Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 mei 2012

I. ALGEMEEN

Met belangstelling heeft de indiener kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij bedankt de leden van de diverse fracties voor hun inbreng. Deze draagt bij aan een zorgvuldig wetgevingsproces. In het navolgende gaat zij in op de vragen en de opmerkingen uit het verslag. Op onderdelen zijn vragen van gelijke strekking samengevoegd.

De leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie en de ChristenUnie-fractie willen weten of het wetsvoorstel alleen van toepassing is voor nieuwe gevallen of dat de taaleis ook geldt voor huidige bijstandsgerechtigden. Daarnaast willen deze leden weten of er in onderhavig wetsvoorstel is voorzien in een overgangsregeling.

Het wetsvoorstel voorziet niet in overgangsrecht. Het wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Vanaf dat moment is het op elke bijstandsgerechtigde van toepassing. Het wetsvoorstel is vanaf dat moment dus ook van toepassing op mensen die al een bijstandsuitkering ontvangen. Het wetsvoorstel verlaagt de bijstand alleen wanneer er naar het oordeel van het college een redelijk vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst en de belanghebbende zich niet inspant om de Nederlandse taal te leren. De bijstand wordt trapsgewijs verlaagd. Die verlaging kan op ieder moment door de belanghebbende ongedaan worden gemaakt door het overleggen van een diploma inburgering of een ander document waaruit blijkt dat belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. Indien het redelijk vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, wordt de bijstand niet verlaagd in verband met dit redelijk vermoeden, als de belanghebbende heeft aangevangen met en voldoet aan de geplande voortgang met betrekking tot het verwerven van de Nederlandse taal.

Daarnaast bestaat er bij het merendeel van de bijstandsgerechtigden geen redelijk vermoeden dat zij in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheersen, wanneer zij acht jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd of een diploma inburgering of een ander document kunnen overleggen, waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal beheersen. Ook kan uit de toets blijken dat zij de Nederlandse taal op het gewenste niveau beheersen. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat alle bijstandsgerechtigden op eenzelfde manier worden behandeld.

De leden van de CDA-fractie vragen of het waar is dat de indiener met dit voorstel het kunnen spreken van de Nederlandse taal als voorwaarde voor het krijgen van het sociaal minimum stelt?

Het uitgangspunt van de Wet werk en bijstand (Wwb) is dat de aanvrager zo snel mogelijk weer in het eigen levensonderhoud gaat voorzien door middel van werk. Het beheersen van de Nederlandse taal is hiervoor een belangrijke voorwaarde.1 Om de koppeling met werk te benadrukken is in de memorie van toelichting een wijziging doorgevoerd in lid 4 van artikel 18. Er kan alleen een beroep op de Wwb worden gedaan indien aantoonbaar sprake is van een basiskennis van de Nederlandse taal of wanneer men de bereidheid toont om de taal te leren. Een aanvrager heeft dus recht op een volledige bijstandsuitkering, maar zal dat recht niet meer hebben als hij niet de taal beheerst en besluit deze niet te leren. Deze bereidheid moet vervolgens ook worden omgezet in daadwerkelijke handelingen om de taal te leren. De taaleis is gesteld op het taalniveau A2. Dit is een basaal niveau van beheersing van de taal, waarmee wordt aangesloten bij het niveau dat bij inburgering vereist is. De indiener wil benadrukken dat niemand vooraf wordt uitgesloten van het recht op bijstand. Enkel wordt een voorwaarde toegevoegd aan de wet. Deze voorwaarde is te vergelijken met andere voorwaarden voor een bijstandsuitkering, zoals uiteengezet in het tweede lid van artikel 18.

Het huidige artikel 18 Wwb is in de plaats gekomen van het boete- en maatregelenbeleid in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het opleggen van een boete of maatregel wordt vervangen door een aanpassing van de uitkering. Wanneer burgemeester en wethouders constateren dat de belanghebbende zich niet aan de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen houdt (inclusief die aan hem door burgemeester en wethouders in een beschikking zijn opgelegd) of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, zijn zij gehouden de bijstand te verlagen. Dit houdt ook in dat wanneer belanghebbende aan burgemeester en wethouders geen juiste informatie heeft verstrekt die van belang is voor het recht op uitkering, zij de uitkering lager kunnen vaststellen (artikel 18, tweede lid van de huidige Wwb). De indiener verandert met het voorliggende wetsvoorstel niet de systematiek van de Wwb. De norm is nog steeds dat er een uitkering zal worden verleend. In het tweede lid van het huidige artikel 18 worden bepaalde voorwaarden gesteld waaronder het college de bijstand dient te verlagen. Hieraan wordt, middels dit wetsvoorstel, de voorwaarde van het niet of onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal toegevoegd.

De leden van de ChristenUnie-fractie en de SP-fractie hebben vragen gesteld over het criterium «duurzame band». Zij vragen waarom de indiener geen andere mogelijkheden overweegt om een aangepaste uitvoering te bewerkstelligen, in plaats van direct een wetswijziging voor te stellen. Daarnaast vraagt de SP-fractie waarom de indiener zich in het wetsvoorstel op slechts één specifiek aspect richt. De leden van de CDA-fractie benadrukken dat het nu ook mogelijk is dat gemeentebesturen ingevolge de Wwb verplichtingen kunnen opleggen aan uitkeringsgerechtigden om voldoende kennis te vergaren van de Nederlandse taal. Ook nu is het mogelijk om bij weigerachtige bijstandsgerechtigden te korten op de bijstand, of in het uiterste geval de bijstand in te trekken. Waarom heeft de indiener niet gekozen voor maatregelen betreffende een betere handhaving en uitvoering van deze toepassing? Zouden deze niet veel effectiever zijn om het doel te bereiken?

Het tweede lid van het huidige artikel 18 van de Wwb biedt het college de mogelijkheid de bijstand te verlagen overeenkomstig de regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, opgesteld bij verordening door de gemeenteraad ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb dan wel artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Onder redenen voor het verlagen van de bijstand wordt in ieder geval begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Ook indien de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan, kan de bijstand worden verlaagd. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Zoals in de reactie op het advies van de Raad van State is vermeld, merkt de indiener op dat uit onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen van december 2008 blijkt dat de voorwaarden met betrekking tot het beroep op de Wwb door migranten die de wetgever heeft aangebracht geen enkele praktische werking hebben. Gezien het integratievraagstuk en het relatief grote aandeel migranten allochtonen dat gebruik maakt van een bijstandsuitkering is dit naar de mening van de indiener onacceptabel en moet de wetgever optreden. Dat doet de wetgever door de eis van het beheersen van de Nederlandse taal toe te voegen aan de Wwb.

Ondanks inburgeringscursussen blijft de uitkeringsafhankelijkheid onder allochtonen (welke veelal de taal niet voldoende beheersen) veel groter dan onder autochtonen (CBS, 2011).2 De indiener is van mening dat het daadwerkelijk verplichten door middel van een wet de beste manier is om het leren van de Nederlandse taal af te dwingen. Het geeft een sterke prikkel aan de bijstandsgerechtigde en is tevens een goed hulpmiddel voor gemeenten om mensen zo snel mogelijk aan het werk te krijgen.

Deze wet zorgt voor een duidelijke koppeling tussen het beheersen van de Nederlandse taal en het korten van de bijstand die bovendien goed te handhaven is. De plicht van de overheid om in voorkomende gevallen bijstand te verlenen rust op burgemeester en wethouders. Aan hen is de uitvoering van de Wwb in medebewind opgedragen. Het college wordt derhalve in het huidige wetsvoorstel aangewezen als bevoegd orgaan om de bijstand te verlagen indien er een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst. Daarbij heeft het college middels onderhavig wetsvoorstel de mogelijkheid de bijstand niet te verlagen in verband met het redelijke vermoeden indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen hiertoe noodzaken.

De indiener merkt ook op dat uit het rapport «Bruggen bouwen» van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid blijkt dat de achterblijvende arbeidsdeelname in belangrijke mate is toe te schrijven aan het gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal, terwijl arbeidsdeelname juist een structurele voorwaarde is voor integratie in de Nederlandse samenleving.3 Het is daarom niet meer dan logisch dat de indiener zich richt op juist dit aspect.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie bij hoeveel re-integratietrajecten in het jaar 2010 de Nederlandse taal een onderdeel van het re-integratietraject is geweest? Hoeveel mensen hebben met succes dit onderdeel van het re-integratietraject afgesloten? Hoeveel mensen hebben zonder succes dit onderdeel van het re-integratietraject afgesloten?

Navraag bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geleerd dat deze cijfers niet beschikbaar zijn. Het ministerie houdt niet bij in hoeveel gevallen de Nederlandse taal een onderdeel is van het re-integratietraject.

De leden van de SP-fractie vragen welke dringende redenen geen reden voor het college van B&W zijn om de bijstandsuitkering te verlagen als de belanghebbende niet voldoet aan de taaleis. Ook vragen de leden van de SP-fractie de indiener om een overzicht te geven van redenen van verwijtbaarheid die zorgen voor een verlaging van de uitkering, omdat iemand niet voldoet aan de taaleis zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel.

Het college zal de bijstand niet verlagen indien zij oordeelt dat, gelet op alle omstandigheden, hiertoe zeer dringende redenen bestaan of indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De uitvoering van de Wwb is in medebewind opgedragen aan burgemeester en wethouders. Aangezien het college dichter bij de burger staat dan een centraal overheidsorgaan, is het college bij uitstek het orgaan dat kan overwegen of er dringende redenen bestaan waardoor de bijstand niet dient te worden verlaagd dan wel sprake is van niet-verwijtbaarheid. Dit wordt aan het oordeel van het college overgelaten, waarmee ruimte wordt gegeven voor bijzondere individuele gevallen. De indiener acht het niet opportuun een lijst van mogelijke redenen op te nemen in de wet. De reden hiervoor is dat er altijd onvoorziene situaties kunnen zijn die de wetgever mogelijk heeft gemist, maar waarbij er wel sprake kan zijn van dringende redenen of niet-verwijtbaarheid.

De leden van de SP-fractie vragen of de indiener een voorbeeld van een toets kan overleggen aan de Kamer, die mensen moeten afleggen als zij een aanvraag doen voor een bijstandsuitkering en een vermoeden bestaat dat men niet voldoet aan de taaleis.

Er is gekozen voor een basale kennis voor het beheersen van de Nederlandse taal. Daarbij is aangesloten bij het niveau A2 dat ook wordt gebruikt bij de inburgeringscursussen. Bij verschillende organisaties kan men toetsen doen op het niveau A2, gebaseerd op het Europees referentiekader. Het niveau A2 houdt het volgende in:

«Kan zinnen en vaak voorkomende uitdrukkingen begrijpen met betrekking tot onderwerpen van onmiddellijk belang (bijvoorbeeld informatie over zichzelf en familie, boodschappen doen, werk). Kan in eenvoudige en alledaagse situaties communiceren over vertrouwde en alledaagse onderwerpen. Kan in eenvoudige termen aspecten van zijn/haar achtergrond, zijn/haar onmiddellijke omgeving, zijn/haar onmiddellijke behoeften beschrijven.» Voorbeelden van een toets zijn te vinden op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/oefenen_met_examens/oefenen_met_examens.asp

De leden van de SP-fractie vragen welke criteria zijn verbonden aan de eis dat iemand «moet voldoen aan de geplande voortgang van een opleiding met betrekking tot het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal»? Ook vragen zij wie bepaalt of de belanghebbende aan de geplande voortgang voldoet en op welke wijze?

Indien er een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, zal het college de bijstand verlagen als bedoeld in de leden 9, 10 en 11 van het voorgestelde artikel 18. Zoals in het zesde lid wordt vermeld kan de belanghebbende op ieder moment het redelijk vermoeden wegnemen door het overleggen van een diploma inburgering of een ander document waaruit blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.

Indien de belanghebbende niet de mogelijkheid heeft het redelijk vermoeden weg te nemen, heeft hij nog steeds mogelijkheden om niet te worden gekort op zijn bijstand. Het zevende lid van artikel 18 stelt namelijk dat het college de bijstand onder andere niet verlaagt indien de belanghebbende zich bereid heeft verklaard binnen een maand aan te vangen met en te voldoen aan de geplande voortgang voor het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal. Het college besluit of een bijstandsgerechtigde voldoet aan dit criterium. Het is niet moeilijk voor een bijstandsgerechtigde om aan te geven dat een aanvang is gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door een inschrijfbewijs van de opleiding, of wanneer er sprake is van een informele opleiding, door een verklaring van derden te overleggen waarin staat dat de belanghebbende is begonnen met het leren van de Nederlandse taal. Indien een aanvang is gemaakt, stopt de inspanningsverplichting van de bijstandsgerechtigde niet. Om niet gekort te worden op de bijstand dient namelijk te worden voldaan aan de geplande voortgang door het behalen van een positief resultaat bij de toets. Wanneer de bijstandsgerechtigde hier niet aan voldoet, zal de bijstand gekort worden.

De verlaging van de bijstand zal stapsgewijs plaatsvinden. De bijstand wordt vanaf het bestaan van het redelijk vermoeden verlaagd tot 80 procent van de bijstandnorm. Gedurende zes maanden, te rekenen vanaf zes maanden na het moment van het bestaan van het redelijk vermoeden, wordt de bijstand verder verlaagd tot 60 procent van de bijstandsnorm indien het redelijk vermoeden nog steeds bestaat en de belanghebbende niet voldoet aan de geplande voortgang en/of indien uit de uitkomst van de door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende niet de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. In het dertiende lid van artikel 18 staat dat de toets waaruit al dan niet blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, telkens dient te worden afgenomen voordat de verlaging van de bijstand door het college wordt toegepast.

Een opleiding hoeft geen formele opleiding bij een opleidingsinstituut te zijn. Wanneer belanghebbende er voor kiest om zelf op informele wijze de taal te gaan leren, dient dat volgens de indiener te kunnen. Door middel van een goed resultaat bij de toets kan de belanghebbende aantonen dat hij aan de geplande voortgang voldoet. Het belangrijkste is dat de belanghebbende uiteindelijk voldoet aan het gewenste taalniveau. Hierbij merkt de indiener op dat de toets zes maanden na constatering van het redelijk vermoeden wordt afgenomen.

De leden van de SP-fractie willen weten wanneer het wetsvoorstel volgens de indiener in werking moet treden.

In artikel II van het wetsvoorstel is opgenomen dat dit wetsvoorstel in werking zal treden op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.

Daarnaast vragen de leden van de SP, VVD en de ChristenUnie of er is voorzien in een evaluatie van dit wetsvoorstel. Wil de indiener alsnog in een evaluatie voorzien of om welke redenen wil de indiener het wetsvoorstel niet evalueren?

De indiener is er van overtuigd dat het beheersen van de Nederlandse taal bijdraagt aan het minder snel afhankelijk worden van de Wet werk en bijstand. Een evaluatie van de wet kan, zoals deze leden terecht aangeven, bijdragen om de effectiviteit van de wet te beoordelen. Daarom heeft de indiener middels een nota van wijziging een evaluatie van de wet na vier jaar aan de wet toegevoegd.

De leden van de fractie van D66 vragen de indiener om in te gaan op de invloed van het initiatiefwetsvoorstel op de gemeentelijke autonomie met betrekking tot de uitvoering van de Wwb? Zij zijn benieuwd of het college verplicht is tot het korten van de bijstandsuitkering als mensen niet aan de taaltoets voldoen, of biedt deze initiatiefwet het college enkel de mogelijkheid tot korten? Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de indiener niet ingaat op het belang van de eigen bevoegdheid van gemeenten in de uitvoering van de Wwb.

Wanneer de bijstandsgerechtigde niet voldoet aan de verplichtingen die deze wet aan hem oplegt dan dient het college de bijstandsgerechtigde te korten. De uitvoering van de Wwb is in medebewind opgedragen aan het college en de bevoegdheid tot korting van bijstand over te gaan ligt dan ook nadrukkelijk bij het college. Indien er sprake is van een redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of in niet voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, zal het college de bijstand verlagen. Artikel 18, vierde lid, is imperatief geformuleerd: het college is, in principe, verplicht de bijstand te korten indien sprake is van het redelijk vermoeden. Het leren van de Nederlandse taal is een dermate belangrijke factor om de arbeidsmarkt te kunnen betreden dat de bijstandsgerechtigde ook daadwerkelijk de taal moet gaan beheersen. Het college heeft, volgens het zevende lid van artikel 18, wel de vrijheid om te bepalen of er zeer dringende redenen bestaan die ertoe noodzaken de bijstand niet te korten. Tevens kan het college beoordelen of er sprake is van verwijtbaarheid, wanneer de bijstandsgerechtigde niet aan de verplichtingen voldoet. De indiener heeft ervoor gekozen de inkleding van deze uitzonderingsmogelijkheden op het korten van bijstand bij het college neer te leggen.

De leden van de ChristenUnie vragen hoe wordt voorkomen dat de toegang tot maatschappelijke opvang voor bijvoorbeeld vrouwen en daklozen wordt belemmerd die nu nog door de Wwb-uitkering in de eigen bijdrage aan de opvang kunnen voorzien?

Niemand wordt uitgesloten van een bijstandsuitkering. Er wordt enkel een verplichting toegevoegd aan personen die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangen. Wanneer men bereid is de taal te gaan leren of al bezig is de taal te gaan leren, ontvangt men gewoon deze uitkering. De indiener gaat er dan ook vanuit dat er geen verslechtering optreedt ten opzichte van de huidige situatie. Integendeel; juist door het beheersen van de Nederlandse taal zal men minder snel afhankelijk worden van de uitkering.

De leden van de PvdA-fractie vragen om hoeveel mensen het gaat? Hoeveel mensen zullen naar verwachting eerst een examen moeten afleggen – om aan te tonen dat zij niveau A2 beheersen van de Nederlandse taal – voordat zij aanspraak kunnen maken op de Wet werk en bijstand? Hoeveel mensen zullen naar verwachting geen aanspraak meer kunnen maken op de Wwb vanwege deze wetswijziging die met de huidige wetgeving wel aanspraak kunnen maken op de Wwb? Hoeveel aanvragers van een bijstandsuitkering hebben geen inburgeringsexamen succesvol afgerond en vallen wel onder de doelgroep van de Wet inburgering?

Navraag bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties leert dat er geen cijfers beschikbaar zijn betreffende het aantal personen dat naar verwachting eerst een examen zal moeten afleggen voordat zij aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering en hoeveel personen er door voorliggend wetsvoorstel geen aanspraak meer kunnen maken op een bijstandsuitkering. Daarnaast zijn er geen gegevens over het aantal mensen dat onder de doelgroep van de Wet inburgering valt en tevens een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Er zijn wel gegevens over het aantal mensen dat in de jaren 2007–2009 een zogenoemde gecombineerde voorziening heeft gedaan. Deze gegevens zijn te vinden in het evaluatierapport van Significant (Evaluatie van de Wet inburgering, augustus 2010). Op pagina 27 van dit rapport staat dat circa 17 procent van het aantal verstrekte voorzieningen een gecombineerde voorziening met re-integratie betrof. Het aantal verstrekte voorzieningen in deze periode was circa 103 000. In welke mate de betreffende doelgroep de inburgering met succes heeft afgerond is niet bekend. Er wordt alleen aangegeven dat 17 procent van de mensen die van de gemeente een inburgeringsvoorziening hadden gekregen, deze in combinatie met een re-integratievoorziening hadden.

De leden van de SP vragen of de indiener kan aangeven hoe de doelgroep waarop het wetsvoorstel van toepassing is, is samengesteld qua herkomst. Dit bezien in het licht dat de taaltoets Nederlands niveau A2 verplicht onderdeel is van het inburgeringsexamen?

Taal maakt onderdeel uit van het inburgeringsexamen. Inburgeringsplichtigen zijn verplicht het inburgeringsexamen of een van de inburgeringsplicht vrijstellend diploma of certificaat te behalen. Inburgeringsplichtigen kunnen aanvrager zijn van een bijstandsuitkering, maar dat hoeft niet. Inburgeringsplichtigen kunnen immers ook werk hebben, een partner hebben die werkt of om andere reden geen aanspraak maken op een bijstandsuitkering.

De taaleis voor aanvragers van een Wwb-uitkering geldt voor alle aanvragers ongeacht zaken zoals herkomst en nationaliteit. Er kunnen aanvragers van een Wwb-uitkering zijn die te maken krijgen met de taaleis, die niet onder de Wet inburgering vallen (zoals diegenen die niet inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wet inburgering en die niet gedurende acht jaar van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben gewoond).

De CDA-leden geven aan dat precieze cijfers ontbreken. Er wordt wel gerefereerd aan een onderzoek waarbij in één jaar 2400 gevallen van niet-Nederlanders zijn onderzocht die een bijstandsuitkering aanvroegen. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat aan deze mensen «vrijwel nooit» een uitkering definitief werd geweigerd of een verblijfsvergunning werd ingetrokken. Wat moet worden verstaan onder «vrijwel nooit»? In hoeverre was er sprake van een korting op de uitkering? Ook willen deze leden een cijfermatige onderbouwing van dit probleem ontvangen.

Er is tijdens de onderzoeksperiode één verblijfsvergunning ingetrokken. Dit betrof een melding over een vreemdeling die niet meer aan het middelenvereiste kon voldoen.

De leden van de VVD-, de ChristenUnie- en de SP-fractie vragen in hoeverre mensen die een beperking hebben, of analfabeet dan wel laaggeletterd zijn, verplicht worden om ook aan de voorwaarden van dit wetsvoorstel te voldoen; moeten zij dus ook de Nederlandse taal binnen een jaar beheersen? Of is de indiener bereid voor analfabeten en laaggeletterden een uitzondering te maken?

De indiener is zich er van bewust dat het voor een aantal mensen vrijwel onmogelijk is om aan de verplichting van dit wetsvoorstel te voldoen. Daarom heeft de indiener er ook bewust voor gekozen om een hardheidsclausule in te bouwen. Het college kan er voor kiezen om voor analfabeten de hardheidsclausule te laten gelden. Het is hen niet te verwijten dat zij de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheersen. Bovendien is de kans groot dat mensen met een beperking, analfabeten en laaggeletterden wel gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd. Indien dit het geval is wordt het redelijk vermoeden, bedoeld in het vierde lid van artikel 18, niet geacht aanwezig te zijn.

De leden van de SP-fractie willen weten of er twijfel bestaat over de beheersing van de Nederlandse taal als de belanghebbende alleen Fries of Limburgs spreekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet er bij de belanghebbende dan een examen worden afgenomen?

Ten aanzien van het Fries en het Limburgs merkt de indiener op dat het Nederlands de officiële en voor alle Nederlanders de gemeenschappelijke taal is. Dit mag dan ook worden verwacht van iemand die Fries of Limburgs spreekt. Ook de inburgeringstoets wordt bijvoorbeeld enkel in het Nederlands afgenomen. Daarnaast zal dit in de praktijk tot vrijwel geen problemen leiden omdat personen in deze groep veelal acht jaar Nederlandstalig onderwijs hebben genoten.

De leden van de PvdA geven aan dat inburgeringsplichtigen geen aanspraak meer hebben volgens dit wetsvoorstel op de bijstand, terwijl anderzijds weigering van bijstand omdat men het niveau A2 niet beheerst, impliceert dat niet voldaan is aan de inburgeringsplicht.

In het wetsvoorstel wordt geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld inburgeringsplichtigen en Nederlanders. Het wetsvoorstel regelt dat iedere belanghebbende in principe bijstand krijgt (zoals ook in de huidige Wwb het geval is), tenzij er een redelijk vermoeden bestaat dat deze persoon niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst. Dit redelijk vermoeden wordt in ieder geval geacht aanwezig te zijn indien belanghebbende niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, geen diploma inburgering als bedoeld in artikel 14 van de Wet inburgering kan overleggen, geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat de vaardigheden in de Nederlandse taal worden beheerst én uit de uitkomst van een door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende niet de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. Alleen indien aan al deze voorwaarden wordt voldaan, wordt het redelijk vermoeden geacht aanwezig te zijn. Zodra niet wordt voldaan aan één van de voorwaarden (dit is bijvoorbeeld het geval indien de belanghebbende over een diploma inburgering als bedoeld in artikel 14 van de Wet inburgering beschikt) wordt het redelijk vermoeden niet geacht aanwezig te zijn. In dat geval zal de bijstand dus niet verlaagd worden. Ook personen die niet inburgeringsplichtig zijn worden gekort op hun bijstand. Het niet hebben behaald van het diploma inburgering is slechts één van de voorwaarden waardoor het redelijk vermoeden kan worden vastgesteld.

Wanneer personen daadwerkelijk hebben aangevangen met en voldoen aan de geplande voortgang van een opleiding tot het verwerven van vaardigheden van de Nederlandse taal, behoudt men de bijstandsuitkering. Dus wanneer iemand bezig is het inburgeringsexamen te behalen, voldoet deze persoon aan de voorwaarden. De inburgeringsplicht bevat meer dan het leren van de Nederlandse taal. Voor het behouden of ontvangen van een bijstandsuitkering gelden de huidige verplichtingen uit de Wwb waaronder de verplichting om de Nederlandse taal te gaan beheersen conform deze wet.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze er in voorliggend wetsvoorstel wordt omgegaan met Nederlanders die geen inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen in verband met het gelijkheidsbeginsel? Worden deze Nederlanders alsnog verplicht tot het voldoen aan de taaleis?

Zoals in de memorie van toelichting staat aangegeven geldt dit wetsvoorstel voor iedereen die legaal in Nederland verblijft en een beroep wil doen op een uitkering op grond van de Wwb. Dat betekent dat er geen verschil is tussen personen die inburgeringsplichtig zijn en personen die niet inburgeringsplichtig zijn. Iedereen die een beroep wil doen op bijstand moet voldoen aan het taaleisniveau van A2. Er is dan ook geen sprake van een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel.

De leden van de SP-fractie stellen dat oudkomers het inburgeringsexamen deels mogen afronden op niveau A1 (wat betreft lezen en schrijven). De leden van de SP-fractie willen weten op welke wijze hier rekening mee is gehouden in voorliggend wetsvoorstel?

In de huidige Wet inburgering mogen oudkomers het inburgeringsexamen inderdaad deels afronden op A1 niveau. In het initiatiefwetsvoorstel wordt geen onderscheid gemaakt tussen nieuwkomers en oudkomers en worden geen verschillende taalniveaus onderscheiden. In de memorie van toelichting van het initiatiefwetsvoorstel is te lezen dat iemand die het inburgeringsdiploma kan overleggen daarmee laat zien dat hij de taal voldoende beheerst. Dat betekent dat oudkomers die het inburgeringsexamen hebben behaald door de onderdelen lezen en schrijven succesvol af te ronden op niveau A1, daarmee «vrijstelling» krijgen van de taaleis op grond van de Wwb.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben één concrete vraag. In het advies van de Raad van State met betrekking tot het eerdere voorstel van wet kwam de Raad van State tot oordeel dat dit voorstel zou leiden tot discriminatie aangezien de taaleis in het bijzonder zou gelden voor immigranten die aanspraak willen maken op de Wwb. Het voorstel is daarop aangepast, waardoor de taaleis in voorliggend voorstel voor iedereen geldt. De vraag is of het huidige voorstel van wet niet alsnog tot indirecte discriminatie leidt, omdat het feitelijk vooral immigranten treft.

De indiener is van mening dat onderhavig wetsvoorstel niet zal leiden tot discriminatie. Beschikbaarheid voor de Nederlandse arbeidsmarkt is bij de indiener het uitgangspunt. Een ieder die een beroep wil doen op bijstand dient dan ook aan deze voorwaarde te voldoen. Bovendien sluit het wetsvoorstel niemand uit. Het verplicht alleen mensen de Nederlandse taal te (leren) beheersen. Het zich goed kunnen uitdrukken in de Nederlandse taal is een zeer belangrijk element voor het kunnen participeren en integreren in onze maatschappij en voor het zich beschikbaar kunnen houden voor de arbeidsmarkt. De bijstand is een laatste vangnet waar een beroep op kan worden gedaan, waarmee in de primaire levensbehoeften kan worden voorzien. De indiener wil benadrukken dat de bijstand niet als doel heeft om te dienen als oneindige uitkering. De indiener is van mening dat belanghebbenden zo snel mogelijk uit de bijstand dienen te komen. Zodat zij kunnen integreren in de samenleving en zichzelf kunnen ontplooien, waardoor zij ook beter in staat zijn om voor zichzelf te zorgen. Het beheersen van de Nederlandse taal is voor iedereen een belangrijke succesfactor. De indiener merkt daarbij op dat in de Nederlandse sociale zekerheid migranten zijn oververtegenwoordigd. Van het totaal aantal bijstandsontvangers is ongeveer de helft allochtoon; 11 procent van de niet-westerse allochtonen ontvangt een bijstandsuitkering. Onder de autochtone bevolking is dit 1,1 procent.2

Bovendien merkt de indiener op dat de taaltoets geen onoverkomelijke hindernis bevat. Het niveau van deze toets is dermate basaal dat van iemand die hier al langere tijd in Nederland woont en heeft gewerkt verwacht mag worden dat hij of zij de Nederlandse taal op dit niveau machtig is. Daarnaast kan de belanghebbende op ieder moment het redelijk vermoeden dat de taal niet of niet in voldoende mate wordt beheerst, wegnemen door het overleggen van een diploma inburgering of een ander document waaruit blijkt dat hij of zij de vaardigheden in de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af voor welk probleem dit wetsvoorstel een oplossing is?

De indiener gaf in de memorie van toelichting al aan dat voor alle aanvragers van bijstand geldt dat een basale kennis van de Nederlandse taal van zeer groot belang is. Het beheersen van de Nederlandse taal is nodig om vooruit te komen in de samenleving, om eraan mee te doen en om eraan bij te dragen. Bovendien is de indiener van mening dat het niet gewenst is dat een beroep op de sociale voorzieningen gedaan kan worden als men niet bereid is om er iets voor terug te doen. De bijstand is geen onbeperkte voorziening, maar juist bedoeld als uiterste redmiddel voor mensen die niet in het eigen onderhoud kunnen voorzien. De indiener benadrukt dat het uitgangspunt van de Wwb is dat de aanvrager zoveel mogelijk in het eigen levensonderhoud voorziet, door middel van werk. Het beheersen van de Nederlandse taal is hiervoor een zeer belangrijke voorwaarde. Bovendien wordt door de introductie van deze taaleis een steviger fundament gelegd onder de eis in de Wwb dat alle aanvragers beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt.

Daarnaast blijft de uitkeringsafhankelijkheid onder migranten hoog.2 De indiener wil de uitkeringsafhankelijkheid van mensen voorkomen en beperken. Het is daarom zeer belangrijk om ook deze groep uit de bijstand en aan het werk te krijgen. De indiener wordt hierin gesterkt door de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid die in haar rapport «Bruggen bouwen» concludeerde dat de achterblijvende arbeidsdeelname in belangrijke mate is toe te schrijven aan het gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal. Dit terwijl arbeidsdeelname juist een structurele voorwaarde is voor integratie in de Nederlandse samenleving.4

Daarbij merkt de indiener op dat onder het kabinet Balkenende IV het wetsvoorstel heeft ingediend om de Nederlandse taal in de Grondwet te verankeren.5 Als reden hiervoor werd gegeven dat de regering de beheersing van de Nederlandse taal als een belangrijk instrument zag in het proces van inburgering en integratie. Dit illustreert volgens de indiener nog eens het breed in de samenleving gerezen besef van het belang van het beheersen van de Nederlandse taal.

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat in artikel 20, derde lid GW het volgende staat: Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een uitgebreide reactie op dit artikel. De leden van de SP-fractie geven evenzeer aan dat het recht op sociale zekerheid volgens de Nederlandse een grondrecht is en vragen aan de indiener of zij het uitsluiten van mensen voor de bijstand onwenselijk vinden.

In artikel 20, derde lid GW staat inderdaad vermeld dat Nederlanders die niet in het eigen bestaan kunnen voorzien recht hebben op een bijstandsuitkering van de overheid. De indiener benadrukt dat deze wet geenszins inbreuk maakt of tegenstrijdig is met artikel 20, derde lid GW. De Wet werk en bijstand blijft een vangnet voor personen die niet in het eigen onderhoud kunnen voorzien. Niemand wordt uitgesloten. Van de personen die bijstand ontvangen wordt echter wel verwacht dat zij meewerken aan maatregelen om weer uit de bijstand te komen. Op dit moment bevat de Wet werk en bijstand al een aantal verplichtingen waaraan een bijstandsgerechtigde moet voldoen.

De volgende verplichtingen gelden al voor een bijstandsontvanger: ingeschreven staan bij het UWV Werkbedrijf, solliciteren naar algemeen geaccepteerd werk, meewerken aan ondersteuning van de gemeenten, meewerken aan huisbezoeken en de gemeente voorzien van de juiste informatie. Wanneer de bijstandsgerechtigde niet aan de verplichtingen voldoet dan kan de gemeente de bijstandsuitkering verlagen of korten. Deze wet voegt hieraan toe de verplichting van het beheersen of het daadwerkelijk gaan leren beheersen van de Nederlandse taal. Deze verplichting verschilt niet van de eerder genoemde verplichtingen die de huidige Wwb al kent. De indiener wil nogmaals aangeven dat artikel 20, derde lid GW dus overeind blijft en niet wordt aangetast door deze wet. Niemand wordt dus vooraf uitgesloten.

Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat in het wetsvoorstel bij een algehele uitsluiting van bijstand niet wordt voorzien in enige andere vorm van ondersteuning? Ook de SP-fractie wil weten welke mogelijkheden/alternatieven iemand heeft – die geen aanspraak meer kan maken op de Wwb vanwege voorliggend wetsvoorstel – om in de kosten van bestaan te voorzien. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de indiener deze initiatiefwet ziet als een breuk met het karakter van de Wwb als laatste vangnet.

De bijstand is een laatste vangnet. Daaraan zijn echter voorwaarden verbonden. Een aantal van deze voorwaarden is al eerder beschreven (inlichtingenplicht, ingeschreven staan bij het UWV werkbedrijf enz.). Op dit moment bestaat al de mogelijkheid tot het korten of het intrekken van de bijstand bij niet meewerkende bijstandsgerechtigden. Deze wet voegt de verplichting van het beheersen of het daadwerkelijk gaan leren beheersen van de Nederlandse taal toe als voorwaarde voor de bijstand. Deze verplichting verschilt qua verplichtend karakter niet van de eerder genoemde verplichtingen die de huidige Wwb al kent. Wanneer men gekort wordt op de bijstand ligt dat niet aan dit wetsvoorstel, maar aan het feit dat de bijstandsgerechtigde niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet. Dit wetsvoorstel zorgt dus niet voor een ander karakter of andere status van de Wet werk en bijstand. De Wet werk en bijstand is en blijft een vangnet dat voor alle legaal verblijvende personen in Nederland toegankelijk is.

De leden van de CDA-fractie stellen dat internationaal in verdragen veel belang wordt gehecht aan het belang van bijstand. Bijstand wordt als zorgplicht van de overheid gezien. De leden van de CDA-fractie wijzen in dit verband op internationale verdragen als het Europees Sociaal Handvest, het EVRM en het verdrag inzake de rechten van het kind. Dit wetsvoorstel lijkt met deze verdragen in strijd te zijn. Kan de indiener nader op deze strijdigheid ingaan?

Op grond van artikel 13 van het Europees Sociaal Handvest moeten overheden waarborgen dat een ieder die geen toereikende inkomsten heeft en niet in staat is zulke inkomsten door eigen inspanning of met andere middelen te verwerven, voldoende bijstand verkrijgt. De Wet werk en bijstand biedt een dergelijk vangnet voor een ieder die legaal in Nederland verblijft en niet in het eigen onderhoud kan voorzien. Van de personen die bijstand ontvangen wordt echter op hun beurt verwacht dat zij meewerken aan maatregelen die ervoor zorgen dat zij (weer) zelf in hun eigen onderhoud kunnen gaan voorzien. De maatregel in dit wetsvoorstel beoogt, door de verplichting op te leggen de Nederlandse taal te leren, de kansen van mensen op de arbeidsmarkt te vergroten en hierdoor de afhankelijkheid van de bijstand te verminderen. In dit opzicht verschilt de onderhavige maatregel niet van andere verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling die nu al op grond van de Wet werk en bijstand aan bijstandsgerechtigden kunnen worden opgelegd.

De leden van de SP-fractie willen weten of het juist is dat het geheel uitsluiten van bijstand aan personen die legaal op het Nederlands grondgebied verblijven zonder tegelijk in een alternatief te voorzien in strijd is met internationaalrechtelijke verplichtingen?

Personen die legaal in Nederland wonen behouden met dit wetsvoorstel de toegang tot de bijstand. Daar komt geen verandering in. Het wetsvoorstel verlaagt de bijstand aan een persoon alleen indien hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst én ook niet bereid is de Nederlandse taal te leren. Alleen als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan wordt de bijstand door het college verlaagd. In het uiterste geval kan de bijstand bij niet meewerken aan de verplichting tot het leren van de Nederlandse taal worden stopgezet. Dit heeft de bijstandontvanger echter zelf in de hand. Van het geheel uitsluiten van bijstand aan personen die legaal op het Nederlands grondgebied wonen is met dit wetsvoorstel geen sprake.

De leden van de SP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel gesteld wordt dat de economische belangen van Nederland een mogelijke inbreuk op artikel 8 EVRM rechtvaardigen. De leden van de SP-fractie vragen om welke economische belangen het hier gaat. Ook vragen zij waarom deze economische belangen boven de individuele belangen van een vreemdeling en zijn gezinsleden gaan? Kan de indiener dit uitgebreid toelichten?

Volgens de indiener wordt met dit wetsontwerp het recht op gezinsleven niet geraakt. Dat zou anders kunnen zijn indien onvoldoende taalkennis een grond zou zijn om aan een gezinslid het verblijf of verder verblijf in Nederland te ontzeggen, maar dat regelt het wetsontwerp in het geheel niet. De bewuste passage over art. 8 EVRM is abusievelijk in de toelichting blijven staan. Voorts wijst de indiener erop dat er geen strijd is tussen individuele belangen van de aanvrager en zijn gezin, en economische belangen, omdat het ook in het belang van de aanvrager is dat hij, indien hij op de Nederlandse arbeidsmarkt en in de Nederlandse samenleving wil participeren, zich kan verstaan met zijn medeburgers.

De leden van de SP-fractie vragen of de indiener van mening is dat het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan een betere integratie van niet-westerse allochtonen in Nederland? Zo ja, kan de indiener toelichten op welke concrete wijze dit wetsvoorstel bijdraagt aan een verbeterde integratie? Ook de leden van de D66-fractie vragen de indiener om nader aan te tonen dat het introduceren van een taaleis in de Wwb hiervoor een effectief en doelmatig middel is. De leden van de D66-fractie zijn bijvoorbeeld benieuwd of er relevante wetenschappelijke onderzoeken beschikbaar zijn.

Het Jaarrapport Integratie 2010 van het CBS noemt het beheersen van de Nederlandse taal als één van de factoren die bijdragen aan een betere integratie. Daarnaast is ook van belang de eindrapportage van het pilotonderzoek Volgsysteem inburgering, effect van inburgering op participatie (oktober 2010) door Significant.6 Ook de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid concludeerde in haar rapport «Bruggen bouwen» dat de achterblijvende arbeidsdeelname in belangrijke mate is toe te schrijven aan het gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal, terwijl arbeidsdeelname juist een structurele voorwaarde is voor integratie in de Nederlandse samenleving.4 Zoals al eerder is aangegeven is onder het kabinet Balkenende IV het wetsvoorstel ingediend om de Nederlandse taal te verankeren in de Grondwet.7 Als reden hiervoor werd gegeven dat de regering de beheersing van de Nederlandse taal als een belangrijk instrument zag in het proces van inburgering en integratie. Dit illustreert volgens de indiener nog eens het in de samenleving breed gerezen besef van het belang van het beheersen van de Nederlandse taal.

Ook willen de leden van de SP-fractie weten welke risico’s voorliggend wetsvoorstel met zich mee brengt voor andere gezinsleden (zoals kinderen) op het moment dat de ouders worden uitgesloten van een beroep op bijstand. In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie in het bijzonder aandacht voor de situatie van gezinnen met kinderen. Uitsluiting van ouders van een beroep op bijstand kan het risico meebrengen dat hun kinderen minder kansen hebben. Ook vragen de leden van ChristenUnie-fractie hoe rekening wordt gehouden met de negatieve consequenties voor kinderen van ouders die gekort worden op hun Wwb-uitkering.

De situatie die door deze leden wordt geschetst doet zich niet specifiek voor bij de verplichting tot het leren van de Nederlandse taal op grond van dit wetsvoorstel. Verlaging of stopzetting van bijstand indien niet aan de bij de bijstand gestelde voorwaarden wordt voldaan, kan zich voordoen bij alle verplichtingen tot arbeidsinschakeling die een gemeente kan opleggen bij een bijstandsaanvraag. Bovendien wordt uitsluiting van bijstand niet veroorzaakt door het onderhavige wetsvoorstel zelf, maar door het gedrag van de ouders. Zij zijn immers niet bereid mee te werken aan de bij de bijstandsverlening opgelegde verplichtingen. Het wetsvoorstel kent wel de mogelijkheid voor het college om de bijstand niet te verlagen indien zeer dringende redenen hiertoe noodzaken. Een situatie als de leden van de SP-fractie beschrijven zou onder bijzondere omstandigheden als een dergelijke dringende reden kunnen worden beschouwd. Het is aan het college om dit te bepalen.

De leden van de ChristenUnie-fractie ontvangen ook graag een nadere toelichting waarom de indiener de voorgestelde hoogte van de korting op de Wwb-uitkering proportioneel acht.

De bijstand is een laatste vangnet. Daaraan zijn echter voorwaarden verbonden. De bijstand is geen gratis en onvoorwaardelijke uitkering. De korting zoals deze is opgenomen in het wetsvoorstel acht de indiener proportioneel en redelijk, aangezien de bijstandsgerechtigde een eerlijke kans krijgt de taal te gaan beheersen. Wanneer iemand toch niet aan de voorwaarden voldoet wordt deze niet meteen gekort, maar is er sprake van een getrapte manier van korten. Het eerste half jaar na het bestaan van het redelijk vermoeden dat de Nederlandse taal niet of niet in voldoende mate wordt beheerst, wordt de bijstand verlaagd tot 80 procent van de bijstandsnorm. Het duurt vervolgens nog eens zes maanden voordat de bijstand verder wordt verlaagd naar 60 procent van de bijstandsnorm. Vanaf een jaar na het bestaan van het redelijk vermoeden wordt de bijstand verlaagd met 100 procent. Voor dit trapsgewijze systeem is gekozen om mensen niet direct hun gehele bijstand af te nemen. Door het gekozen systeem worden mensen gestimuleerd om de Nederlandse taal te gaan beheersen. Tussen de bijstandsverlagingen zit een geruime periode waarin de belanghebbende alle kans heeft om alsnog de Nederlandse taal te leren, zodat een verdere verlaging van de bijstand geen plaats zal vinden. De indiener wil benadrukken dat de korting op de bijstand op ieder moment kan worden opgeheven door de belanghebbende zelf. Deze kan namelijk op ieder moment het redelijk vermoeden dat de taal niet of niet in voldoende mate wordt beheerst, wegnemen door het overleggen van een diploma inburgering of een ander document waaruit blijkt dat hij of zij de vaardigheden in de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Zodra een dergelijk diploma of document wordt overlegd, wordt de korting opgeheven en zal de bijstand weer 100 procent bedragen. Het college kan de bijstand van een belanghebbende pas verlagen indien een toets door haar is afgenomen, waaruit blijkt dat de vaardigheden in de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst wordt.

De leden van de SP-fractie en D66-fractie vragen of er in het buitenland voorbeelden zijn te noemen van een taaleis voor het verkrijgen van bijstand en/of tot andere sociale voorzieningen. Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen en effecten? Ook vragen zij of de indiener kan aangeven of er jurisprudentie binnen de Europese Unie bestaat over het toevoegen van een taaleis als voorwaarde voor bijstand? Zo ja, wat is de jurisprudentie op dit onderwerp?

Er zijn geen voorbeelden uit het buitenland bekend van taaleisen voor het verkrijgen van bijstand. Er is ook geen jurisprudentie bekend over het stellen van taaleisen in het kader van de bijstandsverlening.

De leden van de ChristenUnie stellen dat de indiener van mening is dat er geen sprake is van strijdigheid met internationale verdragen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe groot het risico is dat internationale verdragen desondanks niet worden nageleefd doordat de zorgplicht voor huisvesting en het voorkomen van sociale uitsluiting zoals opgenomen in artikelen 30 en 31 van het Herzien Europees Sociaal Handvest indirect toch in het geding komen door het te sterk beperken dan wel niet verstrekken van de Wwb-uitkering.

De zorgplicht in artikel 13 Europees Sociaal Handvest of in andere verdragen verzet zich er niet tegen dat de bijstandsnorm wordt verlaagd als iemand niet wenst mee te werken aan de verplichtingen die hem bij de verlening van de bijstand zijn opgelegd. De artikelen 30 en 31 van het Europees Sociaal Handvest brengen hier geen verandering in.

De leden van de PvdA vragen naar de mogelijke samenhang, overlap en interferentie met de Wet inburgering. Deze wet tezamen met het Besluit inburgering geeft volgens deze leden een uitgewerkt stelsel van bevoegdheden,verplichtingen, examinering en sanctionering.

Taal is een belangrijk onderdeel van de huidige Wet inburgering. In dit wetsvoorstel tot wijziging van de Wwb wordt eveneens het één en ander geregeld met betrekking tot taal(eisen). De samenhang, overlap en interferentie zijn onder andere aanwezig op de volgende onderdelen:

  • Doelgroep: zoals in een eerdere vraag al is aangegeven is er bij de doelgroep sprake van (gedeeltelijke) overlap.

  • Taalniveau: het taalniveau waar het wetsvoorstel Wwb zich op richt is A2. Hiermee wordt aangesloten bij het niveau in de Wet inburgering voor nieuwkomers.

  • Sanctionering: in de Wwb is sprake van een maatregel in de vorm van verlaging van de uitkering. Ook in de Wet inburgering is er een sanctioneringsmaatregel in de vorm van bestuurlijke boetes indien niet aan de inburgeringsplicht wordt voldaan. In de Vreemdelingenwetgeving wordt het behalen van het inburgeringsvereiste als voorwaarde gesteld voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, en is vastgesteld dat het inburgeringsexamen moet zijn behaald ten behoeve van naturalisatie.

  • Het wetsvoorstel Wwb kent een hardheidsclausule. In de Wet inburgering is sprake van een vergelijkbare mogelijkheid. Deze wet kent de mogelijkheden tot ontheffing van de inburgeringsplicht en verlenging van de termijn waarbinnen aan de inburgeringstermijn moet zijn voldaan.

  • Op grond van de Wet inburgering kunnen (en in sommige gevallen moeten) inburgeringsplichtigen in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In bepaalde gevallen staat hier een eigen bijdrage van € 270 tegenover. Voor diegenen die geen aanbod voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening ontvangen staat de mogelijkheid tot een lening en vergoeding open.

De leden van de PVV-fractie vinden dat de kosten die gemaakt worden om de Nederlandse taal op minimaal A2 niveau te beheersen ook voor de deelnemer in kwestie is. Kan de indiener aangeven hoe dit momenteel is geregeld en of dit kan worden opgenomen in het voorstel? Ook de leden van de VVD, PvdA en D66 vragen wat de kosten zijn van de toets en waar deze neerslaan.

Wanneer iemand in Nederland een bijstandsuitkering ontvangt dan staat daar een aantal verplichtingen tegenover. Het is aan het individu zelf om daar zorg voor te dragen. Net zoals op dit moment een bijstandsgerechtigde beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt, dient deze ook de Nederlandse taal te gaan leren. De kosten die gemaakt moeten worden voor de toets zijn voor de bijstandsgerechtigde zelf. De bijstand biedt een voldoende vangnet om in het levensonderhoud te voorzien. Een bijstandsgerechtigde die geen Nederlands beheerst dient dan ook zelf de kosten voor zijn rekening te nemen. De wet verplicht niet om een bepaalde opleiding te kiezen. De bijstandsgerechtigde kan zelf bepalen hoe hij aan het niveau van A2 en de toetsen voldoet. Dat hoeft niet via een formele opleiding. De bijstandsgerechtigde kan er ook voor kiezen om de Nederlandse taal via de eigen nabije omgeving te leren en dan zijn er geen kosten aan verbonden. De indiener is van mening dat dit past bij de eigen verantwoordelijkheid, maar vindt het eveneens niet eerlijk als anderen voor de toets moeten betalen. Het betalen van de eigen kosten van de toets draagt eveneens bij aan de inspanningsbereidheid van de bijstandsgerechtigde om de taal zo goed en zo snel mogelijk te gaan leren.

De leden van de SP, D66 en de ChristenUnie vragen wat de uitvoeringskosten van dit wetsvoorstel zijn, uitgesplitst in: administratieve kosten, kosten van het afnemen van examens, opleidingskosten en overige kosten. Het liefst uitgesplitst in een financiële paragraaf. Ook vragen de leden van D66 en de SP of de indiener een totaaloverzicht kan geven van de maatschappelijke kosten en baten van het voorliggend wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel kan inderdaad, zoals de leden van de SP-, D66- en ChristenUnie-fractie aangeven, tot extra kosten bij gemeenten leiden. De indiener is van mening dat de uitvoeringskosten van het onderhavige wetsvoorstel zeer beperkt zullen zijn. Ook omdat een groot deel van de bijstandsgerechtigden al aan de voorwaarden voldoet. Tegenover mogelijke extra kosten staan ook de baten voor gemeenten. Wanneer bijstandsgerechtigden de Nederlandse taal beheersen, zullen zij sneller in staat zijn om een betaalde baan te aanvaarden. Dat betekent dat er minder gebruik wordt gemaakt van de bijstand, waardoor de uitkeringslasten en uitkeringskosten voor de gemeenten aanzienlijk verlaagd worden.

De leden van de CDA, de SP- en de ChristenUnie hebben de volgende vragen: Als mensen om wat voor reden dan ook niet aan het in dit wetsvoorstel omschreven vereiste resultaat kunnen voldoen en zij uitgesloten worden van bijstand, zullen mensen op een andere manier in hun behoeften moeten voorzien. Welke maatschappelijke kosten brengt voorliggend wetsvoorstel met zich mee voor betrokkenen en hun gezinsleden als zij worden uitgesloten van een beroep op bijstand? Wanneer mensen niet meer in hun levensonderhoud kunnen voorzien kan dit dan leiden tot extra overlast en criminaliteit? Kan de indiener hiervan een gedetailleerd, specifiek, overzicht geven?

In deze vragen ligt de veronderstelling besloten dat belanghebbenden die er voor kiezen om geen Nederlands te leren, en daardoor geen bijstand ontvangen, zich om die reden een inkomen zullen verschaffen via de criminaliteit. De indiener deelt deze veronderstelling niet. De taaleisen, zoals in het wetsontwerp geregeld, zijn redelijke eisen zijn waar de betrokken vreemdelingen zonder bezwaar aan kunnen voldoen. Daarom is er geen reden om aan te nemen dat zij in plaats daarvan ervoor zullen kiezen om het criminele pad op te gaan.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of indiener ook overwogen heeft om taaleisen te stellen voordat een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan?

Een arbeidsovereenkomst is een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers. De indiener is van mening dat bemoeienis op dit terrein door de wetgever zoveel mogelijk beperkt dient te worden, ook in de vorm van een taaleis. De indiener geeft in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel aan dat het leren van de Nederlandse taal verder gaat dan het enkel beheersen van de Nederlandse taal om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Ook om te integreren in de Nederlandse samenleving en mee te doen in het sociaal-maatschappelijk verkeer is het noodzakelijk om de Nederlandse taal te beheersen. Zeker wanneer iemand een beroep doet op de samenleving.

In het regeerakkoord staat opgenomen dat er een wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen komt. Dit omdat voorkomen moet worden dat mensen afhankelijk worden gemaakt van een uitkering. Graag horen de leden van de CDA-fractie waarom niet aangesloten wordt bij deze mogelijkheid.

De Wet werk en bijstand is er voor iedereen die in Nederland niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Van iedereen die een beroep doet op een bijstandsuitkering wordt verwacht dat hij zo snel mogelijk weer in het eigen onderhoud gaat voorzien. Een wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen zorgt er voor dat mensen arbeidsritme houden, sociale contacten onderhouden en dus niet in een isolement terechtkomen. Het helpt mensen om niet op een al te grote afstand tot de arbeidsmarkt te geraken, maar is niet per definitie bedoeld om op de arbeidsmarkt te komen. Het beheersen van de Nederlandse taal is een andere maatregel die er voor zorgt dat de afstand tot de arbeidsmarkt voor de bijstandsontvanger kleiner wordt. Wel is het zo dat de tegenprestatie naar vermogen makkelijker geleverd kan worden als iemand de Nederlandse taal beheerst.

Verder willen de leden van de SP-fractie weten of de indiener heeft overwogen om taaleisen te stellen voor andere uitkeringen dan de bijstand? Zo nee, waarom niet?

De bijstand is een laatste vangnet voor iedereen die in Nederland verblijft. Het is geen onbeperkte voorziening, maar juist bedoeld als uiterste redmiddel wanneer men niet in het eigen onderhoud kan voorzien. Juist in deze uitkering is het van belang dat iemand snel uit deze uitkering komt en in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Werk is daarvoor de beste oplossing. Het beheersen van de Nederlandse taal is zeer belangrijk om aan een baan te komen. Naar de mening van de indiener is het beheersen van de Nederlandse taal in andere uitkeringen geen (grote) belemmerende factor om weer aan het werk te komen.

Verder zijn de leden van de SP-fractie benieuwd of dit wetsvoorstel regelt dat mensen die niet kunnen aantonen dat zij niveau A2 beheersen van de Nederlandse taal, dat zij geen belasting meer hoeven te betalen. Zo nee, waarom niet? Het is toch logisch dat mensen die belasting betalen aanspraak kunnen maken op het laagste vangnet in de sociale zekerheid?

Iedereen die in Nederland woonachtig is dient zich te houden aan de wet en dus belasting te betalen. De bijstand als laatste vangnet blijft voor iedereen bestaan, er wordt alleen een voorwaarde aan toegevoegd voor de bijstandsgerechtigden.

De leden van ChristenUnie-fractie en de SP-fractie willen weten of de indiener het wetsvoorstel heeft voorgelegd aan uitvoeringsinstanties zoals het uitvoeringspanel gemeenten. Zo ja, hoe luidt het advies van deze instanties? Zo nee, waarom niet? Ook de leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de indiener externe adviezen heeft ingewonnen. Zij vragen of er bijvoorbeeld geïnformeerd is naar de mening van de VNG. Voorts zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of er informatie is ingewonnen bij onderwijsexperts of experts op het gebied van taalcursussen met betrekking tot de haalbaarheid van het leren van Nederlands op het niveau A2 door de beoogde groep.

De indiener heeft diverse constructieve gesprekken gevoerd met externe partijen. Het gaat hier onder andere om wethouders, raadsleden en beleidsadviseurs uit verschillende regio’s. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat de meeste partijen de problemen onderkennen: het niet beheersen van de Nederlandse taal vormt een belemmering om vanuit een bijstandssituatie naar een betaalde baan te komen.

Een aantal externe partijen heeft de indiener er op gewezen dat het wetsvoorstel moet voldoen aan het gelijkheidsbeginsel. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heeft de indiener het wetsvoorstel gewijzigd en is van mening dat met dit gewijzigde voorstel wordt voldaan aan het gelijkheidsbeginsel. Het wetsvoorstel geldt voor een ieder en bevat bovendien de mogelijkheid om de taal te gaan leren beheersen met behoud van een uitkering.

Daarnaast hebben partijen gewezen op de praktische uitvoerbaarheid, omdat de gemeente moet gaan toetsen of iemand aan de geplande voortgang voldoet en of men voldoende de Nederlandse taal beheerst. Door middel van een taaltoets kunnen de gemeenten zelf gemakkelijk beoordelen of de aanvrager aan de voortgang voldoet en of de aanvrager het gewenste taalniveau beheerst.

Ook wordt soms aangegeven dat nu al rekening gehouden kan worden met de beheersing van de Nederlandse taal in het kader van de re-integratie. Zoals al eerder aangegeven merkt de indiener op dat dit in het verleden tot onvoldoende resultaat heeft geleid. Daarnaast is het beheersen van de Nederlandse taal niet enkel bedoeld voor re-integratie, maar ook voor participatie in het sociaal-maatschappelijk verkeer.

Ook is aangegeven dat de beleidsvrijheid van de gemeenten met dit wetsvoorstel beperkt wordt. De indiener wijst erop dat gemeenten nog wel degelijk zelf beleidsvrijheid hebben, aangezien de hardheidsclausule maatwerk mogelijk maakt.

Andere externe partijen hebben aangegeven in ieder geval positief te staan (ambtelijk en bestuurlijk) ten aanzien van het voorstel en denken ook dat het in praktijk uitvoerbaar is.

Voorts hebben partijen gewezen op het taalniveau A2. Zij wezen erop dat wellicht nog een hoger niveau geëist mag worden, omdat het niveau A2 te laag kan zijn om goed deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt. Zij verzochten de indieners om te overwegen de taaleis te verzwaren. De indiener heeft bewust gekozen voor het niveau A2. Dit behelst een basale beheersing van de taal in woord en geschrift. Bovendien sluit het taalniveau A2 aan bij de eisen die gelden op grond van de Wet inburgering.

II. ARTIKELSGEWIJS

Art. 18, lid 2

De leden van de ChristenUnie-fractie willen de indiener er op attent maken dat het wetsvoorstel een verwijzing naar het tweede en derde lid van artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk in inkomen bevat, terwijl in de Memorie van toelichting wordt gesproken over het eerste en tweede lid van artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk in inkomen.

De indiener dankt de leden van de ChristenUnie voor deze correcte opmerking. De voetnoot bij de artikelsgewijze toelichting is inderdaad onjuist. Deze moet zoals de leden van de ChristenUnie terecht hebben opgemerkt verwijzen naar het tweede en derde lid van artikel 30c wet SUWI.

Art. 18, lid 5 c en 6

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de indiener kan toelichten welke documenten precies worden bedoeld met de andere documenten die overlegd kunnen worden waaruit blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst?

De indiener merkt op dat in artikel 2.3, en artikel 2.7 van het Besluit inburgering de andere documenten worden genoemd die overlegd kunnen worden en waaruit blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. Aangezien het taalniveau aansluit bij het gevraagde taalniveau in het Besluit inburgering wordt voor de documenten die overlegd kunnen worden waaruit blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst ook aangesloten bij het Besluit inburgering.

Van Nieuwenhuizen