Gepubliceerd: 23 oktober 2009
Indiener(s): Jan Kees de Jager (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32129-9.html
ID: 32129-9
Origineel: 32129-2

32 129
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010)

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 oktober 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel C wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: , waarbij het afgezonderd particulier vermogen wordt geacht een onderneming te drijven met behulp van zijn gehele vermogen.

b. Het in onderdeel I opgenomen artikel 3.99a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Indien een onroerende zaak in vrije mede-eigendom wordt bezeten waarbij bij elke eigenaar de mede-eigendom behoort tot een werkzaamheid en de gezamenlijke eigenaren de onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee samenhangende schulden inbrengen in een daartoe opgerichte gezamenlijke naamloze of besloten vennootschap, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de voorwaarde van het eerste lid, onderdeel c, de voorwaarde geldt dat ter zake van de inbreng één soort aandelen wordt uitgereikt. Voorts geldt alsdan als aanvullende voorwaarde dat alle eigenaren om toepassing van dit artikel verzoeken.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door: het eerste of tweede lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt in de eerste volzin «het eerste lid» vervangen door: het eerste of tweede lid.

2

Artikel III, onderdeel H, onder 2, komt te luiden:

2. In het tweede lid wordt «een verzekeraar bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d of f» vervangen door «een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f». Voorts wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdeel d» vervangen door «artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e» en wordt «een andere verzekeraar dan bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, of f» vervangen door: een andere verzekeraar dan bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f.

3

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

0A. Artikel 2, zevende lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel l komt te luiden:

l. Fortis Bank (Nederland) N.V.;.

2. Onderdeel n vervalt.

b. Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onder 1 opgenomen artikel 13, tiende lid, onderdeel a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt «veertiende lid; voor de consolidatie worden alleen belangen van ten minste 5% in aanmerking genomen» vervangen door: veertiende lid, met dien verstande dat voor de consolidatie alleen belangen van ten minste 5% in aanmerking worden genomen.

2. Het onder 1 opgenomen artikel 13, elfde lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, komt te luiden:

11. Voor de toepassing van het negende lid, artikel 13aa, eerste, derde en vijfde lid, 13ba, veertiende lid, en artikel 23c, tweede tot met vijfde lid, wordt een deelneming van de belastingplichtige in een lichaam als kwalificerende beleggingsdeelneming aangemerkt indien:

a. het lichaam is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing;

b. de bezittingen van het lichaam onmiddellijk of middellijk, doorgaans voor minder dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel en artikel 13a laagbelaste vrije beleggingen niet als zodanig in aanmerking worden genomen indien de bezittingen van het lichaam dat de laagbelaste vrije beleggingen bezit doorgaans ten minste hoofdzakelijk bestaan uit andere bezittingen dan laagbelaste vrije beleggingen, waarbij de deelnemingen die dat lichaam houdt worden geacht geen bezittingen te zijn.

3. In het onder 2 opgenomen artikel 13, veertiende lid, onderdeel b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt «rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid herleid» vervangen door: rekening, met dien verstande dat daarbij het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid wordt herleid.

4. In het onder 2 opgenomen artikel 13, vijftiende lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt «Bezittingen die worden aangewend voor het direct of indirect financieren» vervangen door: Bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het direct of indirect financieren.

4

Artikel V wordt als volgt gewijzigd:

a. In het in onderdeel A opgenomen artikel 4, derde lid, onderdelen a en c, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt «lidstaat van vestiging» vervangen door: staat van vestiging.

b. Na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba. Na artikel 4e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4f

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan inhouding van dividendbelasting achterwege mag blijven ten aanzien van de opbrengst van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen in een situatie als bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de Invorderingswet 1990.

5

In het in artikel VII opgenomen artikel 15, eerste lid, onderdeel z, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt in de tweede volzin «het gehele of nagenoeg gehele belang» vervangen door: het gehele of nagenoeg gehele verkregen belang.

6

Artikel XII, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden: Na artikel95 wordt een artikel ingevoegd, luidende:.

2. Het in dit onderdeel opgenomen artikel 95b van de Wet op de accijns vervalt.

7

Artikel XVII wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel A wordt in het onder 2 opgenomen artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet 1990 «Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte» vervangen door: Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

b. In het in onderdeel D opgenomen artikel 45, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, wordt vóór de punt aan het slot een zinsnede ingevoegd, luidende: , of, voor zover aandelen of winstbewijzen nadien zijn geschonken waarbij het uitstel op grond van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, is voortgezet, degene die deze aandelen of winstbewijzen heeft verkregen, voor zover de belastingschuld aan die aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend.

8

Na artikel XVII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIIA

In artikel 34, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vervalt de zinsnede «en betrekking hebben op een terugvordering ingevolge deze wet.»

9

Artikel XXI wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met het achtste lid tot het vijfde tot en met het negende lid, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

4. Artikel IV, onderdeel 0A, onder 1, werkt terug tot en met het tijdstip waarop zonder deze wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 2, zevende lid, eerste volzin, van die wet van toepassing zou zijn geworden op het in dat onderdeel genoemde lichaam en artikel IV, onderdeel 0A, onder 2, werkt terug tot en met het tijdstip waarop artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing is geworden op het in het vervallen onderdeel n van het zevende lid van dat artikel genoemde lichaam.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. Met betrekking tot uitstel van betaling, voor 1 januari 2010 verleend op grond van artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet 1990 ter zake van een vervreemding waarbij de aandelen of winstbewijzen zijn geschonken, blijft artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet 1990, zoals die bepaling op 31 december 2009 luidde, van toepassing.

TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

Deze nota van wijziging bevat aanpassingen op het terrein van de onderworpenheidstoets bij het afgezonderd particulier vermogen, de inbrengfaciliteit voor de ter beschikking gestelde onroerende zaak, de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting, de toepassing van de doorschuiffaciliteit in de Invorderingswet 1990 en de deurwaarderswerkzaamheden bij civielrechtelijke vorderingen. Daarnaast bevat de nota een aanpassing op de inwerkingtreding van enkele bepalingen.

Voorts worden in deze nota van wijziging enkele redactionele en wetstechnische verbeteringen voorgesteld. Tenslotte komt een artikel te vervallen.

Onderworpenheidstoets

Deze wijziging is van technische aard en ziet op de onderworpenheidstoets bij het afgezonderd particulier vermogen. Met deze wijziging wordt zeker gesteld dat de reikwijdte van onderworpenheidstoets in stand blijft conform de bedoeling zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten1 en zoals nader aan de orde is gekomen in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij genoemd wetsvoorstel.2

Inbrengfaciliteit ter beschikking gestelde onroerende zaak

Zoals aangegeven in het verslag van het schriftelijk overleg over de notitie Fiscale positie directeur-grootaandeelhouder wordt ter zake van de inbrengfaciliteit in de inkomstenbelasting en de overdrachtsbelasting voor de inbreng van een ter beschikking gestelde onroerende zaak in een nv of bv geregeld dat bij de inbreng van de vrije mede-eigendom van een onroerende zaak in een gezamenlijke naamloze of besloten vennootschap onder voorwaarden eveneens een beroep kan worden gedaan op de inbrengfaciliteit.

Inhoudingsvrijstelling dividendbelasting

In de Invorderingswet 1990 wordt een nieuwe betalingsfaciliteit opgenomen voor situaties waarin sprake is van een indirecte overdracht van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen tegen een tegenprestatie die lager is dan de waarde in het economisch verkeer van die aandelen of winstbewijzen. In dat geval wordt een verkapt dividend geconstateerd bij de dga. In aanvulling op deze betalingsfaciliteit wordt in de Wet op de dividendbelasting 1965 een delegatiebepaling opgenomen om bij ministeriële regeling een regeling te kunnen invoeren om inhouding van dividendbelasting in een dergelijke situatie achterwege te laten.

Deurwaarderswerkzaamheden bij civielrechtelijke vorderingen

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen biedt de Belastingdienst/Toeslagen niet alleen de mogelijkheid om teveel of ten onrechte betaalde toeslag van de belanghebbende terug te vorderen maar ook de mogelijkheid om een toeslag op grond van het Burgerlijk Wetboek terug te vorderen van een derde aan wie die toeslag onverschuldigd is betaald.

In beide gevallen kan de (terug)vordering leiden tot de inzet van een deurwaarder. De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen maakt het mogelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen voor deurwaarderswerkzaamheden gebruik maakt van de deurwaarders die de Belastingdienst zelf in dienst heeft. De huidige tekst van de wet beperkt de inzet van belastingdeurwaarders echter onbedoeld tot werkzaamheden die voortvloeien uit terugvorderingen op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Om te voorkomen dat de Belastingdienst/Toeslagen voor deurwaarderswerkzaamheden voorvloeiend uit civielrechtelijke vorderingen extern gerechtsdeurwaarders moet inschakelen, wordt in deze nota van wijziging de mogelijkheid tot het inzetten van de belastingdeurwaarder uitgebreid met deurwaarderswerkzaamheden in opdracht van de Belastingdienst/Toeslagen naar aanleiding van civielrechtelijke vorderingen. Dit strookt met de doelstelling van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen om de Belastingdienst/Toeslagen voor het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden optimaal gebruik te kunnen laten maken van de belastingdeurwaarder. Het sluit bovendien aan op de mogelijkheden die de ontvanger heeft om bij de invordering van belastingschulden de belastingdeurwaarder ook deurwaarderswerkzaamheden te laten verrichten naar aanleiding van civielrechtelijke vorderingen.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel C (artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Aan de onderworpenheidstoets in artikel 2.14a, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt ingevolge de in dit onderdeel opgenomen wijziging toegevoegd dat het afgezonderd particulier vermogen wordt geacht een onderneming te drijven met behulp van zijn gehele vermogen. Voor een toelichting op de onderworpenheidstoets wordt verwezen naar de toelichting op artikel 13, elfde lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel.

Artikel I, onderdeel I (artikel 3.99a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Een onroerende zaak kan meerdere eigenaren hebben. Het is denkbaar dat deze eigenaren (of een van hen) hun respectievelijke mede-eigendom willen inbrengen in een bv.

Wanneer een mede-eigenaar zijn mede-eigendom inbrengt in een eigen bv, kan een beroep worden gedaan op de inbrengfaciliteit van artikel 3.99a van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van dat artikel kan de inbreng geruisloos plaatsvinden.

Het is echter ook denkbaar dat de mede-eigenaren hun mede-eigendom geruisloos willen inbrengen in een gezamenlijk opgerichte nieuwe bv zodat de eigendom van de onroerende zaak in handen komt van één rechtspersoon, te weten de bv. Het thans voorgestelde tweede lid maakt dit mogelijk. In verband met de invoeging van dat lid, worden tevens enkele verwijzingen aangepast.

Onderdeel 2

Artikel III, onderdeel H (artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964)

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn redactioneel van aard.

Onderdeel 3

Artikel IV, onderdeel 0A (artikel 2, zevende lid van de Wet op vennootschapsbelasting 1969)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging strekt ertoe om te voorkomen dat Fortis Bank (Nederland) N.V. als gevolg van een naamswijziging – de oude naam was: Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. – zou worden vrijgesteld van de vennootschapsbelasting. Daarnaast heeft de Staat al zijn aandelen in Fortis Corporate Insurance N.V. verkocht, zodat deze vennootschap sindsdien belastingplichtig is op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Artikel IV, onderdeel B (artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

De in dit onderdeel opgenomen wijzigingen in artikel 13, tiende, elfde en veertiende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van wetstechnische aard. De wijziging in het vijftiende lid van dat artikel (tegengaan balansverlenging) betreft een toevoeging die wordt opgenomen omdat op grond van het eerder voorgestelde vijftiende lid deze bepaling ook zou zien op handelsvorderingen. Aangezien dit niet strookt met de bedoeling van de regeling is in de nota naar aanleiding van het verslag aangekondigd de wettekst op dit punt aan te passen.

Onderdeel 4

Artikel V, onderdeel A, (artikel 4, derde lid, onderdelen a en c, van de Wet op de dividendbelasting 1965)

De inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting ziet na de opgenomen uitbreidingen ook op dividendbetalingen naar vennootschappen gevestigd in de EER-landen IJsland en Noorwegen. In verband hiermee wordt in het voorgestelde artikel 4, derde lid, onderdelen a en c, van de Wet op de dividendbelasting 1965 de term «lidstaat van vestiging» vervangen door staat van vestiging.

Artikel V, onderdeel Ba (artikel 4f van de Wet op de dividendbelasting 1965)

Dit artikel houdt verband met het voorgestelde artikel 25, elfde lid, van de Invorderingswet 1990. Genoemd artikel 25, elfde lid, van de Invorderingswet 1990 bevat een betalingsfaciliteit voor de inkomstenbelasting voor gevallen waarin sprake is van een indirecte overdracht van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen. In die gevallen wordt er namelijk een verkapt dividend (reguliere voordeel) geconstateerd bij de dga, indien de vervreemding van aandelen heeft plaatsgevonden tegen een tegenprestatie lager dan de waarde in het economische verkeer. Nu voor de betaling van inkomstenbelasting over dat inkomen onder voorwaarden uitstel kan worden verleend, wordt een delegatiebepaling voorgesteld om bij ministeriële regeling een regeling te kunnen invoeren om inhouding van dividendbelasting in deze gevallen achterwege te laten.

Onderdeel 5

Artikel VII (artikel 15 van de Wet van belastingen op rechtsverkeer)

De thans opgenomen wijziging maakt het mogelijk dat ook in het geval dat de vrije mede-eigendom van een onroerende zaak wordt ingebracht in een gezamenlijke bv, de faciliteit voor de overdrachtsbelasting kan worden toegepast.

Onderdeel 6

Artikel XII, onderdeel A (artikel 95b van de Wet op de accijns)

Bij nader inzien blijkt in de praktijk geen behoefte te zijn aan artikel 95b van de Wet op de accijns. De wijzigingen strekken er toe het voorgestelde artikel 95b te laten vervallen.

Onderdeel 7

Artikel XVII, onderdeel A (artikel 25 van de Invorderingswet 1990)

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is redactioneel van aard.

Artikel XVII, onderdeel D (artikel 45 van de Invorderingswet 1990)

In artikel 45 van de Invorderingswet 1990 zoals opgenomen in artikel XVII, onderdeel D, wordt een wijziging aangebracht. Abusievelijk was in artikel 45 van de Invorderingswet 1990 niet voorzien in de situatie waarin de aandelen door de verkrijger worden doorgeschonken. Onder voorwaarden kan het uitstel van betaling verleend op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 dan worden voortgezet.

Indien de conserverende aanslag invorderbaar wordt en verhaal bij de belastingschuldige niet leidt tot invordering van de belastingschuld, kan de verkrijger aansprakelijk worden gesteld indien het uitstel van betaling op grond van artikel 25, achtste lid, onderdelen a, b of c, van de Invorderingswet 1990 is beëindigd. Geregeld wordt dat voor zover aandelen of winstbewijzen nadien zijn geschonken waarbij het uitstel is voortgezet, de opvolgende verkrijger aansprakelijk kan worden gesteld. De aansprakelijkheid van de opvolgende verkrijger bestaat voor zover de belastingschuld aan de doorgeschonken aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend.

Onderdeel 8

Artikel XVIIA (artikel 34, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Artikel 34, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen maakt het mogelijk dat Belastingdienst/Toeslagen belastingdeurwaarders inzet voor het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden. De huidige tekst van het artikel maakt daarbij echter het voorbehoud dat die werkzaamheden betrekking moeten hebben op een terugvordering op grond van de wet (de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen). Daardoor is het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden door belastingdeurwaarders in opdracht van Belastingdienst/Toeslagen in het kader van civielrechtelijke vorderingen niet toegestaan. Door het schrappen van dit voorbehoud wordt deze beperking opgeheven.

Onderdeel 9

Artikel XXI (inwerkingtreding)

In verband met de in onderdeel 3 onder a opgenomen wijziging wordt in artikel XXI een lid ingevoegd waardoor terugwerkende kracht tot die naamswijziging, respectievelijk verkoop wordt bewerkstelligd.

Tevens wordt in artikel XXI een lid toegevoegd waarin wordt geregeld dat voor gevallen waarin voor 1 januari 2010 uitstel van betaling is verleend op grond van artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet 1990 wegens een schenking van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen, artikel 25, negende lid, van toepassing blijft zoals die bepaling op 31 december 2009 luidde. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de gronden voor beëindiging van het uitstel van betaling blijven gelden voor gevallen waarin uitstel van betaling is verleend op grond van het toenmalige artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet 1990.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956, Kamerstukken II 2008/09, 31 390, nr. 3.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 31 390, nr. 13, blz. 41.