Gepubliceerd: 4 februari 2014
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid werk ziekte en arbeidsongeschiktheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33161-117.html
ID: 33161-117

Nr. 117 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET TWEEDE NADER VERSLAG

Ontvangen 4 februari 2014

Inhoudsopgave:

 

1.

Inleiding

1

2.

Voorziening beschut werk

2

3.

Overig

8

Hoofdstuk 1. Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die de fracties hebben gesteld en van de opvattingen die zij over de vijfde nota van Wijziging voor het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet hebben (Kamerstuk 33 161, nr. 113). In deze nota naar aanleiding van het tweede nader verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden, is de regering op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de vijfde nota van wijziging van de Invoeringswet Participatiewet en hebben enkele aanvullende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de vijfde nota van wijziging en vinden het een verbetering dat met dit voorstel het mogelijk wordt gemaakt dat ook personen die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en een uitkering van het UWV ontvangen tot de verantwoordelijkheid van gemeenten gaan behoren en door het college naar werk worden begeleid, als het UWV en het college dit overeenkomen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de vijfde nota van wijziging en vinden dat de behandeling van het wetsvoorstel niet eenvoudiger wordt, als de regering afspraken maakt met sociale partners, deze afspraken in een nota van wijziging vastlegt, en één van de sociale partners vervolgens aan de Tweede Kamer kenbaar maakt dat de regering gemaakte afspraken niet nakomt.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de vijfde nota van wijziging met betrekking tot de Invoeringswet Participatiewet en hebben in vervolg op de recent gestelde vragen bij de vierde nota van wijziging nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de SGP-fractie kunnen zich niet aan de indruk ontworstelen dat de nota van wijziging in hoge mate aan wazigheid onderhevig is. Volgens deze leden lijkt het wetsvoorstel ten aanzien van beschut werk een andere werkelijkheid weer te geven dan de toelichting. Deze leden ontvangen graag verduidelijking van de bedoeling van de nota van wijziging.

Hoofdstuk 2. Voorziening beschut werk

Beoordelingscriteria doelgroep beschut werk

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering al meer inzicht kan geven in de inhoud van de landelijke criteria die per algemene maatregel van bestuur (AMvB) zullen worden vastgelegd voor de beoordeling door het UWV. Binnen welk termijn verwacht de regering met de uitwerking van de AMvB te komen, zo vragen deze leden. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen hoe de beoordelingscriteria voor beschut werk er uit gaan zien. Zij vragen wanneer deze leden de AMvB beschut werk tegemoet kunnen zien en vragen of de regering kan toezeggen dat deze AMvB via een voorhangprocedure aan de Kamer wordt voorgelegd.

Het gaat bij de doelgroep beschut werk om mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt. Beschut werk kenmerkt zich door een hoge mate van (structurele) ondersteuning en aanpassing van het werk. Of iemand in aanmerking komt voor beschut werk hoeft niets te zeggen over de mate van productiviteit van deze persoon. De voorziening is juist bedoeld voor mensen die met deze (structurele) ondersteuning wel in staat zijn om loonvormende arbeid te verrichten.

De kern van de beoordeling richt zich daarmee met name op de mate van begeleiding en werk(plek)aanpassing die een persoon nodig heeft om in een dienstbetrekking loonvormende arbeid te verrichten. In de AMvB beschut werk wordt deze definitie van de doelgroep beschut werk nader geoperationaliseerd.

De regering wil, overeenkomstig de afspraken met de fracties van D66, Christen Unie, SGP en de coalitie zoals vastgelegd in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid van 3 februari, tegemoet komen aan het verzoek van de Kamer om in de Participatiewet een voorhangprocedure voor de AMvB beschut werk op te nemen. Dit wordt geregeld met de zesde nota van wijziging op de Invoeringswet Participatiewet. In haar advies over de uitvoerbaarheid vraagt UWV aandacht voor voldoende tijd voor verdere uitwerking van de criteria en implementatie van de beoordeling. Een voorhangprocedure op de AMvB beschut werk zet een tijdsdruk op het proces van opstellen van het besluit om dit besluit tijdig te publiceren. Daarbij staat zorgvuldigheid bij het opstellen van de AMvB voorop. De Kamer kan daarom het conceptbesluit pas na het zomerreces tegemoet zien. De regering streeft naar publicatie van de AMvB beschut werk in november 2014.

Voorselectie voor beoordeling doelgroep beschut werk

De leden van de SGP-fractie vragen welke overwegingen ertoe nopen de indicatiestelling niet langer op de huidige wijze door het UWV te laten verlopen, wanneer het niet de bedoeling is de gemeente een inhoudelijke rol bij het stellen van de indicatie te geven. Deze leden vragen wat de charme is van het inbouwen van een extra procedurele schakel, terwijl de uitkomsten van de inhoudelijke beoordeling niet zullen verschillen van de huidige situatie. De leden van de SP-fractie stellen dat doordat beschut werk een van de instrumenten is die door gemeenten kunnen worden ingezet, gemeenten op basis van eigen criteria een voorselectie mogen maken van mensen die in aanmerking komen voor beschut werk. Hierdoor worden mensen die tot de doelgroep behoren overgeleverd aan lokale willekeur. Waarom is niet gekozen voor landelijke criteria, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat gemeenten een eigenstandige voorselectie kunnen doen. Zij vragen allereerst in hoeverre die mogelijkheid daadwerkelijk bestaat, aangezien de nota van wijziging regelt dat gemeenten bij een voornemen tot vaststelling het UWV dienen te raadplegen, van wiens advies zij niet om inhoudelijke redenen kunnen afwijken. De leden van de SGP-fractie constateren dat door de combinatie van een voorselectie van gemeenten en de beoordeling van het UWV twee groepen voor beschut werk in aanmerking kunnen komen waarvan de criteria uiteenlopen. Zij vragen een reactie op beide lezingen van de nota van wijziging. Deze leden merken voorts op dat het verwarrend is dat de nota van wijziging spreekt over een adviserende rol van het UWV, terwijl beoogd is dat gemeenten niet vanwege inhoudelijke overwegingen kunnen afwijken maar enkel vanwege procedurele onzorgvuldigheden. Zij vragen waarom voor deze regeling gekozen is.

Ten opzichte van de Wsw krijgen gemeenten met de voorziening beschut werk veel meer beleidsvrijheid. De voorziening beschut werk is, anders dan de Wsw, een voorziening die gemeenten kunnen inzetten om mensen te ondersteunen in arbeidsparticipatie.

De gemeente bepaalt, op basis van maatwerk, welke instrumenten zij in gaat zetten om inwoners te ondersteunen naar participatie. Eén van de instrumenten daarbij is beschut werk. Een voorselectie door de gemeente past bij de gemeentelijke beleidsvrijheid voor de keuze van voorzieningen die de gemeente inzet om iemand te ondersteunen in arbeidsparticipatie. Dit biedt de mogelijkheid om te komen tot een integrale beoordeling van wat iemand nodig heeft. Dit kan ook gaan om voorzieningen in het kader van de Wmo.

Zoals afgesproken in de Werkkamer beoordeelt UWV, op verzoek van de gemeente, op basis van landelijke criteria of iemand tot de doelgroep behoort. Een beoordeling door UWV op basis van landelijke criteria zorgt voor een uniforme vaststelling van de doelgroep beschut werk.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre een voorselectie wenselijk is. Deze leden vragen hoe in dat geval voorkomen wordt dat gemeenten belanghebbenden buiten de selectie houden, terwijl deze personen op basis van de beoordeling van het UWV voor beschut werk in aanmerking zouden kunnen komen. De leden van de SP-fractie stellen, door gemeenten de ruimte te geven om op basis van eigen criteria een voorselectie te maken ontstaat het risico dat het beschikbare budget leidend is. Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat financiële belangen leidend worden voor de selectie. Daarbij vragen zij hoe wordt gegarandeerd dat mensen voor wie beschut werk de oplossing is, ook daadwerkelijk beschut werk krijgen aangeboden. Verder vragen de leden van de SP-fractie wat de reactie van de regering is op het verzoek de doelgroep en prioritering voor beschut werk op te nemen in de Participatiewet. De leden van de PvdA-fractie vragen of een persoon zelf bij de gemeente om een adviesaanvraag beschut werk bij het UWV kan vragen.

Een inwoner van een gemeente kan op basis van de Participatiewet aanspraak maken op ondersteuning. De gemeente bepaalt, op basis van maatwerk, welke instrumenten zij in gaat zetten om deze inwoner te ondersteunen naar participatie. Eén van de instrumenten is beschut werk. Doordat mensen zich eerst melden bij gemeenten kunnen gemeenten een integrale beoordeling doen van de ondersteuning of voorzieningen die iemand nodig heeft. In dat kader kan een beoordeling door UWV of iemand behoort tot de doelgroep voor beschut werk aan de orde zijn.

Gemeenten leggen het beleid voor beschut werk, waaronder de wijze waarop de gemeenten de voorselectie vormgeven, vast in een verordening. Met deze verordeningplicht legt de regering de nadere invulling van beschut werk op lokaal niveau neer. De lokale democratie besluit over de uitwerking. Alvorens de gemeenteraad over de verordening besluit, moeten gemeenten de verordening bespreken met vertegenwoordigers van de gemeentelijke doelgroep.

Met het vastleggen van het beleid voor beschut werk in een verordening worden nadere juridische waarborgen gecreëerd voor de rechten en plichten van de doelgroep voor deze specifieke voorziening en wordt de vormgeving en de inzet van beschut werk transparant richting burger, gemeenteraad en Rijk. Het al dan niet inzetten van de voorziening beschut werk is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre onderscheid bestaat tussen de ambtshalve vaststelling in artikel 10b, eerste lid, en de vaststelling in het tweede lid. Er bestaat geen onderscheid. Met het tweede lid van artikel 10b wordt verwezen naar de ambtshalve vaststelling in het eerste lid en geregeld dat gemeenten, voordat zij conform het eerste lid ambtshalve vaststellen dat iemand tot de doelgroep voor beschut werk behoort, UWV inschakelen voor een beoordeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering bedoelt met «op welk moment» in de tekst: «Gemeenten voeren ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk een voorselectie uit. Daarin bepalen zij voor welke mensen zij op welk moment deze participatievoorziening willen inzetten.»

Gemeenten leggen in een verordening het beleid voor beschut werk vast. In de verordeningen moeten gemeenten onder andere vastleggen op welke wijze wordt bepaald welke personen in aanmerking komen voor de ambtshalve vaststelling. Dit betreft een procedure, waarbij gemeenten ook aandacht besteden aan hoe beschut werk past binnen het brede scala aan instrumenten om mensen te ondersteunen in participatie.

Bezwaar en beroep op beoordeling beschut werk

De leden van de PvdA-fractie vragen of mensen bezwaar en beroep aantekenen voor de voorselectie voor de indicering van beschut werk van de gemeente. Deze leden vragen voorts waar mensen zich kunnen melden voor bezwaar en beroep als zij het niet eens zijn met het inhoudelijke advies van het UWV. De leden van de SP-fractie vragen waarom het niet mogelijk is in beroep te gaan tegen de inhoudelijke beoordeling door UWV. Gemeenten stellen op basis van het advies van het UWV vast of mensen tot de doelgroep beschut werk behoren. De inhoudelijke beoordeling is aan het UWV, hier kan men niet tegen in beroep gaan. Mensen kunnen wel in beroep gaan tegen de door de gemeente aangedragen voorziening. Deze leden vragen waarom voor deze constructie is gekozen. Ontstaat hierdoor niet het risico dat hierbij het advies van het UWV alsnog onderwerp van discussie wordt, zo vragen deze leden.

Met het vastleggen van het beleid voor beschut werk in een verordening worden nadere juridische waarborgen gecreëerd voor de rechten en plichten van de doelgroep voor deze specifieke voorziening en wordt de vormgeving en de inzet van beschut werk transparant richting burger, gemeenteraad en Rijk. Het al dan niet inzetten van de voorziening beschut werk door de gemeente is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.

UWV beoordeelt op verzoek van de gemeente, op basis van landelijke criteria of mensen tot de doelgroep voor beschut werk behoren en adviseert de gemeente hierover. Het advies van UWV is geen besluit en daarmee geen voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. In het advies gaat UWV in op de sociaal-medische en arbeidsdeskundige aspecten van het individuele geval. Het karakter van het advies is een deskundigenoordeel. Het al dan niet vaststellen of iemand tot de doelgroep behoort is een besluit van de gemeente, waartegen bezwaar en beroep kan worden aangetekend. Bij behandeling van dit bezwaar kan ook het advies van UWV aan de orde komen. De gemeente kan daarbij UWV betrekken.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier een gemeente kan bezien of een advies van het UWV over beschut werk op «zorgvuldige wijze» tot stand is gekomen. Welke controle moet de gemeente hier exact uitvoeren, zo vragen deze leden. De leden van de SGP-fractie vragen welke en hoeveel procedure onzorgvuldigheden momenteel worden vastgesteld en waarom de huidige mogelijkheden van de gemeente om deze procedurele onzorgvuldigheden aan de orde te stellen niet voldoen.

Het kenmerk van het advies van het UWV is een deskundigenoordeel. De zorgvuldigheid betreft de procedure van keuring of gebruik maken gegevens door het UWV bij de totstandkoming van het advies. De wijze van uitvoering van de taak van het UWV bij de indicatie voor de Wsw is vergelijkbaar met de wijze van uitvoering van de voorgestelde adviestaak door het UWV voor zover het gaat om het inzetten van de vereiste deskundigheden. Het is niet zo, dat nu blijkt dat daarbij sprake is van onzorgvuldigheden. De adviesrol van het UWV betekent op grond van de Algemene wet bestuursrecht, dat nu voor het tot stand komen van het besluit van het college een procedure van advies wordt gevolgd, dit advies in beginsel ten grondslag ligt aan het besluit, tenzij het college vaststelt, dat dit advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen. In de toelichting op de voorgestelde adviesprocedure wordt alleen daarom verwezen naar deze zorgvuldigheid. Dit betekent niet dat er aanwijzingen zijn dat het UWV de adviestaak niet op zorgvuldige wijze zal uitvoeren.

Organiseren van beschut werk

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering ervoor kiest om gemeenten te laten bepalen welke voorziening wordt aangeboden en hoe deze er uit moet komen te zien. Hoe sluit dit aan bij de afspraak uit het sociaal akkoord dat er regionale werkbedrijven moeten komen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de gemeente (eind)verantwoordelijk is voor het organiseren van beschut werk, of zijn sociale partners hier lokaal en regionaal ook bij betrokken.

In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners en gemeenten 35 Werkbedrijven gaan vormen om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers of via beschut werk. Gemeenten hebben de lead bij de vorming van de Werkbedrijven en zijn ook verantwoordelijk voor de inzet van de instrumenten die zij inzetten voor mensen die onder de Participatiewet vallen, waaronder beschut werk. Gemeenten zijn daarmee eindverantwoordelijk voor het organiseren van beschut werk.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering garandeert dat deze regionale bedrijven er komen. De wettelijke verankering van de regionale werkbedrijven is wel aangekondigd, maar nog niet geregeld. Op welke wijze wordt deze verankering vormgegeven zo vragen de leden van de SP-fractie.

De regering heeft met de Participatiewet de ruimte geboden om maatwerk te bieden door aan gemeenten de vrijheid te geven te bepalen welke ondersteuning mensen nodig hebben. Deze verantwoordelijkheid laat onverlet dat regionale samenwerking nodig is. Primair omdat werkgevers niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken willen doen. Zoals afgesproken in het sociaal akkoord, hebben gemeenten de lead in de werkbedrijven die dienen als schakel tussen de werkgever en de mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag zijn gegaan. Zij werken daarbij samen met UWV en sociale partners in de 35 arbeidsmarktregio’s. Bij of krachtens AMvB op grond van de Wet SUWI zal de regering (in afstemming met VNG en sociale partners) nadere regels stellen over de terreinen waarop partijen regionale afspraken moeten maken, zoals de wijze van samenwerking en de wijze waarop de regionale uitvoering wordt geregeld. In de brief over de Planning Participatiewet en Quotumwet1 heeft het kabinet gemeld dat in juli 2014 plaatsing in het Staatsblad wordt beoogd. De regering heeft er vertrouwen in dat er een vruchtbare samenwerking op regionaal niveau gaat ontstaan tussen gemeenten, sociale partners en UWV. In de Werkkamer worden hierover afspraken gemaakt.

Arbeidsvoorwaarden voor beschut werk

De leden van de fractie van de SP vragen welke mogelijkheden worden gecreëerd voor mensen die werken in de beschutte werkplaatsen om boven het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen. Deze leden vragen op welke wijze mensen zich kunnen beroepen op dit recht en hoe en waar dit wettelijk is geborgd.

Beschut werk is arbeid in een dienstbetrekking. Daarmee is geborgd dat zij beloond worden conform de van toepassing zijnde cao dan wel minimaal conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De arbeidsvoorwaarden zijn een zaak van de sociale partners.

Ten aanzien van beschut werk is in de Werkkamer overeengekomen dat het beloningsniveau begint op 100% van het wettelijk minimumloon met het perspectief dat mensen die beschut werken er op termijn beperkt op vooruit kunnen gaan.

Financiering

De leden van de D66-fractie hebben een vraag over de middelen die gemeenten krijgen voor de sociale werkvoorziening. Deze middelen gaan deel uitmaken van het sociaal deelfonds. Deze leden vragen op welke wijze deze middelen worden geïndexeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft met zijn brief van 9 oktober 2013 over de vormgeving deelfonds sociaal domein2 de Tweede Kamer toegezegd de Kamer nader te informeren over de punten van uitwerking, zoals de indexatie van het deelfonds. De nadere uitwerking van de vormgeving van het deelfonds wordt opgenomen in de meicirculaire 2014 van het gemeentefonds.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten wanneer de regering duidelijkheid verwacht te kunnen geven over de financiering van de beoordeling. Kan de regering concreter aangeven welke opties hierbij worden overwogen, zo vragen deze leden.

Over de wijze waarop de beoordeling wordt gefinancierd vindt nog nader overleg met de betrokken partijen plaats. Daarbij kan worden gedacht aan nationale financiering van UWV door het rijk of een financiering waarbij de gemeente als opdrachtgever van UWV betaalt voor de beoordeling.

Overige

De leden van de fractie van D66 vragen naar het effect van toekomstige wetswijzigingen, bijvoorbeeld voor mensen die een vast contract hebben en met loonkostensubsidie werken. Zij vragen wat er gebeurt met deze mensen in het geval dat na een toekomstige wetswijziging het instrument loonkostensubsidie niet meer mogelijk is. Zij vragen of het instrument loonkostensubsidie voor bestaande arbeidscontracten beschikbaar blijft, of er binnen het arbeidscontract naar andere oplossingen moet worden gezocht, dan wel of het voor werkgevers mogelijk is om het arbeidscontract te beëindigen.

De regering stelt voorop dat met dit wetsvoorstel gemeenten de beschikking krijgen over het instrument loonkostensubsidie om de arbeidsdeelname van mensen met verminderd arbeidsvermogen mogelijk te maken. Mocht ooit door een toekomstige wetgever worden besloten om het instrument loonkostensubsidie weer onmogelijk te maken, dan is het afhankelijk van wat in de toekomstige wetgeving wordt opgenomen over het al dan niet voortzetten van lopende contracten met loonkostensubsidie. Een toekomstige wetgever zal daarbij mee moeten wegen in welke mate lopende contracten uit oogpunt van zorgvuldigheid dienen te worden gerespecteerd.

Bij aanvaarding van dit wetsvoorstel gelden de gewone regels van het arbeidsrecht. Als een werkgever met een werknemer een arbeidsovereenkomst aangaat voor bepaalde tijd dan houdt de arbeidsovereenkomst na die periode automatisch op. Het is dan aan partijen om vervolgens te beslissen over een nieuwe arbeidsovereenkomst, al of niet met loonkostensubsidie. Partijen kunnen ook besluiten tot een contract voor onbepaalde tijd. Het nieuwe instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet is immers niet per definitie tijdelijk. In een dergelijke overeenkomst kan worden bepaald dat het contract voortduurt zolang recht blijft bestaan op loonkostensubsidie. Het beëindigen van het recht op loonkostensubsidie is dan een ontbindende voorwaarde. Een dergelijke voorwaarde – die in feite een inbreuk behelst op het gesloten systeem van het ontslagrecht – is in jurisprudentie van de Hoge Raad aanvaard, onder de voorwaarde dat de werkzaamheden die worden verricht additioneel zijn ten opzichte van de reguliere werkzaamheden van een werkgever. Daar waar dat niet het geval is, kan hier geen gebruik van worden gemaakt.

Als een dergelijke ontbindende voorwaarde in het contract ontbreekt, dan zal de werkgever als hij deze niet langer wil voortzetten, de arbeidsovereenkomst moeten opzeggen. Daarvoor is toestemming nodig van UWV die zal worden verleend als de betreffende werknemer nog altijd werkzaam is in een specifieke, additionele of gesubsidieerde, functie (en herplaatsing in andere passende arbeid niet mogelijk is). Als een werknemer in feite hetzelfde (reguliere) werk verricht en even productief is als andere werknemers (waar geen loonkostensubsidie voor is verleend), zal het enkele feit dat voor een werknemer de loonkostensubsidie vervalt geen reden kunnen zijn voor het verlenen van toestemming.

Hoofdstuk 3. Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen of en waarom de doelgroep van de baanafspraak wettelijk wordt verankerd in de Participatiewet of de Quotumwet. Ook vragen zij of de baanafspraak deel uitmaakt van de Participatiewet. Als dit zo is dan vragen zij of het dan ook niet logisch is om de doelgroep vast te leggen in de Participatiewet.

De baanafspraak uit het sociaal akkoord waar de leden van de PvdA-fractie aan refereren is een vrijwillige afspraak tussen sociale partners met het kabinet. Vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Het maakt geen onderdeel uit van de Participatiewet. Wanneer de aantallen van de baanafspraak (oplopend tot 100.000 marktsector, 25.000 overheid) niet gerealiseerd worden, wordt de in de Quotumwet vast te leggen bepaling (na overleg met sociale partners en gemeenten) geactiveerd waarin werkgevers verplicht worden de aantallen te halen. De doelgroep voor de baanafspraak en het quotum dient overeen te stemmen. Deze wordt verankerd in de Quotumwet. De doelgroep is in overleg met sociale partners en VNG vastgesteld. Vanwege het specifieke karakter van de afspraken en de directe relatie met een wettelijke quotumplicht is besloten tot een aparte Quotumwet.

De leden van de D66-fractie vragen of er aanvullend op het sociaal akkoord afspraken zijn gemaakt met sociale partners. Indien dit het geval is, vragen de leden of de regering deze afspraken aan de Tweede Kamer wil sturen.

In het sociaal akkoord is afgesproken dat de Werkkamer een belangrijke rol krijgt bij de uitwerking van de 35 regionale Werkbedrijven. In augustus 2013 is de Werkkamer van start gegaan met het uitwerken van de afspraken uit het sociaal akkoord over de Participatiewet. Sociale partners en VNG hebben daarbij afspraken gemaakt die de leidraad vormen voor de verdere uitwerking door de Werkkamer. Deze afspraken hebben betrekking op de rol voor de arbeidsmarktregio’s, de wijze van beoordeling en doelgroep extra banen, de regionale Werkbedrijven en beschut werk. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer op 2 december 2013 geïnformeerd over deze afspraken3.

Deze afspraken zijn in de afgelopen periode nader ingevuld. Dit heeft als resultaat opgeleverd dat de partijen in de Werkkamer de uitgangspunten en een bijbehorende proceskalender hebben vastgesteld en op de websites van de VNG en de Stichting van de Arbeid hebben gepubliceerd.

De leden van de fractie van de PvdA ontvangen graag een reactie op de brief van de FNV van 19 januari 2014 over de vijfde nota van wijziging Invoeringswet Participatiewet. De leden van de CDA-fractie vragen om in te gaan op de kritiek van de FNV dat een aantal afspraken die gemaakt zouden zijn binnen de Werkkamer en met de Staatssecretaris nog niet verwerkt zouden zijn. De leden van de fractie van D66 vragen of de regering de mening van de FNV deelt dat er afspraken zijn gemaakt die niet worden nagekomen. De leden van de ChristenUnie vragen om in te gaan op de reactie van de FNV dat de positie van de Werkbedrijven onvoldoende verankerd is en dat er sprake is van strijdigheden in de formuleringen tussen de conceptwettekst en de brief van de regering van 2 december 2013. De leden van de fractie van de SP vragen of de regering het eens is met de stelling van de FNV dat de huidige plannen voor de Participatiewet niet voldoen aan het sociaal akkoord. Ook vragen zij om een reactie op de FNV die schrijft dat geen van de door hen voorgestelde wijzigingen en aanvullingen terugkomen in de vijfde nota van wijziging.

De regering heeft kennisgenomen van de brief van de FNV. De plannen voor de Participatiewet voldoen aan de afspraken uit het sociaal akkoord. De Staatssecretaris van SZW heeft de Tweede Kamer op 27 juni 2013 geïnformeerd over de gevolgen van het sociaal akkoord voor de vormgeving van de Participatiewet en het quotum. Het gaat om de afspraken die zijn gemaakt over de garantstelling banen, de vorming van 35 regionale Werkbedrijven, over de Wajong en loonkostensubsidie. Deze afspraken zijn geland in de vierde nota van wijziging, die op 2 december 2013 aan de Tweede Kamer is toegezonden.

Daarnaast heeft het kabinet in het najaar 2013 afspraken gemaakt met VNG en sociale partners die de leidraad vormen voor de verdere uitwerking door de Werkkamer. Met de brief van 2 december 2013 is de Tweede Kamer geïnformeerd over deze afspraken. Een deel van deze afspraken heeft consequenties voor de regelgeving. In die brief is helder verwoord welke wijzigingen in welke wetsvoorstellen worden doorgevoerd. Het kabinet handelt overeenkomstig de afspraken en de planning zoals genoemd in de brief van 2 december.

Hieronder staat welke afspraken het betreft en hoe deze afspraken in wet- en regelgeving worden vastgelegd:

  • Afgesproken is om de vorming van de 35 regionale Werkbedrijven een verankering in de wet te geven. Op grond van een bepaling in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) die is opgenomen in de vierde nota van wijziging worden bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels gesteld. In deze AMvB zullen op grond hiervan regels worden gesteld over de wijze van samenwerking en de wijze waarop de regionale uitvoering wordt geregeld.

  • Er is afgesproken dat UWV een rol zal krijgen bij de vaststelling of iemand zoveel begeleiding nodig heeft dat beschut werk voor de hand ligt. Er zal een wettelijk kader voor de beoordelingscriteria van het UWV worden vastgelegd. Dit is gedaan in de vijfde nota van wijziging.

  • De afspraken over wijze van beoordeling en de doelgroep extra banen zullen in de Quotumwet worden vastgelegd. Dat is overeenkomstig de brief van 2 december en, zoals sindsdien gemeld in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 januari 2014 is het streven om de Quotumwet voor het zomerreces aan de Tweede Kamer aan te bieden.

De regering blijft in gesprek met gemeenten en sociale partners, waaronder de FNV, over de uitvoering van de Participatiewet. Voor een succesvolle uitvoering is een goed functionerende regionale arbeidsmarkt immers van groot belang. De Werkkamer en de 35 regionale Werkbedrijven hebben daarbij een belangrijke rol.

De leden van fractie van de SP vragen om een reactie van de regering op de eisen die Abvakabo FNV heeft gesteld over landelijke kaders en heldere afspraken over de oprichting van de Werkbedrijven.

De regering heeft kennis genomen van een aantal zorgpunten bij Abvakabo FNV en de vragen daarbij over landelijke kaders en heldere afspraken over de oprichting van de Werkbedrijven. Over de landelijke kaders merkt het kabinet op dat de Participatiewet het kader bevat voor de inzet van loonkostensubsidie, beschut werk en de overige re-integratie-instrumenten. Voor de vorming van de Werkbedrijven is van belang dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de samenwerking tussen het UWV, de gemeenten en sociale partners. De Werkkamer heeft een belangrijke rol bij de vorming van de 35 regionale Werkbedrijven. Recent hebben de betrokken partijen in de Werkkamer een notitie over de uitgangspunten openbaar gemaakt, op de websites van VNG en de Stichting van de Arbeid.

De leden van de D66-fractie merken op dat de FNV in haar brief diverse voorwaarden stelt aan de herbeoordeling van de Wajongers en de overgang naar gemeenten, die anders zijn dan in het Sociaal Akkoord. Zij vragen de regering of de FNV indertijd heeft ingestemd met de betreffende afspraak in het sociaal akkoord.

De afspraken die regering en sociale partners op 11 april 2013 gemaakt hebben zijn opgenomen in de brief «Resultaten sociaal overleg» aan de Kamer van 11 april 2013. In deze brief is ook de afspraak opgenomen dat het zittend bestand Wajongers wordt herkeurd. Voor zover uit de (her)keuring blijkt dat men arbeidsvermogen heeft, worden deze mensen door het Werkbedrijf geholpen bij het vinden van werk. Voor mensen die weliswaar gedeeltelijk inzetbaar zijn bij reguliere werkgevers, maar die nog geen werk hebben gevonden, en die een zorgbehoefte hebben, worden de gevolgen van de kostendelersnorm gecompenseerd.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel en in de brief van 3 februari 2014 aan uw Kamer is aangegeven, is dit onderdeel van de vierde nota van wijziging aangepast; de regering heeft besloten de herbeoordeling te laten plaatsvinden op de manier zoals deze in het oorspronkelijke wetsvoorstel Werken naar Vermogen zou plaatsvinden. Dit betekent het volgende.

De Wajongers zullen beoordeeld worden op arbeidsvermogen. Wanneer zij duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, verandert er niets in hun uitkeringssituatie. Wajongers die wel arbeidsvermogen hebben en Wajongers die geen arbeidsvermogen hebben, maar bij wie dit niet duurzaam is, krijgen te maken met een uitkeringsverlaging. Voor hen wordt de uitkering 70 procent WML, in plaats van 75 procent WML per 2018.

De leden van de D66-fractie lezen in de brief van de FNV dat bij de no-riskpolis die gemeenten bieden, werknemers die ziek worden en in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) belanden, wel meetellen voor de gedifferentieerde premie op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Dit in tegenstelling tot de no-riskpolis van het UWV. Naar de mening van de leden van de D66-fractie is dit een drempel voor werkgevers om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. Deze leden vragen de regering op welke manier deze drempel weggenomen zou kunnen worden.

De veronderstelling van deze leden dat de no-riskpolis voor de hogere premie in verband met WGA-lasten niet in het wetsvoorstel is opgenomen berust naar het oordeel van de regering op een misverstand. De Participatiewet bevat ook een aantal wijzigingen op andere wetgeving. In de wijziging op de Wet financiering sociale verzekeringen die onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel is geregeld dat de werkgever die een gemeentelijke no-riskpolis krijgt, gevrijwaard wordt voor het risico van verhoging van de premie voor de Werkhervattingskas voor de WGA-lasten en de ziekengeldlasten van de werknemer, voor wie de gemeentelijke no-risk vergoeding wordt ontvangen (zie artikel VI, onderdeel Da en Db, in de Wfsv in artikel 117b, derde lid, onderdeel j, j.o artikel 115, onderdeel w). De werkgever is dus op deze wijze beschermd tegen de extra kosten van instroom in de WIA of (bij een tijdelijk dienstverband) instroom in de Ziektewet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma