel werk kan worden vermeden.

De leden van de SGP-fractie vragen wat de meerwaarde is om eerst via een algemene toegangstoets vast te stellen of iemand tot de doelgroep behoort, terwijl altijd op concreet niveau bekeken moet worden welke mogelijkheden er in een concrete functie zijn. Deze leden vragen of het niet logisch is door middel van een proefplaatsing te onderzoeken welke mogelijkheden belanghebbende heeft en op basis daarvan vast te stellen of iemand tot de doelgroep behoort. Verdient het niet de voorkeur het borgen van onafhankelijkheid vooral te richten op de loonwaardebepaling?

3.2.2. Stap 2: Werkzaamheden met behoud van uitkering

De leden van de VVD-fractie constateren dat gemeenten iemand die algemene bijstand ontvangt hiervoor een beperkte periode – maximaal drie maanden – met behoud van uitkering kunnen laten werken bij de potentiële werkgever. De leden van de VVD-fractie vragen of dit enkel geldt voor personen die in aanmerking komen voor loondispensatie, of voor de gehele populatie in de WWNV.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de criteria zijn die de potentiële werkgever moet hebben om een arbeidsrelatie aan te gaan zodat loondispensatie kan worden toegepast.

3.2.3. Stap 3: Loonwaardebepaling

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie nader toelichten welke verschillende methoden voor loonwaardebepaling gehanteerd worden in de Pilot Loondispensatie en hoe deze onderling van elkaar verschillen? Kan de regering al iets meer zeggen over de algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin nadere regels worden gesteld over het bepalen van de loonwaarde? Waarom bestaat de mogelijkheid dat er verschillende methodes gehanteerd kunnen worden en brengt dit met zich mee dat de uitkomsten van de loonwaarden verschillend kunnen zijn voor eenzelfde geval? Leidt dit niet tot verwarring bij werkgevers wanneer er bij verschillende gemeenten verschillende methodes en mogelijk dus verschillende loonwaarden worden bepaald? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wie de loonwaarde bepaalt. Bestaat de mogelijkheid dat de partij die de toegangstoets doet ook de loonwaarde vaststelt? Hoe verhoudt de toets waar de loonwaarde bepaald wordt zich tot de toegangstoets? Wat vindt de regering van de oproep in het veld om de toegangstoets in de WWNV te schrappen? Welke bezwaren kleven daar volgens de regering aan? Biedt de vaststelling van iemands loonwaarde middels een methode die voldoet aan de eisen gesteld in de AMvB niet voldoende waarborgen dat iemand niet onterecht onder het WML beloond wordt? Wat vindt de regering van de redenering dat gemeenten geen financieel belang zullen hebben bij het niet juist toepassen van de loonwaardebepaling? Immers ook bij de toegangstoets mogen de gemeenten zelf bepalen door welke onafhankelijke derde partij dit wordt gedaan. Wat is dan de meerwaarde volgens de regering? Zou bij de loonwaardebepaling niet daarnaast door de onafhankelijke derde beoordeeld kunnen worden of er geen andere functies zijn waar wel boven het WML zelfstandig kan worden verdiend waardoor er uiteindelijk geen aanspraak kan worden gemaakt op loondispensatie?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering kiest voor meerdere methodieken voor loonwaardebepaling, en niet voor een instrument dat iedereen volgens hetzelfde zoveel mogelijk wetenschappelijk onderbouwde systematiek meet. Ook vragen de leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie of een eenduidige loonwaardemeting ook voor grote werkgevers niet aantrekkelijker zou zijn om bijvoorbeeld meerdere werkzoekenden uit de doelgroep van verschillende gemeenten aan te nemen.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie stellen dat bij het meten van de loonwaarde uit de pilots blijkt dat de gehanteerde methodieken enorm uit elkaar lopen. Zo meet de ene methodiek 40% loonwaarde en een andere methodiek 85% loonwaarde bij dezelfde persoon. Deze leden vragen hoe kan worden voorkomen dat uitkeringsgerechtigden de dupe worden van de willekeur aan methodieken.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat de uitkomst van de loonwaardebepaling het inkomen bepaalt of dat de uitkomst de start is van een onderhandelingsproces. Hoe wordt voorkomen dat de uitkomst van de loonwaardebepaling niet bepalend is? Hoe wordt voorkomen dat de hoogte van de loonwaarde onderwerp van onderhandeling wordt tussen de gemeente en de werkgever?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen of iemand zelf een loonwaardemeting kan aanvragen. Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er concreet gebeurt als de loonwaarde stijgt boven de 100%. Wat betekent dit voor de gemeente, werkgever en werknemer?

De leden van de PvdA-fractie vragen of mensen met psychiatrische problematiek (wisselende gevolgen van beperking) wel beoordeeld kunnen worden via de loonwaardemeetinstrumenten die nu voorliggen. Hoe worden de wisselende arbeidsprestaties als gevolg van de psychische handicap meegewogen?

De leden van de CDA-fractie vragen of er voor gemeenten ook ruimte is om in onderhandeling met werkgever te variëren met de vastgestelde loonwaarde. De prijs kan immers per regio variëren afhankelijk van het aanbod.

De leden van de SP-fractie constateren dat de diverse loonwaardebepalingen die in Nederland gebruikt worden heel diverse resultaten en uitkomsten opleveren. Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat er een uniforme loonwaardebepaling tot stand komt? Ook vragen zij of de loonwaardebepaling een vast gegeven is of dat deze nog onderhandelbaar is tussen werkgevers en gemeenten.

De leden van de D66-fractie constateren dat per AMvB nadere regels worden gesteld voor het bepalen van de loonwaarde. Zij vragen waarom er niet voor is gekozen om het bepalen van de loonwaarde per wet vast te stellen. Waarom is er niet gekozen voor een uniform systeem (gelijk voor alle gemeenten) om de loonwaarde vast te stellen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering er vanuit gaat dat de loonwaarde op voorhand accuraat vastgesteld kan worden. De loonwaarde kan immers pas daadwerkelijk worden vastgesteld als iemand gematched wordt op een concrete functie en deze functie enige tijd heeft kunnen uitvoeren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat het toepassen van verschillende methoden voor de loonwaarde meting in vergelijkbare gevallen tot andere uitkomsten leidt. Deze leden vragen of er een uniforme definitie van het begrip loonwaarde komt en zo ja hoe deze dan luidt. Deze leden vragen tevens waarom er geen landelijke methodiek voor het meten van de loonwaarde komt. Kan de regering een inschatting geven van het aantal mensen waarbij de loondispensatie langer zal doorlopen dan de eerste drie jaar omdat na deze eerste periode blijkt dat de loonwaarde nog steeds onder het wettelijk minimumloon ligt?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting welke rechten cliënten hebben ten aanzien van de loonwaardebepaling. Welke mogelijkheden hebben cliënten om bewaar te maken tegen een vastgestelde loonwaarde zonder dat er sprake is van grote drempels om het bezwaar te kunnen maken?

De leden van de SGP-fractie constateren dat er uiteenlopende methoden van loonwaardebepaling zijn, die tot sterk uiteenlopende resultaten leiden. Zij vragen hoe wordt voorkomen dat werkgevers met verschillende systemen te maken krijgen, waardoor de bereidheid van werkgevers onder druk kan komen te staan. De leden van de SGP-fractie vragen om een toelichting op de regels die momenteel gelden voor de loonwaardebepaling door het UWV en welke mate van vrijheid er is om tot een voor alle partijen bevredigende oplossing te komen. Zij vragen op welke manier de criteria voor loonwaardebepaling door het UWV zich verhouden tot de regeling van loonwaardebepaling in het wetsvoorstel.

3.2.4. Stap 4a: De beschikking en werken met loondispensatie

Zowel voor de toegangstoets als voor de loonwaardebepaling bestaat de mogelijkheid open voor betrokkenen om bezwaar en/of beroep aan te tekenen. Kan de regering nader toelichten aan de leden van de VVD-fractie waarom dit opportuun is? Voorziet de regering niet het risico op lange juridische procedures? Temeer omdat het instrument alleen tijdelijk mag worden toegepast en er een periodiek een nieuwe toegangstoets en loonwaardebepaling dient plaats te vinden en bij jongeren tot 27 jaar zelfs frequenter. Hoe schat de regering het risico in dat dit ook zal betekenen dat het instrument loondispensatie minder zal worden gebruikt als werkgevers ook kunnen kiezen voor een meer eenvoudige instrument, zoals detachering? Is het ook voor de werkgever mogelijk bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de uitkomst van een loonwaardemeting en zo ja, hoe? Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie nader toelichten wat de consequenties voor gemeenten zijn als achteraf blijkt, na vernietiging van de beschikking, dat er een te hoge of te lage loonwaardebepaling heeft plaatsgevonden en wat gebeurt er bijvoorbeeld als de loonwaarde (na eventueel bezwaar en beroep) hoger uitvalt? Dan heeft de werkgever te weinig loon ontvangen. Heeft de werknemer dan een vordering op de werkgever of op de gemeente? Kunnen de gemeenten de geleden schade vervolgens ook verhalen op de onafhankelijke derde die deze toetsen uitvoert? Wat zijn de consequenties voor de werkgever wanneer uit de periodieke toegangstoets blijkt dat iemand niet langer tot de doelgroep behoort waar loondispensatie op kan worden toegepast? De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over de beschikking naar aanleiding van de loonwaardebepaling. De beschikking vermeldt het percentage van het rechtens geldende loon dat de werkgever dient te betalen aan de werknemer. Hoe verhoudt de betaling conform het loon volgens een collectieve arbeidsovereenkomst (cao-loon) zich met de loonwaardebepaling dat gerelateerd wordt aan het WML? Stel dat iemand een loonwaarde heeft van 30% van het WML en de werkgever moet het geldende cao-loon betalen. Wat betekent dit in de praktijk voor het salaris van de werknemer en de aanvulling vanuit de gemeente?

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat wanneer iemand werkzaam is met het instrument loondispensatie hij of zij een tweetal loonstrookjes ontvangt: namelijk loon van de werkgever en een toeslag van de gemeente. Zijn er mogelijkheden om dit te vereenvoudigen en terug te brengen naar één inkomensstrook?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe hoog de uitkering van mensen wordt indien zij bijvoorbeeld een ongeval krijgen op het werk. Zij vragen of de regering daarvan rekenvoorbeelden kan geven bij 40% en 60% loonwaarde.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het instrument van loondispensatie alleen gebruikt kan worden wanneer ook de laagste loonschalen worden ingevuld in cao’s. De regering heeft in een eerder stadium toegelicht hierover in gesprek te zijn met de sociale partners. De leden van de D66-fractie vragen hoe het staat met deze gesprekken. Welke concrete afspraken zijn er gemaakt? Welke percentage van de werknemers valt onder een cao, waarbij de laagste loonschalen onbenut zijn?

3.2.5. Tijdelijk instrument

De leden van de VVD-fractie constateren dat loondispensatie alleen tijdelijk (maximaal drie jaar) mag worden toegepast. Zij vragen of dit drie jaar bij één werkgever moet zijn, of dat het bijvoorbeeld ook drie keer een jaar zijn bij verschillende werkgevers kan zijn. Wordt niet in ieder geval bij een nieuwe baan een nieuwe loonwaarde bepaald? Wat is de prikkel voor een werkgever om de loonwaarde opnieuw vast te stellen?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie constateren dat er wordt gesteld dat na maximaal drie jaar een loonwaardemeting uitgevoerd moet worden en dat dit voor jongeren sneller moet. Zij vragen waarom er voor hen geen maximale termijn wordt gesteld, bijvoorbeeld van een jaar.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen of een tijdelijke situatie negen jaar kan bedragen (terwijl een tijdelijke arbeidsovereenkomst maximaal drie jaar kan duren).

De leden van de SP-fractie vragen of de regering het wenselijk acht dat mensen zeven jaar lang onder het wettelijk minimumloon kunnen worden betaald door een werkgever. Wat is de reactie van de regering op de uitspraken van een aantal grote werkgevers dat werken onder het minimumloon «gênant» is? Deelt de regering de mening dat in Nederland niet voor niets het WML bestaat en dat iedereen die naar vermogen werkt, tenminste het WML moet verdienen? Zo ja, is de regering bereid dit onderdeel uit de wet te schrappen? Zo nee, vindt de regering het werk van mensen met een beperking die naar vermogen werken minder waard dan het werk van een topbestuurder die naar vermogen werkt en een miljoenenbonus meekrijgt voor falend bestuur zoals bij Vestia, PostNL, enzovoorts.

De leden van de SP-fractie stellen dat de inzet van loondispensatie grotendeels tot tijdelijke contracten leidt. Welke garanties heeft de regering (wettelijk) ingebouwd om ervoor te zorgen dat werknemers na een tijdelijk contract ook vast worden aangesteld ondanks dat werkgevers dan meer moeten bijdragen in de loonkosten? Kan de regering toelichten of voor werknemers die met loondispensatie aan het werk zijn ook geldt dat zij na drie tijdelijke contracten in vaste dienst moeten worden genomen? Kan de regering toelichten of iemand die wisselt van werkgever gedurende de loondispensatie opnieuw aan de termijn van zeven jaar moet beginnen of dat de uitgediende termijn wordt overgenomen door de nieuwe werkgever?

3.2.6. Stap 4b: Loonaanvulling

De leden van de VVD-fractie vragen de regering in hoeverre het in de toekomst tot praktische problemen leidt wanneer iemand die werkt met loondispensatie en vervolgens over voldoende bestaansmiddelen komt te beschikken het recht op loonaanvulling verliest. Bijvoorbeeld: een alleenstaande werkt met loonaanvulling en komt boven de maximaal toegestane vermogensgrens. Hij verliest vervolgens zijn loonaanvulling en komt snel weer onder de vermogensgrens. Dan heeft hij weer recht op loonaanvulling. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er voor mensen met een urenbeperking die naar vermogen werken geen aanvullingsregeling is, zodat zij net als anderen tenminste het WML kunnen verdienen wanneer zij werken naar vermogen.

De leden van de D66-fractie vragen naar de wisselwerking tussen de huishoudinkomenstoets en loondispensatie. Hoe ziet de grafiek, zoals weergegeven op pagina 24 van de Memorie van Toelichting, eruit voor een 19-jarige, die aan de slag gaat met loondispensatie en waarvan de twee ouders ook in de WWNV zitten? Voorts vragen deze leden naar het aantal gehuwden, het aantal alleenstaanden, het aantal inwonende kinderen en het aantal alleenstaande ouders dat naar verwachting een beroep zal doen op de WWNV.

3.2.7. Geen aanvulling bij niet-uitkeringsgerechtigden

De leden van de D66-fractie constateren dat iemand, die werkt met loondispensatie en vervolgens over voldoende bestaansmiddelen komt te beschikken, het recht op zijn loonaanvulling verliest. Zij vragen of de regering in die context met bestaansmiddelen op de vermogenstoets doelt of ook op de inkomenstoets.

3.3. Overige aspecten loondispensatie

3.3.1. Ondersteuning en voorzieningen

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat de regering weigert om het wetsvoorstel aan te passen nu blijkt (uit onderzoeken en uit de rondetafelgesprekken) dat werkgevers onder de huidige voorwaarden nauwelijks bereid zijn om mensen met een beperking in dienst te nemen. Is de regering bereid om de werkgeversaanpak drastisch aan te passen, zodat mensen met en een beperking daadwerkelijk een baan aangeboden krijgen? Erkent de regering dat het instrument door werkgevers en gemeenten als «veel te moeilijk en ingewikkeld» benoemd wordt? Erkent de regering dat werkgevers vooral baat hebben bij praktische ondersteuning en detacheringsconstructies via sociale werkplaatsen en gemeenten? Zo ja, wat is de reden dat dit wetsvoorstel niet voorziet in praktische hulp op de werkvloer, zoals jobcoaches en begeleiding en is gekozen voor een sterfhuisconstructie voor de sociale werkplaatsen? Erkent de regering dat door voorliggend wetsvoorstel te weinig geld beschikbaar is voor goede begeleiding en ondersteuning, waardoor werkgevers niet over de streep worden getrokken om mensen met een beperking in dienst te nemen? Op welke wijze gaat de regering werkgevers ontzorgen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering bevreesd is dat er mogelijk op verkeerde wijze gebruik gemaakt kan worden van loondispensatie, dan wel dat ongewenste effecten optreden. Zij vragen of de belangen van gemeenten en werkgevers niet belangrijke waarborgen zijn dat de inzet van loondispensatie voor alle betrokken partijen een positief resultaat oplevert.

3.3.2. Verzekering werknemersverzekeringen

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen aan de regering over de werknemersverzekeringen. Bij werkloosheid kunnen mensen die werken met loondispensatie in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bedraagt de WW-uitkering 75% en daarna 70% van het minimumloon of van de loonwaarde? Hoe sluit de bepaling van het loonverlies van de WIA aan op de loonwaarde die gebruikt wordt in de WWNV? Betekent het gebruik van de WIA niet dat iedereen in de IVA terechtkomt omdat mensen überhaupt niet het minimumloon kunnen verdienen? En wat gebeurt er als iemand met een uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) onder het sociaal minimum komt? Kan de regering uitleggen wat de hoogte van een uitkering in de Ziektewet (ZW) is voor iemand die werkte met loondispensatie? Op dit moment krijgt iemand in de ZW immers minimaal het minimumloon. Hoe verhoudt dit zich met onderhavig wetsvoorstel waarbij mensen die met loondispensatie werken juist niet het minimumloon kunnen verdienen? De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de regering aangeeft dat zij de ontwikkeling van het aantal ZW- en WIA-uitkeringen nauw zal monitoren. In dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om bij AMvB te regelen dat uitkeringslasten ZW en WIA van deze groep ten laste worden gebracht van de gemeente waar de betreffende werknemer woont. Van deze mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt als uit de monitoring blijkt dat sprake is van bovenmatige verstrekking. Kan de regering nader toelichten wanneer er sprake zal zijn van bovenmatige verstrekking? Hoe wordt tot deze conclusie gekomen? Wat verstaat de regering onder nauw monitoren? Hoe frequent zal dit worden gemeten?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om nader uiteenzetten waarop de twee jaar is gebaseerd dat wanneer personen die met loondispensatie werken al dan niet onder re-integratieverantwoordelijkheid van de gemeenten gaan vallen, ook als zij een ZW- of een WIA uitkering hebben. De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast hoe de regering de ontwikkeling in de ZW en vangnet-WGA ziet in relatie tot de nieuwe WWNV.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat bovenmatige verstrekking in van ZW- en WIA-uitkeringen inhoudt. De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel «bovenmatig» bedraagt en of dat wordt berekend op basis van sectorniveau. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe dit wordt berekend. De leden van de PvdA-fractie en van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de monitoring plaats vindt?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat vanaf 1 januari 2013 gemeenten verantwoordelijk worden voor werknemersvoorzieningen voor de gehele WWNV-doelgroep – zowel bestaande werkzoekenden met WWB-, Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW)- of nabestaandenuitkering, WWB-gesubsidieerd werk + Niet-Uitkeringsgerechtigden, als nieuwe instroom. Op welke wijze komt hiervoor ook het budget mee naar gemeenten? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige UWV-uitgaven aan werknemersvoorzieningen (en zelfstandigenvoorzieningen)? Wat is de procedure rond werknemers en zelfstandigen die een verlenging nodig hebben voor een lopende voorziening? Op welke wijze worden gemeenten gecompenseerd voor uitvoeringskosten van werknemersvoorzieningen, waaronder de kosten van een eventueel deskundigenadvies?

De leden van de PvdA-fractie noemen het volgende voorbeeld, en stellen daarbij enkele vragen. Als iemand werkt met loondispensatie en er ontstaat WW-recht (bijvoorbeeld door faillissement werkgever), wie is dan verantwoordelijk voor de re-integratie als er geen uitkeringsaanvulling is op grond van de WWNV: het UWV of de gemeente? Ook vragen zij wie er verantwoordelijk is voor de re-integratie als er wel een uitkeringsaanvulling is op grond van de WWNV: het UWV of de gemeente? Als het UWV verantwoordelijk is, hoe kan het UWV dan re-integreren als het UWV het instrument loondispensatie niet kan inzetten voor een WW-er? Wie dient een eventuele voorziening te treffen? Stel dat deze persoon met WW ziek wordt. Is er dan sprake van een uitkering op grond van de ZW a) in het geval iemand een aanvulling heeft vanuit de WWNV en b) indien iemand geen aanvulling heeft vanuit de WWNV? Wie is in situatie a en b verantwoordelijk voor de re-integratie?

Stel dat iemand met loondispensatie langdurig ziek wordt en beoordeeld moet worden in het kader van de WIA. Hoe moet het UWV deze persoon schatten (iemand kan immers niet WML verdienen), of wordt deze persoon standaard 80–100% beoordeeld?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regeling ten aanzien van bovenmatige verstrekking van uitkeringen op grond van de WIA of de ZW alleen betrekking heeft op werknemers die minimaal twee jaar zelfstandig het minimumloon verdienen. Zij vragen of de regering wil toelichten welke mogelijkheden er zijn om aanspraak te maken op de ZW of de WIA voor de werknemers die nog geen twee jaar zelfstandig het minimumloon verdienen.

3.3.3. Verhuizing bij dienstbetrekking

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader uiteen kan zetten waarom een gemeente waar iemand met loondispensatie naar toe is verhuisd gehouden zou zijn om een aanvullende uitkering te betalen, terwijl de oude gemeente verantwoordelijk blijft voor de toepassing van het instrument van de loondispensatie voor de duur van het dienstverband. Zou het niet zo moeten zijn de verschillende methoden voor loonwaardebepaling geen verschil van uitkomst zouden moeten hebben? Welke gemeente is verantwoordelijk als de loonwaarde verandert gedurende het dienstverband?

3.3.4. Pensioenopbouw

De leden van de VVD-fractie vragen of voor het gebruik van loondispensatie door de werkgever in de cao uitdrukkelijk moet zijn geregeld dat afwijking van het functieloon mogelijk is. Wat te doen als het een standaard cao betreft? De werkgever mag dan geen mensen in dienst nemen tegen afwijkende arbeidsvoorwaarden. Wordt deze cao dan tenietgedaan door de loondispensatie? De leden van de VVD-fractie wensen een nader uitleg van de regering op dit punt.

De leden van de VVD-fractie vragen welke concrete effecten het onderhavig wetsvoorstel heeft voor de pensioenopbouw van mensen die gaan werken met het instrument loondispensatie. Kan de regering toelichten wat de stand van zaken is van het mogelijk maken in pensioenregelingen dat mensen met loondispensatie ook daadwerkelijk pensioen kunnen opbouwen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering van plan is om concrete stappen te nemen, bijvoorbeeld door convenanten of andere afspraken te maken met sociale partners en de pensioen- en verzekeringswereld, om zo pensioenopbouw voor werknemers met loondispensatie mogelijk te maken. Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen bij welke pensioenfondsen mensen met loondispensatie ondergebracht worden, en in hoeverre het wisselen van pensioenfondsen dan als gevolg van kortdurende banen extra negatieve effecten heeft op de pensioenopbouw.

3.3.5. Effecten op de arbeidsmarkt

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de aanname van het CPB dat extra arbeidsaanbod leidt to extra arbeidsvraag kan toelichten. Waar is deze aanname op gebaseerd?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de uitgesproken verwachting dat er op termijn nieuwe banen bijkomen rond het wettelijk minimumloon gaat monitoren. Op welk termijn dat dit dan gebeuren en hoeveel extra banen worden dan verwacht? Wordt in de evaluatie van loondispensatie tevens het aantal mensen dat dankzij loondispensatie een baan heeft gevonden betrokken? Welke verwachtingen heeft de regering hier concreet over?

3.3.6. Financiering

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven van de uitvoeringskosten van het toepassen van het instrument loondispensatie, vanaf de toegangstoets per cliënt. Ook vragen zij in hoeverre hier rekening mee is gehouden in het budget voor de uitvoeringskosten aan gemeenten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een vergelijkend overzicht kan geven van wat de kosten voor de gemeenten zijn en voor het inkomen van betrokkenen in het geval van loonkostensubsidie dan wel loondispensatie bij een verdiencapaciteit van 25%, 50% en 75%.

De leden van de SP-fractie vragen of gemeenten ook loonkostensubsidie in kunnen blijven zetten. Kan de regering de verschillen toelichten tussen loonkostensubsidie en loondispensatie? Kan de regering de kosten van beide instrumenten naast elkaar zetten voor gemeenten, werkgever en rijk? Kan de regering een overzicht geven van de kosten van beide instrumenten voor mensen met een beperking die gaan werken bij een reguliere werkgever met een verdiencapaciteit of loonwaarde van 25%, 50% en 75%?

3.3.7. Evaluatie instrument loondispensatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er gekozen is voor een termijn van drie jaar om het instrument loondispensatie te evalueren.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie constateren dat in de evaluatie van de loondispensatie drie onderwerpen worden benoemd, te weten: de toegangstoets, de loonwaardebepaling en de periodieke hertoetsing. Deze leden vragen op welke wijze de regering de effectiviteit van loondispensatie gaat monitoren. Zij vragen of ook onderzocht wordt hoeveel mensen er meer mee aan de slag zijn gekomen en gebleven, de kosten, de cliëntbeleving, de ervaring van werkgevers, etc.

4. Wet sociale werkvoorziening

4.0.1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat de voorspelling dat dit voorstel een sterfhuisconstructie is voor de Wsw ongegrond is en dit toe te lichten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de taak van de Wsw louter ziet als het werk mogelijk maken voor diegenen die nergens anders dan in een beschutte werkomgeving terecht te kunnen. Laat de regering de functie van het sw-bedrijf als leer-werk/mens ontwikkelbedrijf varen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering stelt dat de Wsw 2,5 keer groter is dan als was beoogd bij de inwerktreding in 1969. Bedoeld de regering dat hiermee de laatste jaren mensen onterecht in de Wsw zijn toegelaten en zo ja, wat is daarvan dan de oorzaak?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat een baan in de sociale werkplaats, voor mensen met een indicatie, hen economische zelfstandigheid geeft. Welk type dienstverbanden heeft de regering voor mensen met een beperking in petto na invoering van de WWNV? Acht de regering economische zelfstandig van belang voor mensen met een beperking en/of grote afstand tot de arbeidsmarkt? Wat is de doelstelling van de regering?

De regering constateert dat er in geen enkel ander land zoveel mensen in de sociale werkvoorziening werken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de situaties in de diverse landen vergelijkbaar zijn, gezien verschillen in omstandigheden, wet- en regelgeving en definities van groepen.

4.0.2. Oorzaken van te weinig uitstroom naar gewoon werk

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting gesteld wordt dat het voor bestaande Wsw-ers, gelet op hun geldende cao, financieel niet aantrekkelijk is om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan. Zijn er geen (financiële) prikkels te bedenken wat dit wel aantrekkelijk zou kunnen maken?

De leden van de PvdA-fractie vragen welke bronnen zijn geraadpleegd voor figuur 4.1 op pagina 28 van de Memorie van Toelichting.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat vele Wsw-ers in staat zijn om -met begeleiding- bij een gewone werkgever te werken. Zij vragen hoe dit te rijmen valt met de halvering van het budget waaruit die begeleiding moet worden betaald. Daarnaast stellen zij dat uit berekeningen van Cedris5 blijkt dat 80 procent van het budget opgaat aan loonkosten van de huidige Wsw-ers. Biedt dat nog voldoende mogelijkheden om medewerkers en werkgevers op een goede manier te begeleiden?

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat de Wsw weer teruggebracht wordt tot waar deze voor bedoeld was: voor wie uitsluitend in een beschutte omgeving kan functioneren. Zij vragen of dit betekent dat er de laatste jaren onterecht mensen in de Wsw zijn toegelaten. Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?

De leden van de SP-fractie vragen wat de huidige arbeidsparticipatie is van mensen met een arbeidsbeperking zonder de banen in de sociale werkvoorziening. Wat is de doelstelling ten aanzien van de arbeidsparticipatie van de regering met dit wetsvoorstel voor de komende jaren? Wat zijn de oorzaken van de lagere arbeidsparticipatie van mensen met een beperking of grote afstand tot de arbeidsmarkt?

4.1. De Wsw vanaf 2013

4.1.1. Wsw vanaf 1 januari 2013 beperkt tot beschut werken

De leden van de CDA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er is gekozen voor een verschil in arbeidsvoorwaarden voor de Wsw en de WWNV. Levert dit geen perverse prikkel op en een extra druk op de wachtlijst voor de Wsw? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij wanneer de regering verwacht dat de huidige wachtlijsten in de Wsw weggewerkt kunnen zijn?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest de werknemersstatus te handhaven voor mensen binnen beschut werk, wanneer de situatie ontstaat dat door de beperkingen van het financiële kader geen ruimte is om deze werknemers meer te betalen dan het minimumloon. Welke bezwaren zijn er om het beschut werk te positioneren als regeling binnen de wet werken naar vermogen, met behoud van de onafhankelijke indicatiestelling door het UWV?

4.1.2. Huidige Wsw-indicatie

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen onder de huidige regelgeving jaarlijks een Wsw-indicatie krijgen.

4.1.3. Aanpassing indicatie noodzakelijk

De leden van de PvdA-fractie vragen wat het nut is van een Wsw-indicatie wanneer er geen enkele zekerheid is dat iemand ooit aan de beurt komt.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan garanderen dat het UWV bij de indicatiestelling gebruik maakt van de deskundigheid die bij de Geestelijke gezondheidszorg (ggz) aanwezig is over de arbeidsmogelijkheden van de patiënt.

4.1.4. Nieuwe indicatie beschut werken

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wanneer iemand onder een nieuwe indicatie beschut werken kan gaan werken binnen de Wsw. Bestaat de mogelijkheid dat zo iemand na verloop van tijd zich kan ontwikkelen voorbij de bovengrens voor beschut werken? Zo ja, wat zullen de consequenties daarvan moeten zijn? In hoeverre loont het voor zo iemand die vanuit de Wsw vervolgens aan de slag gaat met loondispensatie bij een reguliere werkgever?

De leden van de PvdA-fractie vragen of mensen die vanaf 1 januari 2013 een Wsw-indicatie krijgen, maar geen plek hebben binnen de sociale werkvoorziening, met loondispensatie aan de slag kunnen gaan?

De leden van de PvdA vragen of een Wsw-indicatie, met de aanscherping van de criteria van de Wsw waarbij de zorgplicht in de Wsw van gemeenten wordt gewijzigd, een voorliggende voorziening voor dagbesteding (via AWBZ of Wmo) blijft. Indien het antwoord nee is, hoe kan dan een groter beroep op middelen vanuit de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) worden voorkomen, hetzij via de AWBZ, hetzij via de Wmo?

De leden van de PVV-fractie vragen op welke wijze de kwaliteit van de indicatiestelling Wsw van het UWV gewaarborgd wordt.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen naar verwachting onder de nieuwe criteria jaarlijks een Wsw-indicatie krijgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke criteria na 1 januari 2013 precies gaan gelden voor de sw-indicatie en waarin deze criteria concreet verschillen ten opzichte van de huidige criteria. Kan een Wsw-indicatie alleen verkregen worden op grond van een koppeling met de loonwaarde (20% ondergrens), of is een Wsw-indicatie ook op andere gronden mogelijk en om welke gronden gaat het dan zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen welke geïndiceerden in de toekomst in aanmerking komen voor een plaats binnen beschut werk. Zij vragen of hun veronderstelling klopt dat de Wsw alleen toegankelijk is voor personen die voor 15 mei 2011 op de wachtlijst stonden dan wel personen die na 15 mei 2011 onder de nieuwe voorwaarden in aanmerking komen voor de Wsw.

4.1.5. Ondergrens

De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met mensen die onder de ondergrens vallen. Een van de criteria om te bepalen of iemand boven of onder de ondergrens van de Wsw komt is «de inwerktijd voor de eenvoudigste functie van tenminste twee functies die iemand kan vervullen». De leden van de VVD-fractie vragen wat hiermee wordt bedoeld. Ook vragen zij hoe hoog het minimumpercentage moet zijn dat iemand kan leveren uitgedrukt in een percentage van het minimumloon voordat men toegang krijgt tot de Wsw. Wanneer iemand aan alle criteria van de ondergrens voldoet komt deze in aanmerking voor de Wsw. De leden van de VVD-fractie merken op dat de criteria niet zozeer te beantwoorden zijn met ja of nee, maar dat er sprake is van een mate waarin iemand er aan kan voldoen. Graag ontvangen zij dan ook een uitgebreide toelichting van de regering wanneer iemand volgens de criteria boven de ondergrens van de Wsw uitkomt, zo mogelijk toegelicht met enkele voorbeelden. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat nu de doorslaggevende criteria zijn om mensen aan te wijzen voor een beschutte werkplek of voor een Wajong-uitkering. Ook vragen zij of de sw-er zelf kan vragen om een herindicatie in de nieuwe Wsw.

4.1.6. Bovengrens

De regering geeft aan dat de indicatiecriteria voor onder- en bovengrens onverlet laten dat er sprake kan zijn van een arbeidsproductiviteit met een behoorlijke mate van economische betekenis. De leden van de VVD-fractie vragen waar gemiddeld van uit wordt gegaan.

4.1.7. De duur van de indicatie

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat de periodieke herindicatie voor mensen met een indicatie voor de sociale werkplaats wordt geschrapt en alleen op aanvraag van het college kan plaatsvinden. Is het ook mogelijk dat werknemers, begeleiders, instellingen of de sociale werkplaats verzoeken om herindicatie? Hoe vaak kan de gemeente overgaan tot herindicatie?

4.1.8. Verplicht beleid voor beschut werken

De leden van de VVD-fractie constateren dat met de invoering van deze wet de gemeentelijke zorgplicht wordt omgezet in een verplicht gemeentelijk beleid voor beschut werken. Gemeenten krijgen meer beleidsvrijheid bij het bepalen van wie, en op welk moment, een voorziening beschut werken krijgt aangeboden. Er komt een verordeningsplicht voor de gemeenten waar een waarborg is ingebouwd namelijk dat minimaal één op de drie plekken die jaarlijks vrijkomen, bestemd moet worden voor nieuwe plekken voor mensen die afhankelijk zijn van beschut werk. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering voor deze aanpak per gemeente kiest. De leden van de PvdA-fractie en van de ChristenUnie-fractie vragen wat de redenen van de regering zijn om de omvang van de nieuwe instroom in de Wsw te relateren aan de omvang van de huidige uitstroom, en niet aan de spreiding van de nieuw af te geven indicaties voor beschut werk. Ook vragen zij of het bij die 1/3 om de totale uitstroom of de uitstroom als gevolg van natuurlijk verloop gaat. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij wat de onderbouwing is van de verwachte uitstroom met 2/3. De leden van de PVV-fractie vragen welke sancties de overheid kan opleggen wanneer gemeenten zich niet houden aan het opvullen van minimaal een op de drie plekken wanneer deze plekken vrijkomen in de sociale werkplaats.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering hiermee de in het verleden, door het verdwijnen van industrieën, ontstane scheefgroei van sw-bedrijven in de verschillende regio’s niet intact houdt. Hoe valt te rechtvaardigen dat bijvoorbeeld een persoon op de wachtlijst met een beschutte indicatie in een krimpregio zoals in Zuid-Limburg, met vanuit de historie een groot gegroeide sw-voorzieningschap, veel eerder in aanmerking zal komen voor een plaats dan iemand elders in het land, waar het bijvoorbeeld dichtbevolkt is, maar waar van oorsprong een kleinere werkvoorzieningschap is? De leden van de PvdA-fractie, de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie stellen dat de wet extra risico’s lijkt mee te brengen voor regio’s met een kwetsbare werkgelegenheid. Zij stellen dat dit vaak regio’s met een relatief hoog aandeel Wsw-ers zijn. Zij vragen hoe de regering deze risico’s met de invoering van deze wet denkt te ondervangen.

De leden van de VVD-fractie vragen wat er precies in de gemeentelijke verordening gezet moet worden. Hoe wordt er getoetst wat er in de verordening staat en in hoeverre deze nageleefd wordt?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er een vrijstelling van de re-integratieverplichting geldt voor Wsw-geïndiceerden, en waarom deze voor de bestaande groep gehandhaafd blijft.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de verschillen tussen gemeenten in interne en externe (begeleid werken, detachering) plaatsing van Wsw-ers.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen wat de positie is, en wat de rechten zijn, van mensen die een Wsw-indicatie hebben gekregen voor 15 mei 2011 en die op 1 januari 2013 nog niet aan het werk zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of Wsw-ers, die de stap naar reguliere werkgever met begeleid werken (BW) hebben gemaakt en na 15 mei weer op de wachtlijst komen omdat het dienstverband geëindigd is, volgens de nieuwe criteria worden beoordeeld wanneer ze op 1 januari 2013 nog op de wachtlijst staan.

De leden van de CDA-fractie stellen dat op basis van de verwachte uitstroom uit de Wsw er de komende tien jaar in totaal ongeveer 16 000 mensen kunnen instromen. De wachtlijst voor de Wsw is nu al ongeveer 20 000 mensen. De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt met de mensen die straks een Wsw-indicatie hebben, maar waarvoor nog geen plek is in de Wsw. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke instrumenten gemeenten kunnen inzetten voor mensen die vanaf 1 januari 2013 een Wsw-indicatie krijgen, maar geen plek hebben binnen de sociale werkvoorziening. Deze leden vragen of loondispensatie ook voor deze groep ingezet gaat worden.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven op de te verwachten gevolgen van het wetsvoorstel voor de wachtlijst voor beschut werk.

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat de zorgplicht en het wachtlijstbeheer voor gemeenten als het gaat om mensen met een indicatie voor de sociale werkplaats wordt geschrapt. Kan de regering toelichten welke consequenties dit voor mensen met een indicatie voor de sociale werkplaats heeft? Is het theoretisch mogelijk dat iemand met een dergelijke indicatie door de gemeente niet meer wordt geholpen en langdurig thuis achter de geraniums komt te zitten? Welke wettelijke verplichting hebben gemeenten nog om deze mensen naar een reguliere werkplek dan wel een baan in de sociale werkplaats te begeleiden? Betekent het schrappen van het wachtlijstbeheer dat gemeenten zelf mogen bepalen welke mensen met een indicatie een baan krijgen in de sociale werkplaats? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat mensen niet worden «voorgetrokken» of «achtergesteld» door de gemeenten als het gaat om de toewijzing van een arbeidsplek in de sociale werkplaats? Op welke wijze houden gemeenten inzicht in de omvang en ontwikkeling van de groep werknemers die zijn geïndiceerd voor de sociale werkplaats? Wat betekent het vervallen van de wachtlijst voor mensen die op de wachtlijst staan en niet behoren tot de groep die onder de WWNV gaat vallen (indicatie voor 15 mei 2011)? Behouden zijn hun rechten en plichten en daarmee de volgorde op de wachtlijst?

De leden van de SP-fractie constateren dat gemeenten worden verplicht om de beschutte werkplek van één van de drie werknemers die de sociale werkplaats verlaten op te vullen. Mogen gemeenten ook meer plekken beschikbaar stellen en bijvoorbeeld twee van de drie vrijgekomen werkplekken opnieuw invullen? Kan iedereen die op de wachtlijst staat (zowel van voor als na 15 mei 2011) aanspraak maken op deze vrijkomende werkplekken?

De leden van de SP-fractie constateren dat er in totaal 30 000 werkplekken in heel Nederland beschikbaar blijven. Is het mogelijk dat in de praktijk bepaalde gemeenten zich meer gaan toeleggen op beschut werk, dan andere gemeenten? Op welke wijze is wettelijk verankerd dat in elke gemeente beschutte werkplekken beschikbaar blijven voor mensen met een beperking? Behouden de werknemers die in het verleden uit de sociale werkplaats met een terugkeergarantie zijn gedetacheerd of naar een begeleid werken plek zijn gegaan deze terugkeergarantie naar de werkplek die zij hadden voordat zij werken «uitgeplaatst»? Of worden deze werknemers op de wachtlijst geplaatst die per intreding van de wet wordt opgeheven?

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de sociale werkplaatsen het verlies van 60 000 arbeidskrachten moeten opvangen. Welke invloed heeft dit op de productie en de toekomstbestendigheid van de sociale werkplaatsen? Acht de regering het wenselijk dat er nog meer sociale werkplaatsen de deuren moeten sluiten vanwege de bezuinigingen? Is de regering voornemens in te grijpen wanneer sociale werkplaatsen in Nederland failliet dreigen te gaan? Laat de regering met invoering van deze wet de visie dat de sociale werkplaatsen een leerwerkbedrijf moeten zijn varen? Kan de regering toelichten waarom wordt gekozen voor een sterfhuisconstructie voor de sociale werkplaatsen?

De leden van de D66-fractie constateren dat gemeenten in de verordeningen dienen vast te leggen dat minimaal een derde deel van de plekken, die jaarlijks vrijkomen doordat mensen de Wsw verlaten, moeten worden opgevuld in het kader van beschut werk. Daarmee wordt beoogd om een waarborg te creëren voor het aantal te realiseren nieuwe plekken. Deze leden vragen de regering waarom dit is vastgesteld op één derde. Hoe verhoudt dit zich tot pagina drie van de Memorie van Toelichting waaruit blijkt dat de helft van de instroom in sociale werkplaatsen niet bij een reguliere werkgever (ook niet met begeleiding) aan de slag kan?

De leden van de D66-fractie constateren dat het aantal plekken dat gemeenten beschikbaar moeten houden voor nieuwe instroom in de Wsw is gekoppeld aan de uitstroom. Waarom is er gekozen voor deze koppeling? Is het waar dat als de gemiddelde leeftijd in een gemeente laag is, de uitstroom uit de Wsw waarschijnlijk ook laag is, omdat weinig mensen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken? Is het waar dat een lage uitstroom niet hoeft te betekenen dat de behoefte aan plekken voor nieuwe instroom ook laag is? Is het voorts waar dat de behoefte aan nieuwe plaatsen in een dergelijke gemeente waarschijnlijk zelfs hoger is dan gemiddeld, omdat Wsw-ers vaak al op jongere leeftijd instromen? Waarom is er niet gekozen voor een waarborg van het aantal nieuwe plekken te baseren op het aantal mensen dat daadwerkelijk beschutte werkplaats nodig heeft (het aantal indicaties in de regio) in plaats van op de uitstroom?

De leden van de SGP-fractie delen het uitgangspunt dat de voorgenomen decentralisatie meer gemeentelijke beleidvrijheid vereist, wat onder andere blijkt in het schrappen van de taakstelling. In dat licht begrijpen zij niet dat de regering het afschaffen van de taakstelling compenseert met het invoeren van een impliciete taakstelling, namelijk de regeling dat een derde van de uitstroom aan nieuwe plekken gecreëerd moet worden. Zij vragen om toelichting op deze keuze. Hoe is de stelling dat gemeenten beleidsvrijheid krijgen om een plaats binnen beschut werk aan te bieden te verenigen met de verplichting om een vooraf bepaald deel van de uitstroom weer op te vullen.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering kiest voor de regeling dat één op de drie plekken die jaarlijks vrijkomen opnieuw bezet moet worden. Deze leden vragen of deze maatregel niet te rigide is en tot ongewenste resultaten kan leiden. Dit vereiste kent immers geen koppeling aan het aantal personen met indicaties voor de Wsw dat in een gemeente woonachtig is. Bovendien blijven gemeenten met veel sw-plekken een hogere belasting houden. Zij vragen een nadere toelichting op deze specifieke keuze.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het niet mogelijk is voor te schrijven dat de gemeente in het kader van het beleid voor beschut werken aangeeft welke aanspraak mogelijk is op een pgb-Wsw. Immers, op basis van het gemeentelijk beleid zal toch ook duidelijk zijn wie op welke moment in aanmerking komt voor een plek binnen beschut werk.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering rekening houdt met de verschillen tussen gemeenten met betrekking tot het aantal Wsw-ers, die mede door beleid van het Rijk zijn ontstaan. Verdient het niet de voorkeur om bijvoorbeeld kleinere gemeenten met een relatief hoge populatie mogelijkheden te geven voor een sterkere daling van het aantal Wsw-ers dan op grond van het wetsvoorstel mogelijk is? Heeft de regering dergelijke alternatieven onderzocht die op stelselniveau wel kunnen leiden tot behoud van een derde van het aantal plaatsen?

4.2. Verantwoordelijkheidsverdeling

De leden van de PVV-fractie vragen welke verantwoordelijkheid de regering heeft ten aanzien van het pensioenfonds voor mensen in de sociale werkvoorziening.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten welke specifieke aandacht zij gaat besteden aan de financieringsproblematiek voor het Pensioenfonds voor Werk en Re-integratie (PWRI) die het gevolg zijn van onderhavig wetsvoorstel. Hoe ziet de regering haar eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de PWRI, het pensioenfonds voor mensen in de sociale werkvoorziening? De rijksoverheid was arbeidsvoorwaardelijk tot 1998 betrokken bij het PWRI. Als gevolg van de WWNV en verminderde instroom, ziet dit fonds zich geconfronteerd met een financieringsvraagstuk van 350 miljoen euro. Wat is de reactie van de regering hierop? Is de regering bereid om met de PWRI en gemeenten oplossingen te zoeken voor dit probleem en te onderzoeken op welke wijze het pensioenfonds voor mensen met een arbeidsbeperking ook in de toekomst kan blijven bestaan, temeer omdat deelnemers aan het PWRI gemiddeld drieënhalf tot vier jaar korter leven dan deelnemers bij een gemiddeld pensioenfonds, waarbij jonggehandicapten zelfs tien jaar korter leven dan deelnemers bij een gemiddeld pensioenfonds.

Gezien het feit de wet gepaard gaat met flinke bezuinigingen vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de gevolgen zijn van de afspraak dat gemeenten maximaal 100% WML vergoed krijgen voor de pensioenen van mensen met een Wsw. Betekent dit dat er geen nieuwe instroom meer plaatsvindt in de pensioenfondsen voor Wsw-ers? Wat zijn daarvan de risico’s voor de pensioenen van de huidige Wsw-ers?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat als gevolg van de dalende instroom in de sw-bedrijven de dekkingsgraad van het betreffende pensioenfonds zal afnemen. Deelt de regering de zorgen ten aanzien van de dekkingsgraad van het pensioenfonds? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen of de regering heeft berekend hoe groot de tekorten in de pensioenvoorziening sw, als gevolg van deze dalende instroom, zijn en wat de consequenties hiervan voor de huidige en toekomstige sw-ers zijn. Kan de regering garanderen dat de pensioenen van de betrokkenen niet in het gevaar komen als gevolg van de bezuinigingen die voortkomen uit het wetsvoorstel?

4.3. Zittend bestand Wsw

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er onderscheid wordt gemaakt tussen de bestaande groep mensen die werkzaam is volgens een cao in de Wsw en mensen die vanaf 2013 zullen instromen. In hoeverre is het gerechtvaardigd dat mensen in deze nieuwe groep hoogstwaarschijnlijk minder zullen verdienen dan mensen in de bestaande oude groepen? Acht de regering het verstandig dat voor de nieuwe groep een cao wordt afgesloten? Hoe denkt de regering er over om cao’s voor de sw-sector niet algemeen verbindend te verklaren?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering op de hoogte is van het feit dat de cao Wsw uitgaat van vijf jaar WML voor mensen die instromen in de sw en dat deze maatregel een van de maatregelen is die cao partijen hebben genomen om de uitstroom uit de sw te bevorderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de huidige rechten en plichten van de huidige Wsw-ers intact blijven.

De leden van de CDA-fractie constateren dat er wordt gesteld dat de WWNV geen gevolgen heeft voor de huidige Wsw-ers. Zij vragen hoe het zit met de Wsw-ers die werkzaam zijn in een sw-bedrijf dat failliet gaat en met de Wsw-ers waar gemeenten onvoldoende budget hebben om het cao-loon te betalen. Ook vragen zij wat deze belofte inhoudt voor Wsw-ers met een contract voor bepaalde tijd. Garandeert de regering de werkgelegenheid van de huidige Wsw-ers?

De leden van de SP-fractie vragen wat het behoud van huidige rechten en plichten concreet betekent. Wat betekent dit voor werknemers van een sociale werkplaats die de deuren gaat sluiten, zoals bijvoorbeeld TopCraft? Betekent dit ook dat werknemers met een tijdelijk contract die worden ontslagen onder de zorgplicht van de gemeenten blijven vallen? Behouden de ontslagen werknemers met een tijdelijk contract de indicatie? Klopt het dat voor deze werknemers het wachtlijstbeheer niet vervalt en zij recht blijven behouden op de plek op de wachtlijst waarop zij worden teruggeplaatst? Hoeveel werknemers met een tijdelijk contract zijn sinds het aantreden van deze regering ontslagen of hun baan kwijtgeraakt? Kan de regering de Kamer een overzicht per gemeente toesturen? Krijgen deze ontslagen werknemers – na beëindiging van de WW-rechten – te maken met de huishoudtoets, zoals deze voor bijstandsgerechtigden geldt? Is het mogelijk dat deze werknemers na ontslag gaan vallen onder de WWNV en met een salaris onder het wettelijk minimumloon (loondispensatie) aan het werk worden gezet bij reguliere werkgevers? Hoe beoordeelt de regering het onderzoek (Nautus, februari 2012) waaruit blijkt dat de huidige werknemers van de sociale werkplaats kunnen worden ontslagen om «bedrijfseconomische redenen», om hen vervolgens onder het wettelijk minimumloon aan het werk te zetten? Is dat wat de regering verstaat onder «behoud van rechten en plichten» en juiste uitvoering daarvan?

De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet is gekozen voor een herkeuring van het huidige bestand in de Wsw. Ook vragen zij vragen of dit niet een enorme verspilling van talent is aangezien vijftig procent van het Wsw-bestand in staat is om (begeleid) te werken bij een reguliere werkgever. Zij vragen hoeveel mensen uit het huidige bestand onder de nieuwe criteria geen Wsw-indicatie meer zouden krijgen. Hoeveel financiële ruimte zouden gemeenten krijgen bij een mogelijkheid tot herkeuring?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat een eventuele samenvoeging van de regeling gepaard zou moet gaan met een «totale» ontschotting. In onderhavig wetsvoorstel heeft de regering er echter bewust voor gekozen het schot in de Wsw omhoog te houden. Het «oude» bestand aan Wsw-ers moet in de Wsw gehouden worden, gemeenten zijn hier verantwoordelijk voor en daarmee neemt het bedrag aan loonkosten 80% van het totale budget in beslag. Gemeenten worden hier echter niet voor gecompenseerd en dat gaat direct ten koste van de dienstverlening aan alle andere mensen in de wet. De leden van de GroenLinks-fractie vragen dan ook waarom de regering ervoor kiest om het beschut werk geen onderdeel te laten zijn van de wet. Het «oude» bestand Wsw-ers komt daarmee niet meer in aanmerking voor begeleiding naar regulier werk. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om het «oude» bestand Wsw-ers het recht op re-integratie te ontnemen. Nu de sw-bedrijven door bezuinigingen steeds verder in de problemen komen is het immers maar de vraag of de banen van het «oude» bestand Wsw-ers verzekerd zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen dan ook op welke wijze de regering het «oude» bestand Wsw-ers werk garandeert en wat de positie van mensen is die voor mei 2011 wel een indicatie hebben gekregen maar in januari 2013 nog niet aan het werk zijn. In dit kader vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de gevolgen van de wet zijn voor de wachtlijsten voor beschut werk.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering aangeeft dat de huidige rechten van de Wsw-ers niet veranderen. Hoe verhoudt zich dit tot het beëindigen van tijdelijke arbeidscontracten en de mogelijke financiële problemen die voor gemeenten kunnen ontstaan om de sw-bedrijven overeind te houden? Als sw-bedrijven failliet gaan, is dit dan toch niet ook een aantasting van de rechten van de huidige Wsw-ers?

4.4. Financiering Wsw

4.4.1. Naar een gebundeld re-integratiebudget

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader uiteen kan zetten wat de opbouw van bedragen is in het gebundeld re-integratiebudget. In hoeverre wordt van gemeenten een eigen gemeentelijke bijdrage verwacht voor de financiering van de sw-sector? De leden van de fracties van de VVD en PvdA vragen wat het aandeel daarvan is binnen het gemeentefonds, binnen het cluster Werk en Inkomen? De leden van de PvdA-fractie vragen daarbij hoe dat bedrag is samengesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering vindt van de bezwaren van een aantal gemeenten dat het gehele re-integratiebudget opgaat aan de sw-sector. Ook vragen de leden van de VVD-fractie de regering een reactie te geven op het commentaar van het CPB dat naar voren kwam tijdens de rondetafelgesprekken die de vaste commissie SZW over de WWNV heeft gehouden. Het CPB beaamde het signaal van de VNG, dat individuele gemeenten behoorlijk nadeel kunnen ondervinden van de verlaging van de rijksbijdrage per sw-plek, omdat het lastig is de loonkosten zelf bij te passen, gegeven het volume. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat vanuit de VNG wordt aangegeven dat ruim de helft van de middelen voor re-integratie volledig zullen opgaan in de financiering van de sw. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering deze conclusie onderschrijft en zo nee, waarom dan niet. Deze leden vragen of de financiële positie van sw-bedrijven van invloed zal zijn op de beschikbaarheid van re-integratie instrumenten voor de andere doelgroepen binnen de WWNV.

De leden van de VVD-fractie vragen waarop de bekostiging per arbeidsplaats aan gemeenten voor de nieuwe instroom vanaf 1 januari 2013 op het beloningsniveau van 100 procent van het WML is gebaseerd. Waarom kiest de regering ervoor een apart beloningsregime voor de Wsw te handhaven en niet gelijk te schakelen met bijvoorbeeld de nieuwe doelgroep WWNV die niet zelfstandig 100% van het WML kunnen verdienen? Levert dit geen perverse prikkel op? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat de regering de gemeenten verantwoordelijk stelt voor de arbeidsvoorwaarden voor mensen met een Wsw-dienstbetrekking. Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bekostiging per arbeidsplaats aan gemeenten voor de nieuwe instroom vanaf 1 januari 2013 op een beloningsniveau van 100% WML?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de rijksvergoeding voor de Wsw zich verhoudt tot de zorgplicht die gemeenten hebben en de bestuurlijke afspraak van 1998 dat de gemeentelijke bijdrage beperkt is. De leden van de CDA-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat de rijksvergoeding voor de Wsw nooit bedoeld is geweest om alle kosten van gemeenten te vergoeden. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot de zorgplicht die gemeenten hebben en de bestuurlijke afspraak van 1998 dat de gemeentelijke bijdrage beperkt is (destijds landelijk omgerekend 45 miljoen).

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt het dat de gemeenten verantwoordelijk blijven voor de arbeidsvoorwaarden van de mensen die met een indicatie werken in de sociale werkplaats. Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de stelling dat het salaris van de werknemers op 100% wettelijk minimumloon wordt vast gezet? Is de regering van mening dat werknemers met een beperking die naar vermogen werken niet meer dan 100% WML verdienen? Is bij dit salaris sprake van economische zelfstandigheid? Wat zijn de rechten op inkomensondersteunende toeslagen en voorzieningen bij salarissen tussen de 100% WML en 120% WML? Bij welk inkomensniveau bestaat geen enkel recht meer op toeslagen en andere inkomensondersteunende voorzieningen? De leden van de SP-fractie ontvangen graag een uitgebreide schematische toelichting bij deze vragen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de verdeling van de re-integratiemiddelen over de gemeenten. Zij vragen of er al duidelijkheid bestaat over de variabelen op basis waarvan de verdeling van de re-integratiemiddelen wordt gemaakt. Daarnaast vragen zij op welke wijze de Tweede Kamer voorafgaand aan de bekendmaking van de re-integratiemiddelen aan de gemeenten wordt geïnformeerd.

De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om de financiering van de Wsw toe te voegen aan het re-integratiebudget in plaats van het I-deel.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering zegt geen nadere voorwaarden te stellen aan arbeidsvoorwaarden van mensen in Wsw omdat dit de verantwoordelijkheid van de gemeente zelf is. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen echter vast dat de gemeenten bij de eerder overeengekomen arbeidsvoorwaarden de WWNV en de bijbehorende financiële consequenties niet konden zien aankomen. Deze leden vragen de regering om een toelichting of in dit licht een betere financiële overgangsregeling niet gerechtvaardigd is.

4.4.2. Verdeling van de Wsw-middelen

De leden van de VVD-fractie constateren dat de nieuwe verdelingssystematiek uiterlijk in het voorjaar van 2012 zal zijn uitgewerkt. Zij vragen wat de huidige stand van zaken hiervan is.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat gemeenten meer kwijt zijn aan één beschutte werkplaats dan aan één uitkering via de WWNV. Klopt het dat gemeenten een financiële prikkel hebben om personen met een Wsw-indicatie in een WWNV-uitkering te krijgen in plaats van in een beschutte werkplaats? Vindt de regering dit wenselijk? Hoeveel procent van de personen, dat onder het oude regime zou instromen in de Wsw, maar onder het nieuwe regime niet meer, zal het naar de verwachting van de regering niet lukken om werk te vinden en zal dientengevolge een beroep doen op een uitkering onder de WWNV?

4.5. Herstructurering van de sw-sector

De leden van de VVD-fractie stellen dat gemeenten voor 30 april aanstaande, na vaststelling in de Raad, hun herstructureringsplannen moeten indienen. In hoeverre taxeert de regering op dit moment of dit voor alle gemeenten ook haalbaar is? De bijdrage uit het herstructureringsfonds wordt over vele verschillende jaarschijven verdeeld en voor 2012 is een beperkt bedrag beschikbaar. Welke gevolgen heeft dit volgens de regering voor de snelheid van de transitie en welke risico’s levert dit op voor gemeenten die snel een omslag willen maken?

De leden van de SP-fractie constateren dat een onafhankelijke commissie de aanvragen voor de herstructureringsfaciliteit van gemeenten beoordeeld en de regering over de toekenning van het beschikbare budget adviseert. Zij vragen wie er in deze onafhankelijke commissie zitten (naam en functie). Hoe groot is de kans dat het extra budget van 100 miljoen aangesproken gaat worden? Kan de regering de huidige tussenstand van aanvragen van gemeenten aan de Kamer doen toekomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de regering voorkomt dat de kansen op werk voor andere groepen binnen de WWNV afnemen als gevolg van de financiële positie van de sw-bedrijven. Waarom haalt de regering gezien de verwachte problemen in de overgangsjaren het budget voor 100 miljoen dat later nog toegevoegd kan worden aan het transitiefonds niet naar voren?

De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze op stelselniveau gewaarborgd is dat elk sw-bedrijf aansluiting kan vinden bij een gemeente. Zij wijzen in dit verband op de bijzondere positie van Proson.

5. Wajong

5.0.1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel van de huidige Wajongeren thuis wonen. Hoeveel van de huidige Wajongeren zouden hun Wajong-uitkering verliezen wanneer zij onder de huishoudtoets zouden vallen?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat onderzoek aantoont dat de ervaring met het bedienen van de nuggers door gemeenten tot op heden slecht is verlopen, ondanks bepalingen in een verordening. Op welke gronden denkt de regering dat, in de huidige situatie met lage budgetten, jongeren met een handicap (met ouders met inkomen) en lage verdiencapaciteit, dus behorend tot de meest moeilijk te re-integreren doelgroep, wel geholpen worden als de gemeenten daar geen financiële prikkel toe hebben?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening is toegedaan dat het voor gemeenten financieel het aantrekkelijkst is wanneer ze hun bestand «afromen», dus eerst de gemakkelijkst werkzoekenden re-integreren. En dat dit volgens deze leden betekent dat de moeilijker te re-integreren groepen of nuggers daardoor achterin de rij staan? Kan de regering met een concreet voorbeeld komen hoe beschikbare middelen evenwichtig ingezet kunnen worden?

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel jonggehandicapten op dit moment een vast arbeidscontract bij een reguliere werkgever hebben. Ook vragen zij hoeveel jonggehandicapten op dit moment een tijdelijk arbeidscontract bij een reguliere werkgever hebben. Hoeveel jonggehandicapten zijn het afgelopen jaar via een tijdelijk contract doorgestroomd naar een vaste aanstelling?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het hoofdstuk dat over de Wajong gaat. Hoewel de wet op punten Wajongeren ogenschijnlijk nog de bescherming biedt van de huidige regeling zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat de positie en mogelijkheden om aan het werk te komen voor Wajongeren door onderhavig wetsvoorstel wordt beperkt.

5.0.2. Gevolgen van de nieuwe WWNV voor de Wajong

De leden van de SP-fractie constateren dat de nieuwe jonggehandicapten straks onder de gezinsbijstand vallen. Kan de regering toelichten of deze jongeren wel een indicatie krijgen als jonggehandicapte, zodat zij wel aanspraak kunnen maken op re-integratievoorzieningen van gemeenten? Hoe gaat de regering voorkomen dat jonggehandicapten die vanwege de gezinsbijstand geen uitkering krijgen, zich wel melden bij de gemeente voor hulp bij het zoeken naar regulier werk? Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat de niet-melders in beeld blijven? Welke garantie biedt de regering dat de groep jonggehandicapten die nog thuis wonen straks niet worden uitgesloten van ondersteuning bij de arbeidsparticipatie? Ziet de regering mogelijkheden voor een aparte regeling om deze garantie te bieden? Op welke wijze wil de regering voorkomen dat jongeren met een beperking die straks helemaal nergens meer recht op hebben, ongeveer 6000 jongeren per jaar, toch de nodige begeleiding en ondersteuning krijgen die noodzakelijk is?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering uiteen wil zetten hoe de financiering van de werkschool geregeld is. Is er bijvoorbeeld een mogelijkheid voor gemeenten om aanvullende bekostiging te ontvangen voor begeleiding van deze jongeren?

5.1. Wajong vanaf 2013

5.1.1. Huidige criterium Wajong en nieuw criterium «duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie»

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het nieuwe criterium een absolute maat is. De mate van arbeidsongeschiktheid kan toch verschillen per baan? Hoe en door wie wordt gemeten of een arbeidsgehandicapte de afgelopen tien jaar geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft gehad?

De leden van de VVD-fractie constateren dat aan de hand van vier criteria wordt beoordeeld of iemand arbeidsmogelijkheden heeft. Betekent dit dat iemand moet voldoen aan alle vier de criteria? Kan de regering aangeven wanneer de inwerktijd en de werkbegeleiding dusdanig zijn dat iemand geen arbeidsmogelijkheden heeft?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering de objectiviteit van de Wajong claimbeoordeling garandeert, nu het begrip «duurzaam arbeidsongeschikt» het verschil maakt tussen recht op WWNV of recht op Wajong.

De leden van de PvdA-fractie stellen dat de ondergrens voor arbeidsvermogen helder is. Die is hetzelfde voor de WWNV en de Wsw. Wat maakt nu precies het verschil of iemand voor Wsw geïndiceerd wordt en wat niet? Beiden kennen een ondergrens van 20% arbeidsvermogen.

5.1.2. Het begrip jonggehandicapte

De leden van de VVD-fractie constateren dat, wanneer iemand zich op latere leeftijd meldt en stelt al op 18-jarige leeftijd duurzaam geen arbeidsmogelijkheden gehad te hebben, deze persoon kan worden aangemerkt als arbeidsgehandicapt. Tot wanneer is dit mogelijk, met andere woorden: wat wordt bedoeld met latere leeftijd? Hoe wordt beoordeeld of iemand op de 18e verjaardag al duurzaam geen arbeidsmogelijkheden had?

De leden van de PvdA-fractie vragen of Wajongeren, die werken en geen aanvulling ontvangen en die binnen vijf jaar uitvallen na invoering van de WWNV, terugvallen in de oude Wajong regeling.

5.1.3. Het proces van indicatie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat de bewijslast bij mensen waarbij het UWV meent dat iemand in aanmerking komt voor de groep kan werken naar vermogen ligt bij de betrokkenen. Waarom is hiervoor dan gekozen?

5.2. Jaargang 2012

De leden van de PvdA-fractie vragen wat gebeurt er met de lopende re-integratietrajecten die door het UWV zijn ingezet voor Wajongeren die ingestroomd zijn in 2012 en worden overgedragen aan gemeenten. Ook vragen zij wat er met de medische gegevens gebeurd. Als iemand uit deze groep werkt met loondispensatie, dient de gemeente dan een vervolgmeting door het UWV uit te laten voeren op basis van het principe dat werkgevers maar met één methodiek te maken krijgen?

De leden van de D66-fractie stellen dat vanaf de indiening van het onderhavige wetsvoorstel, de nieuwe instroom in de Wajong wordt geïnformeerd dat ze mogelijk vanaf 2014 onder de WWNV vallen. Deze leden vragen of de instroom tussen 1 januari 2012 en de indiening van het onderhavige wetsvoorstel ook zijn geïnformeerd. Zo nee, is de regering bereid om deze groep personen op korte termijn alsnog te informeren?

5.3. Herindeling zittend bestand: voor 2012

De leden van de VVD-fractie constateren dat jongehandicapten die voor 2010 een Wajong-aanvraag hebben ingediend nog niet zijn geïndiceerd op arbeidsvermogen. Deze groep krijgt hier dus voor het eerst mee te maken. Ook lezen de leden van de VVD-fractie in de Memorie van Toelichting dat het UWV voor een zo eenvoudig mogelijke procedure kiest die de Wajongeren zo min mogelijk belast. Het UWV bekijkt of zij op basis van de bekende gegevens in de dossiers iemand al kunnen indelen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering hier voor kiest en niet bijvoorbeeld voor een nieuwe herkeuring.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij Wajongeren van voor 2010 die niet gewerkt hebben, geen Wsw indicatie hebben, geen re-integratietraject gevolgd hebben en geen arbeidsmogelijkheden hebben, geen onderzoek hoeft te komen naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Betekent dit dat deze groep niet onderzocht wordt, of betekent dit dat er alleen een onderzoek komt of men al dan niet arbeidsmogelijkheden heeft?

De leden van de PVV-fractie stellen dat er door de uitvoering van de nieuwe Wajong een toename van het aantal werkende Wajongeren bestaat. Welke factoren hebben geleid tot deze positieve ontwikkeling en hoe zijn deze in de WWNV verwerkt?

De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om alle gedeeltelijk arbeidsongeschikte Wajongeren onder de WWNV te laten vallen, dus ook de oude gevallen. Deze leden vragen wat hiervan de budgettaire consequenties zouden zijn. Hoeveel mensen van deze groep zouden naar verwachting een baan vinden en hoeveel mensen zouden naar verwachting terugvallen op de WWNV?

De leden van de SGP-fractie vragen of alle uitkeringsgerechtigden na herkeuring een beschikking krijgen met de inschatting die door het UWV is gemaakt.

Zij vragen of de regering wil toelichten waarom zij vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en vanuit het oogpunt van de kansen van uitkeringsgerechtigden ervoor gekozen heeft geen partner- en middelentoets te hanteren voor Wajongeren met arbeidsmogelijkheden die voor 2012 zijn ingestroomd.

5.3.1. Vraag naar arbeidsvermogen centraal in procedure herindeling

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom zij er van uit gaat dat situatie, voor de groep Wajongeren van voor 2010, die op 31 december 2013 geen arbeidsvermogen hebben, duurzaam is. Waarom kiest de regering ervoor die duurzaamheid niet nader te onderzoeken? Worden hiermee niet teveel mensen afgeschreven? Hebben de Wajongeren van voor 2010 de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beoordeling van het UWV over de indeling? Hebben de Wajongeren van voor 2010 daarbij recht op een keuring door een arts?

De leden van de VVD-fractie constateren dat Wajongeren met arbeidsvermogen hulp en ondersteuning kunnen krijgen bij het vinden en behouden van werk. Zij kunnen bij het UWV terecht voor re-integratieondersteuning. Uitgangspunt is een selectieve en effectieve inzet van beperkte re-integratiemiddelen. De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel middelen daarvoor beschikbaar zijn. Ook vragen zij wat volgens de regering een selectieve inzet is. Wordt daarbij bijvoorbeeld ook een onderscheid gemaakt tussen Wajongeren die onder de oude Wajong-regeling vallen en die onder de nieuwe wet van na 2010 vallen, omdat deze eerste groep geen re-integratieverplichting kent? Kan de regering aangeven wat de voordelen zijn voor de Wajongeren die onder de nieuwe Wajong vallen in tegenstelling tot de oude? Zou het volgens de regering niet mogelijk moeten zijn dat Wajongeren die vallen onder de oude regeling vrijwillig zouden kunnen overstappen naar de nieuwe Wajong-regeling? Aangegeven wordt dat er nog overleg plaatsvindt over de verdere uitwerking van de gewenste re-integratie inzet tussen de staatssecretaris van SZW en het UWV. De leden van de VVD-fractie vragen wat de inzet van de regering is en wanneer de uitkomsten worden verwachten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarop de aanname, bij de herindicatie door het UWV, is gebaseerd dat mensen binnen de Wajong die enkele jaren geen werk hebben gehad of activiteiten hebben ondernomen richting werk een te grote afstand van de arbeidsmarkt hebben gekregen om in de toekomst nog werk te vinden.

5.4. Studieregeling

5.4.1. Wajong 2013

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom er geen bijzondere studieregeling zou moeten gelden voor jongeren met een handicap die gaan studeren. Zijn er andere mogelijkheden dan de studieregeling in de Wajong waar jongeren met een handicap een beroep op zouden kunnen doen voor de meerkosten vanwege hun handicap tijdens de studie, bijvoorbeeld voor de aanpassing van hun kamer, aangepast vervoer, etc.?

De leden van de PVV-fractie vragen welke maatregelen er worden genomen om de overgang en aansluiting van school naar werk goed te laten verlopen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om jonggehandicapten in de toekomst geen studiefaciliteiten meer aan te bieden. Op welke wijze denkt de regering dat dit zal bijdragen aan de participatie, emancipatie en integratie van jongeren met een handicap?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering heeft besloten om de studieregeling af te schaffen. Deze leden maken zich zorgen over de studiemogelijkheden van personen met een beperkte arbeidscapaciteit, omdat deze groep personen minder goed in staat is om bij te verdienen. Heeft de regering overwogen om de studieregeling in stand te houden voor personen met een beperkte verdiencapaciteit? Deze groep kan naar de mening van de leden van de D66-fractie bijvoorbeeld analoog aan de toegangstoets voor loondispensatie onderscheiden worden. Wat zouden de voordelen en nadelen van deze keuze zijn? Wat zouden de budgettaire consequenties zijn van deze keuze? Kan de regering dezelfde vragen beantwoorden voor de beleidsoptie waarbij er een studieregeling geldt voor alle mensen in de WWNV?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met verbazing kennis genomen van het feit dat de studieregeling uit de wet lijkt te zijn gehaald, zij vragen dan ook waarom de regering hiervoor gekozen heeft.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke financiële middelen beschikbaar blijven vanuit welke regelingen, voor ondersteuning, hulpmiddelen en aanpassingen van de studieplek en algemene dagelijkse levensactiviteiten (adl-)zorg om mensen met beperkingen in staat te stellen een studie te volgen. Is met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de mogelijkheid besproken om de huidige studieregeling Wajong om te zetten in een verhoogde Wet Studiefinanciering (WSF-)regeling voor jongeren met een beperking? Zo ja, welke argumenten hebben ertoe geleid studerenden met een beperking niet tegemoet te komen? Zo nee, waarom is dit niet besproken?

6. Overige aspecten

6.1. Overgangsrecht

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering aangeeft dat jonggehandicapten die een aanvraag hebben ingediend voor 1 januari 2010 in de oude Wajong blijven en hun recht op een uitkering behouden, en dat jonggehandicapten in de nieuwe Wajong, die in 2010 en 2011 zijn ingestroomd, hun recht behouden op ondersteuning en uitkering, met de daarbij behorende rechten en plichten. Kan de regering toelichten waar de verschillen in gelegen zijn tussen deze twee groepen waardoor er onderscheid wordt gemaakt in recht op uitkering voor de oude Wajong en recht op uitkering en ondersteuning voor de nieuwe Wajong? Is er sprake van een andere problematiek? Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat ook de groep in de oude Wajong de mogelijkheid zou moeten krijgen om ondersteuning naar werk te verkrijgen met de daarbij behorende rechten en plichten nu ook voor jongehandicapten die voor 1 januari 2010 een aanvraag hebben ingediend en arbeidsmogelijkheden hebben de uitkeringssituatie veranderd omdat zij immers met werk een aanvullend inkomen kunnen verdienen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat het UWV Wajongeren tijdig en adequaat zal informeren over de gevolgen die de wetswijziging met zich meebrengt voor de verschillende te onderscheiden Wajonggroepen. Kan de regering toelichten wanneer dit zal worden gedaan en op welke wijze?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom wordt aangegeven dat het risico’s meebrengt voor een goede en effectieve uitvoering van de WWNV door gemeenten wanneer de bestaande groepen in de Wajong overgebracht worden van het UWV naar gemeenten. Deelt de VNG deze opvatting?

6.2. Financieringssystematiek

6.2.1. Raming macrobudget

De leden van de VVD-fractie constateren dat voor de financiering van het inkomensdeel van de WWNV de financieringssystematiek van de WWB gehandhaafd blijft en dat daarbij wordt teruggekeerd naar de systematiek van voor het bestuursakkoord uit 2007. Met de ramingssystematiek is de beoogde prikkelwerking vormgegeven doordat realisaties in het uitvoeringsjaar zelf niet meer worden betrokken in de raming van het macrobudget. Kan de regering toelichten hoeveel middelen gemeenten reëel vrij zouden kunnen spelen door een effectieve uitvoering? Wat vindt de regering van de redenering dat het jaar daarna gemeenten als ware bestraft worden voor een effectieve uitvoering omdat de middelen dan worden afgeroomd naar de uitgaven die het jaar daarvoor hebben plaatsgevonden? In hoeverre is er dan volgens de regering nog sprake van een prikkelwerking bij gemeenten om de uitvoering zo effectief mogelijk te realiseren? Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat goed gedrag juist moet worden beloond en slecht gedrag juist moet worden bestraft? Wat vindt de regering van de redenering dat de gerealiseerde besparingen op het inkomensdeel vanwege het succesvol toepassen van loondispensatie voor een deel ingezet zouden kunnen worden voor de begeleiding van mensen die met loondispensatie aan de slag gaan?

De leden van de CDA-fractie constateren dat bij de berekening van het inkomensdeel WWB voor 2012, de regering op basis van de CPB-ramingen ervan uitgaat dat het bijstandsvolume in 2012 zal uitkomen op 304 000 uitkeringen. Cijfers van het CBS laten zien dat het aantal uitkeringen in de WWB en WIJ op dit moment op circa 317 000 ligt en dat er geen sprake is van een substantieel dalende trend. Acht de regering een dergelijke daling onder de huidige onzekere economische omstandigheden realistisch? Is er reden om nog eens kritisch te kijken naar de betrouwbaarheid van de volumeramingen die het CPB op dit moment maakt voor de WWB en de WIJ?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de VNG in haar brief van 13 september 2011 stelt dat recente cijfers van het CBS laten zien dat de bijstand in 2011 veel sterker oploopt dan de ramingen voorspellen. Volgens inschattingen van de VNG leidt dit ertoe dat gemeenten hierdoor budget mislopen voor 31 000 uitkeringen. Dat is veel meer dan het eigen risico van 12 500 uitkeringen dat was overeengekomen in het Bestuursakkoord uit 2007. Deze leden vragen of het volgens de regering acceptabel is dat gemeenten een extra risico moeten dragen van enkele honderden miljoenen euro, voor 18 500 uitkeringen, als gevolg van het feit dat de ramingen op dit moment niet goed kunnen voorspellen hoe de bijstand zich feitelijk ontwikkelt. Staat dit in de ogen van de regering niet op gespannen voet met artikel 69 WWB, waarin staat dat er in principe voldoende budget behoort te zijn om alle uitkeringen te kunnen betalen? Ziet de regering aanleiding om de huidige ramingssystematiek van het bijstandsvolume nog eens kritisch te bezien?

6.2.2. Verdeelsystematiek

De leden van de VVD-fractie vragen binnen welke termijn het verdeelmodel Bundeling uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG) zal worden aangepast.

6.2.3. Budgetoverschot en -tekort

De leden van de VVD-fractie stellen dat de Aanvullende Meerjarige Uitkering (MAU) voor de gemeenten die het betreft ambtshalve wordt verlengd. Is de regering van plan, in afwachting van een nieuw model, ook over 2013 een ambtshalve verlenging plaats te laten vinden? Wordt voorafgaand aan het nieuwe verdeelmodel ook onderzoek gedaan naar de achterliggende succesfactoren bij gemeenten die wel goed hebben gepresteerd onder het vigerende model? Kan de regering toelichten hoeveel gemeenten met minder dan 25 000 inwoners, gemeenten met tussen de 25 000 en 40 000 inwoners en gemeenten met 40 000 of meer inwoners, te maken hebben met tekorten en hoeveel deze gemeenten in de genoemde categorieën over hebben gehouden over de jaren 2006 -2011? Kan de regering verklaren waarom grensgemeenten een groter risico lopen op tekorten in het model en op welke wijze deze gemeenten daarin worden gecompenseerd? Is de regering van plan de gemeenten te betrekken bij het bepalen van de nieuwe verdeelmaatstaven?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten of er een onafhankelijk onderzoek komt naar de hoogte van het inkomensdeel WWB in 2010 en 2011, zoals dat was opgenomen in het onderhandelaarsakkoord Rijk – VNG.

De leden van de CDA-fractie vragen of er gemeenten zijn die in 2010 te maken hadden met tekort van meer dan 10% op hun inkomensdeel WWB, en waarvan de aanvraag voor een aanvullende uitkering via de IAU desondanks is afgewezen. Is de afwijzing bij deze gemeenten toe te schrijven aan tekortkomingen in de uitvoering van de bijstand? Zo niet, waarom kunnen deze gemeenten dan toch geen beroep doen op de vangnetfunctie van de WWB?

6.3. Regeldruk

De leden van de VVD-fractie stellen dat het voor werkgevers belangrijk is dat zij zo min mogelijk administratieve lasten ervaren bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Zo dienen de instrumenten die werkgevers daarbij ondersteunen eenvoudig en effectief te zijn. Het is aan de gemeenten om dit te realiseren. Dat geldt ook voor de inzet en administratieve lasten van het instrument loondispensatie. In hoeverre zullen de gemeenten in staat zijn om dit ook op zodanige wijze uit te voeren?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan onderbouwen in hoeverre de administratieve lasten bij loondispensatie voor werkgevers lager zijn dan bij loonsubsidie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de administratieve lasten voor onder andere werkgevers eerst toenemen en dat daarna geen structurele verlaging wordt verwacht. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering niet inzet op het verlagen van de administratieve lasten voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen, zodat deze belemmering weg wordt genomen.

6.4. Internationale aspecten

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten wat de raakvlakken van de WWNV en het door Nederland ondertekende Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van Personen met een Handicap zijn. Voldoet de WWNV aan de plichten die dit Verdrag aan de Staat stelt? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen of onderhavig wetsvoorstel is getoetst aan de herziene code inzake sociale zekerheid, die Nederland geratificeerd heeft maar die nog niet in werking getreden is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting hoe de vrijblijvendheid van gemeenten voor de inzet van voorzieningen voor mensen met een arbeidsbesparing zich verhoudt tot de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking. Wanneer gaat de regering het genoemde verdrag ratificeren?

6.5. Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de regering de werking van de WWNV gaat monitoren, zowel de effecten als de effectiviteit. Is de regering voornemens om de Kamer een plan van aanpak toe te sturen over de wijze waarop de regering de werking van de WWNV gaat monitoren, zowel de effecten als de effectiviteit? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie wat de streefcijfers van de regering zijn om de arbeidsparticipatie te laten stijgen van de doelgroep van de WWNV. Hoeveel mensen dienen bijvoorbeeld een jaar na de invoering van de WWNV geplaatst te zijn? Wanneer is de wet volgens de regering geslaagd?

De leden van de CDA-fractie stellen dat het gebruikelijk is dat een wet geëvalueerd wordt, en vragen waarom dat niet voor deze wet geldt.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie Sterk6, waarin de regering wordt gevraagd om een regeling binnen de bijzondere bijstand uit te werken voor de onvermijdbare kosten voor levensonderhoud van gezinnen met drie of meer volwassen personen die wel willen werken maar niet kunnen werken of niet langer in staat zijn om te werken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de regering de effecten en efficiëntie van de gehele WWNV gaat monitoren. Deze leden willen weten in hoeverre daarbij wordt gekeken naar de verschillen in effectiviteit van de re-integratie bij verschillende gradaties van arbeidsongeschiktheid van personen. Ook vragen deze leden op welke wijze en wanneer de Kamer tussentijds wordt geïnformeerd over de werking en resultaten van de WWNV.

7. Ontvangen commentaren en adviezen

7.1. VNG

De leden van de CDA-fractie stellen dat bij de stemming over het bestuursakkoord gebleken is dat gemeenten de uitvoering van de WWNV van de hand wijzen vanwege de financiële condities. Zij vragen of het niet zorgelijk is dat de beoogde uitvoerder van de wet, de uitvoering van de wet met deze financiële voorwaarden niet ziet zitten. Hoe denkt de regering het vertrouwen van de gemeenten tijdig terug te winnen?

7.1.1. Bereidheid en mogelijkheden van werkgevers om arbeidsplekken ter beschikking te stellen

De leden van de CDA-fractie stellen dat de vraag is of onderhavige wet voldoende financiële prikkels bevat voor gemeenten om mensen bij een gewone werkgever aan het werk te helpen. Wat vindt de regering in dit verband van het voorstel7 van de VNG om een deel van de bespaarde uitkeringslasten in te zetten voor begeleiding? Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering tegen het voorstel van de VNG aankijkt om een deel van de bespaarde uitkeringslasten in te zetten voor begeleiding.

7.1.2. Instrumenten binnen de WWNV

De leden van de CDA-fractie stellen dat uit gegevens van de VNG blijkt dat gemeenten en regio’s met een groot aandeel Wsw-ers extra zwaar worden getroffen. Vaak zijn dat regio’s met een minder gunstige werkgelegenheid. Zij vragen hoe hier rekening mee wordt gehouden.

7.1.3. Toereikendheid van het financiële kader

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering aangeeft de vrees van de VNG niet te delen dat er een te laag macrobudget vastgesteld wordt. Betekent dit dat gemeenten voortaan gecompenseerd worden voor foute prognoses van het CPB met betrekking tot de ontwikkeling van het aantal bijstandsgerechtigden en voor onjuist ingeschatte beleidseffecten?

8. Financiële effecten

8.1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat op dit moment de uitkeringslasten zijn van de Wajong, Wsw, WWB en WIJ en hoe deze uitkeringslasten zich in de toekomst zullen ontwikkelen. Kan de regering ook toelichten waar de uitvoeringskosten door het UWV van 90 miljoen hierin gelegen zijn?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de onderbouwing van de verschillende aannames van de besparingen nader kan toelichten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat in tabel 8.1 (blz. 70 Memorie van Toelichting) de reeks voor maatregel 3 onjuist is. Zo ja, wordt dit alsnog aangepast, ook in de toekomstige verantwoordingsstukken? Ook vragen zij waarom de uitvoeringskosten Wajong, de uitvoeringskosten van het UWV voor de beperking toegang Wsw en de toevoeging aan het Gemeentefonds in verband met het totaalakkoord uitvoeringskosten niet meegenomen is in tabel 8.1.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoe het kan dat het wetsvoorstel leidt tot hogere kosten voor de bijstand.

De leden van de GroenLinks fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het hoofdstuk dat over de financiële aspecten gaat. Zij vragen hoe de wet in de praktijk uitgevoerd moet gaan worden, als de uitvoerders van de wet aangeven dat de wet met het huidige financiële kader onuitvoerbaar en onhaalbaar is. De leden van de GroenLinks-fractie zijn er van overtuigd dat een fundamentele wijziging van ons sociale zekerheidsstelsel wel degelijk een besparing kan opleveren. Om deze besparing te realiseren zal er echter op korte termijn geïnvesteerd moeten wordt in het naar werk begeleiden van mensen zodat op lange termijn mensen duurzaam uit de uitkering kunnen stromen. Daarnaast moet de uitvoerder, in dit geval de gemeente, alle ruimte en vrijheid krijgen om deze wet uit te kunnen voeren. Met onderhavig wetsvoorstel wordt direct en fors bezuinigd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen dan ook op welke wijze de regering denkt haar kerndoel van deze wet te verwezenlijken en tegelijkertijd ruim twee miljard te kunnen bezuinigingen.

8.2. Beperking instroom Wajong

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen waar de regering op baseert dat er jaarlijks circa 10 000 banen beschikbaar komen voor de jongeren die jaarlijks naar schatting instromen in de WWNV. Ook vragen zij hoe de regering denkt nog eens 20 000 banen beschikbaar te krijgen voor de mensen die nu op de wachtlijst van de Wsw staan. De leden van de PvdA-fractie vragen daarnaast hoe de regering denkt de 80 000 banen beschikbaar te krijgen voor de nu werkzoekende Wajongeren.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten waar in de CPB analyse van de economische effecten van het financieel kader van het coalitieakkoord staat dat er naar verwachting meer mensen vanuit een uitkering bij een reguliere werkgever aan het werk gaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de uitkomsten van de Pilot «Meer werkplekken bij werkgevers», zoals geëvalueerd door Regioplan, niet genoemd worden bij de voorbeelden. Deze uitkomsten laten zien dat er ondanks forse inspanningen nauwelijks werkplekken bij komen, ook geen werkplekken met een duurzaam karakter. Is de regering bekend met de uitkomsten van de Pilot «Meer werkplekken bij werkgevers» zoals geëvalueerd door Regioplan? Zo ja, welke gevolgen verbindt de regering hieraan?

De leden van de PvdA-fractie vragen over welk budget het UWV beschikt om Wajongeren te ondersteunen naar werk. Dat is toch immers dat de doelstelling van de Wajong en de WWNV? Denkt de regering dat het budget toereikend is om de gewenste omvang van werkende Wajongeren te bereiken? Hoeveel Wajongeren zullen naar mening van de regering de komende jaren aan de slag gaan vanuit het UWV?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een totaaloverzicht kan geven van de instrumenten en de bijbehorende budgetten die het UWV in het kader van de nieuwe Wajongwet (ingangsdatum 1 januari 2010) heeft voor re-integratie van Wajongeren en in welke mate, zowel qua instrumenten als budgetten, deze beschikbaar komen voor gemeenten per 1 januari 2013. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij om een toelichting over de omvang het budget dat het UWV houdt voor de re-integratie van mensen die voor 2012 in de Wajong zijn ingestroomd. Hoeveel per Wajonger heeft het UWV voor de re-integratie te besteden? Ook vragen zij of iedereen die dat nodig heeft met dit budget ook ondersteuning kan ontvangen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat na invoering WWNV er circa 10 000 jongeren met een arbeidsbeperking (die voorheen een Wajong-uitkering hadden kunnen krijgen en onder de werkregeling hadden kunnen vallen) per jaar een beroep op de WWNV kunnen doen voor ondersteuning en begeleiding naar werk. Klopt het dat daarvoor het budget van het UWV van 14 miljoen naar gemeenten overgeheveld wordt en klopt het dus dat voor deze jongeren met arbeidscapaciteit een gemiddeld budget van 1400 euro beschikbaar is (voor beoordeling doelgroep loondispensatie, loonwaardebepalingen, re-integratie, begeleiding etc.)?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een onderbouwing over de verwachte verhouding tussen mensen met werkvermogen en geen werkvermogen van 60% / 40% die in de berekeningen wordt gebruikt, terwijl in de huidige Wajong de verdeling bij 85% / 15% ligt.

8.3. Herindeling zittend bestand Wajong en uitkeringsverlaging voor mensen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere uitleg over het bedrag van 90 mln. aan uitvoeringskosten dat het UWV ontvangt voor de herbeoordeling van 206 000 Wajongeren, terwijl aangeven is dat de herbeoordeling zoveel mogelijk zal geschieden op basis van reeds bekende informatie. Waarin zitten de extra uitvoeringskosten van het UWV?

8.4. Beperking instroom Wsw

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de SP-fractie stellen dat binnen de huidige Wsw voor mensen met een ernstige beperking een factor 1.25 wordt gefinancierd. De nieuwe Wsw is alleen toegankelijk voor mensen met ernstige beperkingen. Zij vragen of gemeenten dan ook de vergoeding van 22 050 euro per plek krijgen, vermenigvuldigd met factor 1.25. Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de financiële bijlage bij het regeerakkoord de volgende passage staat: «Het subsidiebedrag per Wsw-plek zal worden afgestemd op eerder doorgevoerde wijzigingen in de Wsw-cao.» De teruglopende rijkssubsidie wordt met dit wetsvoorstel geregeld. Kan de regering toelichten hoe de teruglopende subsidie naar 22 050 euro per plek opgevangen wordt door wijzigingen in de cao WSW?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van een bepaalde gemiddelde loonwaarde van mensen die vanaf 2013 zijn aangewezen op beschut werk uitgaat. Zo ja, waar wordt dan mee gerekend?

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de Wsw 22 050 euro per plek beschikbaar wordt gesteld. Onderzoeksbureau K+V heeft berekend dat de reële kosten 27 000 euro bedragen. Deze leden vragen wat naar het oordeel van de regering de reële kosten per plek bedragen.

De leden van de D66-fractie vragen naar de achtergrond van de stelling van de regering dat het aantal mensen met een Wsw-indicatie met 2/3 afneemt door de aanscherping van de indicatiecriteria. Hoe is de inschatting dat de nieuwe indicatiecriteria tot een afname van 2/3 leidt tot stand gekomen? Zijn de nieuwe indicatiecriteria bijvoorbeeld steekproefsgewijs getest? Kan de regering voorbeelden noemen van verschillende vormen van een arbeidshandicap, die onder de nieuwe criteria geen recht meer geven op een Wsw-indicatie?

De leden van de D66-fractie constateren dat er in de structurele situatie 53 000 mensen niet meer in de Wsw zullen instromen, maar onder de WWNV gaan vallen. Kan de regering toelichten hoeveel mensen, die door de nieuwe criteria niet meer in de Wsw zullen instromen, naar verwachting bij een reguliere werkgever een baan vinden?

De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze de instroom in de Wsw door gemeenten moet worden berekend. In tegenstelling tot de wettekst meldt de toelichting dat deze berekening op jaarbasis dient te geschieden. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op de te volgen procedure. Zij vragen eveneens of onder beëindiging alle wijzen moeten worden verstaan op grond waarvan een dienstbetrekking eindigt of beëindigd kan worden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de verhoogde bekostiging voor werknemers in de sociale werkvoorziening met een ernstige beperking blijft bestaan.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de komende jaren loon- en prijsindexatie toekent. Zij vragen op welke wijze het besluit hierover zich verhoudt tot de voorgenomen bezuinigingen op grond van het regeerakkoord.

8.5. Gerichte re-integratie en begeleiding ontschotte WWB, Wsw en Wajong

De leden van de VVD-fractie constateren dat gemeenten in 2015 een budget van circa 2,6 mld. voor het re-integratiebudget, inclusief beschut werk, hebben. Zij vragen op welke wijze in beeld wordt gebracht of gemonitord wordt hoe deze gelden worden besteed en hoe de resultaten van de re-integratie inzet in beeld worden gebracht en/of gemonitord worden. In hoeverre wordt er een benchmark opgezet zodat gemeenten ook best practices met elkaar kunnen delen, zoals al eerder in het verleden door de leden van de VVD-fractie is aangegeven?

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de regering van mening is dat de raming van het weglekeffect nog steeds accuraat is. Kan de regering toelichten wat mogelijke gevolgen kunnen zijn van een toename van het aantal WWB-uitkeringen ten opzichte van de huidige raming?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten op basis van welke aannames de bedragen van de bezuinigingen vanaf 2012 op het ontschotte re-integratiebudget zijn berekend. De leden van de PvdA-fractie en de leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten in hoeverre bij de aannames van de bezuinigingen op het re-integratiebudget rekening is gehouden met het feit dat meer mensen dan voorheen onder de doelgroep van de re-integratie zullen vallen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering er vanuit is gegaan dat de mensen, die geen toegang meer hebben tot de Wajong en onder de WWNV komen te vallen, aan de slag zullen gaan met loondispensatie. Als er van deze groep minder mensen aan de slag gaan dan gedacht of op basis van een lagere loonwaarde, krijgen gemeenten deze extra uitkeringslasten dan vergoed?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat gemeenten volgens de regering een «krachtige financiële prikkel om te besparen op de uitkeringslasten» hebben bij het instrument loondispensatie. Kan de regering aantonen op welke wijze en in welke jaren die prikkelwerking voor gemeenten via het inkomensdeel plaatsvindt?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier er in de omvang van het Participatiebudget in de toekomst rekening wordt gehouden met werknemersvoorzieningen (werkplekaanpassing, jobcoaching, brailleleesregel en dergelijke) voor de groep die straks geen sw-indicatie meer krijgt.

De leden van de CDA-fractie stellen dat in het regeerakkoord werd uitgegaan (op basis van inschattingen van het CPB) van een stijging van de bijstandsuitgaven met structureel 200 miljoen als gevolg van een korting op de gemeentelijke re-integratiemiddelen van 400 miljoen per 2012. Waarom gaat de regering er in de huidige begroting voor 2012 vanuit dat de bijstandsuitgaven met 100 miljoen zullen toenemen, terwijl er nog steeds evenveel gekort wordt op de re-integratiemiddelen? Waarop is de meer optimistische inschatting gebaseerd?

Kan worden toegelicht door welke maatregelen uit 2011 en 2012 de regering verwacht dat deze zullen leiden tot een groter beroep op bijzondere bijstand? Kan worden gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarop de veronderstelling is gebaseerd dat een verhoging van 90 miljoen van het budget voor de bijzondere bijstand volstaat om deze effecten op te vangen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat er een (perverse) prikkel wordt geïntroduceerd waardoor gemeenten vanwege de forse korting op het re-integratiebudget alleen zullen inzetten op mensen met een hoge loonwaarde, omdat dit voor gemeenten het goedkoopst is, zoals nu bijvoorbeeld al gebeurt in de gemeente Amsterdam.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten wat de totale bezuinigingen/ombuigingen (per jaar en structureel) zijn op het re-integratiebudget sinds 2008. Klopt het dat door invoering van deze wet gemeenten straks 80% van het re-integratiebudget kwijt zijn aan de sociale werkplaatsen? Kan de regering dit onderbouwen met cijfers en onderzoeken? Op welke wijze moeten gemeenten de overige 20% inzetten voor de verschillende doelgroepen (jonggehandicapten, bijstandsgerechtigden, vluchtelingen, nuggers)?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering aangeeft dat het aantal WWB-uitkeringen kan toenemen als gevolg van het weglekeffect, dat op basis van de CPB-doorrekening uit 2010 van het regeerakkoord wordt geraamd op 100 miljoen in 2012 en 200 miljoen structureel vanaf 2013. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering van mening dat de raming van het weglekeffect nog steeds accuraat is gezien de huidige recessie. Ook vragen zij of de regering kan toelichten op basis van welke aannames de bedragen van de bezuinigingen vanaf 2012 op het ontschotte re-integratiebudget zijn berekend.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting waarom gemeenten met de beleidvrijheid die zij hebben ten aanzien van de besteding van het re-integratiebudget er beter in zullen slagen de grotere groep moeilijk te bemiddelen personen aan het werk te helpen, terwijl hier minder budget tegenover staat. Kan de regering toelichten wat de financiële gevolgen voor gemeenten zijn indien de in de wet gebaseerde verwachtingen ten aanzien van de werkgelegenheid voor de WWNV doelgroep niet worden gerealiseerd?

8.6. Herstructeringsfaciliteit Wsw

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in tabel 8.9 (blz. 75 Memorie van Toelichting) de voeding van de herstructureringsfaciliteit van 400 miljoen wordt gegeven. Regel 3 bevat een «aanvullende bijdrage vanuit het ministerie van SZW». Kan de regering aangeven uit welk budget deze aanvullende bijdrage van 80 miljoen afkomstig is?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de verwachting deelt dat de herstructurering van de sociale werkvoorziening juist in de beginfase om investeringen zal vragen, en of de regering daarvoor een bedrag van 10 miljoen in 2012 toereikend acht. Ook vragen zij waarom het advies van de commissie Westerlaken om juist in die startfase al een aanzienlijk bedrag ter beschikking te stellen, in de orde van grootte van 100 miljoen euro, niet overgenomen is.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de voeding van de herstructureringsfaciliteit niet direct met een substantieel bedrag start, terwijl de noodzaak van herstructurering en de daaraan verbonden kosten juist in de beginjaren sterk gevoeld worden. Op welke wijze is de opbouw van de voeding van de herstructureringsfaciliteit dienstbaar aan een succesvol proces van herstructurering?

8.7. Uitvoeringskosten WWNV

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het proces van loondispensatie uit een flink aantal verplichte stappen bestaat. Kan de regering een inschatting geven van de uitvoeringskosten van het totale proces van loondispensatie, vanaf de toegangstoets, per cliënt? In hoeverre is daar in het budget voor uitvoeringskosten aan gemeenten rekening mee gehouden?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij het bedrag dat gemeenten krijgen aan uitvoeringskosten binnen de WWNV wordt gesproken over een «totaalakkoord» (tabel 8.10, blz. 76 Memorie van Toelichting). Kan de regering toelichten wat wordt bedoeld met een totaalakkoord? Gemeenten hebben toch niet getekend voor het onderdeel WWNV binnen het bestuursakkoord?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de uitvoeringskosten via het gemeentefonds worden vergoed. In tabel 8.10 is hiervoor een bedrag opgenomen van 27 mln. structureel. In dit bedrag zijn echter ook de uitvoeringskosten van andere wettelijke maatregelen verdisconteerd. Kan de regering aangeven welke bedragen er voor de jaren 2013 t/m 2015 geraamd zijn voor de uitvoeringskosten van de WWNV sec.?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat door de aanscherping van de Wajong en de Wsw er gedurende een lange periode extra uitkeringsgerechtigden in de WWNV stromen. In de structurele situatie gaat het volgens een eigen schatting van de regering om 160 000 mensen vanuit de Wajong en 53 000 mensen vanuit de Wsw. Kan de regering aangeven op welke rijksbijdrage aan uitvoeringskosten de gemeenten in deze structurele situatie kunnen rekenen? Is het in tabel 8.10 genoemde bedrag van € 27 mln. structureel, dat vervolgens meeloopt in de accressystematiek van het gemeentefonds, hiervoor niet veel te laag?

De leden van de CDA-fractie vragen of alle uitvoeringskosten die het UWV voor de uitvoering van de Wajong ontvangt per 2013 worden overgeheveld naar het gemeentefonds. Zo niet, waarom niet?

II. TECHNISCHE BIJLAGE BIJ MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Loonaanvulling bij loondispensatie

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen over de loonaanvulling. De loonaanvulling heeft de volgende uitgangspunten: a) de uitkeringsnorm voor de betreffende groep is het beginpunt en b) het eindpunt is 100% van het referentieminimumloon. Betreft het referentieminimumloon het minimumloon per maand of per uur? De leden van de VVD-fractie gaan er van uit dat dit per maand is, omdat dit op dit moment ook zo is in de bijstand. Als dit zo is (en als de loonwaarde wordt gebaseerd op het minimumuurloon) betekent dit dan dat de gemeenten bij het startpunt van een alleenstaande van 18 jaar meer aan loonaanvulling betaalt dan aan een 24-jarige alleenstaande? Er moet immers aangevuld worden tot 70% van het referentieminimumloon.

De leden van de CDA-fractie zouden graag van de regering een beschouwing ontvangen over de samenloop van de fiscaliteit en de WWNV.

De fiscaliteit kent een aantal tegemoetkomingen voor werkenden. Op welke wijze kunnen mensen die voltijds een baan krijgen tegen 40% van het WML gebruik maken van de arbeidskorting, die er juist is ter bestrijding van de kosten van arbeid en van de inkomensafhankelijke combinatiekorting die er toch is om de combinatie arbeid/zorg mogelijk te maken?

Zij vragen of er rekenvoorbeelden gegeven kunnen worden van:

  • Een alleenstaande, die 40% WML verdient en aanvulling krijgt: hoe ziet zijn/haar fiscale loonstrookje eruit en hoe is dat in vergelijking met iemand die 70% WML verdient? (beiden met een voltijdsbaan).

  • Een gehuwd iemand die 40% WML verdient: hoe ziet zijn/haar loonstrookje eruit? Welke heffingskortingen kunnen verzilverd worden en welke niet?

Indien iemand die voltijds werkt, geen aanspraak kan maken op de arbeidskorting, acht de regering dat dan een onbedoeld effect van deze wet?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een schematisch overzicht kan geven van de inkomsten voor gezinnen en alleenstaanden bij het gebruik van het instrument loondispensatie bij een loonwaarde van 20%, 30%, 40%, 50%, 60%, 70%, 80%, 90% en 100%.

1.1. Gezinsleden

De leden van de VVD-fractie vragen of voor de loonaanvulling voor de werknemer die deel uitmaakt van een gezin geldt dat enkel de fiscale arbeidskorting overblijft omdat de rest van het inkomen verrekend wordt met de huishoudinkomenstoets.

1.2. Alleenstaande ouder

De leden van de VVD-fractie constateren dat voor werknemers van 21 tot 65 jaar die alleenstaand of alleenstaande ouder zijn, als beginpunt respectievelijk 70% en 90% van het referentieminimumloon geldt. Waarom geldt voor werknemers van 18, 19 of 20 jaar een andere beginnorm? En wat is dan deze norm? En waarom wijkt ook de eindnorm af van de groep 21 tot 65 jarigen?

1.3. Hoogte van de loonaanvulling

De leden van de VVD-fractie constateren dat (logischerwijs) een alleenstaande er relatief het meest op vooruitgaat als deze meer gaat werken. Heeft de regering ook overwogen de hoogte van de loonaanvulling zo aan te passen dat er bijvoorbeeld een (meer) rechte lijn ontstaat voor de gehuwden of de alleenstaande ouder? Dat maakt werken immers nog meer lonend. Kan de regering daarnaast ingaan op de redenen waarom de arbeidskorting in elk van de drie geschetste figuren verschilt? Mogen gemeenten als ze dat zelf willen het toch aanvullen, ongeacht de verdiencapaciteit tot 100% WML?

De leden van de D66-fractie stellen vast dat uit de grafiek in de technische bijlage blijkt dat de loondispensatie voor gehuwden en alleenstaande ouders een zeer geringe financiële prikkel geeft om te gaan werken. Heeft de regering nagedacht over mogelijkheden om deze financiële prikkel te vergroten? Heeft de regering bijvoorbeeld overwogen om de extra inkomsten verkregen via loondispensatie uit te zonderen voor de inkomenstoets? Wat zouden de budgettaire consequenties hiervan zijn?

III. ARTIKELSGEWIJS

1. Artikel I. Wijziging van de Wet werk en bijstand

1.1. Onderdeel A

De leden van de PvdA-fractie vragen welk wettelijk minimumloon wordt bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e. Gaat het voor personen onder 23 jaar om het wettelijk minimum jeugdloon danwel het wettelijk minimumloon voor personen van 23 jaar en ouder?

1.2. Onderdeel F

1.2.1. Artikel 10b Doelgroep loondispensatie

De leden van de PvdA-fractie vragen of onder niet-uitkeringsgerechtigde in de definitie van de doelgroep loondispensatie wordt verstaan de niet-uitkeringsgerechtigde volgens artikel 19 Wsw of niet-uitkeringsgerechtigde volgens artikel 19 Wsw én volgens artikel 10d WWB. Indien het laatste het geval is, dan heeft een niet-uitkeringsgerechtigde recht op loondispensatie, maar geen recht op een aanvullende uitkering. Hoe verhoudt zich dat met de in artikel 10d WWB neergelegde imperatieve bevoegdheid tot verstrekking van een aanvullende uitkering: zolang loondispensatie aan de orde is, verstrekt het college algemene bijstand in de vorm van een aanvullende uitkering, waarvan de hoogte wordt berekend aan de hand van de in artikel 10d WWB neergelegde formule?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom de periode genoemd in artikel 10b WWB per AMvB bepaald wordt. Wanneer/op welke termijn gaat de regering deze delegatiebepaling nader invullen? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Ook vragen zij of de lengte van deze periode effecten heeft op het aantal personen dat in de doelgroep loondispensatie valt. Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, waarom niet?

1.2.2. Artikel 10c Loondispensatie

De leden van de PvdA-fractie vragen welk wettelijk minimumloon wordt bedoeld in artikel 10c, vijfde lid. Gaat het voor personen onder 23 jaar om het wettelijk minimum jeugdloon danwel het wettelijk minimumloon voor personen van 23 jaar en ouder?

Ook vragen zij of het de bedoeling is dat iemand voor loondispensatie in aanmerking kan komen wanneer deze per werkdag 15 euro kan verdienen en één werkdag in de maand werkt. Zo ja, sluit de redactie van artikel 10c, vijfde lid, onderdeel a, wel op deze situatie aan?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom de periode genoemd in artikel 10c WWB per AMvB bepaald wordt. Wanneer/op welke termijn gaat de regering deze delegatiebepaling nader invullen? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Ook vragen zij of de lengte van deze periode effecten heeft op het aantal personen dat in de doelgroep loondispensatie valt. Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, waarom niet?

1.2.3. Artikel 10d Aanvullende uitkering

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met «gedurende een periode van 7 jaar» in verband met werken onder WML (Wijziging WWB art. 10d, lid 3a). Aaneengesloten, alle perioden van werken met loondispensatie opgeteld? De leden van de PvdA-fractie vragen verder wat «gedurende» 7 jaar precies inhoudt. Is dit een aaneengesloten periode, bij eenzelfde werkgever? Kan die periode onderbroken worden door periode waarin iemand niet werkt en/of ziek is?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in artikel 10e WWB melding wordt gemaakt van een AMvB in artikel 10d WWB en stellen daarbij de volgende vragen. Kan de regering toelichten waar in artikel 10d sprake is van een AMvB en wat deze behelst? Kan de regering toelichten wanneer de voorgenomen maatregelen bij AMvB nader worden uitgewerkt? Wanneer zal de Kamer hierover worden geïnformeerd?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het instrument loondispensatie precies werkt in het geval iemand parttime gaat werken (zoals de meeste jonggehandicapten). Kan de regering toelichten waarom het dan niet «voor de hand ligt om het loon aan te vullen tot 100% wettelijk minimumloon»? Waarom is er geen duidelijke regeling voor parttime werkende arbeidsgehandicapten, terwijl een groot deel van de mensen met een beperking bij een regulier bedrijf parttime werkt?

2. Artikel II. Wijziging van de Wet sociale werkvoorziening

2.1. Onderdeel A

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom in artikel 1 Wsw per AMvB nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de doelgroep. Wanneer/ op welke termijn gaat de regering deze delegatiebepaling nader invullen? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

2.2. Onderdeel G

De leden van de D66-fractie constateren dat door het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) aan het UWV verzocht kan worden een nieuwe indicatiebeslissing te nemen. Deze leden constateren voorts dat het college die bevoegdheid heeft indien het college redenen heeft om aan te nemen dat een persoon niet meer onder beschutte omstandigheden kan werken omdat die persoon zich heeft ontwikkeld, dan wel de ondergrens van 20 procent heeft bereikt. Zij vragen de regering om artikel II Wsw, onderdeel G, te verduidelijken. Mogen de leden van de D66-fractie dit artikel zo uitleggen dat colleges de mogelijkheid hebben om iemand met een Wsw-dienstbetrekking te laten herindiceren op basis van de nieuwe criteria? Klopt het dat de nieuwe criteria ook gelden voor personen, die onder de oude criteria zijn ingestroomd? Welke consequenties kan de gemeente eraan verbinden als iemand bij de herindicatie niet voldoet aan de nieuwe criteria?

2.3. Onderdeel H

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom in artikel 12 WSW per AMvB wordt bepaald aan welke categorieën personen het college een dienstbetrekking voor het verrichten van arbeid onder aangepaste en beschutte omstandigheden kan worden aangeboden. Wanneer/ op welke termijn gaat de regering deze delegatiebepaling nader invullen? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

3. Artikel III. Wijziging van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

3.1. Onderdeel B

3.1.1. Artikel 1a:5. Hoogte arbeidsongeschiktheidsuitkering

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom in artikel 1a:5 Wajong per AMvB wordt bepaald wat onder inkomen wordt verstaan. Hoe zit de regering de rol van de Kamer bij de definitiebepaling van «inkomen»? Kan de regering bij de AMvB, genoemd in artikel 1a:5 Wajong, toelichten onder welke voorwaarden het gedeeltelijk, niet, of niet langer genoten inkomen in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten?

3.1.2. Artikel 1a:7. Uitsluitingsgronden

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom in artikel 1a:7 Wajong per AMvB kan worden bepaald dat de uitsluitingsgrond genoemd onder (e) niet geldt ten aanzien van vreemdelingen die rechtmatig verblijf in Nederland hebben volgens artikel 8, onderdeel g of h van de Vreemdelingenwet 2000. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het al dan niet geldend verklaren van uitsluitingsgronden? Kan de regering toelichten waarom bij de AMvB, genoemd in artikel 1a:7 Wajong, gebruik wordt gemaakt van een kan-bepaling? Kan de regering toelichten op welke manier de voorgestelde delegatiebepaling uit artikel 1a:7 van de Wajong zal worden ingevuld? Kan de regering enkele voorbeelden geven van (categorieën) van personen, die buiten de uitsluitingsgrond van artikel 1a:7 van de Wajong zullen vallen?

3.1.3. Artikel 1a:12. Aanvraag recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er in artikel 1a:12 Wajong per ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de gegevens die door de jonggehandicapte bij de aanvraag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan het UWV worden verstrekt. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het stellen van deze regels?

3.2. Onderdeel E

De leden van de CDA-fractie vragen welke schattingsbesluiten van toepassing zijn op de groep mensen die werkt onder de WWNV. Klopt het dat deze mensen als zij twee jaar ziek zijn, per definitie 100% arbeidsongeschikt zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat er wordt voorgesteld om de delegatiebepaling voor het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten te harmoniseren met de delegatiebepalingen voor dat besluit zoals die zijn opgenomen in andere arbeidsongeschiktheidswetten. De AMvB over het nieuwe schattingsbesluit is nog niet gepubliceerd en het is niet helder hoe het UWV de beoordeling instrumenteert. Deze leden vragen wanneer er hier meer duidelijkheid over komt en wanneer de AMvB beschikbaar komt

3.3. Onderdeel N

De leden van de CDA-fractie vragen welke schattingsbesluiten van toepassing zijn op de groep mensen die werkt onder de WWNV. Klopt het dat deze mensen als zij twee jaar ziek zijn, per definitie 100% arbeidsongeschikt zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat er wordt voorgesteld om de delegatiebepaling voor het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten te harmoniseren met de delegatiebepalingen voor dat besluit zoals die zijn opgenomen in andere arbeidsongeschiktheidswetten. De AMvB over het nieuwe schattingsbesluit is nog niet gepubliceerd en het is niet helder hoe het UWV de beoordeling instrumenteert. Deze leden vragen wanneer er hier meer duidelijkheid over komt en wanneer de AMvB beschikbaar komt

3.4. Onderdeel P

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er in artikel 3:8a Wajong per AMvB regels worden gesteld met betrekking tot de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van een jonggehandicapte. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het stellen van deze regels? Kan de regering voorbeelden noemen van regels met betrekking tot de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van een jonggehandicapte?

3.5. Onderdeel U

3.5.1. Artikel 8:10b. Beoordeling mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op 1 januari 2014

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er in artikel 8:10b Wajong per AMvB regels worden gesteld met betrekking tot de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van een jonggehandicapte. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het stellen van deze regels? Kan de regering toelichten wat de afwijkende procedure, genoemd in artikel 8:10b Wajong kan inhouden? Wat kunnen eventuele gevolgen van een afwijkende procedure zijn voor betrokkenen?

4. Artikel IV. Wijziging van de Wet participatiebudget

4.1. Onderdeel B

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er in artikel 2 Wet Participatiebudget per AMvB regels worden gesteld voor de verdeling van de uitkering over de colleges en de gegevens die ten grondslag liggen aan die verdeling en de samengestelde delen van die uitkering. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het verdelen van deze uitkering en de gegevens die hieraan ten grondslag liggen? Kan de regering toelichten wanneer en op welke manier de voorgestelde delegatiebepaling zal worden ingevuld?

4.2. Onderdeel D

De leden van de SGP-fractie hebben uit het algemeen deel van de toelichting opgemaakt dat het wetsvoorstel beoogt de verordeningsplicht voor gemeenten ten aanzien van niet-uitkeringsgerechtigden in artikel 3a van de Wet op het participatiebudget op te nemen. Zij vragen op welke wijze is geregeld dat de gemeente in haar verordening aandacht besteedt aan niet-uitkeringsgerechtigden.

5. Artikel V. Wijziging van de Ziektewet

5.1. Onderdeel A

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er in artikel 29b ZW per ministeriële regeling regels worden gesteld voor de toepassing en uitvoering van het tweede lid van dat artikel. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het stellen van deze regels? Kan de regering toelichten wanneer en op welke manier de voorgestelde delegatiebepaling zal worden ingevuld?

6. Artikel VIII. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

6.1. Onderdeel E

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er in artikel 30d Wet SUWI per AMvB regels worden gesteld voor het besluit, bedoeld in het eerste lid van hetzelfde artikel, en over de advisering en de wijze waarop de indicatie tot stand komt. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het stellen van deze regels? Kan de regering toelichten wanneer en op welke manier de voorgestelde delegatiebepaling zal worden ingevuld?

6.2. Onderdeel G

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom er in artikel 32c Wet SUWI bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot door het UWV te verstrekken subsidie aan een rechtspersoon die door scholing arbeidsinschakeling bevorderd. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer bij het stellen van deze regels? Kan de regering toelichten of de regering voornemens is de voorgestelde delegatiebepaling te benutten en op welke wijze?

De voorzitter van de commissie, Van Gent

De adjunct-griffier van de commissie, Dekker