Gepubliceerd: 24 april 2012
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden bestuur parlement werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32220-12.html
ID: 32220-12

Nr. 12 TWEEDE NADER VERSLAG

Vastgesteld 24 april 2012

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft kennis genomen van de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag. De commissie is van mening dat een aantal vragen nog niet genoegzaam is beantwoord en heeft daarom de eer als volgt een Tweede nader Verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

     

1.

Inleiding

1

2.

Onafhankelijkheid van ambtsdragers; de aanleiding en noodzaak tot het treffen van een wettelijke voorziening

2

3.

Cessie

5

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie danken de regering voor de nota naar aanleiding van het nader verslag. De reden voor een derde schriftelijke ronde is, wat deze leden betreft, gelegen in het feit dat de antwoorden van de regering in een aantal opzichten niet voldoende duidelijk zijn om tot een afgewogen politiek oordeel over het wetsvoorstel te komen. Om een duidelijke politieke afweging te kunnen maken, moeten de leden van de VVD-fractie kiezen tussen twee principiële uitgangspunten. Of wel de akte van cessie is in strijd met de zuiveringseed, dan is voor hen duidelijk wat er moet gebeuren. Of wel er is geen sprake van strijd met de zuiveringseed, dan verdient het aandacht dat iedereen vrij is in de besteding van zijn eigen netto inkomen, ook al kiest hij er voor dit inkomen geheel dan wel gedeeltelijk te schenken aan anderen. In het laatste geval is het onduidelijk waarom deze wet bij de Kamer is ingediend. De leden van de VVD-fractie willen dan ook nog een aantal opmerkingen maken en de regering een aantal vragen voorleggen. Deze vragen en opmerkingen gelden mutatis mutandis ook voor het wetsvoorstel onder Kamerstuknummer 32 221.

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld in de antwoorden van de regering in de nota naar aanleiding van het nader verslag.

2. Onafhankelijkheid van ambtsdragers; de aanleiding en noodzaak tot het treffen van een wettelijke voorziening

De leden van de VVD-fractie hechten, zoals eerder opgemerkt, zeer aan een onafhankelijke positie van de leden van de Tweede en Eerste Kamer. Een verbod op cessie, zoals in het wetsvoorstel voorgesteld, lijkt daar een bijdrage aan te kunnen leveren. Maar zij vragen zich af of «cessie» in strijd is met de zuiveringseed dan wel het beginsel van het vrije mandaat. Hoe ziet de regering dat?

De leden van de VVD-fractie leggen de regering het volgende voor. Als iemand alleen op een kandidatenlijst kan komen, als hij er voor tekent dat zijn schadeloosstelling via cessie, wordt overgemaakt naar de partij, in hoeverre is iemand dan afhankelijk van zijn partij? In hoeverre is de onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiger dan in het geding? Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

Voorts leggen de leden van de VVD-fractie de regering het volgende voor. Als iemand alleen op een kandidatenlijst kan komen, als hij er voor tekent dat hij zijn schadeloosstelling, ook als er geen sprake is van cessie, overmaakt naar zijn partij, in hoeverre is iemand dan afhankelijk van zijn partij? In hoeverre is de onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiger dan in het geding, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Als iemand als volksvertegenwoordiger is gekozen en iemand wordt vervolgens door zijn partij verplicht om zijn schadeloosstelling geheel dan wel gedeeltelijk aan de partij af te dragen en als dat niet gebeurt, dat iemand dan zijn zetel moet afstaan, in hoeverre is iemand dan afhankelijk van zijn partij? In hoeverre is de onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiger dan in het geding, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Voorts willen de leden van de VVD-fractie nog een keer de vraag voorleggen hoe de zuiveringseed, die volksvertegenwoordigers moeten afleggen, zich verhoudt tot bepalingen in statuten van politieke partijen, waaruit voortvloeit dat leden van een partij die kandidaat worden gesteld voor openbare lichamen, voorafgaande aan die kandidaatstelling een verklaring moeten tekenen, waarin zij verklaren dat zij de geldelijke vergoedingen afdragen aan de politieke partij (vereniging). Zij kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat een plaats op de kandidatenlijst van een politieke partij met dergelijke statuten alleen kan worden verkregen door zo’n verklaring te tekenen. Naar hun mening is er dan sprake van strijd met de zuiveringseed. Hoe ziet de regering dat dan? Is een verplichte afdrachtregeling nu wel of niet in strijd met de zuiveringseed, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Deze leden menen, dat bij een verplichte afdrachtregeling, die bepaalt dat iemand niet op een lijst komt, als hij geen verklaring wil tekenen, er sprake is van strijd met de zuiveringseed. Iemand moet namelijk iets beloven om op een kandidatenlijst te komen. De leden van de VVD-fractie hebben de indruk dat dat met dit wetsvoorstel niet wordt tegengegaan. Hoe ziet de regering dat, zo vragen zij. In hoeverre is het wetsvoorstel een oplossing voor het tegengaan van strijdigheid met de zuiveringseed dan wel het beginsel van het vrije mandaat? Zo neen, hoe kan anders worden voorkomen dat er in statuten staat, dat iemand pas op een kandidatenlijst kan komen, als hij een verklaring ondertekent, die verplicht tot het gedeeltelijk dan wel helemaal afstaan van de schadeloosstelling aan zijn partij. Want ook al is er een verbod van cessie, om op een kandidatenlijst van een politieke partij met dergelijke statuten te komen, moet iemand wel een verklaring tekenen dat hij zijn schadeloosstelling geheel dan wel gedeeltelijk afstaat. Als iemand daartoe wordt verplicht, dan maakt het in feite niet uit of een politieke partij het geld via de overheid krijgt of wel van de ambtsdrager zelf. Iemand die lid is van een politieke partij met dergelijke statuten blijft verplicht om zijn schadeloosstelling geheel dan wel gedeeltelijk af te staan. Dat lijkt de leden van de VVD-fractie in strijd met de zuiveringseed. Hoe ziet de regering dat? Waarop is in de nota naar aanleiding van het nader verslag gebaseerd dat de regering ervan uitgaat dat afdrachten geschieden op basis van daadwerkelijke vrijwilligheid en dat deze afdrachten geen verplichtend karakter hebben? In hoeverre kan een afdrachtregeling vrijwillig zijn als iemand een verklaring moet tekenen dat hij zijn schadeloosstelling afstaat alvorens op een kandidatenlijst te komen. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering. Mag overigens een notaris statuten van een politieke partij, die bepalen dat iemand iets moet beloven om op een kandidatenlijst van die partij te komen, goedkeuren, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

In de nota n.a.v. het nader verslag geeft de regering aan dat in de literatuur wordt aangenomen dat de naleving van zogenaamde afdrachtregelingen niet bij de rechter kunnen worden afgedwongen. Enkele rechterlijke uitspraken wijzen in diezelfde richting, zo wordt gesteld. De regering merkt voorts op dat de rechter zijn beslissing niet baseerde op de zuiveringseed, maar op het beginsel van het vrije mandaat. De leden van de VVD-fractie menen dat de zuiveringseed en het beginsel van het vrije mandaat in elkaars verlengde liggen en in feite het zelfde betekenen dan wel hetzelfde principe hebben. Hoe ziet de regering dat? Ook vragen zij of de regering kan aangeven wat de rechter concreet bedoeld kan hebben met de uitspraak dat afdrachtregelingen niet zijn toegestaan, gelet op het beginsel van het vrije mandaat van volksvertegenwoordigers.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de casus van een raadslid dat zijn raadsvergoeding niet afdraagt aan zijn politieke partij maar aan de voedselbank schenkt en daarom door zijn partij is geroyeerd (zie voor deze casus: De Stentor/Dagblad Flevoland, 9 februari 2012). Deze leden vragen, of uit dit voorbeeld blijkt, dat de verplichte afdrachtregeling in strijd is met de zuiveringseed.

De leden van de SP-fractie begrijpen niet het antwoord van de regering op vragen van de fractie van de ChristenUnie, over het verband tussen deze wet en de grondwettelijke vrijheid van vereniging. De regering stelt dat dit verbod op het gebruik van de overeenkomst van cessie niet strijdig is met artikel 8 van de Grondwet, omdat het niet zou zijn gericht op politici die op vrijwillige basis de overeenkomst van cessie aangaan, maar op overheden die de cessie moeten uitvoeren. De aan het woord zijnde leden kunnen toch niet anders concluderen dan dat deze wetswijziging het voor de betroffen politici onmogelijk maakt om op vrijwillige basis deze afspraak met de partij te maken en het hen onmogelijk wordt gemaakt te voldoen aan een afspraak die de leden van de partij op democratische wijze met elkaar hebben gemaakt. Waarom voelt de regering zich geroepen in te grijpen in de interne democratie van een politieke partij? Graag ontvangen deze leden een nadere en meer overtuigende toelichting van de regering.

De leden van de SP-fractie erkennen met de regering dat naleving van afdrachtregelingen zoals veel politieke partijen in Nederland die hanteren niet kunnen worden afgedwongen door de rechter, omdat dit in strijd zou zijn met de zuiveringseed en het vrije mandaat. Deze leden constateren dan ook dat de afspraken die politici maken over afdrachtregelingen in Nederland altijd vrijwillig zijn en door de betrokken politicus te allen tijde kunnen worden stopgezet, zonder dat dit gevolgen heeft voor de zetel van de politicus. Waarom trekt de regering dan toch de conclusie dat de afdrachtregeling zoals de vertegenwoordigers van de SP die met hun leden hebben afgesproken in strijd is met de financiële onafhankelijkheid van deze vertegenwoordigers? Waarom deelt de regering niet de conclusie dat alle politieke ambtsdragers in Nederland, ook die van de SP, vrijwillig een regeling van afdracht aangaan en deze ook vrijwillig kunnen stoppen? Waarom deelt de regering niet de conclusie dat dit evenzeer geldt voor de overeenkomst van cessie, als onderdeel van de afdrachtregeling van de SP? Kan de regering aangeven waar hier de financiële onafhankelijkheid van politieke ambtsdragers in gevaar komt?

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom de regering stelt dat bij de vrijwillige afdrachtregeling van de SP «als het ware» een arbeidsrelatie ontstaat tussen politieke ambtsdrager en de partij. Kan de regering voorbeelden geven van werknemers die niet worden betaald door de werkgever, maar de werkgever betalen? En het bedrijf helpen financieren? Hoe verhoudt deze wetswijziging zich tot het recht van politieke ambtsdragers om de eigen vergoedingen over te maken naar het rekeningnummer dat zij zelf kiezen? Waarom mogen politieke ambtsdragers hun geld laten overmaken naar alle rekeningnummers, van elk bedrijf, van elke organisatie, zelfs die van de regering, maar niet naar die van hun eigen partij?

De leden van de SP-fractie begrijpen evenmin de opmerking van de regering dat de afdrachtregeling van de SP een bedreiging zou zijn voor het levensonderhoud van politieke ambtsdragers. Waarom erkent de regering niet dat het de politieke ambtsdragers zelf zijn die op vrijwillige basis afspraken maken over de afdracht, evengoed als dat gebeurt bij andere partijen? Waarom erkent de regering niet dat diezelfde politieke ambtsdragers diezelfde afspraken ook weer eenzijdig kunnen opzeggen, zonder dat dit enige negatieve gevolgen heeft voor hun inkomen – dat opzegging zelfs leidt tot een hoger inkomen?

Helemaal verbaasd zijn de leden van de SP-fractie over de uitspraak van de regering dat zij de mogelijkheid van een overeenkomst van cessie wettelijk wil verbieden, omdat over deze kwestie geen expliciete uitspraak is gedaan door een rechter en «hierover onduidelijkheid (kan) blijven bestaan»? Waarom ziet de regering niet in dat dit een vreemde opvatting is? Welke wetswijzigingen gaat de regering nog meer doorvoeren over onderwerpen waar de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan? Zou het in dit geval niet meer voor de hand liggen om te wachten tot de situatie zich voordoet dat de rechter wel een «expliciete» uitspraak heeft gedaan? Waarom deelt de regering niet de opvatting van de aan het woord zijnde leden dat hier toch wel sprake is van een vreemde volgorde van zaken?

Kan de regering nog eens nader uitleggen waarom in de afdrachtregeling van de SP «in wezen» sprake zou zijn van «subsidiering» van de partij, zo vragen de leden van de SP-fractie. Geldt dat ook als, bijvoorbeeld, een politieke ambtsdrager van het CDA een gift doet aan een kerkgenootschap of een ander goed doel? Kan de regering uitleggen of bij alle andere politieke partijen die gebruik maken van een afdrachtregeling ook sprake is van subsidiering? En waarom wil de regering die afdrachtregelingen dan niet verbieden? Is de regering bereid wetgeving voor te bereiden om giften voortaan te beschouwen als subsidiering?

De leden van de SP-fractie vragen waarom onduidelijkheid zou zijn ontstaan over de vraag of overheden moeten meewerken aan de overeenkomst van cessie. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat ook overheden zich moeten houden aan de wet? Kan de regering zich met de aan het woord zijnde leden indenken dat die bezwaren mogelijk minder zijn ingegeven door onduidelijkheid over de wet en meer door overwegingen van politiek opportunisme? Acht de regering het wenselijk dat partijpolitieke strijd zich verplaatst naar het terrein van wetgeving?

3. Cessie

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre heeft een politieke partij, die een afdrachtverplichting via cessie kent, dan wel in hoeverre hebben de leden van die partij in de diverse volksvertegenwoordigende organen, extra fiscale voordelen ten opzichte van partijen dan wel leden van die partijen in volksvertegenwoordigende organen, die deze handelwijze niet hanteren? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de toepassing van regels voor het declareren van onkosten die voortvloeien uit de rechtspositiebesluiten voor politieke ambtsdragers. Kunnen politieke ambtsdragers de regels voor het declareren van onkosten ontwijken door hun ambtstoelage en onkostenvergoeding in de partijkas te storten en onkosten te declareren bij de partij? Zo ja, acht de regering het gewenst, dat regels voor onkostendeclaraties op deze wijze ontweken kunnen worden? Hoe worden dergelijke onkostendeclaraties door de Belastingdienst beoordeeld?

De leden van de SP-fractie prijzen zich gelukkig dat de regering erkent dat een akte van cessie «geen andere fiscale effecten heeft dan andere afdrachtregelingen».

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx