Nr. 9 NADER VERSLAG

Vastgesteld 14 maart 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag nog behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

1.

Inleiding

1

2.

Achtergrond van het wetsvoorstel

2

3.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3

4.

Financiële en organisatorische consequenties

5

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden vinden dat drugs geen plaats horen te hebben in het verkeer. Zij zijn dan ook tevreden over het feit dat met dit wetsvoorstel een specifieke regeling wordt ingevoerd waarmee de aanpak van het rijden onder invloed van drugs wordt vergemakkelijkt. In het verlengde daarvan zal deze regeling ertoe bijdragen dat het aantal slachtoffers als gevolg van het rijden onder invloed van drugs wordt teruggedrongen. Niettemin resteren bij deze leden enkele vragen, die allen samenhangen met de keuze de aanpak van het rijden onder invloed van drugs te stoelen op de overschrijding van bepaalde grenswaarden die waarneembaar zijn in het bloed van de verdachte. Bij de uiteindelijke oordeelsvorming met betrekking tot de keuze tussen nultolerantie en grenswaarden is voor deze leden bepalend welk middel voor de opsporingsambtenaren, het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht het meest hanteerbaar, handhaafbaar en het best meetbaar is. Uiteindelijk is het voor hen immers bepalend dat personen die zich schuldig maken aan het rijden onder invloed van drugs kunnen worden bestraft.

De leden van de SP-fractie hebben in een eerder stadium vragen gesteld die bij hen leefden over het voorliggende wetsvoorstel. Van de gelegenheid nadere vragen te stellen ter schriftelijke voorbereiding op de openbare behandeling, wensen zij slechts beperkt gebruik te maken.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden danken de regering voor de uitgebreide beantwoording.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij hebben hierover nog enkele vragen in het licht van het ingediende amendement-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 32 859, nr. 8).

2. Achtergrond van het wetsvoorstel

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de aanpak van het rijden onder invloed van drugs beter moet. Adequate wetgeving is hiervoor een vereiste. Deze leden onderstrepen dat drugs in het verkeer juridisch gezien op dezelfde manier als alcohol in het verkeer moeten worden aangepakt. Zij delen de bezwaren van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad voor de rechtspraak tegen het bij algemene maatregel van bestuur benoemen van de stoffen die onder de strafbaarstelling van artikel 8, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994 vallen. Gelet op het legaliteitsbeginsel, verwoord in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht, en in het bijzonder op de daarmee beoogde rechtszekerheid voor de burger, dienen naar mening van deze leden de afzonderlijke psychoactieve stoffen en het stellen van de aan die stoffen verbonden grenswaarden bij formele wet te worden geregeld. Zij achten de argumentatie van de regering voor de keuze voor een algemene maatregel van bestuur onvoldoende. Deze leden vinden het argument van de regering dat er voor verschillende drugs verschillende waarden zijn terwijl voor alcohol één grenswaarde geldt onduidelijk. Zij constateren dat de regering van plan is voor de verschillende categorieën verboden drugs gedragsgerelateerde grenswaarden vast te leggen om de grens tussen strafbaar en niet-strafbaar gedrag duidelijker te definiëren. Volgens de regering zijn de gedragsgerelateerde grenswaarden voor de verschillende drugs naar de huidige wetenschappelijke inzichten definitief en betreft het hier één grenswaarde per drug. Erkent de regering, gelet op het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid voor de burger, dat het een beter alternatief is de verboden stoffen en de bijbehorende grenswaarden rechtstreeks in de wet in formele zin op te nemen, zoals het nu ook gebeurt met de grenswaarde voor alcohol? Is de regering hiertoe bereid?

De aan het woord zijnde leden lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat voor het rijden onder invloed van nieuwe of tot nog toe niet in Nederland in het verkeer voorkomende drugs het huidige artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeersweg 1994 als vangnet blijft gelden. Het onder invloed rijden van nieuwe drugs kan op basis van dat artikellid strafrechtelijk worden aangepakt. Klopt het dat er voor nieuwe drugs geen algemene maatregel van bestuur nodig is om strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken? Is het juridisch gezien niet wenselijker, als de wetenschappelijke inzichten definitief zijn, de grenswaarden voor deze nieuwe drugs op te nemen in de wet? De regering geeft aan dat de lijst van stoffen, die onder de strafbaarstelling van artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 vallen en diens grenswaarden, snel via een algemene maatregel van bestuur te willen aanvullen. Deze leden horen graag hoe de regering ervoor zorgt dat stoffen niet te vroeg, dat wil zeggen op het moment waarop nog onvoldoende vastigheid in de bijbehorende meetwaarden is bereikt, onder de werking van de strafbepaling worden gebracht.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat blijkens de nota naar aanleiding van het verslag het wetsvoorstel geen onderscheid maakt tussen bestuurders met structurele ernstige pijnklachten die voor hun functioneren afhankelijk zijn van morfine of morfineachtige pijnstillers (medicinale gebruikers in verband met pijnbestrijding) en bestuurders die om andere reden morfine tot zich nemen. Deze leden menen dat bestuurders die een klein, maar meetbaar gehalte aan morfine ter bestrijding van de lichamelijke pijn gebruiken, door het wetsvoorstel onevenredig worden beperkt in hun bewegingsvrijheid en een strafrechtelijk optreden tegen deze groep disproportioneel is.

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat een belangrijk argument tegen het hanteren van nultolerantie is dat daarmee personen zullen worden bestraft die geen daadwerkelijk gevaar vormen voor de verkeersveiligheid. In hoeverre ondersteunt dit argument de in de nota naar aanleiding van het verslag gemaakte opmerking dat overschrijding van de nog in een algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarden zal leiden tot strafrechtelijk ingrijpen? Verderop in de toelichting wordt immers vermeld dat frequent gebruik van verdovende middelen tot effect zal hebben dat de in het bloed aanwezige waarden hoger zullen moeten zijn alvorens tot een daadwerkelijk gevaar voor de verkeersveiligheid kan worden geconcludeerd. Leidt dit er in de praktijk dan niet toe dat een frequent gebruiker van cannabis bestraft wordt, terwijl die gebruiker in het geheel niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht? In hoeverre zal in de jurisprudentie de norm, dat er sprake moet zijn van een daadwerkelijk gevaar, worden doorgetrokken naar de voorliggende regeling? Deelt de regering de mening van deze leden dat een regeling die ertoe leidt dat uitgebreid geprocedeerd zal worden over de vraag of er sprake is van het daadwerkelijk in gevaar brengen van de verkeersveiligheid heroverweging zou verdienen? Is het immers niet de bedoeling eenvoudiger vast te stellen of iemand bestraft dient te worden voor het rijden onder invloed van drugs?

Deze leden merken op dat er een uitgebreide verhandeling in de nota naar aanleiding van het verslag is over de vraag in hoeverre de hoogte waarop de grenswaarden vastgesteld zouden moeten worden voldoende wetenschappelijk te onderbouwen is. Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat er volgens de regering voldoende wetenschappelijk onderzoek is verricht om deze hoogte vast te stellen. Kan dit worden toegelicht? Alvorens daadwerkelijk te komen tot een oordeelsvorming over dit deel van het wetsvoorstel vernemen deze leden graag de onderbouwing van deze door de regering geponeerde stelling. Bestaat er daadwerkelijk geen vrees voor procedures, waarin niet zozeer de vraag centraal staat of de grenswaarde is overschreden als wel de vraag of de gekozen grenswaarde voldoende wetenschappelijk te funderen is? Kan de regering bij benadering aangeven op welke grenswaarde bijvoorbeeld rijden onder invloed van cannabis gesteld zou moeten worden en welke wetenschappelijke onderbouwing valt te geven voor die grenswaarde? Hoe zijn op dit moment de grenswaarden van alcohol wetenschappelijk onderbouwd en welke ontwikkeling hebben die waarden en de onderbouwing sinds de invoering ervan doorgemaakt?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering een aantal argumenten noemt waarom de keuze niet op een systeem van nultolerantie is gevallen of zou moeten vallen. Het valt deze leden op dat de regering zeer vaak een parallel trekt met rijden onder invloed van alcohol. Deelt de regering de mening dat deze twee situaties louter overeenkomen op het vlak van het rijden onder invloed van een bedwelmend en/of bewustzijn verlagend dan wel beïnvloedend middel? Het consumeren van alcohol is toch, in tegenstelling tot het consumeren van softdrugs, niet strafbaar? Drugs, en dan alleen softdrugs, worden toch nog steeds slechts gedoogd in Nederland? Ligt het dan niet voor de hand ten aanzien van het rijden onder invloed van drugs te kiezen voor nultolerantie, nu het consumeren van drugs op zichzelf al strafbaar is of geldt het gedoogbeleid ook voor situaties waarin het gebruik van softdrugs samengaat met deelname aan het verkeer? Volgens de regering is één van de tegen nultolerantie pleitende argumenten het feit dat het rijden onder invloed van geneesmiddelen slechts strafbaar is als dat een negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid. Ook bij dit voorbeeld gaat toch voormeld betoog op dat geneesmiddelen in tegenstelling tot drugs niet verboden zijn in Nederland?

De leden van de VVD-fractie hebben voorts nog vragen over het argument dat nultolerantie een te nadelige invloed zou hebben op de capaciteit van politie en Openbaar Ministerie (OM). Hoe verhoudt dit argument zich tot het advies van de Raad van Korpschefs, waarin uit oogpunt van handhaafbaarheid en het voorkomen van verspilling van kostbare tijd, energie en geld van de politie, juist wordt gepleit voor het hanteren van een systeem van nultolerantie, mede omdat zo wellicht het aanvullende gebruik van bloedtests voorkomen kan worden? Kan de regering tevens aangeven of het OM voldoende mogelijkheden heeft lichte vergrijpen niet te vervolgen en/of snel af te wikkelen en zich bij de aanpak van rijden onder invloed van drugs te concentreren op zwaardere gevallen?

De leden van de PVV-fractie vragen wat de regering van de speekseltester vindt. Is de speekseltester voldoende betrouwbaar als voorselectiemiddel? Zo ja, waar is dit op gebaseerd?

Deze leden vragen of er extra investeringen nodig zijn bij de politie om de wet uit te voeren. Indien dit het geval is, willen zij weten wat de extra kosten zijn die gemaakt moeten worden. Zij vragen of er op dit moment technologie beschikbaar is om de voorgestelde wet te kunnen handhaven. Ook willen zijn vernemen wat de regering gaat doen indien zou blijken dat niet voldoende aanbieders van deze technologie op de markt zijn.

Hoe denkt de regering over een nultolerantiebeleid? Deelt de regering de mening dat een nultolerantiebeleid veel beter te handhaven is dan de referentiewaarden die nu worden voorgesteld? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vernemen graag van de regering of er relevante ontwikkelingen zijn met betrekking tot de ontwikkeling van de speekseltester als voorselectiemiddel. In een eerder stadium was de betrouwbaarheid van deze test een punt van zorg. Hoe is dat op dit moment? Wat zijn de ontwikkelingen, voor welke tester zal worden gekozen en hoe betrouwbaar is deze?

Ook vernemen deze leden graag of er reeds een speekseltest ontwikkeld is die het gebruik van GHB kan detecteren. Zo nee, waarom geeft de regering dan niet zelf een opdracht een dergelijke test te ontwikkelen?

De leden van de D66-fractie hebben vragen over de betrouwbaarheid van de speekseltests. Zij lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de speekseltester namelijk alleen maar aangeeft dat de bestuurder drugs heeft gebruikt, maar niet welke specifieke drug hij heeft gebruikt en evenmin de hoeveelheid die hij van een drug heeft gebruikt. Kan met de speekseltester worden vastgesteld of de aanwezigheid van drugs in het bloed boven de strafrechtelijke gedragsgerelateerde grenswaarden ligt of zal altijd een bloedonderzoek nodig zijn om de aanwezigheid van drugs in het lichaam te detecteren? Betekent dit dat ook burgers met waarden onder de strafrechtelijke grens na een speekseltest aangehouden zullen worden zodat bloed afgenomen kan worden?

Deze leden vragen hoe betrouwbaar het onderzoek naar psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is. Zijn politieagenten voldoende toegerust om afwijkend gedrag te kunnen waarnemen? In de nota naar aanleiding van het verslag lezen zij dat over de betrouwbaarheid van dit onderzoek geen harde informatie voorhanden is. Is er wel informatie beschikbaar over de opleiding en/of trainingen die politieambtenaren krijgen in het herkennen van kenmerken en symptomen van drugsgebruik? Is het bekend hoeveel politieagenten in de huidige situatie over deze vaardigheden beschikken? Hoe wordt ervoor gezorgd dat bij de inwerkingtreding van de wet agenten die te maken hebben met de verkeersveiligheid in staat zijn onderzoek naar psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties te realiseren?

De aan het woord zijnde leden missen in het wetsvoorstel een horizonbepaling. Wanneer kan een evaluatie van de nieuwe regels worden verwacht?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het vervallen van het woord «zodanig» in het wetsvoorstel, zoals voorgesteld in voornoemd amendement-Van der Staaij c.s., de facto een nul-norm tot gevolg heeft. Deze leden vragen hoeveel medicinale gebruikers zullen worden geraakt door de strafbaarstelling en de facto geen auto meer kunnen rijden op basis van grenswaarden ingevolge het wetsvoorstel enerzijds en op basis van de nul-norm als gevolg van het genoemde amendement anderzijds.

Genoemde leden kunnen zich in principe vinden in een aanscherping van de norm voor het rijden onder invloed van drugs, in casu de strafbaarstelling van de kleinste hoeveelheid van een stof die nog meetbaar is in het bloed van een verkeersdeelnemer zoals voorgesteld in het amendement. De zorg van deze leden is dat een dergelijke aanscherping nog minder dan het wetsvoorstel rekening houdt met de medicinale gebruikers.

De aan het woord zijnde leden constateren dat er een verschil is in de invloed op de rijvaardigheid in de eerste twee weken van het gebruik van morfine en in de periode daarna waarin de meeste mensen gewend raken aan deze bijwerkingen. Door de in het amendement voorgestelde nul-norm is het Advies grenswaarden voor drugs van 31 maart 2010 niet langer relevant. Op grond van dit advies is besloten in het wetsvoorstel geen uitzondering voor de «gewende persoon» op te nemen. Zij vragen of het amendement alsnog aanleiding is voor het formuleren van een uitzondering.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het niet nodig werd geacht te onderzoeken of medicinale gebruikers per definitie een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen. Deze leden menen dat de uitkomst van een dergelijk onderzoek in samenhang met de impact op deze specifieke groep gebruikers ook de noodzakelijkheid van de genoemde uitzondering bepaalt en vragen of de regering in het licht van het genoemde amendement nog steeds van mening is dat een dergelijk onderzoek niet behoeft plaats te vinden. Zij vragen welke mogelijkheden de regering ziet om een eventuele uitzondering voor de medicinale gebruikers vorm te geven.

4. Financiële en organisatorische consequenties

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de structurele kosten jaarlijks tussen de 3,5 en 4 miljoen euro liggen. Graag ontvangen zij meer informatie over de financiële dekking van de regering. Hoe gaat de regering voor deze taken extra geld uittrekken? Deze leden vragen de regering tevens inzicht te geven in de hoogte van de boetes en de sancties.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De griffier van de commissie, Nava