Gepubliceerd: 16 september 2010
Indiener(s): Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA)
Onderwerpen: economie energie natuur en milieu overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32470-6.html
ID: 32470-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 september 2010

Ik ben de leden van de vaste Kamercommissie van Economische Zaken zeer erkentelijk voor het snel uitbrengen van het verslag. Ik ben verheugd te constateren dat de leden van de PvdA en de VVD instemming geven aan het wetsvoorstel.

De leden van de CDA fractie vroegen een bevestiging of het verankeren van het privatiseringsverbod in een wet in formele zin de zekerheid met zich meebrengt dat de aandelen in de netbeheerders en de eigendom van de netten niet buiten de kring van de overheid gebracht kunnen worden. Ik kan dit bevestigen. Nu geldt het privatiseringsverbod al op grond van de algemene maatregel van bestuur waarin dat verbod is neergelegd. Die maatregel dient te worden bezien in het licht van de eerdere uitdrukkelijke afwijzing van de mogelijkheid van (minderheids)privatisering door de Tweede Kamer der Staten-Generaal (zie Kamerstukken II 2006/07, 30 212, nr. 58, blz. 13 en het advies van de Raad van State, Kamerstukken II 2009/10, 32 470, nr. 4). De uitspraak van het gerechtshof Den Haag heeft in de geldigheid van het privatiseringsverbod geen verandering gebracht. Door dat verbod thans direct op het niveau van wet in formele zin te verankeren wordt het absolute karakter van dat verbod bevestigd. Zoals bekend is de regering overigens van mening dat de arresten van het Gerechtshof op het punt van het absolute karakter van het huidige privatiseringsverbod onjuist zijn. De regering heeft onder andere daartegen cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld.

De leden van de SP-fractie vroegen of het voorliggende wetsvoorstel iets aan de situatie van Delta en Eneco wijzigt. Dat is niet het geval. De situatie voor Delta en Eneco is dat zij in ieder geval niet verplicht zijn te splitsen tot het moment dat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in cassatie. Tot dat moment komt de beslissing om al dan niet tot (vrijwillige) splitsing over te gaan geheel aan Delta en Eneco. Gehele of gedeeltelijke privatisering van deze bedrijven is uitgesloten zolang geen splitsing is gerealiseerd waarbij de netbeheerders en netten in overheidseigendom blijven berusten.

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of niet in breder verband te weinig kaderstelling in wetten in formele zin plaatsvindt, merk ik op dat het vast beleid is, zoals neergelegd in de aanwijzing voor de regelgeving, dat hoofdelementen van een regeling vastgelegd worden op het niveau van wet in formele zin. De specifieke opzet van het privatiseringsverbod is vooral historisch verklaarbaar. Bij de aanvankelijke vormgeving van een regeling over de eigendom van de aandelen in de netbeheerders was nog de gedachte om de mogelijkheid van minderheidsprivatisering op termijn open te laten. Deze mogelijkheid is nadien echter in overleg met de Staten-Generaal uitdrukkelijk afgewezen, hetgeen ook tot uitdrukking kwam in een gewijzigde formulering van het privatiseringsverbod in combinatie met toezeggingen aan de Staten-Generaal over het altijd voorhangen van elke wijziging van de algemene maatregel van bestuur waarin dat verbod is neergelegd, voor zover dat (minderheids)privatisering met zich mee zou brengen. Dit wetsvoorstel codificeert en verankert op het niveau van de wet in formele zin het absolute karakter van het privatiseringsverbod.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen naar de stand van zaken met betrekking tot het voornemen van de regering om in cassatie te gaan tegen de uitspraak van het Gerechtshof inzake het groepsverbod en daarover nadere informatie te verstrekken. De Staat heeft op 26 augustus 2010 Essent, Eneco en Delta gedagvaard voor de rolzitting van de Hoge Raad op 3 september. Daarmee is het cassatieberoep bij de Hoge Raad aanhangig gemaakt. De Staat heeft de Hoge Raad op 2 september een verzoek om spoedbehandeling doen toekomen met het oog op een uitspraak voor 1 januari 2011. De energiebedrijven hebben op dit spoedverzoek gereageerd door aan te geven tot op zekere hoogte te willen meewerken aan een versnelling van de procedure (Essent) respectievelijk geen zwaarwegende belangen te zien die een versnelling van de behandeling deze zaken door de Hoge Raad zouden vergen (Eneco, Delta). De procedure verkeert thans in het stadium waarin door de Hoge Raad moet worden aangegeven wanneer de Staat de dagvaardingen kan toelichten en de energiebedrijven kunnen reageren op de dagvaardingen door de Staat. De Hoge Raad zal ook moeten beslissen of een versnelling van de behandeling aan de orde is en zo ja op welke wijze deze versnelling kan worden vormgegeven. Het is onzeker of de Hoge Raad tot een uitspraak kan komen voor 1 januari 2011. Voor de goede orde merk ik op dat de procedures voor de Hoge Raad veelal schriftelijk geschieden en een mondelinge toelichting ter zitting niet vaak voorkomt. Ook hier is het evenwel aan de Hoge Raad om te beslissen op welke wijze de procedure wordt gevoerd, met inachtneming van de standpunten van de partijen dienaangaande.

De leden van de fractie van de ChristenUnie stelden een aantal vragen over het groepsverbod. De leden vroegen of de regering gedwongen splitsing nog steeds noodzakelijk acht en waarom de regering de mogelijkheid van vrijwillige splitsing ontoereikend acht. In dit verband vroegen de leden of de regering van mening is dat Nederland te vroegtijdig besloten heeft tot splitsing over te gaan. In reactie op de vragen van deze leden merk ik op dat de centrale gedachte achter de Wet onafhankelijk netbeheer is dat het publiek en onafhankelijk netbeheer wordt geborgd. De bescherming van publieke belangen, zoals transparantie van de energiemarkt, leveringszekerheid en de bescherming van de consument staan centraal. De Wet onafhankelijk netbeheer richt zich vanuit die gedachte op meerdere effecten die bijdragen aan het realiseren en beschermen van de publieke belangen. Ten eerste borgt de ontvlechting van de energiebedrijven de onafhankelijkheid en de integriteit van de Nederlandse energienetwerken definitief. Aan geïntegreerde bedrijfsvoering op consolidatiebasis is en blijft inherent dat het netwerk onderdeel is van een bredere strategische en commerciële afwegingen, die de concernleiding moet maken en waarin het belang van publiek netbeheer concurreert met andere (commerciële) belangen. Het groepsverbod voorkomt dat (commerciële) nevenactiviteiten ten koste gaan van het netbeheer. Daarmee versterkt het groepsverbod ook de betrouwbaarheid van de netwerken en daarmee de leveringszekerheid. De splitsing biedt de commerciële energiebedrijven de ruimte om te opereren op de Noordwest Europese markt, zonder dat de integriteit van de netten in het geding is. Dit is ook noodzakelijk omdat de Nederlandse energiebedrijven op die manier kunnen profiteren van schaalvoordelen, wat bijdraagt aan hun toegang tot primaire energiebronnen. De splitsing garandeert voorts een gelijk speelveld voor alle energieaanbieders in Nederland ten bate van de Nederlandse afnemer. Meerdere energieaanbieders concurreren over de onafhankelijke netwerken om de gunst van de afnemer. Tot slot vergroot de Wet onafhankelijk netbeheer de transparantie van de energiesector en vereenvoudigt het toezicht. Dit vergroot de effectiviteit van de regulering. De praktijk toont overigens al aan dat de afgesplitste netwerkbedrijven zich concentreren op het realiseren en beschermen van publieke belangen en hun activiteiten daarop richten. In dit verband wijs ik op de initiatieven op het gebied van de slimme netten, de pilots voor de elektrische auto of een efficiënte inrichting van het netbeheer. De stelling dat Nederland vroegtijdig is overgegaan tot splitsing bestrijd ik derhalve. Juist de borging van het publiek en onafhankelijk netbeheer in Nederland, mede ingegeven door de marktontwikkelingen in Europa, noodzaakt tot de splitsing van de energiebedrijven. De invulling van de richtlijn in andere lidstaten doet daar niets aan af. Het belang van de splitsing was en is evident. Gegeven de huidige inzichten is het belang van splitsing alleen maar toegenomen en derhalve acht ik splitsing van geïntegreerde energiebedrijven onverkort noodzakelijk.

Deze leden vroegen naar de gevolgen voor reeds gesplitste bedrijven en de geïntegreerde bedrijven. Ik merk op dat de arresten van het Gerechtshof Den Haag geen directe gevolgen hebben voor die bedrijven waarbij de splitsing reeds is afgerond. Bedrijven die nog niet gesplitst zijn hoeven vooralsnog niet te voldoen aan het groepsverbod. Zij dienen echter in hun afweging te betrekken dat de Hoge Raad nog definitief uitspraak moet doen over de geldigheid of onverbindendheid van het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteit. Een inschatting van de eventuele schade en kosten die voortvloeien uit deze uitspraken van het Gerechtshof, is op dit moment prematuur. Eerst dient te blijken of de Hoge Raad de arresten van het Gerechtshof in stand laat.

Deze leden vroegen tot slot naar de inschatting van financiële schade en risico’s van gedwongen splitsing voor energiebedrijven, de wijze waarop deze inschatting heeft plaatsgevonden en of deze voldoende zijn ingeschat in 2006, voorafgaand aan het aannemen van de splitsingswet. De Wet onafhankelijk netbeheer is in de ontwerpfase zorgvuldig voorbereid en beoordeeld op de financiële en juridische risico’s. Bij het ontwerpen van het wetsvoorstel is gekeken naar de risico’s verbonden aan cross border leases, de fiscale gevolgen, de verenigbaarheid van de wet in relatie tot het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de verenigbaarheid van de wet in relatie tot investerings-beschermingsovereenkomsten en uiteraard ook de verenigbaarheid van de wet met het Europees recht, in het bijzonder met het vrij verkeer van kapitaal, de vrijheid van vestiging en de regels inzake staatssteun. Tevens zijn de kosten van de splitsing alsmede de implementatie van de «vette» netbeheerder uitgebreid in kaart gebracht. In dit verband wijs ik ook op het rapport van de validatiecommissie onder leiding van de heer Kist. Deze commissie had als doel de kosten en baten en risico’s van het wetsvoorstel te valideren. Onderdeel van de eindrapportage is een uitgebreide maatschappelijke kosten-baten analyse van het Centraal Plan Bureau, die de welvaartseffecten in kaart heeft gebracht. Het CPB becijferde een positief netto welvaartseffect oplopend tot een bedrag van € 1 mld. Bij alle genoemde aspecten is in overleg met uw Kamer bezien of het wetsvoorstel Wet onafhankelijk netbeheer voldoende onderbouwd was, de mogelijke gevolgen voldoende ingeschat waren en is bezien of door middel van overgangsrecht of nadere toelichtingen risico’s konden worden voorkomen of gemitigeerd. Zo is uitgebreid overgangsrecht opgesteld om de risico’s ten aanzien van de Cross Border Lease contracten te minimaliseren. Deze risico’s hebben zich niet voorgedaan. Ten aanzien van de Europeesrechtelijke aspecten is advies ingewonnen bij de Landsadvocaat en is het wetsvoorstel voorgelegd aan de ambtelijke diensten van de Europese Commissie juist op het punt van de verenigbaarheid met het Europees recht. Tevens is het wetsvoorstel onder de aandacht gebracht van de meest betrokken Europese commissarissen (energie, mededinging en interne markt) en heeft toenmalig commissaris energie Piebalgs door zijn ambtenaren een inhoudelijke bijdrage laten leveren voor het wetsontwerp. Tijdens de parlementaire behandeling is op verschillende momenten nader aandacht besteed aan de Europeesrechtelijke verenigbaarheid van het wetsvoorstel. Voor wat betreft de financiële kosten verbonden aan de ontvlechting van de energiebedrijven en de implementatie van de «vette» netbeheerder merk ik op dat deze op basis van de reeds beoordeelde splitsingsplannen in lijn zijn met de inschatting van kosten die gemaakt is tijdens de totstandkoming van het wetsvoorstel en die bedragen ongeveer € 400 mln. Een inschatting van de eventuele schade en kosten die voortvloeien uit deze uitspraken van het Gerechtshof, is op dit moment prematuur. Eerst dient te blijken of de Hoge Raad de arresten van het Gerechtshof in stand laat.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven