Gepubliceerd: 3 februari 2014
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid werk ziekte en arbeidsongeschiktheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33161-115.html
ID: 33161-115
Origineel: 33161-2

Nr. 115 ZESDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 februari 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel I, onderdeel C, wordt in het voorgestelde artikel 8, eerste lid, onderdeel a, na «artikel 18, tweede lid» toegevoegd: en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid.

2

In artikel I, onderdeel Ca vervalt het voorgestelde artikel 8a, tweede lid, onderdeel d, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c voor een punt.

3

In artikel I, onderdeel Cb, wordt wordt onder vernummering van de onderdelen 1 en 2 tot 2 en 3 een onderdeel ingevoegd, luidende:

1. Het opschrift van het artikel komt te luiden: Gemeentelijke samenwerking

4

Aan het in artikel I, onderdeel F, voorgestelde artikel 10b wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

5

Artikel I, onderdeel Ia, vervalt.

6

Artikel III, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 1a:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

2. Het achtste lid komt te luiden:

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste en vierde lid nadere regels worden gesteld.

b. Artikel 1a:2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 1a:8» vervangen door: artikel 1a:6.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De persoon die recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 heeft of heeft gehad, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk.

c. In artikel 1a:3, tweede lid, wordt «artikel 1a:8» vervangen door: artikel 1a:6.

d. De artikelen 1a:4 en 1a:5 vervallen onder vernummering van de artikelen 1a:6 tot en met 1a:14 tot 1a:4 tot en met 1a:12.

e. Artikel 1a:7 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «1a:11» vervangen door «1a:9» en wordt «artikel 1a:8» telkens vervangen door: artikel 1a:6.

2. In het tweede lid wordt «artikel 1a:8» vervangen door: artikel 1a:6.

f. Artikel 1a:8 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «1a:11» vervangen door «1a:9» en «artikel 1a:8» door: artikel 1a:6.

2. In het derde lid wordt «artikel 1a:8» vervangen door: artikel 1a:6.

g. In artikel 1a:9 (nieuw), onderdeel b, wordt «artikel 1a:8» vervangen door: artikel 1a:6.

h. Artikel 1a:10 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 1a:11» vervangen door: artikel 1a:9.

2. In het tweede lid wordt «artikel 1a:11» vervangen door «artikel 1a:9» en wordt «artikel 1a:8» vervangen door: artikel 1a:6.

3. In het derde lid wordt «artikel 1a:11» vervangen door «artikel 1a:9» en wordt «artikel 1a:8» vervangen door: artikel 1a:6.

7

Na artikel III, onderdeel C, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

D

Artikel 2:4 komt te luiden:

Artikel 2:4. Definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt

1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

2. Onder duurzaam wordt de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

8

Na artikel III, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

E

In artikel 2:5 wordt onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het zevende en achtste lid een lid ingevoegd, luidende:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een periodieke herbeoordeling om vast te stellen of betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

9

In artikel III, onderdeel F, komt het vijfde lid als volgt te luiden:

5. In afwijking van het vierde lid kan het recht op arbeidsondersteuning wel herleven op grond van artikel 2:17 of ontstaan op grond van artikel 8:10, vierde lid.

10

Artikel III, onderdeel G, vervalt.

11

Artikel III, onderdeel Ib, komt te luiden:

Ib

In artikel 2:31, derde lid, vervalt de zinsnede: die een dienstbetrekking heeft als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening of.

12

Artikel III, onderdeel Ic, vervalt.

13

Artikel III, onderdeel J, komt te luiden:

J

Artikel 2:40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «0,55» vervangen door: 0,5.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «70%» vervangen door «80%» en wordt «0,55» vervangen door «0,5».

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «70%» vervangen door: 80%.

4. In het tweede lid wordt «0,75» vervangen door: 0,7.

14

Artikel III, onderdeel K, komt te luiden:

K

Artikel 2:41, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «25%» vervangen door «30%» en wordt «0,75» vervangen door: 0,7.

2. In onderdeel b wordt «25%» vervangen door «30%», wordt «0,75» vervangen door «0,7» en wordt «0,25» vervangen door: 0,3.

15

Artikel III, onderdeel L, komt te luiden:

L

In artikel 2:42, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «45%» telkens vervangen door «50%» en wordt «0,75» vervangen door: 0,7.

16

Artikel III, onderdeel N, komt te luiden:

N

In artikel 3:8, eerste lid, wordt «75%» vervangen door: 70%.

17

Artikel III, onderdeel O, komt te luiden:

O

Na artikel 3:8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:8a. Duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie

1. In afwijking van artikel 3:8, eerste lid, bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

2. Onder duurzaam wordt de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

3. De jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, wordt geacht op die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een periodieke herbeoordeling om vast te stellen of betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

18

Artikel III, onderdeel P, komt te luiden:

P

Na artikel 8:10a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8:10b. Beoordeling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op 1 januari 2018

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt vast of de jonggehandicapte met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8a.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Daarbij kan een procedure worden vastgesteld die afwijkt van de procedure bij de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie die de jonggehandicapte na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet heeft.

19

Artikel III, onderdeel U, komt te luiden:

U

Na artikel 8:10b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8:10c. Overgangsbepaling in verband met artikel 2:4

De jonggehandicapte die op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Invoeringswet Participatiewet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, zoals dat luidde op die dag, wordt geacht op de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Invoeringswet Participatiewet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, als bedoeld in artikel 2:4, zoals dat is komen te luiden op die dag.

20

In artikel VI, onderdeel Da, wordt in artikel 115, eerste lid, onderdeel w, «onderdeel i» vervangen door: onderdeel j.

21

In artikel VII, onderdeel D, wordt het voorgestelde vijfde lid als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel b wordt «; of» vervangen door een punt.

b. Onderdeel c vervalt.

22

In artikel VII, onderdeel E, wordt het voorgestelde vierde lid als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel b wordt «; of» vervangen door een punt.

b. Onderdeel c vervalt.

23

In artikel VII, onderdeel F, wordt het voorgestelde derde lid als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel b wordt «; of» vervangen door een punt.

b. Onderdeel c vervalt.

24

Artikel IX, onderdeel Da, onderdeel 1 komt te luiden:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het college is verantwoordelijk voor het verlenen van een uitkering aan de werkloze werknemer, bedoeld in artikel 2.

25

In artikel IX, onderdeel E, onderdeel 1, wordt «vervalt onderdeel a» vervangen door: vervallen de onderdelen a en e.

26

Artikel X, onderdeel Ca, onderdeel 1, komt te luiden:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het college is verantwoordelijk voor het verlenen van een uitkering aan de gewezen zelfstandige, bedoeld in artikel 2.

27

In artikel X, onderdeel D, onderdeel 1, wordt «vervalt onderdeel a» vervangen door: vervallen de onderdelen a en e.

Toelichting

Algemeen deel

In deze nota van wijziging wordt geregeld dat Wajongers uit het zittend bestand na de beoordeling op arbeidsvermogen niet over zullen gaan naar het gemeentelijk domein. Verder wordt er een voorhangbepaling opgenomen voor de algemene maatregel van bestuur (AMvB) met betrekking tot de participatievoorziening beschut werk. Ten slotte worden er enkele technische aanpassingen doorgevoerd.

In de vierde nota van wijziging werd als uitwerking van het Sociaal Akkoord voorgesteld alle Wajongers te beoordelen op arbeidsvermogen, en degenen die arbeidsvermogen hadden, onder de hoede van de gemeente te brengen en hun Wajong-uitkering te beëindigen. Inmiddels is de regering tot de conclusie gekomen dat voor deze overgang onvoldoende draagvlak is, gezien de onwenselijke effecten voor de Wajongers. Om die reden wordt in deze nota van wijziging voorgesteld de Wajongers wel te beoordelen op arbeidsvermogen, maar daar andere gevolgen aan te verbinden. Voorgesteld wordt de uitkering van de Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, op de bestaande 75% wettelijk minimumloon (WML) te houden, en de uitkering van de andere Wajongers vanaf 2018 te verlagen naar 70% wml. Hiermee wordt teruggegrepen op het oorspronkelijk wetsvoorstel Invoeringswet Wet Werken naar Vermogen. Omdat alle Wajongers in de Wajong blijven, krijgen zij niet te maken met de polisvoorwaarden van de bijstand, zoals de kostendelersnorm, partnerinkomen- of vermogenstoets. Zij blijven dus onder het regime van de Wajong vallen. Daarbij geldt dus onder andere dat zij met het instrument loondispensatie aan het werk geholpen kunnen worden.

Tegelijkertijd wordt de Wajong voor deze groep activerender gemaakt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) zal de Wajongers met arbeidsvermogen in hoofdstuk 3 Wajong (de zgn. oude Wajong, ingestroomd voor 2010) actief ondersteunen bij het vinden van werk. Hiervoor zal per 2015 extra budget bij UWV beschikbaar worden gesteld. Conform de huidige wetgeving stelt UWV in samenspraak met oude Wajongers een re-integratievisie vast. UWV zal maatwerk bieden gericht op effectief re-integratiebeleid.

Het belang van een goede regionale samenwerking tussen gemeenten, sociale partners en UWV neemt verder toe door de in deze nota van wijziging voorgestelde aanpassing. Nu Wajongers met arbeidsvermogen bij UWV blijven, zullen zowel gemeenten als UWV, meer nog dan voorzien in de 4e nota van wijziging, mensen met een arbeidsbeperking naar banen bij werkgevers leiden.

Het ligt daarom voor de hand dat ook UWV deelneemt aan het overleg in de Werkkamer over de vorming van de regionale werkbedrijven. De partijen in de Werkkamer staan hier positief tegenover. Er is een eenduidige (regionale) aanpak nodig voor mensen met een arbeidsbeperking bij UWV en bij gemeenten. De Werkkamer en de 35 regionale Werkbedrijven vervullen een belangrijke rol om deze eenduidige aanpak te stimuleren. Het is verheugend om te constateren dat partijen in de Werkkamer hierbij goede voortgang boeken. Recente publicaties op de websites van VNG en de Stichting van de Arbeid getuigen daarvan (zie notities over «Uitgangspunten Werkkamer» en de proceskalender). Afspraken zijn reeds gemaakt dat in elke regio een basispakket aan functionaliteiten (waaronder werkgeversdienstverlening, werkplekaanpassingen en no-riskpolis) onder regie van de regionale Werkbedrijven wordt georganiseerd. Het kabinet roept de deelnemers in de Werkkamer op om te monitoren dat voldoende eenduidigheid bij de inzet van het re-integratie-instrumentarium tot stand komt.

De aanpassing van de herbeoordeling zoals in deze nota van wijziging wordt voorgesteld brengt ten opzichte van de vierde nota van wijziging extra kosten met zich mee. Deze extra kosten zijn in onderstaande tabel weergegeven.

De eerste reeks geeft het besparingsverlies weer als gevolg van het wegvallen van de besparing in de uitkeringslasten die gemoeid was met de overgang van het zittend bestand Wajong naar gemeenten.

De tweede reeks geeft het effect op de uitvoeringskosten weer van het niet doorgaan van de herbeoordeling zoals voorgesteld in de vierde nota van wijziging. Dit is een saldoreeks van de afname van reguliere uitvoeringskosten bij gemeenten en een toename van de uitvoeringskosten bij het UWV. Tevens zit in deze reeks besloten het vervallen van de herbeoordelingskosten UWV zoals voorgesteld in de vierde nota van wijziging.

Reeks drie heeft betrekking op de kosten van de voorgestelde herbeoordeling en meer activerende aanpak van de het zittende bestand Wajong. Hierin is niet opgenomen de voor het Rijk budgetneutrale terugdraai van de overheveling van re-integratiemiddelen voor het zittende bestand Wajong die in deze nota van wijziging weer aan het re-integratiebudget van het UWV worden toegevoegd.

Reeks vier geeft de besparing weer van de uitkeringslasten vanwege de verlaging van de uitkering van 75% naar 70%.

Onderdeelsgewijs deel

Onderdelen 1, 2, 24, 25, 26 en 27 (Art. I, ond. C en Ca, art. IX, ond. Da en E, en art. X, ond. Ca en D)

Dit betreffen technische aanpassingen in verband met wijzigingen in het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten.

Onderdeel 3 (Art. I, ond. Cb)

Het opschrift van artikel 8c wordt aangepast, nu het artikel niet langer enkel ziet op gemeenschappelijke regelingen, maar op gemeentelijke samenwerking in brede zin.

Onderdeel 4 (Art. I, ond. F)

De regering wil tegemoet komen aan het verzoek van de Tweede Kamer om in de Participatiewet een voorhangprocedure voor de amvb beschut werk op te nemen. Deze voorhangbepaling wordt opgenomen in het vijfde lid van artikel 10b en houdt in dat de Staten-Generaal zich over de ontwerp amvb op basis van het tweede lid kunnen uitspreken.

Onderdeel 5 (art. I, ond. Ia)

In de vierde nota van wijziging werd voorgesteld om een persoon van wie op grond van artikel 8:10b was vastgesteld dat hij niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, gedurende een jaar vanaf de dag van die vaststelling was vrijgesteld van de vier-weken-zoektermijn. In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om de jonggehandicapten hun recht op grond van de Wajong te laten behouden. Zij zullen derhalve geen beroep doen op de Participatiewet. De tijdelijke vrijstelling van de zoektermijn is hiermee niet nodig. Daarom wordt voorgesteld dit onderdeel te laten vervallen.

Onderdeel 6 (art. III, ond. B)

In de vierde nota van wijziging werd voorgesteld om alle jonggehandicapten met een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 of een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 te beoordelen op het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium van hoofdstuk 1a. Indien een persoon duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, zou hij recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen op grond van hoofdstuk 1a. Dit werd geregeld in de artikelen 1a:4 en 1a:5.

In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om de Wajongers die een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 of een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 hebben, hun rechten onder de voorwaarden van deze hoofdstukken te laten behouden. Er vindt derhalve geen overgang plaats van de hoofdstukken 2 en 3 naar het nieuwe hoofdstuk 1a. De eerder voorgestelde artikelen 1a:4 en 1a:5 kunnen derhalve vervallen (onder d).

Hoofdstuk 1a is uitsluitend bedoeld voor ingezetenen die nog geen recht op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten hebben of hebben gehad en met ingang van 1 januari 2015 aan de voorwaarden voldoen. De aanpassing van het tweede lid van artikel 1a:2 hangt met het voorgaande samen (onder b).

De aanpassing onder a betreft een technische wijziging. De delegatiegrondslag in artikel 1a:1 wordt aangepast, zodat deze aansluit bij de vergelijkbare delegatiegrondslagen in de artikelen 2:5, vijfde lid, en 3:1, achtste lid.

De overige aanpassingen in dit onderdeel zijn technische wijzigingen die voortvloeien uit het vervallen van de artikelen 1a:4 en 1a:5.

Onderdelen 7 en 19 (art. III, ond. D en U)

In de vierde nota van wijziging werd voorgesteld om artikel III, onderdeel D, te laten vervallen en artikel III, onderdeel U, opnieuw vast te stellen. Deze onderdelen hadden betrekking op de herindeling die in het wetsvoorstel Wet werken naar vermogen was voorzien. De nieuwe vaststelling van onderdeel U had betrekking op de herbeoordeling zoals die werd voorgesteld in de vierde nota van wijziging van alle jonggehandicapten met een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 en een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 op basis van het arbeidsongeschiktheidscriterium van hoofdstuk 1a. Na deze beoordeling zouden de rechten op grond van hoofdstuk 2 en 3 eindigen, waarna ofwel recht zou ontstaan op een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong voor personen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hadden, ofwel een beroep kon worden gedaan op de gemeente op grond van de Participatiewet.

In deze nota van wijziging is er voor gekozen om de eerder voorgestelde herindeling weer op te nemen met een uitkeringsverlaging voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen van 75% naar 70% vanaf 2018 en een behoud van de uitkering van 75% voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

In deze onderdelen wordt het bovenstaande geregeld ten aanzien van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Bij jonggehandicapten die recht op arbeidsondersteuning hebben op grond van hoofdstuk 2 is reeds het arbeidsvermogen vastgesteld. Dit maakt het mogelijk om bij hen aan te sluiten bij de bestaande indeling. In onderdeel D wordt het begrip volledig en duurzaam arbeidsongeschikt gelijkgesteld met het begrip duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

Hierbij wordt opgemerkt dat het huidige artikel 2:4, derde lid, bepaalt dat de jonggehandicapte alleen als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt aangemerkt als hij daarmee instemt. Dit komt te vervallen, omdat een dergelijke bepaling niet meer nodig is in de nieuwe Wajong. Bij de nieuwe definitie van «duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie» wordt alleen op basis van de genoemde criteria vastgesteld of iemand al dan niet duurzaam geen arbeidsmogelijkheden heeft. Iemands mening over zijn mogelijkheden is alleen relevant als hij vindt dat hij wel arbeidsmogelijkheden kan ontwikkelen en UWV daarvan kan overtuigen. Dan is er dus geen sprake van een duurzame situatie. Op deze manier is sprake van een objectieve beoordeling en is dus geen ruimte meer voor een subjectief element als instemming.

Verder wordt ten aanzien van jonggehandicapten die reeds volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn op grond van de oude definitie, bepaald dat zij geacht worden volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn volgens de nieuwe definitie. Daarmee wordt bereikt dat voor deze groep van jonggehandicapten geen nieuwe beoordeling nodig is. Daarbij is het wel zo dat uitsluitend geregeld wordt dat deze jonggehandicapten op de dag waarop het gewijzigde artikel 2:4 in werking treedt geacht worden aan het nieuwe begrip te voldoen. Als er na die dag aanwijzingen zijn dat de jonggehandicapte niet langer duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, dan zal volgens de gebruikelijke systematiek een beoordeling volgen. De jonggehandicapte wordt dan op basis van het nieuwe begrip in het voorgestelde artikel 2:4 beoordeeld.

De jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, behouden op grond van artikel 2:46 een uitkering van 75%.

Onderdeel 8 (art. III, ond. E)

In de vierde nota van wijziging is voorgesteld dat in hoofdstuk 1a op grond van artikel 1a:1, vijfde lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a periodiek wordt herbeoordeeld. Het was in de vierde nota van wijziging niet nodig een vergelijkbare bepaling op te nemen in de hoofdstukken 2 en 3, omdat voorgesteld werd dat de personen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hadden, recht zouden krijgen op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a.

In deze nota van wijziging wordt voorgesteld dat jonggehandicapten hun bestaande recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 behouden. Voorgesteld wordt om derhalve een vergelijkbare grondslag op te nemen in de hoofdstukken 2 en 3 als in hoofdstuk 1a om een periodieke herbeoordeling mogelijk te maken.

Onderdeel 9 (art. III, ond. F)

In de vierde nota van wijziging werd in dit onderdeel bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet meer kon ontstaan met ingang van 1 januari 2015. Hierop werden uitzonderingen gemaakt die betrekking hadden op de voorgestelde beoordeling van alle jonggehandicapten met een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 op grond van het in de vierde nota van wijziging voorgestelde artikel 8:10b en voor jonggehandicapten die voor deze beoordeling gebruik maakten van de overstapmogelijkheid van hoofdstuk 3 naar hoofdstuk 2 op grond van artikel 8:10.

In deze nota van wijziging wordt artikel III, onderdeel F, opnieuw vastgesteld. Met de aanpassing van artikel 2:15, vierde lid, kunnen met ingang van 1 januari 2015 geen nieuwe rechten meer ontstaan. Wel kan een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 dat voor het eerst voor 1 januari 2015 is ontstaan herleven. Tevens kan een jonggehandicapte die voor 1 januari 2015 een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering had op grond van hoofdstuk 3 gebruik blijven maken van de overstapmogelijkheid op grond van artikel 8:10.

Onderdeel 10 (art. III, ond. G)

In de vierde nota van wijziging werd in dit onderdeel voorgesteld dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 zou eindigen na de beoordeling van de betrokkenen op grond van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium van hoofdstuk 1a.

In deze nota van wijziging kan dit onderdeel vervallen, aangezien de personen die recht hebben op arbeidsondersteuning of een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de regelingen van hoofdstuk 2 en 3 blijven. Ten aanzien van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 werd een vergelijkbare bepaling opgenomen in onderdeel N. Onderdeel N wordt opnieuw vastgesteld.

Onderdeel 11 (art. III, ond. Ib)

In bovenliggend wetsvoorstel werd in verschillende wetten de re-integratieplicht voor Wsw-geïndiceerden geschrapt, met uitzondering van de mensen die onder het overgangsrecht van artikel 19 van de Wsw vielen. Met de vierde nota van wijziging werd ook die uitzondering geschrapt omdat er met inwerkingtreding van deze wet geen instroom in de Wsw meer mogelijk is en de Wsw alleen nog maar van toepassing is op mensen die op de dag voor inwerkingtreding van deze wet een Wsw-dienstbetrekking hebben.

In de vierde nota van wijziging is abusievelijk voorgesteld om ook de uitzondering voor personen die naar het oordeel van het UWV niet in staat zijn tot het verrichten van algemeen geaccepteerde te laten vervallen. Dit wordt in dit onderdeel hersteld.

Onderdelen 12, 13, 14 en 15 (art. III, ond. Ic, J, K en L)

In de vierde nota van wijziging werd voorgesteld om onderdeel J te laten vervallen en de onderdelen K en L opnieuw vast te stellen. Tevens werd in onderdeel Ic voorgesteld om artikel 2:37 te laten vervallen. Het voorgaande hing samen met het afzien van de onder het wetsvoorstel Wet werken naar vermogen voorgestelde herindeling en de keuze in de vierde nota van wijziging om de voortgezette inkomensondersteuning werkregeling en de Breman-regeling af te schaffen.

In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om aan te sluiten bij de eerder voorziene uitkeringsverlaging van 75% naar 70% vanaf 2018. Dit betekent dat de herbeoordeling op grond van artikel 2:37 blijft bestaan en dat in de onderdelen J, K en L de formules in de artikelen 2:40, 2:41 en 2:42 worden aangepast. De bedoeling is om deze onderdelen in werking te laten treden op 1 januari 2018 en de uitkeringsverlaging met ingang van die datum te effectueren.

Onderdelen 16 en 17 (art. III, ond. N en O)

In de vierde nota van wijziging werd voorgesteld om de onderdelen N en O opnieuw vast te stellen. De nieuwe invulling van deze onderdelen had betrekking op de herbeoordeling die werd voorgesteld.

In deze nota wijziging is er voor gekozen om de eerder voorgestelde herindeling weer op te nemen met een uitkeringsverlaging voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen van 75% naar 70% vanaf 2018 en een behoud van de uitkering van 75% voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Bij jonggehandicapten die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 is het arbeidsvermogen nog niet vastgesteld. Voor de jonggehandicapten die een recht hebben op arbeidsongeschiktheidsuitkering in de hoogste arbeidsongeschiktheidklasse zal worden vastgesteld of zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Is dit het geval, dan behouden zij een uitkering van 75%. Indien zij arbeidsvermogen hebben, wordt hun uitkering vanaf 2018 verlaagd naar 70%.

In het derde lid van artikel 3:8a is geregeld dat aangenomen wordt dat de jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, deze mogelijkheden duurzaam niet heeft. Hiervoor is gekozen, omdat het jonggehandicapten betreft die al minimaal acht jaar recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben. Het is in dat geval minder zinvol te beoordelen of de situatie duurzaam is. Ten aanzien van jonggehandicapten die op 1 januari 2018 wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben geldt dat, indien zij op een later moment geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie meer hebben, wel beoordeeld zal worden of de situatie duurzaam is.

Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld wat verstaan wordt onder het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Tevens kan bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld dat de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft periodiek wordt herbeoordeeld.

Onderdeel 18 (art. III, ond. P)

In de vierde nota van wijziging werd voorgesteld om artikel III, onderdeel P, te laten vervallen, aangezien dit onderdeel betrekking had op de herindeling zoals die werd voorgesteld in het wetsvoorstel Wet werken naar vermogen.

In deze nota van wijziging wordt voorgesteld dat alleen jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter hoogte van 75% van de grondslag krijgen. Dit wordt geregeld in het voorgestelde artikel 3:8a. Wie wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft krijgt een arbeidsongeschiktheidsuitkering met een maximale hoogte van 70% van de grondslag. Beoogd is deze uitkeringsverlaging in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2018.

In dit onderdeel wordt geregeld dat het UWV voor 1 januari 2018 van alle jonggehandicapten in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse vaststelt of er nog mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. Omdat voor de eerste beoordeling op basis van dit nieuwe criterium geldt dat het jonggehandicapten betreft die al eens beoordeeld zijn, en die bekend zijn bij het UWV, is geregeld dat voor deze eerste beoordeling bepaald kan worden dat de procedure anders wordt ingericht dan de procedure die tot nu toe en ook daarna gevolgd zal worden. Daarmee krijgt UWV de mogelijkheid om in deze situatie, voor zover dat wenselijk wordt geacht, af te zien van een volledige beoordeling, en in plaats daarvan op basis van het bestaande gegevens te beoordelen of iemand aan het nieuwe criterium voldoet. Daarbij zal het overigens wel zo zijn dat op verzoek van de jonggehandicapte altijd een volledige beoordeling zal worden verricht.

Onderdeel 20 (art. VI, ond. Da)

In het nieuw toegevoegde onderdeel w in artikel 115, eerste lid, van de Wfsv dient verwezen te worden naar artikel 117b, derde lid, onderdeel j (toegevoegd in artikel VI, onderdeel Db) in plaats van naar onderdeel i.

Onderdelen 21, 22 en 23 (art. VII, ond. D, E en F)

Deze onderdelen hebben betrekking op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het UWV en gemeenten. Nu voorgesteld wordt om de overgang van Wajongers naar gemeenten geen doorgang te laten vinden, hoeft de verantwoordelijkheid niet te worden afgebakend ten aanzien van jonggehandicapten van wie het recht is beëindigd op grond van de herbeoordeling die in de vierde nota van wijziging werd voorgesteld.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma