Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 22 november 2010

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Ten aanzien van het doel van de wet willen de leden van de VVD-fractie het belang van een heldere toekomstvisie op de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening in Nederland ondersteunen. Het belang hiervan rechtvaardigt wat hen betreft het in het leven roepen van de functie van een bijzondere regeringsfunctionaris. De leden van de VVD-fractie willen een aantal opmerkingen maken en vragen stellen over een aantal verschillende elementen van het wetsvoorstel. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben op onderdelen nog wel enkele vragen. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de PVV-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor een Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De leden van de CDA-fractie zien de Deltawet, het deltaprogramma en het deltafonds als de pijlers waarop de komende decennia gebouwd wordt aan een toekomstbestendig waterveiligheidsbeleid dat Nederland ook voor toekomstige generaties droog en veilig houdt. De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel nog een aantal vragen en opmerkingen. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Deltawet.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Zij zijn blij dat hiermee uitwerking wordt gegeven aan het belangwekkende advies van de tweede Deltacommissie (31 710, nr. 1). Wel hebben deze leden enkele vragen en zorgen over de exacte rol van de deltacommissaris, de financiële positie van het deltafonds en de breedte van het takenpakket. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de Deltawet. Deze leden weten zich zeer betrokken bij dit wetsvoorstel en vinden dat het grote belang van waterveiligheid en zoetwatervoorziening voor ons land een wet als de Deltawet rechtvaardigt.

Het is volgens de leden van de ChristenUnie-fractie van belang dat de Deltawet de juridische grondslag vormt voor zowel het deltaprogramma, de deltacommissaris als het deltafonds. In dat kader zijn deze leden tevreden met de aanpassingen die zijn aangebracht in reactie op het advies van de Raad van State, met name waar het de taken en bevoegdheden van de deltacommissaris betreft.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Deze leden waarderen het dat de regering op voortvarende wijze aan de slag is gegaan met de aanbevelingen van de tweede Deltacommissie. Zij steunen de instelling van een deltacommissaris, het deltaprogramma en het deltafonds en de wettelijke basis die het voorliggende wetsvoorstel daarvoor legt. Zij vragen wel of deze wettelijke basis en de toelichting daarop voldoende tegemoet komen aan de urgentie van de problematiek rond waterveiligheid en waterschaarste.

Inleiding, achtergrond en aanleiding

De leden van de PVV-fractie kunnen zich vinden in de redenering dat door stijgende welvaart de bevolking en de economische waarde van ons land gegroeid is. Deze leden realiseren zich dat een overstroming zowel menselijk als economisch grote schade kan veroorzaken. Maatregelen met het oog op de waterveiligheid, met als vertrekpunt het hier en nu, zijn volgens hen dan ook gewenst. De leden van de PVV-fractie zijn echter van mening dat een deltaprogramma dat met name studievoorstellen behelst, niet de indruk wekt dat de prioriteitsstelling wat betreft waterveiligheid en kostenbesparing op scherp staat.

De vraag is volgens de leden van de PVV-fractie vooral in hoeverre geïnvesteerd moet worden, en op basis van welke scenario’s, om ons land als de best beveiligde delta ter wereld te kunnen behouden. Het deltaprogramma behelst volgens deze leden met name uitstel, een reeks verkenningen die gestart dient te worden, waarover vervolgens pas in het volgende deltaprogramma gerapporteerd zal worden. De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre een integrale aanpak voor waarborging van waterveiligheid en zoetwatervoorziening bereikt wordt met een programma dat met name studie behelst en weinig uitvoering. Deze leden vragen in welk opzicht dit deltaprogramma blijk geeft van daadwerkelijke «Hollandse Nuchterheid».

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat er, ongeacht de klimaatdiscussie, waarin de visie van de PVV-fractie bekend is, degelijk beleid nodig is voor wateropgaven voor de langere termijn. Echter, de vraag is volgens deze leden in hoeverre geld efficiënter besteed kan worden door daadwerkelijk nuchter te zijn bij het stellen van prioriteiten. De vraag is volgens hen ook of in het kader van de lange termijn niet beter over tientallen jaren gesproken kan worden, dan om maar liefst honderd jaar vooruit te willen kijken.

De leden van de SP-fractie waarderen het feit dat in het wetsvoorstel een aantal aanpalende thema’s op het gebied van klimaatadaptatie is meegenomen, zij het dat dit op een halfslachtige manier gebeurd is. Bovendien constateren deze leden dat voor mitigatiemaatregelen – die zich richten op de oorzaak van de klimaatverandering – in het geheel geen wettelijk kader wordt voorgesteld. Zij vragen of de regering bereid is om het wetsvoorstel op het punt van mitigatie alsnog uit te breiden. Indien dat niet het geval is, vragen zij hoe de regering dan denkt te verzekeren dat het mitigatieprogramma, zoals ingezet met «Schoon en Zuinig» (Kamerstukdossier 31 209), ook op lange termijn wordt doorgezet. De leden van de SP-fractie vragen verder om een overzicht van de wijze waarop andere lidstaten van de Europese Unie die voorop lopen met hun energie- en klimaatbeleid, financiering en organisatie daarvan geregeld hebben.

De leden van de SP-fractie vragen ook of de regering aanbeveling vier van het advies «Witte zwanen, zwarte zwanen» d.d. juni 2009 van de Raad voor Verkeer en Waterstaat (32 123-A, nr. 81), over het ontwikkelen van het adaptief vermogen van overheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers, overneemt. Indien dat het geval is, vragen deze leden of dat niet expliciet tot uitdrukking moet komen in de formulering van het wetsvoorstel.

Doel van het wetsvoorstel

De leden van de PVV-fractie delen niet expliciet de opvatting van de regering dat wettelijke verankering bijdraagt aan een koersvaste aanpak van wateropgaven voor de lange termijn. Deze leden vragen in hoeverre het onderhavige wetsvoorstel daadwerkelijk ten principale leidt tot veranderingen in de huidige programma’s en de bijbehorende uitgaven ten behoeve van waterveiligheid en zoetwatervoorraad. Het lijkt volgens de leden van de PVV-fractie vooral om een symbolische waarde te gaan: doordat men een apart deltafonds, een deltaprogramma en een deltacommissaris instelt, wordt extra nadruk gelegd op de wateropgaven voor de lange termijn, waardoor de urgente aanpak hiervan zogenaamd zal worden geborgd.

De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre de zogenaamde symbolische waarde van een hoeveelheid aan nieuwe rapporten, commissies et cetera, in de praktijk er werkelijk voor zal zorgen dat de realisatie van projecten en integrale samenwerking bevorderd worden. Zij vragen tevens of er in eerste instantie niet op een minder kostbare en minder abstracte wijze meer urgentie aan de wateropgaven gegeven kan worden, aangezien de bestaande regelgeving eigenlijk inhoudelijk niet wezenlijk verschilt van hetgeen dit wetsvoorstel beoogt te regelen.

De leden van de SP-fractie onderschrijven de noodzaak om de organisatie en financiering van de waterveiligheid, de watervoorziening en de bestrijding van wateroverlast te verankeren in een wet.

Het deltaprogramma

De leden van de VVD-fractie merken op dat het deltaprogramma is ontstaan naar aanleiding van de noodzaak van een lange termijn veiligheidsvisie voor Nederland. Inmiddels zijn ook de lopende programma’s rondom waterveiligheid en zoetwatervoorraad onder het deltaprogramma geschoven. Hoewel dit kan helpen bij de integrale aanpak, draagt dit volgens deze leden ook het risico in zich dat het eigenlijke doel van het deltaprogramma, een lange termijnvisie, ondersneeuwt. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe wordt voorkomen dat de lange termijnvisie ondersneeuwt door werkzaamheden in het kader van lopende projecten zoals Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), Ruimte voor Rivier, et cetera.

De leden van de VVD-fractie willen ervoor waken dat het deltaprogramma en het deltafonds onderzoeksprogramma’s worden: de nadruk moet liggen op concrete projecten om de waterveiligheid en de zoetwatervoorraad veilig te stellen. Deze leden vragen de regering om uiteen te zetten hoe de balans wordt bewaard tussen onderzoek, monitoring en concrete projecten.

Integraliteit en experimenteerartikel

De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting dat met het deltaprogramma een integrale aanpak wordt nagestreefd. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de gedachte achter de integrale aanpak, maar deze aanpak mag niet leiden tot besluiteloosheid of slappe compromissen. Waterveiligheid en de zoetwatervoorziening zijn de hoofdopgaven van de deltacommissaris en het deltaprogramma, en daarmee ook van het deltafonds. De leden van de VVD-fractie vinden de opgaven van het deltaprogramma te breed geformuleerd en willen een onderscheid maken tussen opgaven en ambities. De opgaven dienen in de ogen van de VVD-fractie verband te houden met waterveiligheid en zoetwatervoorziening; ambities kunnen breder liggen op het terrein van waterkwaliteit, natuur, recreatie en bijvoorbeeld energiewinning. Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat een onderscheid tussen opgaven en ambities nuttig kan zijn, om op voorhand helder te krijgen welke doelen binnen een integraal gebiedsontwikkelingsproject prioriteit hebben? Indien dat het geval is, vragen deze leden welke mogelijkheden de regering ziet om dit onderscheid te maken.

De leden van de VVD-fractie willen het genoemde onderscheid tussen opgaven en ambities ook in de financiering handhaven: opgaven worden bekostigd uit het deltafonds, ambities worden bekostigd uit de sectorale budgetten van betrokken departementen, de regio of bijvoorbeeld publiek-private samenwerking. De bekostiging van de ambities kan volgens de leden van de VVD-fractie via het deltafonds lopen, maar dient naar hun mening wel additioneel te zijn aan de voor de opgaven beschikbaar gestelde middelen. Op deze manier kan volgens deze leden voorkomen worden dat het deltafonds leeggegeten wordt ten behoeve van zogenoemde «franje». Zij vragen of de regering mogelijkheden ziet om het onderscheid in opgaven en ambities ook in de bekostiging van projecten te laten doorwerken.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het deltaprogramma zo sectoraal wordt opgezet, terwijl het doel is om te komen tot een duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening, waarbij beoogd wordt samenhang te bereiken met andere gebiedsprojecten en doelstellingen, ook op het gebied van milieu, natuur en ruimtelijke kwaliteit. Deze leden vragen of voor elke investering die niet direct te herleiden is tot het bereiken van de veiligheidsnormen, elders cofinanciering moet worden gezocht. De leden van de PvdA-fractie constateren dat er één experimenteerartikel is met betrekking tot integrale bekostiging. Deze leden vragen of er voor de toepassing van het experimenteerartikel een aparte reservering wordt gemaakt van waaruit wel aanpalende investeringen gedaan kunnen worden, of dat de deltacommissaris daarvoor bij andere departementen moet bedelen om extra middelen, terwijl het allemaal om dezelfde rijksbegroting gaat.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat waterveiligheid de eerste pijler moet zijn en dat bijkomende zaken mooi meegenomen zijn in een project, maar geen directe prioriteit moeten vormen wanneer de financiering voor de komende jaren onzeker is.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de primaire opgave van het deltaprogramma betrekking heeft op de realisatie van de wateropgaven voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De middelen uit het deltafonds dienen volgens deze leden alleen ter financiering van deze opgaven. Zij vinden het op zich prima wanneer er, in het kader van een integrale, gebiedsgerichte benadering vanuit de lokale en regionale overheden in combinatie met mogelijke private partijen, ook ambities zijn op het gebied van bijvoorbeeld ruimtelijke kwaliteit, natuur en milieu, recreatie en toerisme en energiewinning. Echter, naar de mening van de leden van de CDA-fractie mogen deze ambities niet ten koste gaan van de financiële middelen uit het deltafonds. Daarnaast mogen deze ambities ook niet de noodzakelijke voortgang van de opgaven op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening ernstig vertragen. Ook de leden van de CDA-fractie wensen in het wetsvoorstel een scherpere afbakening tussen enerzijds de opgaven in het kader van waterveiligheid en zoetwatervoorziening en anderzijds andere ambities die gelijktijdig gerealiseerd kunnen worden, onder voorwaarde dat hier een eigen financiering voor is en het draagvlak en de voortgang van de primaire waterveiligheids- en zoetwateropgaven niet wordt ondermijnd.

De leden van de SP-fractie constateren dat het experimenteerartikel in het wetsvoorstel in de eerste tien jaren na inwerkingtreding de mogelijkheid biedt om integrale projecten, waarbij waterveiligheid gecombineerd wordt met bijvoorbeeld natuurontwikkeling of verbetering van het milieu of de ruimtelijke kwaliteit, mede te financieren vanuit het deltafonds, mits er sprake is van voldoende cofinanciering vanuit andere partijen. Deze leden vragen waarom de regering dit slechts de eerste tien jaar mogelijk wil maken. Zij vragen ook hoe wordt verzekerd en/of bevorderd dat de geldstromen vanuit andere ministeries, die nodig zijn om de integrale aanpak mogelijk te maken, er ook daadwerkelijk komen.

De leden van de D66-fractie willen graag meer weten over de beoogde integrale benadering. Deze leden zijn grote voorstanders van een brede benadering, waarbij veiligheid wordt gecombineerd met duurzame ontwikkeling, natuurversterking en recreatie. Zij zijn van mening dat een euro op deze manier meerdere keren kan worden benut.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de wet, in navolging van het advies van de tweede Deltacommissie, gepleit wordt voor een integrale benadering, maar voorlopig niet wordt gekozen voor een integrale bekostiging. Deze leden begrijpen uit de memorie van toelichting dat in de evaluatie van 2019 wordt meegenomen hoezeer integrale bekostiging de snelheid van besluitvorming kan bevorderen. Zij vragen echter of de kwaliteit van besluitvorming en de kwaliteit van de integrale aanpak niet zouden kunnen toenemen met behulp van integrale bekostiging en of het daarom niet raadzaam zou zijn om op dit punt eerder stappen te zetten. Zij vragen de regering om een toelichting op dit punt.

De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de integrale aanpak bij het deltaprogramma en zijn blij met het deltafonds. Volgens deze leden is de tijd voorbij dat problemen enkel sectoraal worden aangepakt. Tegelijkertijd onderstrepen deze leden het feit dat de tenminste € 1 miljard die vanaf 2020 jaarlijks beschikbaar komt via het deltafonds, primair bestemd is om maatregelen ten behoeve van onze waterveiligheid en zoetwatervoorziening te financieren. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering, om recht te doen aan de primaire doelen van de Deltawet (waterveiligheid en zoetwatervoorziening), maar ook om te voorkomen dat het bij «integrale aanpak» alleen maar bij mooie woorden blijft, gekozen heeft voor een tijdelijk experimenteerartikel. Deze leden constateren dat er nog structurele afspraken moeten worden gemaakt over additionele voeding van het fonds uit andere hoofdstukken van de rijksbegroting. Zij vragen hoe op lange termijn integrale oplossingen ook integraal bekostigd worden. Ook mag het volgens deze leden niet zo zijn dat, bij het streven naar integrale oplossingen, het tempo van het oplossen van de waterveiligheids- en zoetwaterproblematiek omlaag gaat. Is de regering dat met deze leden eens?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er zicht is op de historische omvang van de gelden voor maatregelen en voorzieningen op het gebied van milieu, natuur en ruimtelijke kwaliteit die rechtstreeks met waterveiligheid en zoetwatervoorziening samenhangen. Zij vragen om een overzicht op dit punt van projecten in de periode 2000–2020 die volgens deze voorgestelde Deltawet onder het bereik van het deltaprogramma zouden vallen. Om werkelijk tot integrale bekostiging te komen, zou er volgens genoemde leden namelijk inzicht moeten komen in wat er voor deze «bijkomende voorzieningen» reëel additioneel nodig is aan bijdragen vanuit andere begrotingen, zodat er op programmaniveau integrale besluiten kunnen worden genomen over individuele projecten.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben over het genoemde experimenteerartikel (artikel III van het wetsvoorstel) nog wel enkele specifieke vragen. Deze leden hebben de indruk dat er in het kader van dit experimentartikel op projectniveau afspraken moeten worden gemaakt voor dekking uit andere begrotingen en dat de integrale bekostiging in dit experiment dan alleen maar betrekking heeft op de gelden die op basis van deze projectafspraken worden overgeboekt. Er zou dan volgens deze leden feitelijk alleen een administratieve integratie van geldstromen zijn, maar nog geen integrale bekostiging met een integrale afweging. Zij vragen daarom om een nadere toelichting van het integrale aspect van het experimenteerartikel. Genoemde leden vragen dit, omdat uit het experiment ook goede conclusies over de voordelen van integrale bekostiging getrokken moeten kunnen gaan worden.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering met het deltaprogramma een integrale aanpak nastreeft. Deze leden zien dat in het wetsvoorstel de ruimte wordt geboden om in het deltaprogramma ook maatregelen en voorzieningen met betrekking tot waterkwaliteit, natuur, milieu en ruimtelijke kwaliteit op te nemen. De leden van de SGP-fractie begrijpen de redenering daarachter, maar vragen zich wel af hoe de regering een voortvarende en doelmatige aanpak van de prioritaire opgaven van nationaal belang kan borgen. Zij verwijzen naar een eerder advies van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving. Deze Commissie bepleitte volgens deze leden een onderscheid tussen een deltaprogramma, waarin het primair zou moeten gaan om het voldoen aan de huidige en geactualiseerde waterveiligheidsnormen binnen vastgestelde termijnen, en een breder waterprogramma, waarbij de waterveiligheid niet primair in het geding is en een integrale aanpak voor de hand ligt. De leden van de SGP-fractie of het niet verstandig zou zijn om in het voorgestelde deltaprogramma deze tweedeling op te nemen en deze tweedeling in de wettelijke basis voor het deltaprogramma te expliciteren. Dan zou volgens deze leden ook de noodzakelijke prioritering van uitgaven vanuit het voorgestelde deltafonds beter gestuurd kunnen worden. Zij vragen welke voor- en nadelen de regering hierin ziet.

De leden van de SGP-fractie hechten, in aansluiting op het advies van de tweede Deltacommissie, grote waarde aan een stabiele, transparante en toekomstbestendige financiering van maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening via een deltafonds. Zij vragen in hoeverre een eventuele koppeling met de financiering van maatregelen en voorzieningen ter bevordering of bescherming van natuur, milieu en ruimtelijke kwaliteit hier afbreuk aan doet.

De leden van de SGP-fractie zetten in dit verband vraagtekens bij de voorgestelde vangnetregeling (artikel 7.22d, lid 7, van de Waterwet) en artikel III van het wetsvoorstel.

Deze leden vragen of hun veronderstelling klopt, dat de vangnetregeling geen (extra) ruimte biedt voor de bekostiging van maatregelen en voorzieningen ter bevordering of bescherming van natuur, milieu of ruimtelijke kwaliteit (zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 4.9, lid 3, onderdeel b). Indien dat het geval is, vragen zij of de regering bereid is dit in het betreffende artikel te expliciteren.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een inschatting te geven van de uitgaven die onder de vangnetbepaling van het voorgestelde artikel 7.22, lid 7, van de Waterwet kunnen vallen, en om daarbij een aantal voorbeelden te geven. Deze leden vragen of bijvoorbeeld uitgaven ter bevordering of bescherming van natuur, milieu en ruimtelijke kwaliteit (artikel 4.9, lid 3, onderdeel b) ook onder deze vangnetbepaling kunnen vallen.

De leden van de SGP-fractie vragen tevens hoe de regering kan garanderen dat uitgaven en subsidies die in het kader van artikel III ten laste komen van het deltafonds, direct noch indirect consequenties hebben voor de financiering van de primaire doelstellingen van het deltafonds en het deltaprogramma (zie voorgestelde artikel 4.9, lid 2). Deze leden vragen hoe bijvoorbeeld voorkomen wordt dat onvoorziene kostenstijgingen gedurende de looptijd van een integraal project in het kader van artikel III, niet gedekt worden door additionele bijdragen van andere Rijksbegrotingen en derden en ten koste gaan van de financiering van de primaire doelstellingen van deltafonds en deltaprogramma. Deze leden zijn namelijk van mening dat, bij het incorporeren van maatregelen en voorzieningen voor de bevordering en bescherming van natuur, milieu en ruimtelijke kwaliteit, het risico op onvoorziene kostenstijgingen sterk toeneemt. Zij vragen of het voornoemde aspect op zijn minst meegewogen wordt in de geplande evaluatie van artikel III.

Aansluiting bij het MIRT en het planstelsel

De leden van de VVD-fractie stemmen in met het idee om concrete projectvoorstellen uit het deltaprogramma via de gebiedsagenda’s en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) te laten lopen. Op die manier kan volgens deze leden werk met werk gemaakt worden en kunnen slimme combinaties gezocht worden.

De leden van de PvdA-fractie waren indertijd zeer verheugd dat het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) werd omgevormd tot het MIRT, waarin naast infrastructuur ook alle ruimtelijke investeringen worden opgenomen. Graag zouden deze leden bijvoorbeeld ook de ruimtelijke investeringen in natuur in het MIRT opgenomen zien. Met die bundeling zou er volgens hen voor wordt gezorgd dat budgetten ontschot worden en er werk met werk kan worden gemaakt. Dat gold en geldt volgens de leden van de PvdA-fractie met name ook voor waterinvesteringen die vaak gepaard gaan met natuurontwikkelingspotentie. Ook samenloop van investeringen in waterveiligheid en weginfrastructuur biedt volgens deze leden kansen. Zij vragen waarom ervoor gekozen is een nieuw schot in de financiering te creëren door het deltaprogramma apart te zetten.

De leden van de SP-fractie constateren dat in het jaarlijks te actualiseren deltaprogramma onderscheid wordt gemaakt tussen de maatregelen die binnen zes jaar zullen worden uitgevoerd en maatregelen die zijn voorzien binnen een termijn van twaalf jaar. Deze leden vinden dat deze indeling niet logisch aansluit bij de cyclus van grote infrastructurele projecten. Zij vragen waarom hier niet wordt aangesloten bij de systematiek van het MIRT (onderzoek-verkenning-planstudie-realisatie-beheer&onderhoud).

De leden van de D66-fractie vragen (in navolging van de Raad van State) wat inbedding bij het MIRT exact inhoudt. Deze leden vragen of dat bijvoorbeeld betekent dat de projecten vanuit het deltaprogramma doorschuiven naar het MIRT-projectenboek, voordat overgegaan wordt tot concrete uitvoering, of dat hier een ander systeem mee wordt beoogd. Zij vragen de regering om een toelichting.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader uiteen te zetten wat de verhouding van het deltaprogramma tot het MIRT is. Deze leden vragen of het deltaprogramma bijvoorbeeld jaarlijks separaat aan de Kamer zal worden aangeboden, of als onderdeel van het MIRT-projectenboek. Ook vragen zij wat de opmerking in het recente regeerakkoord, dat het kabinet de voorstellen van de Deltacommissie nader zal bekijken en zal uitwerken in het MIRT, betekent voor de invulling en uitwerking van het voorliggende wetsvoorstel. In aansluiting hierop vragen de leden van de SGP-fractie wat de opmerking in het recente regeerakkoord dat brainports, mainports en greenports in het MIRT prioriteit krijgen, betekent voor de gewenste urgentie in het kader van het deltaprogramma en de financiering daarvan.

Bij de leden van de SGP-fractie bestaat enige onduidelijkheid over de positie van de stroomgebiedbeheerplannen ten opzichte van het Nationaal Waterplan en het deltaprogramma. De stroomgebiedbeheerplannen vallen onder het Nationaal Waterplan. Daarnaast is het deltaprogramma het uitvoeringsprogramma van het Nationaal Waterplan. De leden van de SGP-fractie vragen of dat dus betekent dat het deltaprogramma tussen het Nationaal Waterplan en de stroomgebiedbeheerplannen in staat.

Proces en betrekken van partijen

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de keuze voor een integrale en gebiedsgerichte benadering van de projecten, voortkomend uit het deltaprogramma, het risico van vertraging met zich meebrengt. Om die reden zien deze leden graag dat aan projecten voortkomend uit het deltaprogramma duidelijke termijnen verbonden worden, waarbinnen de verschillende fasen in het planvormingsproces moeten worden doorlopen. Mocht er binnen de gestelde termijnen geen integrale en gebiedsgerichte oplossing mogelijk zijn, dan moet teruggegrepen kunnen worden naar een basisoplossing voor de waterveiligheid. De leden van de VVD-fractie vragen de deltacommissaris daarom in het volgende deltaprogramma procesontwerp nader vorm te geven en daarbij in ieder geval de volgende vragen op te nemen: hoe worden regio’s betrokken, hoe wordt de markt betrokken, hoe zorgen we voor slagvaardige planvormingsprocessen, welke termijnen hanteren we, hoe maken we onderscheid tussen opgaven en ambities en hoe zetten we het experimenteerartikel in? De leden van de VVD-fractie vragen of de regering hun zorg over mogelijke vertragingen bij een te brede aanpak deelt en of zij bereid is de deltacommissaris te vragen in het volgende deltaprogramma meer inzicht te geven in bovengenoemde onderwerpen.

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat er met de regio vooraf heldere afspraken worden gemaakt over hun (financiële) bijdrage aan het project. Dit om dure planvorming en het stuklopen van die plannen door onvoldoende financieel commitment uit de regio te voorkomen. Deze leden vragen op welke wijze de regering de financiële betrokkenheid van andere departementen en regio’s vroegtijdig wil regelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van plan is de «aanpak Elverding», zoals die wordt toegepast bij infrastructuur, ook toe te passen op waterstaatswerken, die immers een vergelijkbare impact hebben op burgers en landschap. Indien dat niet het geval is, vragen deze leden waarom niet.

De leden van de PVV-fractie constateren dat artikel 3.6d van het wetsvoorstel voorziet in regelmatig overleg tussen de deltacommissaris en bij het deltaprogramma betrokken bestuursorganen van decentrale overheden. Deze leden vragen of de wet de deltacommissaris voldoende doorzetkracht verschaft om daadwerkelijk goed te kunnen voorzien in samenhang van beleid wat betreft het hoofd- en regionaal watersysteem. Bij de leden van de PVV-fractie rijst ook de vraag in hoeverre mogelijkheden voor publiek-private samenwerking voldoende worden gestimuleerd. Deze leden zijn grote voorstanders van het, indien mogelijk, vroeg betrekken van marktpartijen, zodat hun expertise en kennis gebruikt kan worden en de overheid hierdoor wellicht geld kan besparen, door bijvoorbeeld onnodige verkenningen achterwege te laten.

De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om de opgaven en ambities in het kader van het deltaprogramma ook te financieren met publiek-private samenwerkingsprojecten. Deze leden missen in de wet concrete aanzetten om publiek-private samenwerkingsprojecten in het kader van het deltaprogramma te stimuleren. Zij vragen of de regering bereid is om deze alsnog in de wet op te nemen.

Het lijkt de leden van de CDA-fractie wenselijk dat de kennis en ervaring van de Nederlandse waterbouwwereld voluit en in een vroegtijdig stadium betrokken wordt bij de ontwikkeling en herziening van het deltaprogramma. Deze leden vragen of de regering mogelijkheden ziet om deze gewenste betrokkenheid ook in de wet een plaats te geven.

De leden van de CDA-fractie en van de ChristenUnie-fractie vragen wat de overwegingen zijn geweest om de gemeenten niet te noemen in het rijtje van betrokken bestuursorganen waar de deltacommissaris regelmatig overleg mee voert in het kader van artikel 3.6b van het wetsvoorstel.

Wateroverlast

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de Unie van Waterschappen ook ingrepen in het regionale watersysteem, die nodig zijn door ingrepen in het hoofdwatersysteem in het kader van het deltaprogramma, bekostigd wil zien uit het deltafonds. Deze leden vragen waarom het afwentelprincipe, en de daaruit volgende mogelijkheid om maatregelen door derden in het kader van wateroverlast te subsidiëren uit het deltafonds, ontbreekt in deze Deltawet.

Het is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of, met dit wetsvoorstel, maatregelen tegen wateroverlast ook onder het bereik van de Deltawet kunnen vallen. Deze leden merken op dat de opgaven voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening altijd in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Daarbij zijn het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen volgens deze leden onlosmakelijk met elkaar verbonden. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie betekent dit dat besluitvorming voor maatregelen integraal moet worden afgewogen. Dat kan volgens deze leden betekenen dat, teneinde een hogere efficiency te bereiken in een bepaald gebied, maatregelen in het regionale watersysteem worden genomen die zowel de waterveiligheid verhogen als de wateroverlast beperken. Is de regering met de leden van de CDA-fractie van mening dat deze maatregelen dan ook uit het deltafonds gefinancierd moeten kunnen worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in artikel 4.9 van het wetsvoorstel, aangaande de maatregelen in het deltaprogramma, alleen wordt gesproken over overstromingen en waterschaarste. Hetzelfde geldt voor subsidies uit het deltafonds conform artikel 7.22d lid 2 sub a. Het valt deze leden op dat in genoemde artikelen, blijkens de memorie van toelichting (onder 8. Consultatie en advisering) bewust, «wateroverlast» niet genoemd wordt. Deze leden constateren dat in artikel 7.22d lid 1 sub a aangaande uitgaven ten laste van het deltafonds en in artikel 7.22a lid 2 sub a aangaande het doel van het deltafonds wel expliciet wordt gesproken over wateroverlast.

De leden van de ChristenUnie-fractie delen het uitgangspunt dat bestrijding van de wateroverlast vooral een taak is van de regio’s (gemeenten en waterschappen). Als wateroverlast wel volledig in de Deltawet zou worden meegenomen, zou dit volgens deze leden mogelijk ook leiden tot versnippering van budgetten, waardoor het hoofddoel van het deltaprogramma in gevaar kan komen. Wel vragen deze leden hoe dit onderscheid in de praktijk zal gaan werken. Zij vragen of de scheidslijn tussen wateroverlast en overstroming wel altijd strak te trekken is. Ook hebben deze leden de indruk dat het vaak zo zal zijn dat maatregelen gericht tegen overstromingen, ook bijdragen aan de bestrijding van wateroverlast en vice versa.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarom om een nadere motivatie ten aanzien van het wel of niet opnemen van wateroverlast in genoemde artikelen. Zij vragen daarbij ook in te gaan op de beheeraspecten, aangezien er in artikel 7.22d lid 1 en 2 een onderscheid wordt gemaakt tussen waterstaatswerken die wel en niet in het beheer zijn van het Rijk. Deze leden geven in overweging dat niet de beheerconstructie bepalend moet zijn om te bepalen of maatregelen tegen wateroverlast wel of niet uit het deltafonds kunnen worden gesubsidieerd, maar dat dit objectieve criteria zouden moeten zijn, waarbij bijvoorbeeld gedacht zou kunnen worden aan de omvang van de maatregelen (zoals bijvoorbeeld ook gebeurt bij de grens voor de Brede Doeluitkering (BDU) verkeer en vervoer, als het gaat om droge infrastructuur), de samenhang met maatregelen tegen overstroming en waterschaarste en het onderscheid tussen beheer en onderhoud versus aanleg en verbetering.

Zoetwatervoorziening

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang de opgave rondom de zoetwatervoorraad niet onder te laten sneeuwen en vragen hiervoor expliciet aandacht. Waterkwaliteit is in de ogen van de leden van de VVD-fractie belangrijk, maar hoeft volgens deze leden geen integraal onderdeel uit te maken van het deltaprogramma. Hier ligt wat de leden van de VVD-fractie betreft de grens tussen opgaven en ambities (zie onder «Contouren van het deltaprogramma»). Kan de regering uiteenzetten wat in paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting bedoeld wordt met «daarmee samenhangende maatregelen en voorzieningen ten behoeve van waterkwaliteit»?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat voor de waterveiligheid normen gelden, die in het kader van het deltaprogramma zullen worden aangepast. Deze leden vragen op welke wijze geborgd wordt dat de drinkwatervoorziening op peil blijft. Zij vragen of daarvoor bijvoorbeeld een norm beschikbaar is.

Hoogwaterbeschermingsprogramma

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom ervoor gekozen is het HWBP apart te behouden en niet op te laten gaan in het deltaprogramma. Ook de leden van de SP-fractie stellen deze vraag; deze leden stellen deze vraag mede in het licht van het feit dat de financiering van het HWBP in de toekomst wel via het deltafonds geregeld zal worden.

De leden van de SGP-fractie wijzen ook op Het hoogwaterbeschermingsprogramma. Deze leden constateren dat in dit programma wordt uitgegaan van een sober en doelmatig ontwerp van waterkeringprojecten. Zij vragen wat vindt de regering in dit verband vindt van de uitvoering van dit programma. Zij vragen of de uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma bijvoorbeeld heeft aangetoond dat een meer integrale en gebiedsgerichte aanpak wenselijk is. Ook vragen zij welke rol het huidige uitgangspunt voor waterkeringprojecten (sober en doelmatig ontwerp) in het Hoogwaterbeschermingsprogramma gaat spelen in vergelijkbare waterkeringprojecten in het deltaprogramma (na afloop van het Hoogwaterbeschermingsprogramma).

Het deltafonds

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten in welke gevallen ook beheer en onderhoud van rijkswaterstaatswerken uit het deltafonds betaald worden. Deze leden vragen tevens bedrag er jaarlijks gemoeid is met het beheer en onderhoud van rijkswaterstaatswerken.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het deltafonds een apart begrotingsfonds wordt. Deze leden vragen de regering om te bevestigen dat de Tweede Kamer ten aanzien van het deltafonds dezelfde informatiepositie en medewetgevingspositie heeft als ten aanzien van alle andere begrotingen.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het deltafonds gevoed zal worden vanuit de begrotingen. Deze leden vragen of ook in financiering vanuit de Europese Unie voorzien wordt.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen verder dat als mogelijke voeding voor het deltafonds ook het Fonds Economische Structuurversterking (FES) wordt genoemd. Deze leden constateren echter dat in het regeerakkoord is opgenomen dat het FES geheel zal worden ingezet voor aflossing van de staatsschuld. Zij vragen of het regeerakkoord betekent dat er geen sprake meer kan zijn van voeding van het deltafonds vanuit het FES.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering, om haar ambities op het gebied van infrastructuur te kunnen bereiken, nadrukkelijk naar publiek-private samenwerkingsconstructies kijkt. Deze leden vragen in hoeverre is of wordt onderzocht of het mogelijk is om bijvoorbeeld de zoetwatervoorziening (niet drinkwatervoorziening) via private investeringen en betalingen door gebruikers te bekostigen.

De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre het gebruik van het nieuwe deltafonds, met de overhevelingen vanuit het Infrastructuurfonds, zal bijdragen aan een betere financiële afwikkeling van grootschalige projecten. De leden van de PVV-fractie constateren dat er bijvoorbeeld al veel gestudeerd is op de manier waarop de Afsluitdijk moet worden aangepakt. Nog meer gebruik van het woord «uitstel» lijkt onvermijdelijk en de leden van de PVV-fractie betreuren dit ten zeerste. De leden van de PVV-fractie constateren verder dat nog onduidelijk is hoe waterveiligheidsprojecten tot 2020 moeten worden gefinancierd. De vraag is volgens deze leden of verkenningen die uiteindelijk tot uitvoering moeten leiden, hier tijdig op in kunnen spelen. Dat het huidige deltaprogramma weer vooral studies behelst draagt volgens de leden van de PVV-fractie niet bij aan de daadwerkelijke realisatie van «droge voeten» in Nederland. De vraag is volgens deze leden ook of de € 1 miljard die vanaf 2020 per jaar in de het deltafonds zou moeten verdwijnen, afdoende is voor de te nemen maatregelen. De leden van de PVV-fractie constateren dat er vooralsnog veel onduidelijkheid is over geld. In het kader van al deze onduidelijkheid willen deze leden de noodzaak benadrukken om hier en daar minder te verkennen en de daardoor vrijkomende middelen aan uitvoerende werkzaamheden te besteden, zoals bijvoorbeeld het afronden van werkzaamheden rondom zwakke schakels.

De leden van de CDA-fractie zijn tevreden met het voorstel om met deze wet ook direct een deltafonds in te stellen. Deze leden hebben wel van diverse kanten zorgen gehoord over de vraag of het deltafonds, op het moment dat de plannen dichter bij de uitvoeringsfase komen, over voldoende financiële middelen zal kunnen beschikken. Zij vragen de regering om nader toe te lichten waar de hoogte van het bedrag van € 1 miljard per jaar, waarmee het deltafonds vanaf 2020 gevoed wordt, op gebaseerd is.

De leden van de CDA-fractie gaan er van uit dat de kosten van regulier beheer en onderhoud en bediening van (rijks)waterstaatswerken niet gefinancierd kunnen worden uit het deltafonds, maar tot de verantwoordelijkheid blijven behoren van de waterschappen. Deze leden vragen of deze aanname klopt en of dit niet nog wat uitdrukkelijker in de wet dient te worden vermeld.

De leden van de CDA-fractie constateren dat er voor de periode 2015 – 2020 sprake is van een gat in de financiering. Deze leden vragen of de regering nog in deze kabinetsperiode met voorstellen zal komen over hoe men denkt dit gat te dichten, zodat voorkomen wordt dat na deze kabinetsperiode de voortgang van het deltaprogramma vertraagd wordt. Indien dit het geval is, vragen deze leden wanneer de Kamer deze voorstellen tegemoet kan zien.

De leden van de SP-fractie hebben van een groot aantal deskundigen en maatschappelijke organisaties vernomen dat ze betwijfelen dat de voeding van het deltafonds voldoende robuust is. Zo is er volgens hen sprake van een «mogelijke voeding» vanuit het FES. Dat is volgens de leden van de SP-fractie geen geruststellende formulering. Deze leden vragen de om te reageren op deze kritiek. Zij vragen tevens of in de wet niet een geïndexeerde ondergrens voor de voeding van het deltafonds moet worden opgenomen.

Ook de leden van de SP-fractie hebben twijfels over de beschikbaarheid van voldoende middelen voor waterveiligheid tot 2020, waardoor deze leden vrezen dat het achterstallig onderhoud aan dijken en kunstwerken ten opzichte van de oude Deltanorm van 1960 niet op tijd kan worden weggewerkt.

De leden van de SP-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel niet wordt ingezet op een robuuste financiering van de waterveiligheid met directe ingang.

Verder is het de leden van de SP-fractie niet volstrekt duidelijk welke uitgaven wel en niet vanuit het deltafonds gefinancierd zullen worden. Zij verwijzen naar artikel 7.22d van de Waterwet, dat Onze Minister de bevoegdheid geeft om subsidies te verstrekken voor aanleg, verbetering, beheer, onderhoud en bediening van waterstaatswerken die niet bij het Rijk in beheer zijn. Zij constateren dat deze bevoegdheid geformuleerd is als een kan-bepaling, terwijl het hen niet meer dan redelijk lijkt om decentrale overheden die delen van het deltaprogramma gaan uitvoeren, zekerheid te bieden over de bijbehorende financiering daarvan door het Rijk.

De leden van de D66-fractie vragen hoe nu exact het budget voor het deltaprogramma is geregeld en of hier niet meer over vastgelegd dient te worden in de wet. Deze leden constateren dat in het wetsvoorstel is vastgelegd dat er een fonds moet komen en aan welke posten dit geld besteed mag worden, maar dat er weinig over de voeding van het fonds is opgenomen. Zij vragen hoe volgens de regering gewaarborgd is dat het deltafonds in de toekomst over voldoende budgetten kan beschikken. De leden van de D66-fractie vragen ook wat zijn de effecten van het afschaffen van het FES zijn op de gelden in het deltafonds. Deze leden vragen de regering om concreet in te gaan op welke bedragen vanuit welke begrotingspost verwacht kunnen worden. De leden van de D66-fractie constateren dat er nu enkel verwezen wordt naar bestaande bedragen die overgeheveld kunnen worden, maar dat de verwachting is dat de komende jaren de inspanningen op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening, en daarmee ook de kosten, fors zullen toenemen. Deze zorg wordt volgens deze leden ook verwoord door verschillende maatschappelijke partijen, die zorgen hebben over de omvang van de beschikbare financiële middelen in de komende jaren.

Aanvullend vragen de leden van de D66-fractie hoe zal worden omgegaan met geplande stortingen in het deltafonds, in combinatie met tegenvallers in de begroting. Ook vragen deze leden hoe wordt omgegaan met kostenoverschrijdingen voor projecten die uit het deltafonds gefinancierd worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de tweede Deltacommissie heeft geadviseerd ook regelingen op te nemen voor onttrekking van geldelijke voordelen die ontstaan door realisatie van maatregelen uit het deltaprogramma. Deze leden vragen waarom er naar de mening van de regering vooralsnog geen noodzaak is om in dit voorstel van wet aanvullende regelingen op te nemen ten aanzien van dit onderwerp.

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat de regering uitgaat van voeding van het deltafonds via de begroting Verkeer en Waterstaat en mogelijkerwijs het FES. Deze leden constateren echter dat FES inmiddels is geschrapt. Zij vragen of de regering de mening deelt dat vanaf 2020 ten minste een voeding van € 1 miljard jaarlijks nodig is, primair om maatregelen ten behoeve van onze waterveiligheid en zoetwatervoorziening te financieren.

De leden van de SGP-fractie achten een bestendige en substantiële voeding van het voorgestelde deltafonds een voorwaarde voor een goede uitvoering van het deltaprogramma. Zij vragen of de voorgestelde opzet van het deltafonds en de wettelijke basis daarvoor hieraan voldoen.

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de tweede Deltacommissie heeft aangegeven dat voor het door haar aanbevolen maatregelenpakket tot 2050 jaarlijks een bedrag van € 1,2 tot 1,6 miljard nodig is, bovenop de huidige begrote budgetten voor de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening. Daar voegen zij aan toe dat de huidige budgetten voor de uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma al ruimschoots overschreden worden. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering enig inzicht kan geven in zowel het huidige financiële plaatje met betrekking tot de uitgaven ten behoeve van waterveiligheid en zoetwatervoorziening, als het door de regering gewenste financiële plaatje. Deze leden vragen tevens wat de regering in dit verband vindt van de stelling van de tweede Deltacommissie dat de omvang van het deltafonds het uitgavenpatroon moet volgen en niet andersom.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering om uiteen te zetten hoe zij een bestendige en substantiële voeding van het deltafonds wil borgen. Deze leden betwijfelen of de voorgestelde wettelijke basis voor het deltafonds daaraan kan voldoen. Eén van de aanbevelingen van de tweede Deltacommissie om voor een bestendige en substantiële voeding van het fonds te zorgen, was het inzetten van aardgasbaten. In de toelichting op het wetsvoorstel wordt voeding van het deltafonds vanuit het FES nog als optie genoemd. De regering heeft inmiddels echter voorgesteld om het FES op te heffen, zodat de genoemde aanbeveling van de tweede Deltacommissie in rook lijkt op te gaan. De leden van de SGP-fractie vragen of het niet verstandig zou kunnen zijn om in de wettelijke basis voor het deltafonds een ondergrens voor de voeding van dit fonds op te nemen. Deze leden refereren hierbij aan het advies van zowel de eerste als de tweede Deltacommissie om minstens 0,5% van het Bruto Binnenlands Product te besteden aan waterveiligheid.

De leden van de SGP-fractie wijzen er verder op dat de tweede Deltacommissie ook heeft voorgesteld om voor het deltafonds vreemd vermogen aan te trekken via de kapitaalmarkt, bijvoorbeeld in de vorm van de uitgifte van langdurige staatsobligaties. Op deze wijze zou in een periode met een lage rentestand het uitvoeringstempo verhoogd kunnen worden. Deze leden vragen de regering of het voorliggende wetsvoorstel hiertoe ruimte biedt. Indien dat niet het geval is, vragen zij waarom niet. Indien dat wel het geval is, vragen zij of de regering het voornemen heeft om van deze ruimte gebruik te maken.

De deltacommissaris

De leden van de VVD-fractie benadrukken dat het inzetten van een speciale regeringsfunctionaris een bijzonder instrument is, waar voorzichtig mee omgegaan moet worden. Inflatie van het huis van Thorbecke moet volgens deze leden voorkomen worden, evenals extra bestuurlijke drukte. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hierop toe te zien.

De leden van de PvdA-fractie vragen ook of de figuur van de deltacommissaris niet zorgt voor nog meer bestuurlijke drukte. Deze leden begrijpen dat de deltacommissaris ook zou aanschuiven bij de bestuurlijke overleggen zoals die plaatsvinden over het MIRT. Zij vragen welke rol hij daar heeft, als ook de minister van Infrastructuur en Milieu aanwezig is.

Rol en positie

De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 5.1 van de memorie van toelichting dat de deltacommissaris rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid valt van de coördinerend bewindspersoon. Deze leden vinden het van belang dat de deltacommissaris in de openbaarheid zaken kan «signaleren», maar zien daarbij wel een mogelijke spanning met de politieke verantwoordelijkheid die bij de betrokken bewindspersoon ligt. Een recent voorbeeld van die spanning is wat de leden van de VVD-fractie betreft de brief van de deltacommissaris over het Kierbesluit rond het Haringvliet. Deze leden vragen hoe de regering wil voorkomen dat deze spanning tot politieke twisten leidt, die afleiden van de inhoud: waterveiligheid en voldoende zoet water.

De leden van de PvdA-fractie herinneren zich dat het doel van de deltaregisseur, zoals hij genoemd werd door de commissie Veerman, was om schotten tussen departementen te slechten. Deze leden wijzen erop dat het voorstel was om hem onder de hoede van de minister-president te laten ressorteren. Zij constateren dat is er in het wetsvoorstel voor gekozen is om de deltacommissaris onder de verantwoordelijkheid van «Onze Minister» te laten vallen, waarmee tegenwoordig de minister van Infrastructuur en Milieu wordt bedoeld. De leden van de PvdA-fractie vrezen dat hij daardoor toch aan zal lopen tegen schotten rond andere ministeries, zoals bij Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als het om natuur gaat. Deze leden vragen waarom gekozen is voor een koppeling van de deltacommissaris aan één departement, en het advies van de commissie Veerman niet is gevolgd.

De leden van de PVV-fractie zien geen aanleiding om de positie en bevoegdheden van de deltacommissaris verder te versterken.

De leden van de CDA-fractie zien een belangrijke toegevoegde waarde in de functie van deltacommissaris. Maar deze leden hebben nog wel vragen over de exacte invulling en begrenzing van de rol die de deltacommissaris vervult. De deltacommissaris zoals deze nu wordt voorgesteld, heeft volgens hen veel kenmerken van de «czar» zoals onder andere de Amerikaanse en Britse regeringen die kennen. De positie buiten de hiërarchie en de directe toegang tot de minister zorgen volgens deze leden enerzijds voor een potentieel grote effectiviteit, maar hebben aan de andere kant het risico in zich dat de verdeling van verantwoordelijkheden onduidelijk wordt. Daarom heeft de invulling van de deltacommissaris als rijkscommissaris in de ogen van de leden van de CDA-fractie een belangrijk experimenteel karakter. Deze leden vragen hoe de functie van de deltacommissaris zich bijvoorbeeld verhoudt tot de directeur-generaal Water bij het ministerie voor Infrastructuur en Milieu. Zij vragen tevens welk effect het extra gewicht, dat nu aan het deltaprogramma wordt gegeven, voor andere watergerelateerde programma’s heeft.

De leden van de CDA-fractie zien voordelen in het instellen van een figuur als deze voor de uitvoering van het deltaprogramma, maar zijn huiverig voor olievlekwerking die, bij gebleken effectiviteit, hiervan uit kan gaan. Stilletjes worden volgens deze leden immers enkele fundamenten van onze staatsinrichting gewijzigd, bijvoorbeeld door de sterke personificatie van een (ambtelijke) functie. De leden van de CDA-fractie zouden niet alleen het functioneren van de deltacommissaris, maar ook het functioneren van de organisatorische figuur op zich willen evalueren, voordat ook op andere terreinen een rijkscommissaris wordt overwogen.

Verder hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele concrete vragen over de deltacommissaris. Deze leden vragen of het waar is dat het hier gaat om een ondergeschiktheidsmandaat en niet een derdenmandaat, waarmee elders de rol van rijkscommissaris wordt ingevuld. Met andere woorden: blijft de deltacommissaris altijd een rijksambtenaar? Het wetsvoorstel is hierover volgens de leden van de CDA-fractie niet duidelijk, aangezien er ook zaken voor de deltacommissaris worden geregeld die voor een rijksambtenaar reeds geregeld zijn, denk bijvoorbeeld aan de archiefbescheiden.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om te verklaren waarom het benoemingsbesluit van de deltacommissaris niet openbaar is gemaakt. Het gaat volgens deze leden immers om de benoeming van een ambtenaar. Zij vragen de regering ook om toe te lichten waarom de procedure voor benoeming van de deltacommissaris wel, maar voor zijn ontslag niet bij wet is geregeld.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de regering om concreet in te gaan op de kritische opmerkingen die volgens de memorie van toelichting door de Raad voor het openbaar bestuur in de consultatiefase zijn gemaakt.

De leden van de D66-fractie hebben vragen over de exacte positie van de commissaris en de reden waarom is gekozen voor een «commissaris» in plaats van de door de commissie Veerman voorgestelde «regisseur». Deze leden vragen de regering om toe te lichten waarom is afgeweken van het advies van de commissie Veerman in haar rapport Samen werken met water, waarin wordt gepleit voor een regisseur die direct rapporteert aan de minister-president. De leden van de D66-fractie vragen tevens of de regering niet vreest dat de betreffende functionaris op deze manier over onvoldoende doorzettingsmacht zal beschikken. Deze leden vragen wat de deltacommissaris bijvoorbeeld kan ondernemen wanneer er in zijn ogen onvoldoende budget is voor de voorgestelde maatregelen. Zij vragen de regering om een toelichting hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om nog enige vragen te stellen over de deltacommissaris als regeringscommissaris. Deze leden constateren dat de deltacommissaris functioneert als regeringscommissaris onder de verantwoordelijkheid van de coördinerend bewindspersoon; op dit moment de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Tegelijkertijd begrijpen deze leden dat de deltacommissaris buiten de ambtelijke lijnorganisatie in het bestuurlijke veld gepositioneerd wordt. Wat de leden van de ChristenUnie-fractie betreft een goede keuze. Hiermee wordt de deltacommissaris volgens deze leden in de gelegenheid gesteld om niet alleen als «functionaris van het rijk» op te treden, maar kunnen ook gemeenten, waterschappen en provincies deze functionaris zien als «één van hen», zoals ook bleek bij het rondetafelgesprek over de Deltawet, dat op 11 november jl. in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden.

Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie moet de deltacommissaris, om zijn rol goed te kunnen vervullen, ruimte krijgen van de politiek verantwoordelijke. Is de regering dat met deze leden eens? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om in te gaan op het geven van ruimte aan een regeringscommissaris – in dit geval de deltacommissaris – om zijn rol in het bestuurlijke veld en andere taken goed te kunnen vervullen, in relatie tot de politieke verantwoordelijkheid van een bewindspersoon, in dit geval de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

De leden van de SGP-fractie achten het voor een open, effectieve en zinvolle discussie over het beleid rond de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening van belang dat de officiële advisering van de deltacommissaris zoveel mogelijk openbaar gemaakt wordt. Deze leden vinden dat de regering zich hier in het wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting onvoldoende over uitspreekt. Zij vragen of de regering bereid is om de voorstellen, rapporten, adviezen en visies die de deltacommissaris, gelet op het voorgestelde artikel 3.6b en onderdeel C van artikel I, op moet stellen, openbaar te maken. Indien dat niet het geval is, vragen zij waarom niet.

Taken en bevoegdheden

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het pakket taken en bevoegdheden van de deltacommissaris niet te breed moet worden, om de slagvaardigheid van de commissaris te garanderen. De leden van de VVD-fractie spreken hun bezorgdheid uit over het feit dat steeds vaker als aanleiding voor het instellen van een deltacommissaris niet de lange termijnvisie, maar het doorbreken van schotten en het leggen van verbindingen tussen departementen en tussen rijk en regio worden genoemd. Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat het doorbreken van schotten en het maken van verbindingen niet exclusief is voorbehouden aan de deltacommissaris, maar de inzet van een ieder op de verschillende departementen zou moeten zijn?

De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikelen 3.6b en 3.6c van het wetsvoorstel beperkte bevoegdheden worden toegekend aan de deltacommissaris. Deze leden vragen of het tot de mogelijkheden behoort dat de deltacommissaris in de loop der tijd bij mandaat meer of andere bevoegdheden krijgt, en zo ja, om welke bevoegdheden het dan kan gaan. Zij vragen tevens hoe de Kamer hierbij zou worden betrokken. De leden van de CDA-fractie vragen of het niet logisch zou zijn om in de wet een grondslag te creëren voor een algemene maatregel van bestuur (AMvB), waarin de taakomschrijving, alsmede de aard, taken en bevoegdheden van het bureau van de deltacommissaris nader worden vastgelegd.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten of de deltacommissaris bevoegdheden zal krijgen ten aanzien van het Nationaal Waterplan, en zo ja, welke.

De leden van de D66-fractie vragen hoe het exact zit met de (in het rapport van de tweede Deltacommissie genoemde) gemandateerde bevoegdheden, die de regisseur van de verschillende betrokken ministers moest krijgen. Deze leden vragen welke bevoegdheden in het onderhavige wetsvoorstel zijn overgenomen, welke niet en waarom voor deze verdeling is gekozen. Zij vragen de regering om een toelichting hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat de over het wetsvoorstel geconsulteerde partijen verschillende opmerkingen hebben gemaakt over de doorzettingsmacht van de deltacommissaris. Genoemde leden constateren dat dit zich ook in de praktijk zal moeten bewijzen, omdat er niet altijd sprake hoeft te zijn van doorzettingsmacht om wel doorzettingskracht te hebben. Wel vragen deze leden om een overzicht van de punten waarbij de deltacommissaris doorzettingsmacht heeft en op welke specifieke punten de geconsulteerde partijen hebben gevraagd om meer bevoegdheden ten aanzien van doorzettingsmacht en waarom hier in het wetsvoorstel vanaf is gezien.

De leden van de SGP-fractie verwijzen naar het feit dat de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving in een eerder stadium heeft geadviseerd om de deltacommissaris de beschikking te geven over bevoegdheden die via mandaat afgeleid zijn van bestaande bevoegdheden die door de wetgever aan ministers zijn toegekend. In een mandaatbesluit zouden de voorwaarden kunnen worden geformuleerd waaronder de deltacommissaris zijn mandaat zou kunnen uitoefenen. De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom de regering niet voor deze invulling van de gewenste doorzettingsmacht voor de deltacommissaris heeft gekozen. Deze leden vragen welke voor- en nadelen er aan de voorgestelde mandatering kleven en hoe de regering deze voor- en nadelen gewogen heeft.

Rol van de Kamer

De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre ervoor gezorgd zal worden dat de Kamer inspraak blijft houden in de handelswijze van de deltacommissaris en de mogelijkheid heeft om hem (indirect) ter verantwoording te roepen.

De leden van de CDA-fractie achten het van belang dat de Tweede Kamer voldoende betrokken blijft bij de bewaking van de voortgang van het deltaprogramma. Deze leden vragen op welke wijze de regering deze betrokkenheid van de Tweede Kamer voldoende wil waarborgen.

Positie van de waterschappen

De leden van de VVD-fractie vinden waterveiligheid en de zoetwatervoorraad bij uitstek taken van de rijksoverheid. Deze leden vragen in dat licht hoe de onderhavige Deltawet zich verhoudt tot het op dit moment aanhangige wetsvoorstel waarmee de waterschappen verplicht wordt een financiële bijdrage te leveren aan het HWBP (de zogenaamde Spoedwet, kamerstuk nummer 32 474).

De leden van de PvdA-fractie constateren dat met bovengenoemd wetsvoorstel wordt beoogd dat waterschappen financieel gaan bijdragen aan de primaire waterkeringen. Deze leden vragen of de bijdragen van de waterschappen in het deltafonds terechtkomen. Als dat niet het geval is vragen zij hoe dit dan wordt geregeld.

De leden van de PVV-fractie zijn, zoals blijkt uit het verkiezingsprogramma van de PVV uit 2010, van mening dat de waterschappen als bestuurlijke organisaties opgeheven moeten worden. Deze leden vragen in hoeverre dit plan past binnen het deltaprogramma en de «Hollandse Nuchterheid» waarnaar de deltacommissaris streeft. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het doelmatiger en voordeliger zou zijn om de waterschappen bij de provincies onder te brengen. Op die manier kan er volgens deze leden geld vrij worden gemaakt, dat besteed kan worden aan maatregelen ter bevordering van de waterveiligheid. Doelheffingen zouden daarmee volgens hen voortaan ook door de provincies geheven kunnen worden.

De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de visie van de regering op de positie van waterschappen in de uitvoering en financiering van het deltaprogramma. Dit mede in het licht van de afspraak in het regeerakkoord dat kabinet en betrokken overheden komen tot een doelmatiger waterbeheer. De leden van de SGP-fractie constateren dat de Raad voor de financiële verhoudingen en de raad voor het openbaar bestuur al eerder hebben gewezen op de mogelijkheid voor waterschappen om de uitvoering van maatregelen in het kader van het deltaprogramma vóór te financieren. Ook hebben zij volgens deze leden gewezen op de mogelijkheid om als Rijk met waterschappen meerjarige contracten af te sluiten voor onderhoudswerkzaamheden in het kader van het deltaprogramma. De leden van de SGP-fractie vragen de reactie van de regering hierop.

Effecten/lasten van dit wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie zijn van diverse kanten gewezen op het gevaar dat, met de introductie van deze Deltawet met een eigen deltaprogramma en een deltacommissaris, er weer een apart overlegcircus wordt gecreëerd, waar over dezelfde zaken wordt gesproken als in het kader van de MIRT-gebiedsagenda. Deze leden vragen de regering om uiteen te zetten hoe zij met dit wetsvoorstel zowel het overleg als de administratieve lasten, als gevolg van bijvoorbeeld extra rapportageverplichtingen, beperkt wil houden.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De adjunct-griffier van de commissie,

Tijdink