Gepubliceerd: 14 september 2010
Indiener(s): Khadija Arib (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32418-4.html
ID: 32418-4

Nr. 4 VERSLAG

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

  

ALGEMEEN

1

1. Inleiding

1

2. Adviezen

11

  

ARTIKELSGEWIJS

11

Artikel I

11

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD fractie hebben met reserve kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij menen dat wetgeving pas dient te worden geïntroduceerd als blijkt dat er van een ernstig probleem sprake is dat zich alleen door wetgeving laat oplossen. Deze leden zijn zonder nadere toelichting nog niet overtuigd van de kennelijke conclusie van de regering dat natuurlijke personen en kleine ondernemingen (eenmanszaken) bescherming behoeven tegen onredelijke incassokosten en dat de huidige wettelijke waarborgen (zoals desgewenst toetsing door de rechter op basis van de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets) tekort zouden schieten. Zij nodigen de regering uit de ernst van de problematiek die tot deze aanpassing van de wet naar zijn oordeel noopt, nader te onderbouwen en te kwantificeren. De leden van de VVD-fractie achten het wenselijk dat de beschrijving en kwantificering van de problematiek, waaronder met name de onredelijkheid van de incassokosten die nu kennelijk in rekening worden gebracht, wordt uitgesplitst over consumenten en bedrijven, daar er naar hun oordeel veel voor een gescheiden aanpak van beide categorieën te zeggen zou kunnen zijn.

De aan het woord zijnde leden hechten daarnaast groot belang aan de contractsvrijheid die ten grondslag ligt aan het Nederlands burgerlijk recht en vragen dan ook of het beperken van die contractsvrijheid voor velen opweegt tegen het belang van de door de regering gewenste bescherming van de genoemde groepen. Voornoemde leden merken daarbij op dat incassokosten alleen betaald hoeven te worden als de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen voldoet. Bij de beoordeling van de redelijkheid van incassokosten moet dan ook naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie in aanmerking worden genomen dat het hier gaat om de bescherming van natuurlijke en in het voorstel van de minister ook rechtspersonen die tekortkomen in de nakoming van de op hen rustende verplichtingen. Het maatschappelijk belang van tijdige betaling van facturen die aan schuldenaren verzonden zijn, dient naar het oordeel van deze leden bij de redelijkheid van incassokosten te worden betrokken. De afschrikwekkende werking die van hoge – en naar het oordeel van de regering kennelijk onredelijke – incassokosten uitgaat, dient immers ook het economisch belang van degenen die van de betaling afhankelijk zijn. Het lijkt erop dat dit bij het opstellen van het wetsvoorstel uit het oog is verloren. De incassokosten kunnen immers ten allen tijde worden voorkomen door tijdig te betalen.

De leden van de VVD-fractie zullen bij het hiernavolgende ervan uitgaan dat de regering deze leden heeft kunnen overtuigen van de nut en noodzaak van de normering van incassokosten.

Begrijpen de aan het woord zijnde leden het wetsvoorstel goed als zij menen dat onder het begrip «vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte» die kosten worden bedoeld die zowel voor als na afloop van een gerechtelijke procedure worden gemaakt om een vordering te incasseren? Kan de regering de afbakening van de begrippen nader toelichten?

De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van de reacties op het voorontwerp van belangengroepen die bij de incasso van vorderingen betrokken zijn. Bijna alle organisaties verzoeken de regering een scheiding aan te brengen tussen de normering van incassokosten voor consumenten en bedrijven. De enkeling die niet expliciet heeft verzocht om dit onderscheid te maken, heeft te kennen gegeven het niet bezwaarlijk te vinden indien dit onderscheid zal worden gemaakt. Deze leden zijn in geval van de verzochte scheiding van oordeel dat het de voorkeur geniet om de contractsvrijheid tussen bedrijven als uitgangspunt te houden en een eventuele regeling tot normering van incassokosten in te stellen voor het geval er geen schriftelijke afspraken zijn, al dan niet in de vorm van algemene voorwaarden. Zij achten bij normering van de incassokosten een differentiatie tussen consumenten en bedrijven wenselijk. Een aanpak waarbij een scheiding wordt aangebracht tussen de incassokosten van consumenten en die voor bedrijven sluit naar het oordeel van voornoemde leden ook aan bij de wettelijke systematiek van de toepasselijkheid en vernietiging van algemene voorwaarden (bijvoorbeeld de werking van artikel 6:235 Burgerlijk Wetboek (BW)) en de wettelijke regeling voor de handelsrente (artikel 6:119a BW). Deze scheiding kan ook aansluiten bij de wens van de Consumentenbond om de incassokosten voor consumenten te beperken. Voor deze groep kan dan immers een ander tarief worden gehanteerd. De leden van de VVD-fractie vernemen graag hoe de regering hiertegenover staat en of zij bereid is het wetsvoorstel dienovereenkomstig aan te passen.

Voornoemde leden hechten, zoals gezegd, aan de contractsvrijheid die uitgangspunt is van het Nederlands burgerlijk recht. Afwijkingen op dit uitgangspunt dienen naar het oordeel van de deze leden bij voorkeur in de wet zelf te zijn geregeld. Het wetsvoorstel voorziet daarentegen in nadere dwingendrechtelijke regelgeving uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (amvb). De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat het met deze aanpak lastig kan worden voor degenen die de bescherming zouden moeten genieten om kennis te nemen van de toepasselijke regeling nu deze weliswaar stoelt op de wet maar uitgewerkt wordt in een amvb. Hoe kijkt de regering naar dit punt? Deelt zij de zorgen van de leden van de VVD-fractie op dit punt? Is de regering voornemens met betrekking tot de amvb gebruik te maken van een voorhangprocedure?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling het voorliggend wetsvoorstel gelezen. Zij waarderen het ten zeerste dat de regering het verzoek uit de Kamer zo voortvarend heeft opgepakt en is gekomen met een wetsvoorstel. Deze leden menen dat met dit wetsvoorstel de consument meer rechtsbescherming krijgt dan onder de huidige situatie het geval is.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele keren aandacht gevraagd voor de problematiek van te hoge incassokosten voor schuldenaars die onder de armoedegrens. De betaalproblemen worden door deze hoge kosten niet opgelost maar juist vergroot. Vanuit deze gedachte beoordelen de aan het woord zijnde leden dit wetsvoorstel.

Deelt de regering de mening van deze leden dat, ondanks de wettelijke maximering die wordt voorgesteld in deze wet, er nog steeds sprake moet zijn van een dubbele redelijkheidtoets? Kan de regering in aanvulling op de memorie van toelichting hier nog extra aandacht aan besteden?

Bij een eenvoudige schuld van enkele tientjes kan een vergoeding voor de incassokosten van € 40 worden berekend. Deze ondergrens wordt in de memorie van toelichting niet nader uitgelegd. Kan de regering aangeven of bij de huidige regeling tot vergoeding van incassokosten € 40 als een redelijk bedrag wordt ervaren door de consument? Zo nee, waarom kiest de regering toch voor dit bedrag? Zijn er gevallen denkbaar waarbij een vergoeding van € 40 aan incassokosten onredelijk genoemd kan worden? Zo ja, kan de regering hiervan voorbeelden noemen? Wat zou in een dergelijk geval de consequentie moeten zijn voor de hoogte van de incassokosten? Zou dan afgezien moeten en kunnen worden van incassokosten?

De aan het woord zijnde leden merken op dat op dit moment energie- en waterbedrijven maandelijks kosten berekenen of kunnen berekenen voor gemaakte incassokosten als de schuldenaar elke maand te laat betaalt. Elke maand kan dan € 40 incassokosten in rekening gebracht worden. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat dit een onwenselijke situatie is, met name als de schuldenaar niet op tijd kan betalen omdat de uitkering op een later moment wordt ontvangen dan dat de maandelijkse afrekening moet zijn voldaan bij energie- en waterbedrijven. Deelt de regering deze gedachte? Is de regering bereid om een regeling in de wet of in de algemene maatregel van bestuur op te nemen die stapeling van incassokosten voorkomt? Ditzelfde probleem kan zich voordoen bij het overschrijden van de termijn van een deelbetaling. In een brief aan de minister van Justitie van 5 november 2009 heeft de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) enkele voorbeelden genoemd. Kan de regering op deze voorbeelden ingaan en kan zij de bezwaren van de LOSR met betrekking tot de deelbetalingen wegnemen?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de regering bereid is de aangekondigde amvb naar de Kamer sturen zodat de inhoud daarvan beoordeeld kan worden.

Voornoemde leden hebben problemen met de trapsgewijze opbouw zoals de regering dat voor ogen heeft. Volgens deze opbouw kan de schuldenaar bij een achterstallige schuld van € 2 500 een bedrag van € 375 kwijt zijn aan incassokosten. In de ogen van deze leden moet het doel van dit voorstel mede gericht zijn op het tegengaan en verhelpen van schulden, niet op het vergroten van de schulden. Zij vragen zich oprecht af of de invulling van de eerste categorie daarmee het doel van dit voorstel niet voorbij schiet. Zij willen de regering dan ook met klem oproepen dit voorstel op dit punt te herzien.

Ten slotte willen de aan het woord zijnde leden de regering in overweging geven een regeling in de wet op te nemen waarin de schuldeiser verplicht wordt om eerst een gratis betalingsherinnering te sturen alvorens over te gaan tot een vorm van incasseren dat kosten met zich meebrengt voor de schuldenaar. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen en op- en aanmerkingen die hieronder aan de orde zal komen.

Deze leden merken op dat in het wetsvoorstel partijen voor vorderingen tot € 25 000 gebonden zijn aan de nadere regelgeving over de hoogte van de vergoeding. Thans mag de rechter de bedongen buitengerechtelijk incassokosten matigen op grond van artikel 242 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Indien een incassogeschil voor de rechter komt, besluit de rechter vaak op het punt van de buitengerechtelijke incassokosten conform de aanbevelingen in het rapport Voor-werk II. Deze leden vragen of dit rapport nog enige betekenis zal hebben voor vorderingen boven € 25 000.

De aan het woord zijnde leden merken op dat het wetsvoorstel in een strikte scheiding tussen enerzijds schuldeisers met een vordering tot € 25 000 en anderzijds schuldeisers met een hogere vordering voorziet. Deze leden vragen hoe deze scheidslijn tot stand is gekomen. Doet deze scheidslijn recht aan het onderscheid wat gemaakt wordt tussen kleine en middelgrote bedrijven?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regeling in het onderhavige wetsvoorstel consumenten en kleine bedrijven beoogt te beschermen. Zij vragen waarom juist deze twee partijen beschermd worden. Deze leden zijn van mening dat er tussen bedrijven in principe sprake is van gelijkheid en dat contractsvrijheid de voorkeur heeft. De beoogde bescherming van kleine bedrijven lijkt hierbij niet voor de hand liggend.

Bij voornoemde leden bestaat er nog enige onduidelijkheid over het minimumbedrag van € 40. Hoe wordt het minimumbedrag gehanteerd wanneer meerdere vorderingen/termijnen voldaan moeten worden en een gedeelte wordt betaald en de incassokosten berekend worden over het gedeelte dat betaald wordt? Dient er bij kleine deelbetalingen telkens het minimumbedrag van € 40 in rekening gebracht te worden?

Door deze leden wordt voorts de zorg uitgesproken dat de voorgestelde kostenstructuur een prikkel tot vroegtijdige betaling van de debiteur ontbeert. Zij menen dat er meer recht aan de crediteuren wordt gedaan als er een kostenstructuur wordt ingevoerd die inspanning voor het gehele traject veronderstelt, door middel van een onderliggende staffel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij steunen de regering in haar voornemen om onredelijk hoge, weinig transparante, buitengerechtelijke incassokosten aan banden te leggen. Zij zijn hiermee met name ingenomen omdat hierdoor bescherming wordt geboden aan consumenten en kleine bedrijven, zoals eenmanszaken. Zij hechten er evenwel aan te benadrukken dat de inzet altijd moet zijn dat schulden worden afgelost. Dat is niet alleen in het belang van schuldenaren (preventie van problematische schulden) maar ook in het belang van het bedrijfsleven. Enige mate van dreiging door incassokosten kan daartoe een functionele prikkel zijn. Over het wetsvoorstel hebben deze leden diverse vragen en opmerkingen.

Wanneer het doel van voorliggend wetsvoorstel voorkoming van hoge incassokosten en preventie van problematische schulden is, rijst de principiële vraag of die doelen het beste met voorliggende regulering worden bereikt. Kan de incassomarkt ook niet worden gereguleerd middels een vergunningstelsel of een (verplicht) keurmerk, vergezeld van een duidelijke en toegankelijke klachtenregeling en effectieve handhaving? Het wetsvoorstel regelt geenszins de kwaliteit van de incassodienstverlening. Is dat geen gemiste kans, zo vragen deze leden. Zij realiseren zich overigens wel dat een dergelijke oplossing (middels keurmerk) mogelijk veel administratieve lasten met zich mee zou brengen. Kan de regering daar een inschatting van geven zodat een goede afweging kan worden gemaakt?

De aan het woord zijnde leden merken op dat in de memorie van toelichting staat hoe de maximale vergoeding voor incassokosten straks dient te worden berekend. Zij vragen de regering te bevestigen dat, middels voorgestelde regeling, over een schuld van € 25 000 maximaal € 1 025 incassokosten in rekening mag worden gebracht. Verder vragen zij of er ook een limiet geldt voor het in rekening brengen van buitengerechtelijke incassokosten boven de € 25 000. Zo ja, hoe hoog is deze limiet? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er is gekozen voor een dwingend minimumbedrag van € 40. Voornoemde leden zijn dienaangaande bezorgd, omdat zij signalen krijgen dat voor € 40 mogelijk geen gedegen en effectief incassotraject kan worden verzorgd. Het risico dat dan wellicht opdoemt is dat er te snel wordt doorgeschakeld naar gerechtelijke trajecten (via de deurwaarder) die voor de schuldenaar vele malen kostbaarder zijn. in dat laatste verband is ook de hoogte van het griffierecht van belang. Daarnaast wordt ook nog eens een extra belasting gevormd voor het gerechtelijk apparaat. Dit klemt temeer, daar het in verruit de meeste gevallen gaat om vorderingen onder de € 300 euro.

Hoewel de aan het woord zijnde leden het er volledig mee eens zijn dat de incassokosten dienen te worden beteugeld en transparanter moeten worden, rijst bij hen wel de vraag of te lage incassokosten geen uitnodiging kunnen vormen om betalingsverplichtingen (te) laat na te komen, zeker wanneer «wanbetalen» goedkoper wordt dan lenen bij de bank.

Kan de regering nog wat voorbeelden geven van handelingen die verricht worden voorafgaand aan het geding en die vervolgens als kosten op grond van 241 Rv in rekening gebracht kunnen worden?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten welke verschillen er optreden bij verschillende hoogtes van een vordering, tussen het systeem dat gebaseerd is op het rapport Voor-werk II en de nieuwe, op dit wetsvoorstel gebaseerde amvb. Zij vragen dit mede gelet op hetgeen de Vereniging van Incasso en Procesadvocaten naar voren heeft gebracht, namelijk dat de prikkel voor schuldenaren om op tijd aan hun verplichtingen te kunnen voldoen mogelijk te klein blijft bij dit wetsvoorstel. Daarbij wordt zelfs gevreesd dat de bereidheid zal afnemen om vorderingen vanaf € 10 000 te voldoen.

Deze leden merken op dat de methodiek zoals voorgesteld op pagina twee van de memorie van toelichting er toe kan leiden dat aan een schuldenaar die bijvoorbeeld maandelijks een deel van zijn vorderingen voldoet, méér incassokosten in rekening gebracht kan worden dan aan een schuldenaar die enkele maanden niets betaalt en alle openstaande vorderingen in één keer voldoet. Als deze leden het hiermee bij het rechte eind hebben, is dat dan niet een onwenselijk uitvloeisel zijn dit wetsvoorstel? Natuurlijk begrijpen zij dat een schuldeiser die nog slechts een gedeelte van zijn vordering ingelost ziet, mogelijk nog kosten moet maken om de rest betaald te krijgen, maar ontbreekt in dezen de balans niet?

De aan het woord zijnde leden vragen de regering nader in te gaan op de gevolgen voor niet-btw-plichtige ondernemingen. Zij kunnen de btw over de incassokosten niet verrekenen met de ontvangen btw en dus verrekenen zij deze momenteel met de niet tijdig betalende debiteur. Daarin worden de bedrijven ingevolge voorliggend wetsvoorstel belemmerd.

Deze leden vragen waarom voorliggend wetsvoorstel ook moet gelden daar waar het gaat om betalingsverplichtingen tussen grotere bedrijven onderling. Moeten zij niet de vrijheid houden om zelf afspraken te maken over betalingen? Voornoemde leden hebben begrepen dat bij de herziening van de richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, die momenteel in voorbereiding zou zijn, nadrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen vorderingen op consumenten en op bedrijven.

Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer gebaat bij spoedige betalingen zonder gerechtelijke dan wel buitengerechtelijke trajecten. Consumenten zelf ook, omdat hierdoor problematische schulden kunnen worden voorkomen. De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat Zweden haar regelgeving specifiek hierop heeft ingericht. Kan de regering inzicht verschaffen in de oplossingen waar in Zweden voor is gekozen en wat kan Nederland mogelijk van (nog) andere landen leren c.q. overnemen?

De leden van de CDA-fractie merken op dat er vanuit de incassopraktijk wordt geklaagd over de ruimte die de gerechtsdeurwaarders in de markt innemen. Laatstgenoemden richten zich meer en meer op de buitengerechtelijke incassomarkt maar maken daarbij wel gebruik van gegevens waartoe zij toegang hebben voor de gerechtelijke trajecten (gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie). Is hierdoor geen sprake van oneigenlijke concurrentie?

Deze leden vragen voorts wat voorliggend wetsvoorstel betekent voor de soms bijzondere positie die de overheid is/zichzelf heeft toegekend. Wanbetalers in de zorg worden geconfronteerd met hoge boetes, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) kan zelfstandig boetes innen (geld van bankrekeningen laten overboeken), et cetera. Ook zijn er maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat overheden hun rekeningen tijdig betalen. Meer concreet: zal het voorliggend wetsvoorstel ook gaan gelden voor het CJIB? In dat verband vragen deze leden ook waarom het CJIB geen lid is van de Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen.

Ten slotte vragen de aan het woord zijnde leden of de regering voornemens is een redelijke implementatietermijn aan te houden. Zij vragen dit omdat schuldeisers aangeven enige tijd nodig te hebben om hun interne processen en systemen voor incasso aan te passen.

De leden van de SP-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn zeer verheugd dat de incassotarieven nu aan banden worden gelegd door deze maximaal toegestane tarieven (via een amvb) vast te leggen. Het is deze leden al geruime tijd een doorn in het oog dat er onredelijk hoge incassokosten in rekening worden gebracht. De SP-fractie schreef in november 2008 het rapport «Incasso? In-kassa!». Daarin werd onder andere voorgesteld de incassokosten in de wet te maximeren op 15 procent van de hoofdsom. De aanbevelingen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak in het rapport Voor-werk II bieden maar ten dele een houvast voor gedupeerden zo lang deze niet in de wet zijn vastgelegd, omdat lang niet alle schuldenaren het willen laten aankomen op een rechtszaak. De behoefte aan een duidelijke en voorspelbare regeling is groot, zodat iedereen weet waar men aan toe is: schuldeisers, schuldenaren, de incassobranche, hulpverleners, advocaten en rechters. Aan deze behoefte wordt met deze wet voldaan. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie poneren de stelling dat het in de praktijk kostendekkend is gebleken om openstaande vorderingen te incasseren met een maximum incassotarief van 15 procent (aflopend volgens de voorgestelde tabel). Sommige vorderingen leveren relatief veel op met weinig inspanningen, in andere gevallen zullen de incassokosten (van € 40) wellicht iets te gering blijken om de daadwerkelijke kosten te dekken. Dat er niettemin gekozen is voor een geabstraheerd (vast) maximumtarief doet deze leden veel deugd. Dit zorgt voor duidelijkheid en voorspelbaarheid. Is de regering het eens met de stelling dat de incassobranche met deze voorgestelde tabel (die op de voorheen geldende staffel uit rapport Voor-werk II lijkt) goed uit de voeten kan en niet benadeeld wordt? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting.

De aan het woord zijnde leden stellen met genoegen vast dat een overeenkomst vernietigbaar is wanneer wordt afgeweken van het in de amvb vastgelegde maximumtarief. Dat betekent dat voortaan iedere consument zonder juridische hulp een beroep kan doen op de tabel met maximum incassotarieven. Hoe gaat de regering deze duidelijke tabel met maximum incassokosten breed bekend maken, om deze wet en de daarin geboden duidelijkheid kracht bij te zetten?

De leden van de SP-fractie vinden dat de in de wet gereguleerde maximum tarieven voor incasso pas echt een krachtige regeling vormen wanneer er ook een sanctie op staat voor de schuldeiser die tarieven eist die de maximumtarieven overstijgen. Met deze duidelijk kenbare regels kunnen schuldeisers zich niet langer op onwetendheid beroepen. Voor ieder is duidelijk hoe hoog de incassokosten maximaal mogen zijn. Deze leden stellen daarom voor de schuldeisers die te hoge incassokosten eisen, een schadevergoeding te laten betalen aan de schuldenaar. Te denken valt daarbij aan een vergoeding ter hoogte van de geëiste incassokosten. Wanneer een schuldeiser bijvoorbeeld conform de regels in de amvb € 40 mag eisen aan incassokosten bovenop de hoofdsom en er wordt € 100 geëist, dan kan de rechter een schadevergoeding van € 100 toekennen aan de schuldenaar die dit overkomt. Zo zal het niet langer lonen te hoge incassokosten te eisen. Schuldeisers die zich niet aan de regels houden worden hiervoor min of meer «bestraft» (zij zijn een schadevergoeding verschuldigd) en de regeling wordt ook daadwerkelijk effectief. Is de regering bereid dit voorstel over te nemen en een artikellid toe te voegen waarbij het in rekening brengen van te hoge incassokosten als onrechtmatig wordt aangemerkt waardoor schadevergoeding verschuldigd is? Zo nee, waarom niet? Hoe denkt de regering in dat geval te bewerkstelligen dat de praktijk ook écht verandert, en niet slechts de bestaande situatie (die eigenlijk toch al gold vanwege de aanbevelingen van Voor-werk II) in een amvb wordt vastgelegd?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de gang naar de rechter waar mogelijk voorkomen kan worden in deze relatief eenvoudige zaken (vanwege de helderheid die de nieuwe wet biedt). Consumenten met klachten op dit terrein zouden zich bij voorkeur moeten melden bij bijvoorbeeld de Consumentenbond of de Consumentenautoriteit, zodat zij de bedrijven die te hoge incassotarieven in rekening brengen tot de orde kunnen roepen. Deelt de regering deze mening? Zo ja, hoe gaat zij dat bewerkstelligen?

Voornoemde leden vragen de regering waarom voor de formulering is gekozen dat bij amvb nadere regels «kunnen» worden gesteld. Kan daar niet beter staan dat er nadere regels «zullen worden gesteld»? Kan de regering hierbij toezeggen dat het besluit waarin de tarieven vast liggen tegelijkertijd met de wet in formele zin in werking zal treden? Is het ontwerpbesluit na de consultatieronde nog gewijzigd? Zo ja, op welke punten? Is de regering bereid om het ontwerpbesluit, indien het nog gewijzigd zou worden voor inwerkingtreding, eerst aan de Kamer te sturen?

De leden van de SP-fractie hebben een voorts een vraag over het minimumbedrag van € 40 dat gevraagd mag worden bij vorderingen tot € 266,67. Geldt ook voor dit bedrag dat de kosten wel daadwerkelijk moeten zijn gemaakt en dat het niet een standaard bedrag betreft? Met andere woorden, blijft de dubbele redelijkheidstoets leidend? Hoe wordt nu voorkomen dat bijvoorbeeld energie-, water- of kabelbedrijven met het automatisch versturen van één simpel aanmaningsbriefje (waarbij de werkelijke kosten slechts iets meer bedragen dan de verzendkosten) hiervoor de maximaal toegestane incassokosten van € 40 in rekening zullen brengen? Hoe kan de consument op eenvoudige wijze protesteren tegen deze onredelijk hoge kosten?

De aan het woord zijnde leden vragen ook welke termijnen er nu gaan gelden voor het in rekening brengen van de incassokosten. Zijn schuldeisers eigenlijk verplicht om eerst een aanmaningsbrief te sturen? Zo ja, op grond waarvan? Moet het niet expliciet worden geregeld dat de schuldeiser verplicht is eerst een aanmaning te sturen, waarna de schuldenaar veertien dagen de tijd heeft te betalen en dat pas daarna incassokosten in rekening mogen worden gebracht? Ook menen deze leden dat voorkomen moet worden dat bijvoorbeeld een tweede aanmaningsbrief erg kort op de eerste zou worden verzonden. De gemaakte kosten zijn dan al weer hoger zonder dat de schuldenaar de kans heeft gehad om te betalen. Welke regels gelden hiervoor?

Voornoemde leden vragen of binnen het incassotarief nu alle incassokosten gaan vallen. Kunnen schuldeisers de gestelde maximumtarieven in de toekomst nog omzeilen door deze een andere naam te geven, bijvoorbeeld «informatiekosten», «eigen kosten schuldeiser», «heraansluitingskosten», «boeteheffingen» of andere creatieve benamingen?

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat alle vorderingen van een schuldeiser op dezelfde schuldenaar verplicht samengevoegd moeten worden, zodat er één hoofdsom ontstaat en niet een hele set aan vorderingen waarbij over iedere vordering afzonderlijk incassokosten moeten worden betaald. Is deze verplichting tot samenvoegen absoluut? Zo nee, in hoeverre geldt deze verplichting? Mag iedere verschuldigde maandelijkse termijn apart in rekening worden gebracht of moeten deze termijnen worden opgespaard, of hangt dat er vanaf hoe snel de schuldeiser actie onderneemt? Wanneer een deurwaarder vier vorderingen heeft op een debiteur, mogen dan nog steeds vier keer de kosten van dagvaarding en griffierechten in rekening worden gebracht?

Deze leden zijn van mening dat onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen mensen die niet kunnen betalen enerzijds, en mensen die niet willen betalen anderzijds. Bij betalingsonwil kan het incassotraject uiteraard doorgaan. Maar bij betalingsonmacht heeft het geen enkele zin het incassotraject door te zetten of zelfs uit handen te geven, waardoor de kosten hoger en de problemen voor de schuldenaar groter worden. Indien de betalingsonmacht is aangegeven, bijvoorbeeld door een schuldhulpverlener of bewindvoerder, is de schuldeiser dan verplicht de vordering te bevriezen? Zo nee, welke andere oplossingen ziet de regering om de financiële problemen niet groter te laten worden door dringende schuldeisers en kostenverhogende incassotrajecten?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van een regeling ter normering van de incassokosten om de consument en kleine bedrijven te beschermen tegen onredelijke incassokosten. Bij de strekking van het voorstel hebben deze leden evenwel een aantal vragen en opmerkingen.

Voornoemde leden constateren dat de voorgestelde wetswijziging kan bijdragen aan het wegnemen van onzekerheid bij zowel de schuldenaar en de schuldeisers over de redelijkheid van in rekening gebrachte kosten. Zij vragen zich desalniettemin af of het huidige wetsvoorstel wel het beoogde doel zal bereiken, namelijk de bescherming van debiteuren tegen te hoge incassokosten.

Hoewel vrijwel alle belanghebbenden instemmen met de gedachte het proces transparanter te maken, hebben de leden van de D66-fractie signalen ontvangen over zorgen bij zowel incassobureaus als consumentenvertegenwoordigers over de effecten van deze maatregel. Zij vragen of het te verwachten is dat door deze maatregel het minnelijk incassotraject ingekort zal worden, wat mogelijk resulteert in een snellere overstap naar gerechtelijke trajecten. Op deze wijze worden niet alleen de consumenten geconfronteerd met duurdere vorderingen, maar wordt ook het gerechtelijk apparaat belast met een toename van incassozaken. Tegelijkertijd stelt de Vereniging voor Maatschappelijk en Bedrijfsmatig Verantwoorde Incasso dat debiteuren te maken zullen krijgen met een onrechtvaardige kostenstructuur, aangezien deze niet gerelateerd is aan inspanning van het incassobureau. De regering geeft aan schuldeisers niet te willen beperken in de wijze waarop incasso’s worden gevorderd, maar deze leden maken zich zorgen dat het huidige voorstel zal resulteren in rekeningen voor de schuldenaar die een volledig traject veronderstellen, terwijl 50% tot 60% van de debiteuren na de eerste brief betaalt. Het is de leden van de D66-fractie derhalve niet duidelijk of de gevolgen van de verlaging van het incassotarief wel voldoende zijn onderzocht. Graag ontvangen zij een nadere toelichting.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Zij delen de mening van de regering dat er maatregelen gesteld moeten worden tegen onredelijke incassokosten. Op deze wijze kunnen hogere schulden bij schuldenaren worden voorkomen en ontstaat er meer duidelijkheid over de redelijkheid van incassokosten. Het nu voorliggende wetsvoorstel om onredelijke incassokosten te voorkomen roept bij deze leden nog wel een aantal vragen op.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de voorgenomen wetswijzigingen en de bijbehorende amvb zich verhouden tot het verbeteren van de kwaliteit van de incassoprocedures. Welke aanvullende maatregelen worden overwogen om naast het voorkomen van onredelijke incassokosten ook de kwaliteit van de betrokken organisaties en het toezicht hierop te verbeteren? Deze leden vragen op welke wijze de beleidsontwikkeling op Europees niveau, zoals de richtlijn betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, wordt betrokken bij Nederlandse wetgeving.

De aan het woord zijnde leden stellen tevens vast dat ten opzichte van het rapport Voor-werk II in de aangekondigde amvb afwijkende maximale vergoedingen voor de incassokosten worden opgenomen. Welke afweging heeft de regering gemaakt om in de aangekondigde algemene maatregel van bestuur voor een staffel met een andere indeling te kiezen? Deze leden vragen de regering om toe te lichten in hoeverre er verschillen optreden in de hoogtes van incassokosten bij vorderingen die onder de nieuwe algemene maatregel van bestuur vallen ten opzichte van de incassokosten onder de staffel van het rapport Voor-werk II. Ook willen zij weten waarom de maximale vergoedingen niet gaan gelden voor het CJIB. Dienen de incassobedrijven en het CJIB niet gelijk te behandeld worden? Deze leden vragen of schuldeisers zonder btw-plicht (de btw niet kunnen verrekenen) in het wetsvoorstel en de amvb de mogelijkheid hebben om de btw door te rekenen aan de schuldenaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er bij de aangekondigde maximale vergoedingen voor de incassokosten een kwalitatief goede en zorgvuldige behandeling van de incasso’s voldoende gewaarborgd, gelet op de onkosten die organisaties voor het onderzoeken en innen van incasso’s moeten maken.

Voornoemde leden merken op dat de regering van mening is dat het wetsvoorstel niet tot een verandering in de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zal leiden. Het wetsvoorstel zal echter ook op vorderingen tussen bedrijven van toepassing zijn, zo stellen deze leden vast. Zij vragen aan de regering in hoeverre het wetsvoorstel toch zal leiden tot administratieve gevolgen voor bedrijven, omdat bedrijven genoodzaakt worden om bepalingen over de vergoedingen bij het niet nakomen van de betalingsverplichtingen in de algemene voorwaarden of contractvoorwaarden aan te passen.

De leden van de SGP-fractie vinden het een belangrijke zaak dat er duidelijke regels komen ten aanzien van de normering van vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Ten aanzien van dit wetsvoorstel willen zij enkele vragen stellen.

Deze leden constateren dat enkele belanghebbenden erop wijzen dat de normen inzake de staffel en de minimumvergoeding die in de toelichting van het wetsvoorstel zijn gegeven lager zijn dan de normen die gelden op basis van Voor-werk II. Deelt de regering deze opvatting? Waarom is hiervoor gekozen? Klopt het dat het huidige minimumtarief ongeveer € 65 is?

Voornoemde leden merken op dat de doelstelling van dit wetsvoorstel is om burgers en kleine ondernemers te beschermen tegen hoge kosten. Dat doel wordt door deze leden gedeeld. Tegelijkertijd is er een mogelijkheid dat bedrijven er, als gevolg van lagere tarieven, eenvoudiger voor kiezen om zaken voor de rechter te laten komen in plaats van al het mogelijke te doen om reeds eerder zoveel mogelijk rekeningen betaald te krijgen. Hoe groot acht de regering de kans dat een dergelijke verschuiving op zal treden?

De leden van de SGP-fractie vragen of dit wetsvoorstel ook betrekking heeft op de inning van verkeersboetes en andere boetes die de overheid oplegt. Zo nee, hoe verhouden zich dan normen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen tot de normen die gelden voor genoemde boetes?

2. Adviezen

De leden van de fractie van D66 wijzen er op dat er onvoldoende lijkt te zijn onderzocht hoe de regeling Europees gezien uit de pas loopt. Deze leden vragen de regering toe te lichten wat de geschatte kosten zijn voor het bedrijfsleven die, ondanks dat er geen informatieverplichtingen zijn opgenomen, veelal hun contracten en algemene voorwaarden zullen moet aanpassen.

De aan het woord zijnde leden vragen de regering toe te lichten of middels een benchmark objectief vastgesteld kan worden of de minimumprijs van € 40 adequaat is. Daarnaast is het deze leden onvoldoende duidelijk geworden hoe een adequate dienstverlening gewaarborgd wordt. Zij ontvangen graag een toelichting van de regering omtrent de wenselijkheid van aanvullende certificering of andere (sanctie)instrumenten.

Voornoemde leden steunen de wens om het proces omtrent incassokosten en -vordering transparanter en inzichtelijker te maken. Zij willen afsluitend opmerken dat incassobureaus een belangrijke maatschappelijke functie vervullen, maar dat deze functie niet naar behoren uitgevoerd kan worden zonder verantwoordelijkheid.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt vermeld dat met betrekking tot verschillende aspecten van de regeling opmerkingen zijn gemaakt of nadere aanbevelingen zijn gedaan door de organisaties die op het voorontwerp hebben gereageerd. Deze leden ontvangen graag een toelichting ten aanzien van de opmerkingen en aanbevelingen die door de geconsulteerde organisaties over de verschillende aspecten zijn gemaakt. Tevens willen zij graag weten tot welke aanpassingen deze opmerkingen en aanbevelingen aan het wetsvoorstel dan wel de voorgestelde amvb hebben geleid.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van het gemaakte onderscheid tussen de proceskosten en de incassokosten welke kosten nu precies onder welke noemer vergoed kunnen worden. Wat is de precieze onderlinge verhouding van de begrippen incassokosten, buitengerechtelijke kosten en proceskosten? Betreffen de kosten ten aanzien van het innen van geld (aanmaningen en dergelijke) de incassokosten, terwijl bijvoorbeeld een melding dat een procedure bij de rechter gestart zal worden, vergoed wordt via de regeling van proceskosten? Is het risico niet aanwezig dat kosten anders benoemd zullen worden, zodat de voordeligste regeling van toepassing kan zijn? Onder welke noemer valt de uiteindelijke inning van de rekening en de onkosten als de procedure bij de rechter eenmaal is afgerond?

De fungerend voorzitter van de commissie,

Arib

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn