Gepubliceerd: 18 april 2011
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32742-3.html
ID: 32742-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Deze memorie van toelichting is opgesteld mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel behandelt twee voorstellen tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) in verband met de benoembaarheid van docenten:

  • 1. Het voorstel om aan het getuigschrift van de Pedagogische Academie voor het Basisonderwijs (de Pabo) weer een bevoegdheid te verbinden voor het geven van onderwijs in het praktijkonderwijs. Dit voorstel betreft een uitbreiding van de mogelijkheden tot benoeming voor het praktijkonderwijs.

  • 2. Het voorstel voor een nieuwe ministeriële regeling voor schoolvakken waarvoor (nog) geen specifieke bevoegdheid kan worden verworven via een lerarenopleiding. Bijvoorbeeld omdat er geen specifieke lerarenopleiding voor bestaat, omdat het een nieuw schoolvak betreft waarvoor nog geen lerarenopleiding is gestart of omdat de naam van het schoolvak door allerlei ontwikkelingen in de tijd is vernieuwd. Met deze maatregel wordt niets gewijzigd aan het bestaande systeem ten aanzien van de benoembaarheid van leraren. Ook worden er geen nieuwe eisen gesteld ten aanzien van de benoembaarheid van docenten. De nieuwe regeling geeft ten behoeve van de praktijk inzicht in de voor deze schoolvakken geldende bekwaamheidseisen. Inzichtelijk wordt gemaakt welke getuigschriften voor die schoolvakken of programmaonderdelen een onderwijsbevoegdheid geven. Dit voorstel betreft derhalve een verduidelijking van de mogelijkheden tot benoeming.

Achtergrond en context

De Wet op de beroepen in het onderwijs (de Wet BIO), in werking getreden op 1 augustus 2006, heeft een aantal zaken rond de benoembaarheid van docenten gewijzigd en drie sets van bekwaamheidseisen vastgelegd in drie onderscheiden gebieden van het onderwijs:

  • primair onderwijs: het (speciaal) basisonderwijs en het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;

  • vo/bve: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo), de eerste drie leerjaren havo en vwo, het praktijkonderwijs en educatie en beroepsonderwijs;

  • voorbereidend hoger onderwijs: bovenbouw havo en vwo.

De lerarenopleidingen richten zich op die bekwaamheidseisen:

  • De Pabo leidt op voor de bekwaamheidseisen primair onderwijs,

  • de opleidingen voor leraren voortgezet onderwijs van de tweede graad leiden op voor de bekwaamheidseisen vo/bve,

  • de opleidingen voor leraren voortgezet onderwijs van de eerste graad leiden op voor de bekwaamheidseisen voorbereidend hoger onderwijs.

De introductie van drie sets van bekwaamheidseisen is van belang gebleken voor de professionalisering van het leraarsberoep en om het goed onderhouden van de bekwaamheid gedurende de loopbaan van een docent beter te kunnen borgen. Daarnaast geeft het de lerarenopleidingen beter inzicht in waartoe zij geacht worden hun studenten op te leiden. Sinds 1 augustus 2006 zijn het dan ook de lerarenopleidingen die op hun getuigschrift vermelden aan welke bekwaamheidseisen, inclusief de vermelding van het vak waarvoor de leraar benoembaar zal zijn, de pas afgestudeerde heeft voldaan. Deze verandering van systematiek was aanleiding om tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet Bio de «Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O.», waarin voor alle mogelijke bewijzen van bekwaamheid de bijpassende onderwijsbevoegdheid werd bepaald, te laten vervallen.

Gebleken is echter dat door het vervallen van de oude Regeling bewijzen van bekwaamheid onbedoeld twee problemen zijn ontstaan, die aanleiding vormen voor de reparatievoorstellen in dit wetsvoorstel.

2. Inhoud van het voorstel van wet

Het eerste voorstel

In de oude Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. was onder meer bepaald dat docenten met een Pabo-getuigschrift konden worden benoemd in het praktijkonderwijs. Dit was een uitzonderingsbepaling aangezien het praktijkonderwijs deel uitmaakt van het voortgezet onderwijs, waarvoor een tweedegraads bevoegdheid per vak werd geëist. Doordat de oude Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O., inclusief de uitzonderingsbepaling voor het praktijkonderwijs, zijn werking heeft verloren, is sinds 1 augustus 2006 onbedoeld komen vast te staan dat de docent in het praktijkonderwijs moet voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het tweedegraads gebied van het voortgezet onderwijs (bekwaamheidseisen vo/bve)1. Gebleken is dat dit in de praktijk een probleem oplevert, omdat ongeveer tweederde van de docenten in het praktijkonderwijs afkomstig is van de Pabo2. Dit heeft als reden dat juist de vaardigheden en bekwaamheden van groepsleerkrachten met een opleiding van de Pabo heel goed aansluiten bij deze specifieke groep leerlingen. Bovendien heeft het voor deze leerlingen een duidelijke meerwaarde om les te krijgen van één groepsleerkracht, in plaats van steeds wisselende docenten voor de verschillende vakken. Tot slot is het zo dat de leerlingen praktijkonderwijs een leerachterstand hebben van drie jaar of meer op twee van de domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen. De grens om tot het praktijkonderwijs te worden toegelaten is een IQ van maximaal 80. Het praktijkonderwijs is alleen bedoeld voor leerlingen van wie wordt verwacht dat zij niet in staat zullen zijn om één van de leerwegen in het vmbo met succes af te sluiten. Deze leerlingen worden direct opgeleid voor en begeleid naar een plek op de regionale arbeidsmarkt.

Het is overigens niet zo dat de tweedegraads docenten worden uitgesloten van het praktijkonderwijs. Ook docenten die hebben voldaan aan de bekwaamheidseisen vo/bve blijven benoembaar in het praktijkonderwijs, in het vak van hun studie. Scholen kunnen op deze wijze zelf een goede mix van Pabo-docenten en vakdocenten met een bevoegdheid vo/bve in hun team aanstellen. In de uitoefening van hun werkzaamheden zijn beide categorieën docenten voor het praktijkonderwijs gelijkwaardig.

Nadat de docent heeft voldaan aan de vereiste bekwaamheidseisen bij benoeming (de bekwaamheidseisen primair onderwijs of de bekwaamheidseisen vo/bve) zullen de docenten, net als hun collega’s in het reguliere voortgezet onderwijs, verplicht zijn hun bekwaamheid te onderhouden voor de werkzaamheden die zij verrichten. Indirect volgt deze verplichting tot bekwaamheidsonderhoud uit de artikelen 24, vierde lid, onderdeel c, en 37a WVO. Uit de memorie van toelichting bij de Wet BIO (Kamerstukken II, 28 088, 2001/2002, nr. 3 pagina 11 tot 15), komt naar voren dat het gaat om het bekwaamheidsonderhoud voor de feitelijke werkzaamheden die de leraar verricht, en niet zozeer om het onderhouden van die bekwaamheidseisen waaraan hij bij aanstelling heeft voldaan. Het gaat erom dat de leraar bekwaam is en blijft voor de vakken die hij geeft aan deze bijzondere groep leerlingen. Het is aan de school om in samenwerking met de docent te bewaken dat dit op deugdelijke wijze gebeurt en te bespreken welke na- of bijscholing de docent daar precies voor nodig heeft. Voor het onderhouden van de bekwaamheid zal het dus gaan om de bekwaamheidseisen voor het praktijkonderwijs.

Voor de volledigheid is het goed om hierbij aan te geven dat de uitzonderingen die in de vroegere regeling werden gemaakt voor het orthopedagogisch didactisch centrum, het opdc, en voor leerlingen met een indicatie voor het leerwegondersteunend onderwijs, het lwoo, niet opnieuw worden ingevoerd. Sinds de inwerkingtreding van de Wet BIO moeten docenten voor deze onderdelen van het voortgezet onderwijs voldoen aan de bekwaamheidseisen vo/bve. Dat blijft zo. Voor zowel de leerlingen van een opdc als voor de lwoo-geïndiceerde leerlingen geldt, in tegenstelling tot de leerlingen van het praktijkonderwijs, dat zij worden opgeleid tot een diploma, meestal het vmbo-diploma. Daarom is het van belang dat hun docenten voldoende vakkennis hebben om hen hierop voor te bereiden. De bekwaamheidseisen vo/bve zijn hier dan ook het meest passend.

Uitwerking eerste voorstel

In de WVO wordt met het onderhavige voorstel van wet toegevoegd dat leraren op basis van het getuigschrift van de Pabo mogen worden benoemd in het praktijkonderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden de schoolvakken waarin zij mogen lesgeven bepaald. Dit zijn dezelfde vakken waarin leraren van de Pabo voor inwerkingtreding van de Wet BIO in het praktijkonderwijs mochten lesgeven op basis van artikel 15b van de oude Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O., voor zover ze nu nog voorkomen in het praktijkonderwijs. Het gaat om de volgende vakken: Nederlands, Engels, rekenen/wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde, biologie, verzorging, muziek, handvaardigheid en tekenen. Daarnaast zal onderwijs kunnen worden gegeven in de praktijk oriënterende vakken van het praktijkonderwijs.

Noodzaak eerste voorstel

Door de VO-raad, de inspectie van het onderwijs en de Algemene Onderwijsbond is de oproep gedaan voor wetswijziging, opdat het praktijkonderwijs weer docenten kan benoemen op basis van een Pabo-getuigschrift. De regering is van mening dat dit voor het praktijkonderwijs inderdaad nodig is.

De oude Pabo-getuigschriften (die zijn uitgereikt voor inwerkingtreding van de Wet BIO) geven overgangsrechtelijk nog steeds een bevoegdheid voor het praktijkonderwijs. Om aan de Pabo-getuigschriften die na die datum zijn behaald, tevens de benoembaarheid te verbinden voor het praktijkonderwijs, is wetgeving noodzakelijk.

Het tweede voorstel

Het tweede voorstel hangt eveneens samen met het vervallen van de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. Deze oude regeling gaf een opsomming van alle getuigschriften en bewijzen van bekwaamheid uit het hoger onderwijs waaraan een (beperkte) onderwijsbevoegdheid was verbonden en alle te behalen bijzondere onderwijsakten (106 pagina’s in totaal), en gaf daarbij specifiek aan voor welke delen van het onderwijs, voor welke categorie leerlingen en onder welke voorwaarden en uitzonderingen een onderwijsbevoegdheid was verbonden. Deze lijst stond wel bekend als »het telefoonboek van de bewijzen van bekwaamheid». Het was zeer omvangrijk, ingewikkeld en onoverzichtelijk. Dat had soms tot gevolg dat scholen en docenten uitgingen van verkeerde informatie en dat nieuwe ontwikkelingen in deze materie niet bij iedereen bekend waren. Met de inwerkingtreding van de Wet BIO is deze lijst komen te vervallen en is een eenvoudiger systeem inwerking getreden waarmee de onderwijsbevoegdheid van een leraar kan worden bepaald; nu geldt dat de lerarenopleiding op het getuigschrift vermeldt welke onderwijsbevoegdheid aan dat getuigschrift is verbonden. De lerarenopleiding volgt daarin de voor het betreffende vak geldende bekwaamheidseisen. Uit de wettelijke systematiek en de bewoordingen van onder meer de artikelen 33, eerste, tweede, vierde, vijftiende en zestiende lid, 34, eerste lid, 35a, 37 en 118l, vijfde lid, van de WVO blijkt dat de benoeming van een leraar steeds plaatsvindt voor een of meerdere, bepaalde vakken. Aan dit bestaande systeem wordt met het onderhavige voorstel niets gewijzigd.

Gebleken is echter dat dit systeem niet voldoende soelaas biedt voor alle schoolvakken. Het kan bijvoorbeeld gaan om schoolvakken waarvan de naam is vernieuwd waardoor die niet langer overeenkomen met het in het getuigschrift genoemde vak (bijv. van maatschappijleer in maatschappijwetenschappen of van Kunst in «Culturele en Kunstzinnige Vorming»). Of om vakken die nieuw zijn en waarvoor geen specifieke lerarenopleiding bestaat maar die inhoudelijk wel nauw aansluiten bij in een ander getuigschrift genoemde vakken.

Dit geeft onduidelijkheid ten aanzien van het bepalen van de benoembaarheid van docenten.

Om in deze situaties duidelijkheid te creëren ten aanzien van de benoembaarheid, is een nieuwe lijst nodig, een conversietabel, vastgelegd bij ministeriële regeling. De nieuwe regeling maakt voor die vakken of programmaonderdelen waarvoor geen specifieke onderwijsbevoegdheid kan of kon worden behaald via een opleiding, inzichtelijk welke getuigschriften daarvoor een onderwijsbevoegdheid geven. Met andere woorden, de regeling maakt inzichtelijk welke leraren voor die vakken kunnen worden benoemd. Daarbij kunnen, in aanvulling op het vereiste getuigschrift, aanvullende eisen worden gesteld omtrent bij- of nascholing. Het kan immers voorkomen dat het getuigschrift niet de gehele vakinhoud van het betreffende vak op de lijst dekt. Dan is het wenselijk om vakinhoudelijk nog extra scholing te eisen. In het overzicht kunnen ook vakken of programmaonderdelen vermeld blijven waarvoor door nieuwe ontwikkelingen inmiddels de vereiste duidelijkheid wel kan worden verkregen.

De regeling zal van omvang veel beperkter zijn dan de oude Regeling Bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O., omdat de lijst een aanvulling is op het gegeven dat de getuigschriften van de lerarenopleidingen aangeven voor welke vakken een bevoegdheid is behaald en voorts alleen de algemeen gebruikelijke vakken omvat.

Uitwerking tweede voorstel

Er wordt voorgesteld in artikel 33 van de WVO toe te voegen dat bij ministeriële regeling een lijst wordt vastgesteld van algemeen gebruikelijke vakken of programmaonderdelen waarvoor geen benoembaarheid kan worden ontleend aan een getuigschrift van een lerarenopleiding. In de lijst zullen voor deze vakken de getuigschriften worden aangewezen die daarvoor een benoembaarheid geven.

Noodzaak tweede voorstel

Voor de algemeen gebruikelijke schoolvakken waar docenten geen specifieke bevoegdheid kunnen behalen via een lerarenopleiding, bijvoorbeeld omdat de naam van het vak is gewijzigd, is een sluitende oplossing noodzakelijk. Zonder sluitend systeem van bevoegdheden gekoppeld aan schoolvakken, kan de kwaliteit van het onderwijs in die vakken niet voldoende worden gewaarborgd en is handhaving van bevoegd gegeven lessen niet mogelijk.

Het enige alternatief dat de wet op dit moment biedt, is artikel 33, zestiende lid, van de WVO. Dit artikel regelt dat de minister van OCW in individuele gevallen een verklaring kan afgeven dat een leraar wordt geacht te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor een vak of programmaonderdeel waarvoor geen lerarenopleiding bestaat. Maar dit artikel biedt geen geschikte oplossing voor die vakken die op grote schaal voorkomen, waar geen specifieke lerarenopleiding voor bestaat, en waarvoor vanuit de aard van het vak een getuigschrift moet worden geëist van een specifieke lerarenopleiding. Een regeling biedt een systematische oplossing en is om deze redenen een eenvoudiger en geschikter instrument dan de mogelijkheid van individuele bekwaamheidsverklaringen krachtens artikel 33, zestiende lid, WVO.

De lijst vormt dan ook een noodzakelijke aanvulling op het systeem van benoemingsvereisten zoals dat er sinds de Wet BIO ligt. Zoals hierboven beschreven bestaat het systeem van benoemingsvereisten op vakniveau op dit moment uit twee componenten:

  • in principe bepaalt het getuigschrift van de lerarenopleiding voor welke vakken iemand een bevoegdheid heeft verworven,

  • daarnaast is het zestiende lid van artikel 33 (mogelijkheid tot individuele bekwaamheidsverklaring) een vangnet voor vakken of programmaonderdelen waar geen lerarenopleiding voor bestaat.

Hierboven is al aangegeven waarom voor veel vakken het zestiende lid niet volstaat, als het gaat om veel voorkomende oftewel algemeen gebruikelijke vakken of programmaonderdelen, is de individuele bekwaamheidsverklaring geen passende oplossing meer.

De nieuwe regeling kan onmogelijk een limitatieve lijst vaststellen van vakken of programmaonderdelen waarvoor geen specifieke bevoegdheid op basis van een getuigschrift kan worden verworven. Voor de onderbouw in het voortgezet onderwijs zijn de te geven schoolvakken immers niet in wetgeving vastgelegd. De kerndoelen zijn vastgelegd, scholen hebben vervolgens zelf ruimte om vakken aan te bieden die hun leerlingen tot die kerndoelen opleiden. Op schoolniveau zullen dan ook vakken blijven voorkomen die afwijken van de vakken of programmaonderdelen die op de nieuwe lijst voorkomen en waarvoor geen lerarenopleiding bestaat. Voor die vakken blijft artikel 33, zestiende lid, WVO een geschikte oplossing. Scholen zijn verplicht om voor die vakken of programmaonderdelen een verklaring krachtens dat lid aan te vragen. Dit kunnen zij doen bij DUO.

Kortom: met de nieuwe regeling zijn er vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel drie componenten waarmee het systeem van benoemingsvereisten op vakniveau inzichtelijk en sluitend wordt gemaakt:

  • twee systematische, namelijk de vakvermelding op het getuigschrift en de nieuwe regeling met de lijst van algemeen voorkomende vakken waarvoor geen getuigschrift kan worden verworven,

  • en één als vangnet voor de individuele gevallen waarin de minister iemand bekwaam kan verklaren voor een vak of programmaonderdeel dat op een enkele school voorkomt.

BES-eilanden

Voor de BES-eilanden zullen deze wijzigingen ook gaan gelden, de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) wordt daartoe aangepast, op gelijke wijze als de WVO.

3. Overgangsrecht

Het voorstel is om aan het wetsvoorstel directe werking te geven, met uitzondering van de herstelwetgeving waarmee docenten met een Pabo-bevoegdheid weer benoembaar zullen zijn voor een heel aantal vakken in het praktijkonderwijs. Het voorstel is om aan deze maatregel terugwerkende kracht te geven tot 1 augustus 2006, (de datum waarop de oude Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. is vervallen), waarmee de benoemingen die hebben plaatsgevonden tussen 1 augustus 2006 en de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden gerepareerd. Vanuit de praktijk is een sterke wens om deze benoemingen te repareren, waardoor onduidelijkheid ten aanzien van de rechtspositie van docenten wordt weg genomen. Zoals al eerder is aangegeven in de inleiding onder «eerste voorstel», is het feit dat leraren primair onderwijs sinds 2006 niet langer benoembaar zijn in het praktijkonderwijs, een onbedoeld effect geweest van het vervallen van de oude Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. Dientengevolge zijn in 2006 de scholen voor praktijkonderwijs niet voorgelicht over deze wijziging. In de jaren daarna hebben scholen nieuwe leraren primair onderwijs dan ook gewoon benoemd in het praktijkonderwijs. De VO-raad heeft aangegeven dat het wenselijk is deze benoemingen met terugwerkende kracht te repareren.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

OCW/DUO heeft het wetsvoorstel getoetst op uitvoerbaarheid. Het wetsvoorstel wordt uitvoerbaar geacht.

De inspectie heeft het wetsvoorstel getoetst op handhaafbaarheid. Het wetsvoorstel vereenvoudigt de handhaving en wordt handhaafbaar geacht.

5. Administratieve lasten

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. Er wordt immers geen levering van informatie van scholen of docenten gevraagd. Er wordt alleen een uitbreiding gegeven van benoemingsmogelijkheden van docenten.

6. Financiële gevolgen

Aan dit wetsvoorstel zijn geen financiële gevolgen verbonden.

7. Openbare internetconsultatie

Het wetsvoorstel is in een openbare internetconsultatie voorgelegd aan de doelgroep van schoolleiders, schoolbestuurders en leraren. De reacties, 17 in totaal, geven aan dat het wetsvoorstel gesteund wordt en voorziet in een behoefte in het veld. Slechts 2 reacties zijn negatief over het wetsvoorstel; daarin wordt naar aanleiding van de tweede maatregel aangegeven dat het ministerie zich niet inhoudelijk zou moeten bezighouden met het gegeven onderwijs en geen nieuwe eisen zou moeten stellen. Zoals in de inleiding van deze memorie van toelichting ook is aangegeven wordt met deze maatregel echter niets gewijzigd aan het bestaande systeem ten aanzien van de benoembaarheid van leraren. Het gaat puur om een verduidelijking van de mogelijkheden tot benoeming. De overige reacties zijn ronduit positief en beschrijven dat men blij is dat met de tweede maatregel uit dit wetsvoorstel duidelijkheid wordt geboden ten aanzien van de benoembaarheid van docenten op die vakken waarvoor geen passende lerarenopleidingen bestaan. Er zijn in bijna alle reacties suggesties gedaan voor de inhoudelijke uitwerking van de ministeriële regeling; er worden vakken genoemd en opleidingen die men graag opgenomen zou zien in de conversietabel.

II. Artikelsgewijs

Artikelen I en II

Onderdelen A (artikel 33 WVO en 80 WVO BES)

Het hieronder gestelde ten aanzien van artikel 33 van de WVO is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van artikel 80 van de WVO BES.

Het voorgestelde artikel 33, lid 1b (nieuw), heeft tot doel leraren die in het bezit zijn van een getuigschrift van de Pabo benoembaar te maken in het praktijkonderwijs. Daartoe wordt in dit onderdeel ten aanzien van het vereiste getuigschrift dezelfde formulering gebruikt als in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, ten eerste, van de WPO en de Wet primair onderwijs BES (WPO BES) voor zover dat onderdeel ziet op het Pabo-getuigschrift. In het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel zal worden opgenomen voor welke vakken deze benoembaarheid gaat gelden.

Evenals bij de Wet van 29 april 2010 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheid om tot leraar te worden benoemd in het voortgezet onderwijs (Stb. 2010, 185) (Wet educatieve minor) betreft het hier een uitbreiding van de benoembaarheid van leraren. Maar dan voor een deelgebied van het voortgezet onderwijs op basis van een getuigschrift waarvan de voorwaarden afwijken van de in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, ten eerste, van de WVO neergelegde algemene vereisten voor een getuigschrift. Om die reden is er evenals bij de Wet educatieve minor voor gekozen de uitbreiding in een apart lid van artikel 33 van de WVO op te nemen.

Het voorgestelde lid 1c bevat twee onderdelen.

Onderdeel a betreft het huidige lid 1b, zoals ingevoegd met de Wet educatieve minor. Voorgesteld wordt daarin voor «bacheloropleidingen» nog in te voegen: getuigschriften van. Deze technische wijziging is opgenomen omdat het terminologisch juister en gebruikelijker is te spreken van getuigschriften van (bachelor) opleidingen. Inhoudelijk wordt hiermee geen wijziging beoogd.

Met het toegevoegde onderdeel b wordt voorgesteld bij ministeriële regeling inzicht te geven in de voor algemeen gebruikelijke vakken geldende bekwaamheidseisen. Het dient dan te gaan om vakken waarvoor de bekwaamheid niet zonder meer rechtstreeks blijkt uit een door de leraar te behalen getuigschrift.

Op grond van artikel 7.11, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt voor een leraar in zijn getuigschrift bepaald welke bevoegdheid daaraan wordt verbonden. Daartoe wordt in het getuigschrift het vak genoemd waarvoor de leraar, mits wordt voldaan aan de overige eisen van artikel 33, eerste lid, WVO, benoembaar is. Op scholen worden echter ook vakken gegeven die niet voorkomen in getuigschriften. In de praktijk kan daardoor onduidelijkheid ontstaan over de voor dergelijke vakken vereiste bekwaamheden.

Derhalve zal in de voorgestelde ministeriële regeling voor die vakken een koppeling worden gemaakt met de bekwaamheid voor wél in getuigschriften voorkomende vakken. De in de ministeriële regeling op te nemen bekwaamheidseisen zullen zich dus beperken tot een aanduiding van het vereiste getuigschrift en de eventueel vereiste bij- of nascholing.

Met het voorstel wordt niet de benoembaarheid op zichzelf uitgebreid. Het gaat slechts om het geven van een overzicht van geldende bekwaamheidseisen (door middel van een overzicht van vereiste getuigschriften) en uitdrukkelijk niet om het vaststellen van de bekwaamheidseisen zelf. Dat laatste gebeurt immers op grond van artikel 36, eerste lid, WVO in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel.

Het overzicht zal zich beperken tot algemeen gebruikelijke vakken en geeft derhalve geen limitatieve opsomming van vereiste getuigschriften voor alle voorkomende vakken. In het overzicht kunnen ten slotte ook vakken of programmaonderdelen vermeld blijven waarvoor door nieuwe ontwikkelingen inmiddels de vereiste duidelijkheid wel kan worden verkregen. Vanuit overgangsrechtelijk perspectief kan dat wenselijk zijn. Dit wordt tot uitdrukking gebracht met de woorden «kan of kon worden vastgesteld».

Met de voorgestelde wijziging in het zestiende lid (achttiende lid voor de WVO BES) wordt tot uitdrukking gebracht dat de in het zestiende lid opgenomen voorziening voor individuele gevallen slechts van toepassing is voor zover de bekwaamheidseis evenmin blijkt uit het overzicht van bekwaamheidseisen in de op grond van lid 1c, onderdeel b, te treffen ministeriële regeling. Zoals in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting onder het kopje «Ten aanzien van het tweede voorstel» uiteen is gezet zijn er vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel derhalve drie componenten waarmee het systeem van benoemingsvereisten op vakniveau inzichtelijk en sluitend wordt gemaakt: vakvermelding in het getuigschrift, de regeling van algemeen voorkomende vakken waarvoor geen getuigschrift kan worden verworven en tenslotte de in het zestiende lid opgenomen voorziening voor individuele gevallen.

Anders dan Aanwijzing 238, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving voorschrijft is er ten aanzien van de WVO niet voor gekozen de leden te vernummeren maar is een nieuw lid 1b ingevoegd. Dit sluit aan bij de reeds bestaande systematiek in de WVO in het algemeen en artikel 33 in het bijzonder. De WVO BES kent een dergelijk uitgangspunt niet. Derhalve is daar een nieuw derde lid ingevoegd en zijn de navolgende leden vernummerd. De wijzigingen 3 tot en met 7 in dit onderdeel hangen samen met deze vernummering.

Onderdelen B (artikel 55 WVO en 111 WVO BES)

Artikel 55 van de WVO en artikel 111 van de WVO BES hebben betrekking op het niet uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs. De voor het openbaar onderwijs en bekostigde bijzonder onderwijs geldende vereisten voor benoeming of tewerkstelling van leraren zijn hier van overeenkomstige toepassing verklaard op het niet uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs. Deze van overeenkomstige toepassing verklaring dient ook te gelden voor de uitbreiding van de benoembaarheid, zoals geregeld in lid 1b van de WVO en de gelijkluidende bepaling in de WVO BES. Derhalve wordt voorgesteld de artikelen 55, eerste lid, van de WVO en 111, eerste lid, van de WVO BES in die zin aan te passen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook de verwijzing naar de artikelen 33, leden 1a en 16, alsmede 33a van de WVO, en de gelijke artikelen in de WVO BES, te actualiseren. Deze waren nog niet meegenomen bij de wetswijzigingen waarin genoemde artikelen of artikelleden zijn ingevoegd.

Artikel III

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal plaatsvinden bij koninklijk besluit. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2012. Voor zover artikel 111 van de WVO BES dan nog niet in werking is getreden zal de inwerkingtreding van die voorgestelde wijziging in de WVO BES plaatsvinden op dezelfde dag waarop dat artikel in werking treedt.

Het wetsvoorstel zal onmiddellijke werking hebben met uitzondering van de met de artikelen I en II, onderdelen A, in te voegen leden 1b, respectievelijk 3.

De in artikel 33, lid 1b, van de WVO voorgestelde mogelijkheid om leraren, die in het bezit zijn van een getuigschrift van de Pabo, benoembaar te maken in het praktijkonderwijs zal terugwerken tot en met 1 augustus 2006. Dat is het tijdstip waarop de eerder bestaande mogelijkheid tot dergelijke benoemingen met inwerkingtreding van de Wet BIO ongedaan is gemaakt. Voor zover in de periode tussen 1 augustus 2006 en de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel toch nog dergelijke benoemingen hebben plaatsgevonden zullen deze benoemingen ten gevolge van de verleende terugwerkende eveneens geldig zijn. Artikel 80 van de WVO BES was nog niet in werking getreden op 1 augustus 2006. Aan het gelijkluidende, voorgestelde artikel 80, derde lid, van de WVO BES zal derhalve terugwerkende kracht worden verleend tot aan het moment van inwerkingtreding van artikel 80 van de WVO BES.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra